Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater
Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater
Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater
Publicatieblad Nr. L 135 van 30/05/1991 blz. 0040 - 0052
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 10 blz. 0093
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 10 blz. 0093
bijzondere uitgave in het Tsjechisch Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Ests Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Hongaars Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Litouws Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Lets Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Maltees Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Pools Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Slowaaks Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
bijzondere uitgave in het Sloveens Hoofdstuk 15 Deel 02 blz. 26 - 38
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 21 mei 1991
inzake de behandeling van stedelijk afvalwater
(91/271/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S,
Gezien het voorstel van de Commissie [1],
Gezien het advies van het Europese Parlement [2],
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [3],
Overwegende dat de Raad de Commissie in zijn resolutie van 28 juni 1988 betreffende de bescherming van de Noordzee en van andere wateren in de Gemeenschap [4] heeft verzocht voorstellen in te dienen voor maatregelen die op Gemeenschapsniveau zijn vereist voor de behandeling van gemeentelijk afvalwater;
Overwegende dat verontreiniging ten gevolge van een ontoereikende zuivering van afvalwater in een Lid-Staat dikwijls van invloed is op de wateren van andere Lid-Staten dat daarom in overeenstemming met artikel 130 R optreden op het niveau van de Gemeenschap noodzakelijk is;
Overwegende dat stedelijk afvalwater in het algemeen een secundaire zuivering dient te ondergaan om te voorkomen dat het milieu nadelig wordt beïnvloed door de lozing van ontoereikend gezuiverd stedelijk afvalwater;
Overwegende dat het nodig is in kwetsbare gebieden een ingrijpender zuivering verplicht te stellen; dat in sommige minder kwetsbare gebieden evenwel een primaire zuivering toereikend kan worden geacht;
Overwegende dat industrieel afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt alsmede de lozing van afvalwater en de afvoer van slib van stedelijke waterzuiveringsinstallaties aan algemene regels, voorschriften en/of bijzondere vergunningen dienen te worden onderworpen;
Overwegende dat er passende eisen dienen te gelden voor lozingen van biologisch afbreekbaar industrieel afvalwater afkomstig van bepaalde bedrijfstakken, dat vóór de lozing in de ontvangende wateren niet in stedelijke waterzuiveringsinstallaties komt;
Overwegende dat recycling van slib afkomstig van afvalwaterzuivering dient te worden aangemoedigd; dat de afvoer van slib naar oppervlaktewateren geleidelijk moet worden beëindigd;
Overwegende dat het nodig is de zuiveringsinstallaties, de ontvangende wateren en de afvoer van slib te controleren om ervoor te zorgen dat het milieu wordt beschermd tegen de nadelige gevolgen van lozingen van afvalwater;
Overwegende dat het van belang is ervoor te zorgen dat er in de vorm van periodieke rapporten informatie ter beschikking van het publiek wordt gesteld over de afvoer van stedelijk afvalwater en slib;
Overwegende dat er door de Lid-Staten nationale programma's voor de uitvoering van deze richtlijn opgesteld en aan de Commissie voorgelegd moeten worden;
Overwegende dat er een comité moet worden ingesteld om de Commissie bij te staan bij aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van deze richtlijn en de aanpassing ervan aan de vooruitgang van de techniek,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn betreft het opvangen, de behandeling en de lozing van stedelijk afvalwater alsmede de behandeling en de lozing van afvalwater van bepaalde bedrijfstakken.
Deze richtlijn heeft ten doel het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van lozingen van bovengenoemde soorten afvalwater.
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of het mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;
2. huishoudelijk afvalwater: afvalwater van woongebieden en diensten, dat overwegend afkomstig is van de menselijke stofwisseling en van huishoudelijke werkzaamheden;
3. industrieel afvalwater: al het afvalwater dat wordt geloosd vanaf terreinen die voor bedrijfsactiviteiten worden gebruikt en dat geen huishoudelijk afvalwater of afvloeiend hemelwater is;
4. agglomeratie: een gebied waar de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn om stedelijk afvalwater op te vangen en naar een stedelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats af te voeren;
5. opvangsysteem: een systeem van leidingen waardoor stedelijk afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd;
6. 1 i.e. (inwonerequivalent): de biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag;
7. primaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;
8. secundaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of een ander proces dat het mogelijk maakt de in tabel 1 van bijlage I vermelde eisen in acht te nemen;
9. toereikende behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces en/of afvoersysteem waardoor de ontvangende wateren na de lozing aan de relevante kwaliteitsdoelstellingen en aan de relevante bepalingen van deze en andere communautaire richtlijnen voldoen;
10. slib: uit stedelijke waterzuiveringsinstallaties afkomstig behandeld of onbehandeld restslib;
11. eutrofiëring: een verrijking van het water door nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;
12. estuarium: het overgangsgebied aan de monding van een rivier tussen zoet water en kustwateren. Voor de toepassing van deze richtlijn bepalen de Lid-Staten in het kader van het, uitvoeringsprogramma overeenkomstig artikel 17, leden 1 en 2, de buitengrenzen (zeewaarts) van de estuaria;
13. kustwateren: de wateren buiten de laagwaterlijn of de grens van het estuarium aan de zeezijde.
