Home

Wet afbreking zwangerschap

Geldig vanaf 1 januari 2025
Geldig vanaf 1 januari 2025

Wet afbreking zwangerschap

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2025]

Artikel 1

1.

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

inspecteur: de inspecteur van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

arts: degene die bevoegd is de titel van arts te voeren, alsmede, voor zover het betreft de arts bij wie de vrouw onder regelmatige medische behandeling staat, dan wel die als medisch specialist of in de woonplaats van de vrouw als huisarts werkzaam is, degene die in het land waar hij is gevestigd, het beroep van arts wettig uitoefent;

ziekenhuis: een inrichting waarin personen worden opgenomen voor het ondergaan van een genees-, heel- of verloskundig onderzoek of een genees-, heel- of verloskundige behandeling, met inbegrip van een daarvan onderdeel uitmakende polikliniek;

abortuskliniek - hierna te noemen kliniek -: een inrichting, niet zijnde een ziekenhuis, waarin vrouwen een behandeling ondergaan, gericht op het afbreken van zwangerschap;

duur van de zwangerschap: tijd die een zwangerschap bedraagt, uitgedrukt in het aantal dagen of weken dat de amenorroe duurt.

2.

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder het afbreken van zwangerschap niet verstaan het toepassen van een middel ter voorkoming van de innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder.

3.

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder "geneesheer-directeur" mede verstaan de arts die, hoewel geen directeursfunctie bekledende, belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied in de inrichting.

Artikel 2

Een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, mag slechts worden verricht door:

  1. een arts in een ziekenhuis of kliniek, waaraan door Onze Minister vergunning tot het verrichten van dergelijke behandelingen is verleend;

  2. een huisarts, indien het een medicamenteuze afbreking van de zwangerschap betreft en voldaan is aan artikel 6a.

Artikel 3

1.

Een zwangerschap wordt niet eerder afgebroken dan nadat de vrouw de arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen met hem heeft besproken. De arts en de vrouw stellen, met in achtneming van de eisen met betrekking tot hulpverlening en besluitvorming, bedoeld in artikel 5, in gezamenlijk overleg een termijn vast die voorafgaat aan de afbreking van de zwangerschap.

2.

In het geval, dat de arts de vrouw niet verwijst, stelt hij haar onverwijld een gedateerde schriftelijke kennisgeving daaromtrent ter hand, welke in elk geval het tijdstip vermeldt, waarop de vrouw zich tot hem had gewend.

3.

Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien is vastgesteld dat de duur van de zwangerschap nog geen 45 dagen bedraagt op het moment van zwangerschapsafbreking. In dat geval wordt een zwangerschap niet eerder afgebroken dan nadat een arts in een ziekenhuis of kliniek als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, zich ervan heeft vergewist dat aan de bij of krachtens artikel 5 gestelde eisen is voldaan, onderscheidenlijk nadat een huisarts als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, zich ervan heeft vergewist dat aan de bij of krachtens artikel 6a gestelde eisen is voldaan.

4.

Indien de behandeling, gericht op het afbreken van de zwangerschap, wordt verricht om daarmee een dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw af te wenden, wordt geen termijn gesteld als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, dan wel vervalt een ingevolge dat lid gestelde termijn.

Artikel 4

1.

De vergunning, bedoeld in artikel 2, onder a, wordt aangevraagd door het bestuur van het ziekenhuis of de kliniek. Bij de aanvraag dienen de bij algemene maatregel van bestuur verlangde gegevens te worden verstrekt. Indien hij dit nodig acht voor een verantwoorde beslissing op het verzoek om vergunning, kan Onze Minister nadere gegevens vragen.

2.

Onze Minister beslist binnen zeven maanden na de ontvangst van de aanvraag.

3.

Het ziekenhuis of de kliniek verkrijgt de vergunning indien aannemelijk is gemaakt dat aan de in de artikelen 5, eerste lid, of 6 bedoelde eisen zal worden voldaan.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6a

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11a

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14a

Artikel 14b [Vervallen per 01-07-2021]

Artikel 15

Artikel 16 [Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18a

Artikel 19

Artikel 19a

Artikel 20

Artikel 20a

Artikel 20b