Home

Regeling eed of belofte financiële sector 2015

Geldig vanaf 1 april 2015
Geldig vanaf 1 april 2015

Regeling eed of belofte financiële sector 2015

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 03-09-2022]

Aanhef

Artikel 1

1.

Personen als bedoeld in de artikelen 3:8, eerste lid, 3:17b, eerste en tweede lid, 4:9, eerste lid, en 4:15a, eerste lid, van de wet, leggen binnen drie maanden na aanvang van hun werkzaamheden voor de onderneming een eed of belofte af, indien mogelijk ten overstaan van een persoon in een hogere functie.

2.

Onder persoon in een hogere functie wordt verstaan:

  1. een beleidsbepaler in een hogere functie, indien de persoon die de eed of belofte aflegt de functie van beleidsbepaler uitoefent;

  2. de voorzitter van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, indien de persoon die de eed of belofte aflegt de hoogste functie binnen de onderneming uitoefent;

  3. de voorzitter van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, indien de persoon die de eed of belofte aflegt een lid van dat orgaan is;

  4. het langstzittende lid van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, indien de persoon die de eed of belofte aflegt de voorzitter van dit orgaan is;

  5. een andere persoon werkzaam bij of onder verantwoordelijkheid van de onderneming, ten overstaan van wie de eed of belofte op betekenisvolle wijze kan worden afgelegd, indien de persoon die de eed of belofte aflegt een persoon als bedoeld in de artikelen 3:17b, eerste en tweede lid, en 4:15a, eerste lid, van de wet, is;

  6. indien de onderdelen a tot en met e niet van toepassing zijn: een andere persoon werkzaam bij of onder verantwoordelijkheid van de onderneming.

3.

In afwijking van het eerste lid kan, met instemming van de onderneming, de eed of belofte tevens ten overstaan van een bestuurslid van de betrokken branche- of beroepsorganisatie worden afgelegd, in tegenwoordigheid van een vertegenwoordiger van de onderneming of een andere vertegenwoordiger van de branche- of beroepsorganisatie.

4.

Het eerste lid is niet van toepassing, indien betrokkene al eerder werkzaam is geweest voor de onderneming en hij aantoonbaar in die hoedanigheid reeds een gelijkluidende eed of belofte heeft afgelegd, tenzij er sinds het beëindigen van werkzaamheden voor de onderneming inmiddels meer dan vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 2

1.

Voor de door een beleidsbepaler en een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, derde volzin, van de wet af te leggen eed of belofte wordt gebruik gemaakt van het formulier in bijlage 1 bij deze regeling.

2.

Voor de door een lid van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming af te leggen eed of belofte wordt gebruik gemaakt van het formulier in bijlage 2 bij deze regeling.

3.

Voor de door een natuurlijk persoon als bedoeld in de artikelen 3:17b, eerste en tweede lid, en 4:15a, eerste lid, van de wet af te leggen eed of belofte wordt gebruik gemaakt van een door de onderneming vast te stellen formulier dat ten minste de volgende elementen bevat:

  1. het integer en zorgvuldig uitoefenen van de functie;

  2. het maken van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van partijen die bij de onderneming betrokken zijn, in het bijzonder die van de klanten en de maatschappij;

  3. het centraal stellen van het belang van de klant;

  4. het naleven van wetten, reglementen en gedragscodes; en

  5. het behouden en bevorderen van het vertrouwen in de financiële sector.

4.

Het derde lid is niet van toepassing op natuurlijke personen als bedoeld in de artikelen 3:8 en 4:9 van de wet die reeds in het kader van de geschiktheid een eed of belofte afleggen.

Artikel 3

1.

Het afleggen van de eed geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier bedoeld in artikel 2 door de persoon ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, waarna de persoon die de eed aflegt woordelijk uitspreekt: ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’.

2.

Het afleggen van de belofte geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier bedoeld in artikel 2 door de persoon ten overstaan van wie de belofte wordt afgelegd, waarna de persoon die de belofte aflegt woordelijk uitspreekt: ‘Dat verklaar en beloof ik’.

3.

Het eerste en tweede lid zijn, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 1, derde lid, niet van toepassing op zelfstandigen zonder personeel.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Bijlage 1. Formulier eed/belofte ten behoeve van een beleidsbepaler

Bijlage 2. Formulier eed/belofte ten behoeve van een lid van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming