Home

Hoge Raad, 06-04-2012, BV7828, 10/03206

Hoge Raad, 06-04-2012, BV7828, 10/03206

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 april 2012
Datum publicatie
6 april 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV7828
Formele relaties
Zaaknummer
10/03206

Inhoudsindicatie

Verzekeringsrecht. Brandstichting. Merkelijke schuld als bedoeld in art. 294 (oud) K. Misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen verzekerde door aanspannen procedure tegen verzekeraar? Maatstaf; HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353. Terughoudendheid. Omstandigheid dat brand is gesticht in opdracht van bestuurder en aandeelhouder verzekerde, brengt niet zonder meer mee dat ook vereiste mate van zekerheid is verkregen over gestelde misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Verandering van eis niet mogelijk in cassatie; art. 130 Rv. mist toepassing.

Uitspraak

6 april 2012

Eerste Kamer

10/03206

EV/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

GRAND CAFÉ DUKA B.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,

EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. M.P. de Witte,

t e g e n

ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. handelende onder de naam Centraal Beheer Achmea

gevestigd te Apeldoorn,

VERWEERSTER, in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Duka en Achmea.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak 269466/HA ZA 06-2394 van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 oktober 2007;

b. het arrest in de zaak 105.007.565/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2010.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Duka beroep in cassatie ingesteld. Achmea heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld, alsmede een akte tot vermeerdering van eis genomen. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep en eisvermeerdering zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep en Duka heeft zich tevens verzet tegen de eisvermeerdering.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Achmea mede door mr. A. de Greef, advocaat te Amsterdam.

De conclusie van de Advocaat- Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping in het principale cassatieberoep en in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.12. Kort weergegeven gaat het om het volgende.

(i) Duka dreef sinds juli 2003 een café, genaamd Grand Café Duka, in Den Haag. In de nacht van zondag 15 op maandag 16 februari 2004 heeft er brand gewoed in het café, waarbij onder meer bedrijfsinventaris is beschadigd. Ten tijde van de brand was [betrokkene 1] enig bestuurder en aandeelhouder van Duka.

(ii) Ten behoeve van het café is eind 2002 bij Achmea een brandverzekering en een bedrijfsschadeverzekering afgesloten. Hierbij is de inventaris verzekerd voor € 300.000,-- en bedrijfsschade voor € 450.000,--.

Op 16 december 2003, twee maanden voor de brand, is het verzekerde bedrag voor de inventaris verhoogd naar € 660.000,--.

(iii) Achmea heeft, na onderzoek, uitkering ter zake van schade ten gevolge van de brand geweigerd. Volgens haar is sprake van merkelijke schuld van Duka omdat de brand in opdracht van [betrokkene 1] is gesticht.

3.2 Duka vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat Achmea gehouden is de schade te vergoeden die Duka heeft geleden ten gevolge van de brand.

In reconventie heeft Achmea onder andere een veroordeling van Duka gevorderd tot betaling van de werkelijke kosten die Achmea voor deze procedure heeft moet maken.

Achmea heeft daartoe gesteld dat, nu de brand is gesticht in opdracht van [betrokkene 1] en dat aan Duka kan worden toegerekend, Duka voor genoemde kosten aansprakelijk is uit wanprestatie of onrechtmatige daad.

3.3 De rechtbank heeft geoordeeld dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de brand is gesticht door een neef van [betrokkene 1] die in het café werkte, en dat er voldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat deze neef in opdracht van [betrokkene 1] heeft gehandeld. Op deze grond heeft de rechtbank merkelijke schuld van Duka aangenomen als bedoeld in het hier toepasselijke art. 294 (oud) K en daarom de vordering in conventie van Duka afgewezen.

Op, kort gezegd, dezelfde grond heeft de rechtbank genoemde vordering in reconventie van Achmea toegewezen.

Het hof heeft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de brandstichting, voor zover naar zijn vaststelling aan zijn oordeel onderworpen, en het daarop berustende oordeel van de rechtbank dat de vordering van Duka niet toewijsbaar is, onderschreven. Genoemde reconventionele vordering van Achmea heeft het evenwel alsnog afgewezen.

