Home

Gerechtshof Den Haag, 29-05-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2873, 200.231.175/01

Gerechtshof Den Haag, 29-05-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2873, 200.231.175/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 mei 2018
Datum publicatie
15 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:2873
Zaaknummer
200.231.175/01

Inhoudsindicatie

WWZ.ontbindingsverzoek op grond van de e- en f-grond.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.231.175/01

Zaak-/rekestnummer rechtbank : 6335047 VZ VERZ 17-24506

beschikking van 29 mei 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: [verzoeker],

advocaat: mr. I.B. Jansse te Rotterdam,

tegen

PowerQ B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: PowerQ,

advocaat: mr. J.H.M. Nijhuis te Rotterdam.

1 Het geding

1.1.

Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 10 januari 2018, is [verzoeker] onder aanvoering van zeven grieven (grief 6 ontbreekt) in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam, van 16 november 2017. Het beroepschrift bevat een zelfstandig tegenverzoek. PowerQ heeft een verweerschrift ingediend dat op 31 januari 2018 is ontvangen ter griffie van het hof. Bij brief van 16 januari 2018 heeft de griffie van het hof partijen naar aanleiding van de beschikking van de Hoge Raad van 22 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3264) verzocht het hof te laten weten of zij bezwaar hebben tegen een enkelvoudige behandeling ter zitting door een raadsheer commissaris. Partijen hebben bericht dat zij geen bezwaar hebben tegen de enkelvoudige mondelinge behandeling. Op 21 februari 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen bepleiten. [verzoeker] zelf was afwezig. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Bij brief van 2 maart 2018 heeft mr. Nijhuis namens PowerQ commentaar geleverd op de inhoud van het proces-verbaal. Deze brief is aan het proces-verbaal gehecht. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.

2 Feiten

2.1.

In hoger beroep is niet opgekomen tegen de juistheid van de vaststelling van de feiten door de kantonrechter. Met inachtneming van die feiten en van hetgeen voorts als niet voldoende gemotiveerd bestreden, is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.

2.2.

[verzoeker] werkte vanaf 13 oktober 2014 bij PowerQ, vanaf 1 oktober 2016 op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en ten tijde van de procedure in eerste aanleg in de functie als Sales officer. [verzoeker] werkte 16 uur per week tegen een salaris van € 1.500 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.

2.3.

Bij e-mailbericht van dinsdag 8 augustus 2017 heeft [verzoeker] PowerQ laten weten dat hij die dag niet zou komen werken maar wel op woensdag en donderdag (9 en 10 augustus 2017).

2.4.

Nadat [verzoeker] op woensdag 9 augustus 2017 niet op het werk was verschenen, heeft PowerQ hem bij WhatsApp-bericht van diezelfde dag gevraagd waar hij was.

2.5.

[verzoeker] is ook op donderdag 10 augustus 2017 niet komen werken. Bij WhatsApp-bericht en e-mailbericht van 10 augustus 2017 heeft PowerQ geprobeerd [verzoeker] te bereiken. In het e-mailbericht is aan [verzoeker] gevraagd wat er aan de hand was. Ook op dinsdag 15 augustus 2017 heeft PowerQ [verzoeker] een WhatsApp-bericht gestuurd. [verzoeker] heeft op geen van deze berichten gereageerd.

2.6.

PowerQ heeft vervolgens contact opgenomen met de politie die op 16 augustus 2017 het huis van [verzoeker] is binnengegaan. [verzoeker] bleek niet thuis te zijn.

2.7.

Bij e-mailbericht van 17 augustus 2017 heeft [verzoeker] aangekondigd de volgende dag weer op het werk te verschijnen. Verder schreef hij onder meer:

“Is het akkoord dat ik morgen dan de hele dag werk? Ik zal dan een verklaring afgeven zodat het duidelijk is waarom ik verzaakt heb.”

2.8.

[directeur], algemeen directeur van PowerQ (hierna: [directeur]), heeft bij e-mailbericht van diezelfde datum het volgende aan [verzoeker] bericht:

“Dank voor je email. Inmiddels is dit de vierde dag dat je niet op kantoor bent zonder dit vooraf te melden, zonder akkoord en zonder verklaring. Het is niet akkoord dat je morgen werkt of deze dagen compenseert. Eerst wil ik nu vandaag een schriftelijke (per email) verklaring waarom je zonder enige vorm van communicatie of reactie op onze berichten bijna twee weken afwezig bent geweest. Op basis van deze verklaring zal ik een besluit nemen over het vervolg.”

2.9.

