Home

Besluit Totaalwinst

Geldig vanaf 31 maart 2023
Geldig vanaf 31 maart 2023

Besluit Totaalwinst

Besluit 2023-14431

Voorafgaande besluiten
CPP2005/3134M, 2018-81323, CPP2004/1616M, 2020-54978, CPP2004/1912M
Versies van huidig besluit

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 31-03-2023]

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een samenvoeging van de volgende vijf besluiten over winstbepaling voor de totaalwinst: Besluit van 24 januari 2006, nr. CPP2005/3134M, Besluit van 20 juni 2018, nr. 2018-81323, Besluit van 13 oktober 2004, nr. CPP2004/1616M, Besluit van 23 april 2020, nr. 2020-54978, en Besluit van 24 augustus 2004, nr. CPP2004/1912M. Daarnaast is het besluit inhoudelijk en redactioneel aangepast. De inhoudelijke wijzigingen bestaan uit:

  1. Aanpassing van het onderdeel ‘keuzeherziening, bijzondere omstandigheid bij huwelijk met mede-eigenaar’ vanwege de per 1 januari 2018 geldende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  2. Verduidelijking van de reikwijdte van het compromisvoorstel over waarde woning bij overbrenging naar privé.

  3. Schrapping van een alinea uit het antwoord over de kwijtscheldingswinstvrijstelling bij verjaring omdat het ten gevolge van jurisprudentie inmiddels geen toegevoegde waarde meer heeft.

  4. Schrapping van het antwoord op de vraag of het voor de kwijtscheldingswinstvrijstelling voldoende is dat sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten van de schuldeiser, omdat het ten gevolge van jurisprudentie geen toegevoegde waarde heeft.

  5. Bevestiging van de geldigheid van mijn eerdere toezegging over de aftrekbeperking en kerstpakketten.

  6. Verduidelijking van de berekening van de gebruiksvergoeding voor bezittingen in box 3 als gevolgen van de wijzigingen in het box 3-stelsel.

1. Inleiding

In dit besluit zijn vijf besluiten over winstbepaling voor de totaalwinst samengevoegd tot een meeromvattend besluit ‘Besluit Totaalwinst’. De besluiten zijn samengevoegd om het overzicht voor en de bekendheid bij de gebruiker te vergroten en het actualiseren te vereenvoudigen. Daarnaast biedt dit besluit in de toekomst ruimte om goedkeuringen en standpunten te publiceren die zien op de winstbepaling voor de totaalwinst, maar de omschrijving of inhoud van de afzonderlijke besluiten te buiten gaan. Het gaat om de volgende vijf besluiten die achtereenvolgens in dit besluit zijn opgenomen.

  1. Inkomstenbelasting, winst uit onderneming; vermogensetikettering. Besluit van 24 januari 2006, nr. CPP2005/3134M.

  2. Inkomstenbelasting. Waardering woning bij overbrenging van ondernemingsvermogen naar privévermogen. Besluit van 20 juni 2018, nr. 2018-81323.

  3. Inkomstenbelasting. Winst uit onderneming. Kwijtscheldingswinst en verjaring. Besluit van 13 oktober 2004, nr. CPP2004/1616M.

  4. Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting. Winst (uit onderneming), resultaat uit een werkzaamheid. Van aftrek uitgesloten en in aftrek beperkte kosten. Besluit van 23 april 2020, nr. 2020-54978.

  5. Inkomstenbelasting. Winst uit onderneming; privégebruik woning. Besluit van 24 augustus 2004, nr. CPP2004/1912M.

In dit besluit zijn inhoudelijk de volgende wijzigingen aangebracht.

  1. In onderdeel 2.4.1 ‘Bijzondere omstandigheid bij huwelijk met mede-eigenaar?’ wordt nu gesproken over een gemeenschap van goederen om rekening te houden met de per 1 januari 2018 geldende Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken.

  2. In onderdeel 3.2 ‘Waardebepaling woning bij verplichte overgang naar privé’ is verduidelijkt dat het compromisvoorstel ten aanzien van de te hanteren waarde bij overbrenging van een tot het ondernemingsvermogen behorende woning naar privé niet alleen van toepassing is op de woning zelf, maar ook op daarmee verbonden rechten als een opstalrecht.

