Home

Raad van State, 03-12-2020, ECLI:NL:RVS:2020:2841, 202002708/2/A3

Raad van State, 03-12-2020, ECLI:NL:RVS:2020:2841, 202002708/2/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
3 december 2020
Datum publicatie
9 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:2841
Zaaknummer
202002708/2/A3

Inhoudsindicatie

MSD heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2020 in zaak nr. 19/635. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit twee gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Uitspraak

202002708/2/A3.

Datum beslissing: 3 december 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

Intervet International B.V. en Intervet Nederland B.V., handelend onder de naam MSD Animal Health (hierna: MSD), gevestigd te Boxmeer,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2020 in zaak nr. 19/635 in het geding tussen:

MSD

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

MSD heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2020 in zaak nr. 19/635.

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft namens de minister twee gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de bijlage bij een zienswijze van MSD en de reactie hierop van het college.

Overwegingen

1.    [partij] heeft de minister op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten betreffende een diergeneesmiddel waarvoor MSD een handelsvergunning heeft. MSD heeft bij brief van 30 maart 2018 een zienswijze ingediend naar aanleiding van het voornemen van de minister om dit verzoek gedeeltelijk in te willigen. Het verzoek om beperking van de kennisneming heeft betrekking op een bijlage bij deze zienswijze en de reactie hierop van het college.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    In de bijlage bij de zienswijze heeft MSD per onder het Wob-verzoek vallend document vermeld of zij zich kan vinden in de door de minister voorgestelde wijze van openbaarmaking. Voor zover dat niet het geval was, heeft MSD vermeld waarom meer informatie onleesbaar zou moeten worden gemaakt en welke informatie dat betreft. In de door het college namens de minister opgestelde reactie is per document vermeld welke voorstellen van MSD wel en niet zijn overgenomen. Het college heeft ter ondersteuning van het verzoek om beperking van de kennisneming aangevoerd dat [partij] door kennisneming van deze stukken, vooruitlopend op de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep, al gedetailleerd inzicht zou krijgen in de inhoud van de met het Wob-verzoek opgevraagde documenten. MSD zou hierdoor worden benadeeld, aldus het college.

4.    De Afdeling heeft kennis genomen van de beide onder het verzoek om beperking van de kennisneming vallende stukken. Zij stelt vast dat in de bijlage kort en in algemene bewoordingen is vermeld in hoeverre en waarom MSD zich niet kan verenigen met het voornemen van de minister tot openbaarmaking. De Afdeling ziet niet in dat [partij] door kennisneming hiervan daadwerkelijk inzicht krijgt in informatie uit de onder het Wob-verzoek vallende documenten. Ook de omschrijving van die documenten in de bijlage is niet zodanig dat door kennisneming hiervan te zeer wordt vooruitgelopen op de uitspraak van de Afdeling in het bodemgeschil. Hierbij betrekt de Afdeling dat in een bijlage bij het primaire besluit van 6 augustus 2018 al een inventarislijst is opgenomen, waarin de documenten op een vergelijkbare manier worden omschreven. Hetzelfde geldt voor de reactie van het college op de bijlage. Ook wat hierin is vermeld is zo beknopt en algemeen verwoord dat hieruit geen wezenlijke informatie over de inhoud van de onder het Wob-verzoek vallende documenten valt af te leiden. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang bij beperking van de kennisneming daarom minder zwaar dan het belang dat [partij] kennis kan nemen van de stukken, waarin de zienswijze van MSD op een door [partij] ingediend Wob-verzoek wordt toegelicht en daarop door het college wordt gereageerd.

     De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd.

5.    De Afdeling bepaalt dat de bijlage bij de zienswijze en de reactie hierop van het college worden teruggezonden aan de minister.

6.    Indien de minister geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om de stukken waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af;

II.    verzoekt de minister binnen zeven dagen na heden de stukken waarvan geheimhouding is afgewezen aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

w.g. Klein

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2020

176.