Vrijstelling van inkomstenbelasting ten aanzien van functionarissen van internationale organisaties; gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2002, nr. 36 165
Vrijstelling van inkomstenbelasting ten aanzien van functionarissen van internationale organisaties; gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2002, nr. 36 165
Besluit IFZ2004/764M
- Opvolgende besluiten
- 2024-18547
- Versies van huidig besluit
Opschrift
1. De reikwijdte van de vrijstelling van inkomstenbelasting ten aanzien van functionarissen van internationale organisaties
Functionarissen van internationale organisaties hebben op grond van een multilaterale overeenkomst veelal aanspraak op vrijstelling van nationale belasting over hun salaris, loon en emolumenten, verdiend bij een internationale organisatie. Sinds de afschaffing van het progressievoorbehoud wordt met het vrijgestelde salaris bij de berekening van de belasting over inkomsten uit andere bronnen in het geheel geen rekening meer gehouden. De Hoge Raad heeft op 27 september 2002, BNB 2003/29, een arrest gewezen dat van belang is voor de reikwijdte van deze vrijstelling. In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad – onder verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (o.m. het arrest van 14 oktober 1999, Van der Zwalmen-Massart, nr. C-229/98) – de vraag of met dat vrijgestelde salaris wel rekening mag worden gehouden ingeval de belastingwet voorziet in een inkomensafhankelijke tegemoetkoming.
In het vorengenoemde arrest oordeelde de Hoge Raad dat artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen de lidstaten verbiedt een nationale belasting te heffen die tot gevolg heeft dat EG-functionarissen worden belast voor hun EG-bezoldiging, maar dat het genoemde artikel geen voorkeursbehandeling voorschrijft. Zij verlangt enkel, aldus de Hoge Raad in navolging van het Europese Hof van Justitie, dat wanneer de betrokken personen aan bepaalde belastingen zijn onderworpen, zij in aanmerking moeten komen voor elk belastingvoordeel waarop belastingplichtigen normaal recht hebben, zulks om te vermijden dat zij zwaarder zouden worden belast. De vrijstelling van belasting op het salaris, zoals neergelegd in artikel 13 van het Protocol, houdt dus niet in dat het inkomen van een functionaris van de EG niet in aanmerking mag worden genomen bij de toekenning van (belasting)voordelen.
In de situatie van het arrest, dat nog betrekking had op de Wet op de inkomstenbelasting 1964, had belanghebbende verzocht om indeling in tariefgroep 3, opdat zij mede de over te dragen basisaftrek van haar bij de EG werkende echtgenoot zou genieten. Overdracht van de basisaftrek was mogelijk indien onder andere was voldaan aan de voorwaarde dat de overdragende belastingplichtige in het kalenderjaar geen inkomen had genoten. De Hoge Raad stelde dat in deze situatie wel rekening mag worden gehouden met het vrijgestelde inkomen. De vrijstelling van artikel 13 houdt de eis van non-discriminatie in, niet van een gehele veronachtzaming van het EG-inkomen. De Hoge Raad stelde bovendien dat zijn eerdere arresten in het licht van de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie hun betekenis hebben verloren.