In dit besluit wordt onder de zittingsvoorzitters verstaan: de zittingsvoorzitters, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
Besluit huurprijzen woonruimte
Besluit huurprijzen woonruimte
Opschrift
Aanhef
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, drs. M.P.A. van Dam, van 7 september 1977, nr. 0902932, Centrale Afdeling Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 7, eerste lid, 9, eerste lid, 10, vierde lid, 15, eerste en tweede lid, en 18, vierde lid, van de Huurprijzenwet woonruimte (Wet van 18 januari 1979, Stb. 1979, 15);
De Raad van State gehoord, advies van 22 november 1978, nr. 13;
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 12 april 1979, nr. 0221927, Centrale Afdeling Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Onder een woonruimte welke een zelfstandige woning vormt, wordt een woonruimte verstaan als bedoeld in artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek, welke wordt bewoond door maximaal twee personen of welke wordt bewoond door drie of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben. Onder woonruimte welke een zelfstandige woning vormt, wordt in dit besluit niet mede begrepen een woonwagen of een combinatie van een standplaats en een woonwagen.
Onder woonruimte welke niet een zelfstandige woning vormt, wordt in dit besluit niet mede begrepen een standplaats.
Wanneer een huurder van een woonruimte, zijnde één of twee personen of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben een deel van die woonruimte onderverhuurt aan één ander huishouden, geldt in afwijking van het tweede lid, dat het gedeelte dat de hoofdhuurder bewoont een zelfstandige woning blijft vormen, indien:
de gehele woning gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar, voorafgaand aan de onderverhuring, slechts door het eerst genoemde huishouden is bewoond; en,
het inwonende huishouden een huurovereenkomst heeft voor het gehuurde met de hoofdhuurder.
Artikel 2
Het bedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, is de in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 12, eerste lid, genoemde huurprijsgrens, behorende bij de kwaliteit voor een woonruimte met 186 punten.