  3. In onderdeel 4.1.1 ‘Geen verplichte winstneming bij verjaring van een schuld’ is de alinea over de civielrechtelijke gevolgen van verjaring vervallen, omdat dit ook aan bod komt in jurisprudentie en daarom geen toegevoegde waarde meer heeft. Ook het standpunt is geschrapt dat stelt dat voor toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 niet voldoende is dat sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten van de schuldeiser. De reden hiervoor is dat opname overbodig is omdat het standpunt volgt uit jurisprudentie, zoals HR 7 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD6783.

  4. In onderdeel 5.1.1 ‘Verkeersboeten ook voor autoverhuurder niet aftrekbaar’ is de tweede alinea vervallen. In deze alinea werd beschreven in welke situaties de autoverhuurder de sanctie en/of verhoging geheel of gedeeltelijk draagt. Omdat de verkeersboeten ook voor de autoverhuurder nimmer aftrekbaar zijn, was deze toelichting overbodig.

  5. In onderdeel 5.3.2 ‘Verstrekkingen aan werknemers (artikel 3.15, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001)’ wordt de geldigheid bevestigd van het standpunt dat de kosten en lasten in verband met aan werknemers verstrekte kerstpakketten niet aan de aftrekbeperking van artikel 3.15, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 onderhevig zijn.

  6. In onderdeel 5.5.1 ‘Uitgangspunten berekening gebruiksvergoeding’ is verduidelijkt dat in de rekenvoorbeelden geen rekening is gehouden met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECL:NL:HR:2021:1963, en de daaropvolgende wijzigingen in box 3. Ook staat aangegeven dat een wijziging in box 3 gevolgen kan hebben voor de toepassing van artikel 3.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001. Tot slot is de berekening van de gebruiksvergoeding voor de jaren 2011 tot en met 2016 geschrapt omdat dit door tijdsverloop niet meer relevant is.

Met het samenvoegen van de besluiten en de overige wijzigingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

2. Vermogensetikettering

2.1. Lijfrenteverplichting na staking van de onderneming

2.2. Lesauto’s/taxi’s, keuzevermogen?

2.3. Splitsbaar pand, verhuurbaarheid zelfstandig criterium?

2.4. Keuzeherziening

2.4.1. Bijzondere omstandigheid bij huwelijk met mede-eigenaar?

2.4.2. Bijzondere omstandigheid bij overlijden maat/firmant?

2.4.3. Aandeel in vermogensbestanddeel ingebracht in een samenwerkingsverband

3. Waardering woning bij overbrenging van ondernemingsvermogen naar privé

3.1. Inleiding

3.2. Waardebepaling woning bij verplichte overgang naar privé

3.3. Waardebepaling bedrijfswoning bij vrijwillige overgang naar privé

4. Overige vrijstellingen ( artikel 3.13 Wet IB 2001 )

4.1. Kwijtscheldingswinst en verjaring

5. Aftrekbeperkingen ( artikel 3.14 t/m 3.17 Wet IB 2001 )

5.1. Geld- en bestuurlijke boeten enz. ( artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 )

5.1.1. Verkeersboeten ook voor autoverhuurder niet aftrekbaar

5.1.2. Op ondernemer verhaalde belasting met boete

5.1.3. Ondernemer verhaalt boete op overtreder

5.2. Kosten van misdrijf ( artikel 3.14, eerste lid, onderdelen d en e, Wet IB 2001 )

5.3. Aftrekbeperking algemene kosten ( artikel 3.15 Wet IB 2001 )

5.3.1. Niet aftrekbaar bedrag per boekjaar

5.3.2. Verstrekkingen aan werknemers ( artikel 3.15, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 )

5.3.3. Relatiegeschenken ( artikel 3.15, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 )

5.3.4. Toepassing artikel 3.15 Wet IB 2001 bij de heffing van vennootschapsbelasting

5.4. Persoonlijke kosten ( artikel 3.16, tweede lid, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 )

5.5. Aftrekbeperking specifiek voor privébezittingen ( artikel 3.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 )

5.5.1. Uitgangspunten berekening gebruiksvergoeding

5.5.2. Aftrekbeperking firmant

5.5.3. Kosten van herziening omzetbelasting

6. Privégebruik woning ( artikel 3.19 Wet IB 2001 )

7. ingetrokken regelingen

8. Inwerkingtreding

9. Citeertitel