[verzoeker] heeft daarop bij e-mailbericht van 17 augustus 2017 gereageerd. Als reden voor zijn afwezigheid heeft hij onder meer geschreven:

De rede voor mijn verzaking is dat ik vanuit mijn Werk de wil tot werken en de inzet voor het bedrijf vanuit het nuts maximaliserende effect drastisch aan het verbeteren was. Het is dan ook echt nodig geweest om dit verzakingsgedrag te vertonen waardoor de juiste interacties en effecten in het powerq team teweeg kon worden gebracht.”

2.10.

In reactie op deze verklaring heeft [directeur] bij e-mail van dezelfde dag het volgende aan [verzoeker] bericht:

Onderstaande verklaring helpt mij niet om enig begrip te krijgen voor het ongeoorloofd aanwezig zijn. Feit blijft dat je je niet aan de arbeidsovereenkomst hebt gehouden. Daarnaast heb je van mij geen enkele toestemming gehad om verzakingsgedrag te vertonen teneinde ook maar iets te verbeteren. Wel ben ik een dag naar je op zoek geweest en is de politie hier ook druk mee geweest. Als ik je verklaring zo lees krijg ik de indruk dat je het de volgende keer zo weer zal doen.

Er bestaat dus geen vruchtbare grond om verder te gaan met de arbeidsovereenkomst. Graag heb ik zo snel mogelijk een gesprek met je over de wijze daarop we deze gaan ontbinden. (…) Om heel duidelijk te zijn: je hebt geen toestemming om morgen te komen werken.

2.11.

Bij e-mail van 22 augustus 2017 heeft [directeur] het volgende aan [verzoeker] bericht:

“In de afgelopen periode hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden en is er behoorlijk wat mailverkeer en WhatsApp-verkeer geweest. Daaruit is gebleken dat jij je niet lijkt te (willen) houden aan de taken die horen bij jouw functie.

Op 8 augustus zou jij weer starten na mijn vakantie. je stuurde eerst een mail dat je de dag erna zou komen en vervolgens bleef het erg stil. Daaropvolgend ben je langere tijd geheel niet bereikbaar geweest, zowel niet via mail, telefoon als facebook. We hebben ons genoodzaakt gezien de politie in te schakelen. Uiteindelijk ben jij op 16 augustus voor het laatst bij ons langs geweest. Diezelfde avond heb je bij een collega gelogeerd. Nadien hebben wij jou niet meer gezien. Wel kregen we nog een mail van jou op 17 augustus 2017 waarin jij een ‘verklaring’ gaf voor je afwezigheid, welke voor ons heel onduidelijk is en onvoldoende verklaart waarom je niet gewoon je werk komt doen. Sinds die mail hebben we je niet meer gehoord of gezien. Bereikbaar ben je ook niet. (…) Jouw opstelling en handelswijze maakt dat wij geen mogelijkheden meer zien tot een verdere vruchtbare samenwerking.”

In de e-mail is namens PowerQ verder bericht dat zij voornemens is een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te doen. Met het oog op het behoud van het recht op een WW-uitkering heeft PowerQ voorgesteld een vaststellingsovereenkomst te sluiten.

2.12.

[verzoeker] heeft niet op dit e-mailbericht gereageerd en heeft ook daarna niets van zich laten horen.

3 Het geschil

3.1.

PowerQ heeft in eerste aanleg verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van artikel 6:671b j˚ artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e BW, subsidiair op de h-grond van artikel 7:669 lid 3 BW. Daartoe heeft zij gesteld dat de langdurige afwezigheid van [verzoeker] op het werk primair ernstig verwijtbaar handelen of nalaten oplevert en subsidiair in elk geval een andere grond die de ontbinding rechtvaardigt. [verzoeker] heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.

3.2.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per 16 november 2017 ontbonden op grond van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker]. Deze beslissing steunt op het oordeel dat [verzoeker] sinds 8 augustus 2017 zonder toestemming niet meer op het werk is verschenen, ook nadat PowerQ een aantal keren geprobeerd heeft met hem in contact te komen. Op grond van het oordeel dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld is geen transitievergoeding toegekend en is de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden, zonder in achtneming van de opzegtermijn.

3.3.

Het hoger beroep strekt ertoe dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat PowerQ primair wordt bevolen tot herstel van de arbeidsovereenkomst per 16 november 2017 en met veroordeling van PowerQ tot betaling van het salaris vanaf 8 augustus 2016 (met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente). [verzoeker] verzoekt subsidiair veroordeling van PowerQ tot betaling van een transitievergoeding van € 1.749 en een billijke vergoeding van € 25.000 bruto (te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente). Ten slotte verzoekt [verzoeker] dat PowerQ in beide instanties in de kosten wordt veroordeeld.

3.4.

PowerQ heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep en tot bekrachtiging van de beschikking.

4 Beoordeling in hoger beroep