Home

Centrale Raad van Beroep, 16-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:304, 21/2864 WW

Centrale Raad van Beroep, 16-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:304, 21/2864 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 februari 2023
Datum publicatie
23 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:304
Zaaknummer
21/2864 WW

Inhoudsindicatie

Uit wat is overwogen volgt dat met de keuze van de partner van [werknemer] voor werkzaamheden als zelfstandige in [plaatsnaam] geen aanwijsbaar en reëel belang werd gediend en dus dat [werknemer] door zijn ontslagname verwijtbaar werkloos is geworden. In overwegende mate te verwijten. Omdat de WW-uitkering van [werknemer] is beëindigd, staat artikel 23, eerste lid, van de WW aan intrekking over de betreffende afgesloten periode in de weg.

Uitspraak

21 2864 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juli 2021, 20/12 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

Stichting [naam Stichting] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 16 februari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Namens appellante zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door mr. Van der Meer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.

[werknemer] ( [werknemer] ) is per 1 oktober 2008 in dienst getreden bij appellante op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij was werkzaam als technisch medewerker, laatstelijk in een omvang van 32 uur per week. Op 4 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en [directeur] , directeur bij appellante. Tijdens dat gesprek heeft [werknemer] aan [directeur] meegedeeld dat hij ging stoppen met werken, omdat hij en zijn partner hadden besloten te gaan verhuizen naar de vaste wal, waarschijnlijk naar [plaatsnaam] . De partner van [werknemer] was werkzaam als schoonheidsspecialiste in dienstbetrekking bij Badhotel [naam hotel] op [Eiland] voor (ten minste) tien uur per week en zou als zelfstandig schoonheidsspecialiste kunnen gaan werken in twee kapsalons. Op 19 maart 2019 heeft [werknemer] per e-mail de arbeidsovereenkomst met appellante per 22 april 2019 opgezegd. Appellante heeft bij brief van 4 april 2019 de ontslagname aan [werknemer] bevestigd. [werknemer] is op 30 april 2019 met zijn partner verhuisd van [Eiland] naar [plaatsnaam] .

1.2.

Op 14 mei 2019 heeft [werknemer] bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW). Bij besluit van 7 juni 2019 heeft het Uwv aan [werknemer] met ingang van 23 april 2019 een WW-uitkering toegekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Volgens appellante is [werknemer] verwijtbaar werkloos geworden, omdat hij zelf ontslag heeft genomen, zonder dat dat nodig was. Appellante heeft daarnaast aangevoerd dat niet is gebleken dat [werknemer] voorafgaand aan zijn verhuizing aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan.

1.3.

Op 1 november 2019 is de WW-uitkering beëindigd in verband met de start van [werknemer] met werkzaamheden als zelfstandige.

1.4.

Bij beslissing op bezwaar van 26 november 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, voor zover dat ziet op het gebrek aan sollicitatieactiviteiten van [werknemer] en overwogen dat het in de rede had gelegen [werknemer] hiervoor een waarschuwing te geven. Het Uwv heeft [werknemer] niet verwijtbaar werkloos geacht. Aan de wens om te verhuizen lag naast sociale en medische overwegingen de omstandigheid ten grondslag dat de partner van [werknemer] in de gelegenheid was zich als zelfstandige op de vaste wal te vestigen. Gelet op deze omstandigheden dient te worden aangenomen dat met de baanwisseling van de partner een aanwijsbaar en reëel belang is gemoeid. Daarbij is volgens het Uwv sprake van een marginale toets. Een diepgaande toetsing van de achterliggende motieven van de partner is niet aan de orde. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat [werknemer] en zijn partner hun besluit lichtvaardig hebben genomen. Ook heeft het Uwv overwogen dat heen en weer reizen tussen [Eiland] en [plaatsnaam] redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoorde van [werknemer] .

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.

2.1.

De rechtbank heeft voorop gesteld dat aanvragen om een WW-uitkering in gevallen als de onderhavige, waarin een werknemer ontslag neemt wegens verhuizing in verband met een wisseling van werkzaamheden van de gehuwde of samenwonende partner, moet worden getoetst aan het bepaalde in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhuizing van [werknemer] berust op een in vrijheid gemaakte keuze om in [plaatsnaam] te gaan samenwonen met zijn echtgenote en dat dit betekent dat de daaruit gevolgde ontslagname in beginsel een verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW met zich brengt.

