Invoeringswet Wetboek van Strafrecht
Invoeringswet Wetboek van Strafrecht
Opschrift
Aanhef
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat volgens art. 475 van het bij de wet van 3 Maart 1881 (Staatsblad n°. 35) vastgestelde "Wetboek van Strafrecht" het in werking treden van dat Wetboek bij de wet moet worden geregeld, terwijl het tevens noodzakelijk is zoowel om bepalingen vast te stellen omtrent den overgang van de oude tot de nieuwe strafwetgeving, als om overeenstemming te brengen tusschen de bestaande wetten en het nieuwe wetboek;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
§ I. Algemeene bepalingen
Artikel 1
Artikel 2
Het bij de wet van 3 Maart 1881 (Staatsblad n°. 35) vastgestelde Wetboek van Strafrecht treedt in werking op den 1sten September 1886.