Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-04-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5159, 8975639

Rechtbank Noord-Holland, 28-04-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5159, 8975639

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 april 2021
Datum publicatie
13 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:5159
Zaaknummer
8975639

Inhoudsindicatie

Ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven dus niet rechtsgeldig. Toekenning gefixeerde schadevergoeding maar afwijzing transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen werknemer. Billijke vergoeding nihil.

Uitspraak

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 8975639 \ AO VERZ 21-3

Uitspraakdatum: 28 april 2021

Beschikking in de zaak van:

[werknemer] ,

wonende te [woonplaats]

verzoekende partij

verder te noemen: [werknemer]

gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgever],

gevestigd te [plaats]

verwerende partij

verder te noemen: [werkgever]

gemachtigde: mr. J.J. Dekker

De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of de werknemer terecht op staande voet is ontslagen.

De kantonrechter oordeelt in deze zaak dat het ontslag op staande voet ongeldig is, omdat niet is voldaan aan de onverwijldheidseis. Uit de stukken blijkt dat de werkgever al medio oktober 2020 met de verweten gedragingen bekend was, althans dat daarover ernstige verdenkingen bestonden. De werkgever is echter pas op 16 november 2020 tot ontslag overgegaan. Niet is gebleken dat de werkgever in de tussentijd voldoende voortvarend te werk is gegaan. De werkgever wordt daarom veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding. Het verzoek tot betaling van een transitievergoeding wordt afgewezen, omdat de kantonrechter vindt dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De billijke vergoeding wordt op nihil gesteld vanwege de verwijtbaarheid van de werknemer en omdat het inkomensverlies met de gefixeerde schadevergoeding al (ruim) is gecompenseerd. De verzoeken tot betaling van achterstallig salaris en openstaand verlof worden toegewezen. Het gelijktijdige verzoek van de werkgever om werknemer te veroordelen tot betaling van een (gefixeerde) schadevergoeding is behandeld in de procedure met zaaknummer 8981363 AO VERZ 21-7.

1 Het procesverloop

1.1.

[werknemer] heeft een verzoek gedaan om ten laste van [werkgever] een billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen. [werkgever] heeft een verweerschrift ingediend.

1.2.

Op 30 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [werknemer] bij e-mails van 18 en 23 maart 2020 nog stukken toegezonden. [werkgever] heef bij e-mail van 23 maart 2021 nog stukken toegezonden. De zaak is tegelijk behandeld met het op 15 januari 2021 ingediende verzoek van [werkgever] (met zaaknummer 8981363 AO VERZ 21-7) om [werknemer] te veroordelen om aan [werkgever] te betalen een gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7: 677 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) en een vergoeding voor de werkelijk door [werkgever] geleden schade.

2 Feiten

2.1.

[werknemer] , geboren [in 1984] , is op 2 juni 2014 in dienst getreden bij [werkgever] . De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van advocaat-medewerker met een salaris van € 5.000,00 bruto per maand. In de arbeidsovereenkomst is geen relatie- of concurrentiebeding opgenomen.

2.2.

[werkgever] is een advocatenkantoor in [plaats] , waarvan [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) en [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ) (middellijk) bestuurder zijn. Naast [werknemer] waren tot begin 2021 ook [collega 1] , [collega 2] en [collega 3] als advocaat werkzaam bij [werkgever] .

2.3.

Op enig moment in 2020 is tussen [bestuurder 1] en [bestuurder 2] een onenigheid ontstaan, waardoor zij (mogelijk) niet meer (in de bestaande B.V. constructie) met elkaar verder wilden. In navolging daarop is in september 2020 aan [werknemer] en haar collega’s het aanbod gedaan om met elkaar een kostenmaatschap te vormen tegen een inkoopsom van € 80.000,00 per persoon. [werknemer] heeft dit aanbod (net als haar collega’s) eind september 2020 afgeslagen.

2.4.

Op 20 september 2020 heeft [werknemer] een plattegrond van een nieuw kantoor van het mailadres van [werkgever] naar haar privé mailadres gestuurd.

2.5.

Op 28 september 2020 heeft [werknemer] stukken van dossier [dossier A] naar haar privé mailadres gestuurd. [werkgever] heeft een uitdraai van het softwaresysteem Kleos overgelegd waarop te zien is dat [werknemer] die dag ook een groot aantal documenten/dossiers heeft geopend.

2.6.

Bij e-mail van 13 oktober 2020 heeft de secretaresse van [werkgever] [werknemer] gevraagd om al haar dossiers te controleren en per dossier aan te geven of er uit gedeclareerd en gearchiveerd kan worden. [werknemer] heeft diezelfde dag de gevraagde informatie aan de secretaresse gemaild.

2.7.

Vervolgens (ook op 13 oktober 2020) heeft [bestuurder 1] aan [werknemer] (en haar collega’s) geschreven: ‘Tot mijn verbazing constateerde ik dat jij (met collega’s) dossiers van ons kantoor aan het kopiëren bent, terwijl wij allen weten dat er plannen bestaan waarin jij en anderen de praktijk elders willen voortzetten. Het hoeft nauwelijks betoog dat dit in meerdere opzichten zowel wanprestatie als onrechtmatig handelen impliceert’. [werknemer] is gesommeerd het kopiëren onmiddellijk te staken. [bestuurder 1] is vervolgens boos de werkkamer van [collega 1] binnengelopen en is [collega 1] te lijf gegaan.

2.8.

