Home

Rechtbank Den Haag, 28-05-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6255, C/09/591842 / KG ZA 20/347

Rechtbank Den Haag, 28-05-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6255, C/09/591842 / KG ZA 20/347

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
28 mei 2020
Datum publicatie
22 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:6255
Zaaknummer
C/09/591842 / KG ZA 20/347

Inhoudsindicatie

Kort geding. Veroordeling tot betaling van op grond van echtscheidingsconvenant verschuldigde achterstallige overbedelingstermijnen. Vordering tot betaling partneralimentatie afgewezen, wel veroordeling tot betaling voorschot kinderalimenatie. Behoefte, verdiencapaciteit, draagkracht.

Uitspraak

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/591842 / KG ZA 20/347

Vonnis in kort geding van 28 mei 2020

in de zaak van

[eiseres] te [plaats] ,

eiseres,

advocaat mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,

tegen:

[gedaagde] te [plaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties 0 tot en met 7;

- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1, 2 en 3;

- de conclusie van repliek;

- de conclusie van dupliek.

1.2.

Vanwege de coronacrisis geldt voor procedures in kort geding tijdelijk een van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie afwijkende regeling. Op grond van deze regeling heeft de voorzieningenrechter dit kort geding aangemerkt als een urgente zaak en beslist dat de procedure schriftelijk zal verlopen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de termijnen voor de proceshandelingen bepaald en is – na ontvangst van de conclusie van dupliek – vonnis bepaald op 28 mei 2020.

1.3.

De vordering in reconventie houdt in dat de man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit zal niet als afzonderlijke vordering in reconventie in aanmerking worden genomen, maar als standpunt van de man ten aanzien van de proceskostenveroordeling in conventie worden betrokken.

2 De feiten

Op grond van de stukken wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 16 juni 2016 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 5 juli 2016 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Partijen zijn ouders van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] .

2.3.

In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van die beschikking. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen, voor zover nu relevant, het volgende overeen gekomen:

2. De alimentatie:

a. Inkomsten man, resp. vrouw

Ten tijde van de ondertekening van het convenant hebben de man en de vrouw een horeca-onderneming die gemeenschappelijk eigendom is. De man kreeg uit de eigen onderneming een bruto bedrag ad € 1.400,00 per maand hetgeen een netto-inkomen betekent van € 1.000,00 per maand. De vrouw kreeg uit de eigen onderneming ook per maand een brutobedrag ad € 1.400,00 hetgeen een netto-inkomen betekent van € 1.000,00 per maand.

b. De man is in de horeca-onderneming werkzaam. De vrouw houdt zich bezig met de opvoeding van de kinderen en huishoudelijke zaken.

c. Uitgangspunt

Als uitgangspunt stellen partijen vast dat het gezinsinkomen tijdens het huwelijk € 2.000,00 netto per maand bedraagt, namelijk uit het inkomen van de man (€ 1.000,- netto) en het inkomen van de vrouw (€ 1.000,- netto).

d. De alimentatie

De kinderalimentatie

De kosten van twee kinderen zijn volgens het rapport alimentatienormen € 380,00 per maand.

(…)

De partneralimentatie

Aangezien de vrouw recht heeft op de helft van de onderneming komen partijen overeen dat de vrouw inkomen heeft uit de eigen onderneming, zodat de vrouw in de eigen behoefte kan voorzien. Voor partneralimentatie over en weer is thans geen behoefte.

De man en de vrouw zijn overeengekomen dat de vrouw haar deel in de onderneming aan de man zal verkopen. Partijen zijn overeengekomen dat de man de vrouw uit de onderneming zal uitkopen tegen een nettobedrag van € 46.000,-.

Partijen zijn overeengekomen dat de uitkoopsom van € 46.000,= als volgt aan de vrouw wordt uitbetaald. Na de inschrijving van de echtscheiding wordt een bedrag ad € 6.000,- naar de bankrekening van de vrouw overgemaakt. Het restante bedrag ad € 40.000,- zal in maandelijkse termijn van € 1.000,- worden afgelost. Derhalve zal de man met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (de eerste dag van de maand na de inschrijving) een bedrag ad € 1.000,- aan de vrouw voldoen.

Indien de gehele afkoopsom is afgelost en de vrouw niet over eigen middelen beschikt om in de eigen behoefte te voorzien zullen partijen overleg verrichten om de mogelijkheid van partneralimentatie te bespreken. De vrouw is daarna gerechtigd om een verzoek tot alimentatie in te dienen. Echter is de vrouw verplicht zich uiterst in te spannen gedurende die periode om in de toekomst in de eigen behoefte te voorzien.

(…)”

2.4.

In november 2019 heeft de vrouw bij team familierecht van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot vaststelling van door de man met ingang van 1 juni 2020 te betalen partneralimentatie van € 453,= bruto per maand en kinderalimentatie van € 378,= per maand. De man heeft (voor zover nu relevant) verweer gevoerd en heeft daarbij de behoeftigheid van de vrouw betwist en heeft tevens betwist de draagkracht te hebben voor betaling van partner- of kinderalimentatie. In deze procedure (hierna ook: de verzoekschriftprocedure) is nog geen (tussen)beschikking gewezen.

2.5.

Op grond van het convenant dient de man tot en met mei 2020 maandelijks € 1.000,= aan de vrouw te voldoen. De betalingen over de maanden april 2020 en mei 2020 heeft de man niet voldaan.

2.6.

De vrouw heeft de man op 21 april 2020 gedagvaard om te verschijnen in een procedure bij team kantonrecht van deze rechtbank (hierna: de kantonprocedure). Zij vordert in deze procedure de man te veroordelen tot betaling van de op grond van het convenant verschuldigde (achterstallige) betalingen van april en mei 2020.

3 Het geschil

3.1.

De vrouw vordert – zakelijk weergegeven – de man te veroordelen:

  1. om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis als voorschot op de achterstallige overbedelingstermijnen een bedrag van € 2.000,= aan de vrouw te voldoen;

  2. om met ingang van 1 juni 2020 maandelijks als voorschot op de in de bodemprocedure vast te stellen alimentatie aan de vrouw te voldoen een voorschot kinderalimentatie van € 378,= en een voorschot partneralimentatie van € 453,=;

  3. in de proceskosten van dit geding, bestaande uit € 148,= salaris advocaat en het verschuldigde griffierecht.

3.2.

Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. De vrouw zit sinds 1 april 2020 in financiële nood. Zij zou uit hoofde van het echtscheidingsconvenant tot 1 juni 2020 maandelijks € 1.000,= van de man krijgen om in haar levensonderhoud te voorzien en vanaf 1 juni 2020 kan zij aanspraak maken op kinder- en partneralimentatie. De man weigert sinds 1 april 2020 echter de laatste twee termijnen van € 1.000,= per maand te voldoen en is ook niet voornemens met ingang van 1 april 2020 alimentatie aan de vrouw te gaan betalen. Voorafgaand aan de uitbraak van het coronavirus had de vrouw een inkomen van € 1.032,= netto per maand. Zij werkt echter als ZZP-er in de schoonmaak en heeft door het coronavirus aanzienlijk minder werk dan voorheen. Zij heeft de gemeente gevraagd om een bijstandsuitkering voor ondernemers, zodat haar inkomen wordt aangevuld tot bijstandsniveau (€ 1.052,32 netto per maand, inclusief vakantiegeld). Gezien haar inkomsten en lasten heeft de vrouw de maandelijkse termijnen van € 1.000,=, dan wel kinder- en partneralimentatie nodig om in haar eigen levensonderhoud en dat van de kinderen te kunnen voorzien. Zij komt nu maandelijks tekort.

3.3.

De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en vordert daarbij – geformuleerd als eis in reconventie – dat de vrouw in de kosten van dit geding wordt veroordeeld.

4 De beoordeling van het geschil

5 De beslissing