3.4 De middelen in het principale beroep richten zich tegen de afwijzing van de vordering van Duka, het middel in het incidentele beroep tegen de afwijzing van genoemde vordering van Achmea.

4. Beoordeling van het principale beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beoordeling van het incidentele beroep

5.1 De hiervoor in 3.2 omschreven reconventionele vordering van Achmea komt erop neer dat Duka de onderhavige procedure zonder grond tegen haar heeft aangespannen en daarom gehouden is alle door Achmea in verband met deze procedure gemaakte kosten te vergoeden. Naar het hof terecht heeft geoordeeld, is deze vordering alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (rov. 11). Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.

5.2 Het hof heeft, uitgaande van de hiervoor vermelde maatstaven, geoordeeld dat in dit geval niet kan worden gezegd dat het ontoelaatbaar was dat Duka haar - later onjuist gebleken, althans als onjuist beoordeelde - feitelijke standpunt omtrent de brand verdedigde (rov. 11). Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Aan het standpunt van Achmea ligt de opvatting ten grondslag dat het enkele feit dat, naar het oordeel van rechtbank en hof, in dit geding in het kader van het bewijs van de door Achmea gestelde merkelijke schuld voldoende aanwijzingen zijn gebleken om aan te nemen dat de brand is gesticht in opdracht van [betrokkene 1], zonder meer meebrengt dat tevens moet worden aangenomen dat Duka, nu [betrokkene 1] haar enig bestuurder en aandeelhouder was, voorafgaande aan de procedure wist dat de vordering was gebaseerd op feiten en omstandigheden die niet juist waren en dat reeds daarom sprake is van een onrechtmatig handelen van Duka dat verplicht tot vergoeding van de integrale proceskosten van Achmea. Deze opvatting is onjuist. De omstandigheid dat, hoewel daarover geen zekerheid is verkregen, door rechtbank en hof voldoende bewezen is geacht dat de brand is gesticht in opdracht van [betrokkene 1], brengt immers niet zonder meer mee dat ook de vereiste mate van zekerheid is verkregen over het gestelde misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van de onderhavige procedure, gelet op de hiervoor in 5.1 bedoelde terughoudendheid die in dat kader in acht dient te worden genomen. Dat geldt ook indien het handelen van [betrokkene 1], anders dan het hof heeft geoordeeld, mede in dit verband kan worden toegerekend aan Duka.

5.3 De klachten van de onderdelen 2.1-2.3 en 2.5-2.6 van het middel - onderdeel 1 bevat geen klacht - berusten alle op de hiervoor onjuist geoordeelde opvatting van Achmea. Reeds daarom kunnen zij niet tot cassatie leiden. Onderdeel 2.4 is ongegrond omdat het eraan voorbij ziet dat de toewijzing door het hof van de tevens door Achmea in reconventie gevorderde vergoeding van buiten-gerechtelijke kosten berust op een andere grondslag dan de vordering van Achmea waarop het middel betrekking heeft. Die toewijzing is dus, anders dan dat onderdeel klaagt, niet strijdig met de afwijzing door het hof van laatstgenoemde vordering. Onderdeel 2.7 kan tot slot niet tot cassatie leiden omdat het berust op een onjuiste lezing van het oordeel van het hof.

6. Beoordeling van de vermeerdering van eis

Achmea heeft in cassatie haar eis vermeerderd.

Een verandering van eis is in cassatie echter niet mogelijk, nu de cassatieprocedure geen feitelijke instantie is en art. 130 Rv. dan ook toepassing mist. Achmea is derhalve niet-ontvankelijk in haar vermeerdering van haar eis. Voor zover de vermeerdering van eis mede zou zijn bedoeld als een verzoek om een kostenveroordeling in cassatie die haar volledige proceskosten vergoedt, geldt dat voor de inwilliging daarvan geen aanleiding bestaat, mede gelet op hetgeen hiervoor in 5.2 is overwogen.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart Achmea niet-ontvankelijk in haar vermeerdering van eis;

in het principale beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Duka in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Achmea begroot op € 1.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;

in het incidentele beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Achmea in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Duka begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.D.H. Asser, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 6 april 2012.