Bij e-mail van 14 oktober 2020 heeft [werknemer] [bestuurder 1] laten weten dat zij zich van geen kwaad bewust is en daarom niet aan zijn verzoek kan voldoen.

2.9.

In een gesprek op 16 oktober 2020 heeft [werkgever] [werknemer] voorgesteld om met een vaststellingsovereenkomst uit dienst gegaan. In de daarop volgende periode is over een vertrekregeling onderhandeld, uitgaande van een uitdiensttreding per 31 december 2020.

2.10.

Op 7 november 2020 heeft [werknemer] vanaf haar [werkgever] e-mailadres gemaild met een designbureau over een logo voor haar eigen advocatenkantoor in [plaats] : [naam] (waarbij [aanduiding 1] staat voor [collega 3] , [aanduiding 2] voor [collega 1] en [aanduiding 3] voor [werknemer] ).

2.11.

Op 16 november 2020 heeft [werkgever] [werknemer] geconfronteerd met een aantal ontdekkingen. Nadat [werknemer] hierop een reactie heeft gegeven, is zij op staande voet ontslagen. De volgende redenen zijn aan het ontslag ten grondslag gelegd:

- wanprestatie c.q. onrechtmatig handelen door op of omstreeks 13 oktober 2020 het dossier [dossier B] weg te nemen en niet terug te geven ondanks sommaties daartoe van 13 oktober 2020;

- het op of omstreeks 13 oktober 2020 ten onrechte en zonder instemming verwijderen van urenstaten en documenten in dossiers [dossier B] , [dossier C] , [dossier D] , [dossier E] en [dossier F] ;

- het hof Amsterdam middels mail van 5 oktober 2020 voorliegen door corona-gerelateerde verschijnselen te veinzen en correspondentie hierover achter te houden en niet in Kleos te registreren (dossier [dossier D] );

- de rechtbank Noord-Holland op of omstreeks 9 oktober 2020 voorliegen dat [werknemer] niet gemachtigd is omdat er geen contact met cliënt geweest zou zijn, terwijl er op 29 september 23020 een bespreking van 66 minuten met client is geweest (dossier [dossier D] );

- het tussen 1 september en 9 oktober 2020 niet ‘declareerbaar’ noteren van gewerkte tijd, waaronder zittingen en besprekingen, terwijl in die periode wel aantoonbaar zittingen en besprekingen hebben plaatsgevonden.

- het op of omstreeks de maand oktober en november niet meer registreren van nieuwe dossiers in Kleos ( [dossier G] , [dossier A] , [dossier H] , [dossier I] ).

2.12.

Bij brief van 18 november 2020 heeft [werknemer] tegen het ontslag op staande voet geprotesteerd.

2.13.

Op 24 november 2020 heeft [werkgever] een klacht over [werknemer] ingediend bij de Deken. Daarin staat onder meer: ‘Onderstaande opsomming van verwijderde urenstaten, documenten en dossiers geven een duidelijk beeld van verduistering in dienstbetrekking die sinds 13 oktober 2020 aan het licht is gekomen en hebben geleid tot het ontslag op staande voet van mr. [werknemer] op 16 november 2020. (…) Ondertussen zag de administratie dat dossiers en urenstaten werden verwijderd. Dat, in combinatie met het ontkennende gedrag, cumuleerde op 13 oktober 2020 tot een aanvaring tussen [bestuurder 1] en [collega 1] . (…) Eerst op 13 oktober 2020 zal hij door de administratie worden gewezen op het feit dat er dossiers/mappen naar privé mailadressen worden gekopieerd en dossiers en urenstaten worden verwijderd. (…)’

2.14.

Bij e-mail van 2 december 2020 heeft [werknemer] [werkgever] laten weten dat zij haar eigen kantoor is gestart en heeft zij gevraagd 33 dossiers te verstrekken van cliënten die hebben gevraagd of [werknemer] hun belangen kan blijven behartigen. [werkgever] heeft (na bemiddeling door de Deken) meerdere dossiers aan [werknemer] verstrekt.

2.15.

[collega 2] , [collega 1] en [collega 3] hebben zich begin 2021 bij [naam] aangesloten.

3 Het verzoek

3.1.

[werknemer] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven;

II. te verklaren voor recht dat [werknemer] niet gehouden is tot terugbetaling van enig bedrag aan [werkgever] ;

III. [werkgever] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 11.610,00;

IV. [werkgever] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 13.500,00;

V. [werkgever] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 40.100,00;

VI. [werkgever] te veroordelen tot betaling van € 2.700,00 aan achterstallig salaris over de periode 1-16 november 2020, alsmede € 3.233,00 aan niet-genoten vakantiedagen;

VII. [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over het in VI genoemde;

VIII. [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen;

3.2.

[werknemer] heeft aan haar verzoeken – samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. [werknemer] betwist de aan het ontslag ten grondslag gelegde gedragingen (deels) en stelt dat, zouden zij juist zijn, zij geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. Er is dus geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het ontslag is bovendien niet onverwijld gegeven en de persoonlijke omstandigheden zijn niet meegewogen. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig.

3.3.

Omdat de opzegging in strijd is met artikel 7:671 BW, heeft [werknemer] recht op een billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. De verzochte billijke vergoeding bestaat uit inkomensschade (zonder ontslag op staande voet zou het dienstverband op zijn vroegst per 1 juni 2021 zijn geëindigd) en € 5.000,- aan reputatieschade. De gefixeerde schadevergoeding is gelijk aan het loon over de periode van 16 november 2020 tot 1 februari 2021. Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [werknemer] , moet [werkgever] ook worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing