Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7497, 20/00086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7497, 20/00086

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 september 2020
Datum publicatie
2 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:7497
Formele relaties
Zaaknummer
20/00086

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzoek ambtshalve vermindering. Bij vader afgesloten geldlening ten behoeve van eigen woning. Niet tijdig voldaan aan informatieverplichting.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 20/00086

uitspraakdatum: 22 september 2020

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 11 december 2019, nummer AWB 19/4030, in het geding tussen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht die aanslag ambtshalve te verminderen. Dat verzoek is door de Inspecteur afgewezen. Het tegen die beschikking gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het Hof heeft met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft het onderzoek gesloten.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft op 31 januari 2014 de woning aan de [a-straat] 12 te [Z] in eigendom verkregen. Ter financiering hiervan is zij een hypothecaire geldlening aangegaan bij de ABN-AMRO Bank en een (aanvullende) geldlening bij haar vader, [A] . De overeenkomst van geldlening met haar vader is op 31 januari 2014 gesloten met een looptijd van 30 jaar. De hoofdsom bedraagt € 70.315 en de jaarlijkse rente 4%. De woning vormt een eigen woning in de zin van de in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) vervatte eigenwoningregeling.

2.2

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 de bij de ABN-AMRO aangegane hypothecaire lening vermeld als eigenwoningschuld en de aan de bank betaalde hypotheekrente in aftrek gebracht. Ter zake van de overeenkomst van geldlening met haar vader heeft belanghebbende niets in haar aangifte vermeld. Zij heeft ter zake van die lening in de aangifte geen aanspraak gemaakt op aftrek van rente.

2.3

Overeenkomstig deze aangifte heeft de Inspecteur met dagtekening 17 mei 2017 de aanslag IB/PVV 2016 aan belanghebbende opgelegd.

2.4

Op 12 april 2018 heeft belanghebbende een ‘herziene aangifte’ IB/PVV 2016 ingediend. Daarin heeft zij (alsnog) aanspraak gemaakt op aftrek van € 2.740 aan rente van schulden met betrekking tot de eigen woning ter zake van de met haar vader gesloten overeenkomst van geldlening. In dit verzoek heeft belanghebbende de in artikel 17b, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: Uitvoeringsregeling IB 2001) genoemde informatie aan de Inspecteur verstrekt.

2.5

De Inspecteur heeft deze ‘herziene aangifte’ aangemerkt als zowel een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2016 als een verzoek tot ambtshalve vermindering van die aanslag. Het bezwaarschrift is wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard door de Inspecteur. Bij beschikking van 17 juli 2017 heeft de Inspecteur voorts het verzoek tot ambtshalve vermindering van belanghebbende afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft belanghebbende vergeefs bezwaar aangetekend.

2.6

In beroep is belanghebbende met betrekking tot de niet-verleende ambtshalve vermindering door de Rechtbank in het gelijk gesteld. De Rechtbank heeft de rente van € 2.740 in aftrek toegelaten en de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 21.876.

2.7

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

2.8

Bij brief van 13 augustus 2019, nr. 2019-0000099209, gepubliceerd in V-N 2019/40.4 heeft de Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van een verzoek krachtens de Wet openbaarheid van bestuur onder meer het beleid van de Belastingdienst bekendgemaakt met betrekking tot de ‘herstelmogelijkheid informatieplicht art. 3.119g Wet IB 2001’. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

Casus

(….)

Op de website van de Belastingdienst staat vermeld dat herstel nog mogelijk is tot het onherroepelijk worden van de aanslag. Echter uit de wettekst leid ik dat niet af.

Toelichtend:

-

A meldt de (gegevens) onderhandse lening voor de eigen woning niet in zijn aangifte IB 2016.

-

De aangifte wordt ingediend op 1 maart 2017.

-

De definitieve aanslag heeft als dagtekening 31 oktober 2017.

-

Bij bezwaar van 15 november 2017 worden alsnog de gegevens van de onderhandse lening verstrekt.

Vraag

Is herstel van de informatieplicht mogelijk tot het onherroepelijk worden van de aanslag of is na indiening aangifte (eventueel nog voordat de definitieve aanslag wordt opgelegd) herstel niet meer mogelijk voor dat belastingjaar?

Antwoord kennisgroep

Herstel van de informatieplicht is mogelijk tot het onherroepelijk worden van de aanslag. Door de onderhandse lening te melden bij een tijdig bezwaar behoort de onderhandse lening tot de eigenwoningschuld van belastingjaar 2016.

(…)’.

3 Het geschil en de standpunten van partijen

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van € 2.740 aan rente van schulden met betrekking tot de eigen woning ter zake van de met haar vader gesloten overeenkomst van geldlening. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing