Invoeringsbesluit Omgevingswet
Invoeringsbesluit Omgevingswet
Opschrift
Aanhef
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Milieu en Wonen van 20 februari 2020, nr. 2020-0000071964, Constitutionele Zaken en Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie, Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Justitie en Veiligheid, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de bio-verordening, de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, de kaderrichtlijn water, de mer-richtlijn, de nec-richtlijn, de nitraatrichtlijn, de richtlijn autowrakken, de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden, de richtlijn energie-efficiëntie, de richtlijn industriële emissies, de richtlijn middelgrote stookinstallaties, de richtlijn milieustrafrecht, de richtlijn offshore veiligheid, de richtlijn omgevingslawaai, de richtlijn overstromingsrisico’s, de richtlijn prioritaire stoffen, de richtlijn storten afvalstoffen, de richtlijn toegang tot milieu-informatie, de richtlijn winningsafval, het SEA-protocol, de Seveso-richtlijn en de smb-richtlijn, de Algemene Ouderdomswet, de Arbeidsomstandighedenwet, de Drank- en Horecawet, de Drinkwaterwet, de Erfgoedwet, de Gemeentewet, de Grondwet, de Huurprijzenwet woonruimte, artikel 3.1 van de Invoeringswet Omgevingswet, de Kaderwet subsidies I en M, de Kernenergiewet, de Meststoffenwet, de Mijnbouwwet, de artikelen 1.5, tweede lid, 1.7a, tweede lid, 2.7, 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, 2.15, eerste lid, 2.20, eerste lid, 2.21a, tweede lid, 2.24, eerste lid, 2.39, vierde lid, 3.10, tweede lid, 4.3, eerste tot en met derde lid, 5.1, eerste en tweede lid, 5.10, eerste en derde lid, 5.11, eerste lid, 5.12, tweede en derde lid, 5.13, eerste lid, 5.18, eerste lid, 5.26, vierde lid, 5.31, eerste lid, 5.34, tweede lid, 5.36, vierde lid, 5.38, derde lid, 5.40, eerste en tweede lid, 5.42, eerste en derde lid, 5.44b, tweede lid, 5.47, tweede en vijfde lid, 5.52, tweede en derde lid, 12.1, eerste lid, 13.3a, eerste lid, 13.3d, 13.4a, vijfde lid, 13.4b, vierde lid, 13.5, eerste, tweede en derde lid, 15.7, vierde lid, 15.8, vierde lid, 16.1, 16.7, tweede lid, 16.15, eerste lid, 16.16, eerste lid, 16.17, eerste lid, 16.20, tweede lid, 16.36, zesde lid, 16.42, 16.42a, 16.43, eerste lid, 16.44, vierde lid, 16.45, derde lid, 16.46, derde lid, 16.47, tweede lid, 16.52, eerste lid, 16.53a, 16.55, eerste lid, 16.65, eerste lid, 16.88, eerste lid, 17.3, 17.5, derde lid, 17.6, 18.2, vierde en zesde lid, 18.3, 18.19, eerste lid, 18.22, 18.25, tweede en derde lid, 19.12, vierde lid, 20.1, derde lid, 20.2, eerste, vierde en vijfde lid, 20.6, eerste lid, 20.8, eerste lid, 20.10, eerste lid, 20.13, eerste lid, 20.14, derde, vierde, en vijfde lid, 20.16, eerste lid, 20.21, derde lid, 20.22, eerste lid, 20.24, eerste lid, 20.25, eerste lid, 20.26, eerste lid, en 23.1 van de Omgevingswet, de Spoorwegwet, de Waterwet, de Wet basisregistratie ondergrond, de Wet controle op rechtspersonen, de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken, de Wet infrastructuurfonds, de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, de Wet milieubeheer, de Wet veiligheidsregio’s, het Wetboek van Strafvordering, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Woningwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juni 2020, nr. W04.20.0033/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 september 2020, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie, Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Justitie en Veiligheid, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Onze Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan: