Home

Hoge Raad, 16-10-2009, BK0342, 09/03149

Hoge Raad, 16-10-2009, BK0342, 09/03149

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 oktober 2009
Datum publicatie
16 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BK0342
Formele relaties
Zaaknummer
09/03149
Relevante informatie
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] [Regeling ingetrokken per 2020-01-01] art. 5

Inhoudsindicatie

BOPZ. Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis. Art. 5 lid 1 Wet Bopz. Laatste behandelcontact psychiater die geneeskundige verklaring heeft afgegeven korter dan één jaar vóór het onderzoek. Voor beoordeling onafhankelijkheid psychiater die ten tijde van het onderzoek niet, maar in het verleden wel bij de behandeling betrokken is geweest, niet alleen het tijdsverloop sinds beëindiging van behandelrelatie van belang, maar ook duur en intensiteit behandelrelatie. Bedraagt dit tijdsverloop nog geen jaar dan kan de psychiater in de regel niet gelden als ‘niet bij de behandeling betrokken’.

Uitspraak

16 oktober 2009

Eerste Kamer

09/03149

EE

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Betrokkene],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later,

t e g e n

DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 'S-HERTOGENBOSCH,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1. Het geding in feitelijke instantie

De officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch heeft op 18 mei 2009, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.

Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman, de mentor van betrokkene, de casemanager, de patiëntenvertrouwenspersoon en een verpleegkundige op 8 juni 2009 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de periode tot 2 juni 2010.

De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank 's-Hertogenbosch.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op 18 mei 2009 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene verbleef toen krachtens een eerder verleende machtiging in het psychiatrisch ziekenhuis "De Grote Beek" te Eindhoven. Bij het verzoek was een geneeskundige verklaring van 13 mei 2009 gevoegd, opgemaakt en ondertekend door de psychiater [betrokkene 1] als eerste geneeskundige. Deze heeft zelf het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde psychiatrisch onderzoek verricht.

(ii) Bij de mondelinge behandeling van de zaak op 8 juni 2009 heeft de raadsman van betrokkene het verweer gevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet, omdat het onderzoek is verricht door een psychiater die tot voor kort behandelend psychiater van betrokkene was.

(iii) De rechtbank heeft dit verweer als volgt verworpen.

"(...) Naar de mening van betrokkene is de verklaring afgegeven door de psychiater [betrokkene 1], die tot voor kort, minder dan één jaar geleden, nog de behandelaar van betrokkene zou zijn geweest. Volgens de raadsman zou dat zijn geweest tot 6 augustus 2008, betrokkene zelf zegt "al veel eerder afscheid van [betrokkene 1] te hebben genomen". Hoe het ook zij, nu naar de mening van de rechtbank de geneeskundige verklaring is afgegeven door de psychiater [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van eerste geneeskundige, zal de rechtbank aan dit verweer voorbijgaan."

3.2 Onderdeel 1 komt op tegen deze overweging met de klacht dat de rechtbank heeft miskend dat de eerste geneeskundige, die in het recente verleden bij de behandeling betrokken was, het onderzoek had moeten doen verrichten door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.

Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld.

Art. 5 lid 1 Wet Bopz, voor zover thans van belang inhoudende dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, strekt ertoe de waarborgen rond de (voortzetting van) gedwongen opname te versterken door het eisen van een onafhankelijk oordeel ter advisering van de rechter. Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. Het is aan de feitenrechter voorbehouden aan de hand van de omstandigheden van het geval telkens het onderlinge gewicht van deze factoren te bepalen. Echter, gelet op het belang van het onderhavige voorschrift en ter wille van de in zaken als deze geboden duidelijkheid zal in het algemeen moeten worden aangenomen dat, indien ten tijde van het ten behoeve van de verklaring verrichte onderzoek nog geen jaar was verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater niet kan gelden als "niet bij de behandeling betrokken" als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz.

Daarom heeft de rechtbank, die kennelijk niet van belang achtte (want in het midden heeft gelaten) of de psychiater [betrokkene 1] minder dan een jaar of juist langer voor het door hem verrichte onderzoek laatstelijk bij de behandeling betrokken was, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel 1 is derhalve gegrond. Dit brengt mee dat onderdeel 2 geen behandeling behoeft.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 juni 2009;

verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 oktober 2009.