2.2.

De rechtbank heeft tevens overwogen dat onder bepaalde omstandigheden de verwijtbaarheid aan een dergelijke ontslagname komt te ontvallen. De Raad heeft in zijn uitspraak van 6 december 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0575, geoordeeld dat met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is te verenigen dat deze bepaling aldus wordt geïnterpreteerd dat er in beginsel geen sprake is van verwijtbare werkloosheid, indien aannemelijk is dat met een baanwisseling van de partner een aanwijsbaar en reëel belang wordt gediend, mits tevens is voldaan aan (ten minste) de voorwaarden dat de bestaande dienstbetrekking zo lang mogelijk is voortgezet en dat heen en weer reizen redelijkerwijs onmogelijk is.

2.3.

Naar het oordeel van de rechtbank is, met de keuze voor een baanwisseling met de noodzakelijke verhuizing tot gevolg, het bedoelde aanwijsbaar en reëel belang impliciet gegeven. Omdat [werknemer] per 22 april 2022 ontslag heeft genomen en per 30 april 2019 met zijn echtgenote naar de vaste wal is verhuisd, is ook voldaan aan de voorwaarde dat de dienstbetrekking zo lang mogelijk is voortgezet. Niet is betwist dat dagelijks heen en weer reizen tussen [plaatsnaam] en [Eiland] voor [werknemer] redelijkerwijs niet mogelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de voortzetting van het dienstverband aldus zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van [werknemer] gevergd kon worden. Daarom heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat [werknemer] niet verwijtbaar werkloos is geworden.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat [werknemer] verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij ontslag heeft genomen zonder dat aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren waren verbonden dat voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Volgens appellante had de echtgenote van [werknemer] geen financieel belang bij de baanwisseling omdat haar baan op [Eiland] niet op de tocht stond en het gezin niet afhankelijk was van de inkomsten van de echtgenote, aangezien [werknemer] de kostwinner was. Dat er een privéwens was bij de echtgenote van [werknemer] om het eiland te verlaten en de gelegenheid zich voordeed omdat zij aan de vaste wal ander werk als zelfstandige kreeg aangeboden doet volgens appellante niet ter zake. Dat geldt ook voor de keuze om een onzekere toekomst qua werk en inkomen te verkiezen boven de zekerheid die zij op [Eiland] hadden. Dergelijke keuzes mogen [werknemer] en zijn echtgenote maken, maar die dienen dan wel voor eigen rekening te blijven. Appellante acht het onredelijk dat zij hieraan zou moeten bijdragen.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW dient de werknemer te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is een werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer, zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.

4.2.

In artikel 27, eerste lid, van de WW is bepaald dat het Uwv blijvend een bedrag op de uitkering in mindering brengt indien de werknemer de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken. In artikel 27, elfde lid, van de WW is uiteengezet hoe het bedrag, bedoeld in het eerste lid, moet worden berekend.

4.3.

Ter beoordeling ligt voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat [werknemer] niet verwijtbaar werkloos is geworden, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Bij die beoordeling wordt voorop gesteld dat uit deze wettelijke bepalingen volgt dat een werknemer die zelf ontslag neemt in beginsel verwijtbaar werkloos is. Dat is slechts anders indien aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Het ligt op de weg van de werknemer om aannemelijk te maken dat deze uitzondering zich voordoet.

4.4.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 6 december 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0575 overwogen dat in gevallen waarin ontslag is genomen wegens verhuizing als gevolg van een baanwisseling van de partner, in beginsel geen sprake is van verwijtbare werkloosheid, indien aannemelijk is dat met de baanwisseling een aanwijsbaar en reëel belang wordt gediend en mits tevens is voldaan aan (ten minste) de voorwaarden dat de bestaande dienstbetrekking zolang mogelijk is voortgezet en heen en weer reizen redelijkerwijs onmogelijk is. Het is aan de werknemer om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Met betrekking tot de vraag of met de baanwisseling een aanwijsbaar en reëel belang wordt gediend, betekent dit dat het aan de werknemer is om de belangen die hebben geleid tot de ontslagname en de verhuizing naar voren te brengen. Het is vervolgens aan het Uwv om deze belangen zo nodig verder te onderzoeken. Dat het onder omstandigheden in verband met de persoonlijke omstandigheden van de partner en de mogelijkheden van het Uwv om die partner te bevragen minder eenvoudig kan zijn om dit onderzoek te verrichten, doet niet af aan die onderzoeksplicht.

4.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat wordt voldaan aan de voorwaarden dat de bestaande dienstbetrekking door [werknemer] zo lang mogelijk is voortgezet en dat dagelijks heen en weer reizen tussen [plaatsnaam] en [Eiland] redelijkerwijs niet mogelijk was. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake was van een aanwijsbaar en reëel belang bij de verhuizing en beslissing van de partner om in [plaatsnaam] te gaan werken. Er is aanleiding deze voorwaarde nader in te vullen.

4.6.

De vraag of sprake is van een aanwijsbaar en reëel belang bij de verhuizing van de partner vergt een inhoudelijke beoordeling waarbij naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld of ten tijde van de ontslagname een zodanig belang aanwezig was. Bij die beoordeling kunnen naast financiële belangen ook andere belangen en omstandigheden een rol spelen, zoals het voorkomen van werkloosheid wegens een dreigend ontslag bij de oude werkgever van de partner dan wel een substantiële positieverbetering in de nieuwe baan, medische redenen of andere persoonlijke omstandigheden.

4.7.

De partner van [werknemer] is in [plaatsnaam] niet in loondienst gaan werken, maar is daar gestart als zelfstandige. Er zijn geen aanwijzingen dat de partner van [werknemer] haar baan bij Badhotel [naam hotel] dreigde te verliezen. Ook is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat met de ontslagname en de keuze van de partner van [werknemer] om haar werkzaamheden als schoonheidsspecialiste in [plaatsnaam] voort te zetten, sprake was van een wezenlijke verbetering in de inkomenssituatie van de partner van [werknemer] of op een reëel uitzicht daarop op kortere termijn. Zij heeft de zekerheid van een vaste baan bij Badhotel [naam hotel] opgegeven voor een onzeker bestaan als zelfstandige.

4.8.

Ook is onvoldoende gebleken dat aan de keuze van de partner van [werknemer] medische redenen ten grondslag hebben gelegen. Als redenen voor de keuze van zijn partner heeft [werknemer] aangevoerd zij het niet meer naar haar zin had op [Eiland] , dat sprake was van sociaal onbehagen en spanningsklachten en dat zij daarom weer naar de vaste wal wilde verhuizen, in de omgeving van [plaatsnaam] in de buurt van haar kinderen. Die verder niet onderbouwde redenen zijn invoelbaar, maar vanuit een oogpunt van toepassing van de WW is dit onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een aanwijsbaar en reëel belang.

4.9.

Uit wat in 4.3 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat met de keuze van de partner van [werknemer] voor werkzaamheden als zelfstandige in [plaatsnaam] geen aanwijsbaar en reëel belang werd gediend en dus dat [werknemer] door zijn ontslagname verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW.

4.10.

Nu er ook geen aanwijzingen zijn dat de werkloosheid [werknemer] niet in overwegende mate kan worden verweten, was het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW gehouden een maatregel op te leggen door het volledige bedrag aan uitkering blijvend op de diens WW-uitkering in mindering te brengen.

4.11.

Het hoger beroep van appellante slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Nu de WW-uitkering van [werknemer] is beëindigd, staat artikel 23, eerste lid, van de WW in dit geval aan intrekking van de uitkering over de betreffende afgesloten periode in de weg. Gelet hierop zal worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellante kan ter zake van de hierdoor door haar geleden schade bij het Uwv verzoek als bedoeld in artikel 108, eerste lid, onder j, van de Wet financiering sociale verzekeringen indienen.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 3.348,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, 1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep) voor verleende rechtsbijstand en € 184,08 voor de reiskosten van appellante in hoger beroep. Totaal: € 3.532,04.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 november 2019;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante van € 3.532,04;

- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 895,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en S. Slijkhuis als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.