Artikel 3
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat alle agglomeraties voorzien zijn van een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater,
- uiterlijk op 31 december 2000 voor agglomeraties met meer dan 15000 inwonerequivalenten (i.e.), en
- uiterlijk op 31 december 2005 voor agglomeraties met 2000 tot 15000 i.e.
Voor stedelijk afvalwater dat wordt geloosd in ontvangende wateren die worden beschouwd als "kwetsbare gebieden" in de zin van artikel 5 zorgen de Lid-Staten ervoor dat er voor agglomeraties met meer dan 10000 i.e. uiterlijk op 31 december 1998 opvangsystemen aanwezig zijn.
Wanneer de aanleg van een opvangsysteem niet gerechtvaardigd is omdat het vanuit milieu-oogpunt geen voordeel zou opleveren of buitensporig duur zou zijn, moet gebruik worden gemaakt van afzonderlijke systemen of andere passende systemen waarmee dezelfde graad van milieubescherming wordt bereikt.
2. De in lid 1 genoemde opvangsystemen moeten voldoen aan de eisen van bijlage I.A. Deze eisen kunnen volgens de procedure van artikel 18 worden gewijzigd.
Artikel 4
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing als volgt aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen:
- lozingen van agglomeraties met meer dan 15000 i.e. uiterlijk op 31 december 2000;
- lozingen van agglomeraties met 10000 tot 15000 i.e. uiterlijk op 31 december 2005;
- lozingen van agglomeraties met 2000 tot 10000 i.e. in zoet water en estuaria uiterlijk op 31 december 2005.
2. Lozingen van stedelijk afvalwater in wateren die gelegen zijn in hoge bergstreken (meer dan 1500 m boven zeeniveau) waar een doeltreffende biologische behandeling wegens de lage temperaturen moeilijk uitvoerbaar is, kunnen aan een minder vergaande behandeling worden onderworpen dan in lid 1 wordt voorgeschreven, mits uit grondig onderzoek is gebleken dat dergelijke lozingen geen nadelige invloed op het milieu hebben.
3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in de leden 1 en 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van bijlage I.B. Deze eisen kunnen volgens de procedure van artikel 18 worden gewijzigd.
4. De belasting, uitgedrukt in i.e. wordt berekend op basis van de maximale gemiddelde wekelijkse belasting van de zuiveringsinstallatie in de loop van het jaar, afgezien van ongebruikelijke situaties, bij voorbeeld als gevolg van zware regenval.
Artikel 5
1. De Lid-Staten wijzen voor de toepassing van lid 2 volgens de in bijlage II genoemde criteria uiterlijk op 31 december 1993 kwetsbare gebieden aan.
2. De Lid-Staten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden uiterlijk op 31 december 1998 voor alle lozingen van agglomeraties met meer dan 10000 i.e. aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling.
3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in lid 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van bijlage I.B. Deze eisen kunnen volgens de procedure van artikel 18 worden gewijzigd.
4. Bij wijze van alternatief behoeven de eisen voor afzonderlijke installaties genoemd in de leden 2 en 3 niet te worden toegepast in kwetsbare gebieden, indien kan worden aangetoond dat het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht voor alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties in dat gebied ten minste 75 % voor totaal fosfor en ten minste 75 % voor totaal stikstof bedraagt.
5. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die in de relevante afwateringsgebieden van kwetsbare gebieden gelegen zijn en een bijdrage leveren tot de verontreiniging van die gebieden zijn onderworpen aan de bepalingen van de leden 2, 3 en 4.
In gevallen waarin bovengenoemde afwateringsgebieden geheel of gedeeltelijk in een andere Lid-Staat gelegen zijn is artikel 9 van toepassing.
6. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de lijst van kwetsbare gebieden met tussenpozen van niet meer dan vier jaar wordt bijgewerkt.
7. De Lid-Staten zorgen ervoor dat na de bijwerking, bedoeld in lid 6, als kwetsbaar aangewezen gebieden binnen zeven jaar aan de bovengenoemde eisen voldoen.
8. Een Lid-Staat behoeft geen kwetsbare gebieden in de zin van deze richtlijn aan te wijzen, indien hij op zijn gehele grondgebied de in de leden 2, 3 en 4 omschreven behandeling toepast.
Artikel 6
1. De Lid-Staten kunnen voor de toepassing van lid 2 uiterlijk op 31 december 1993 minder kwetsbare gebieden aanwijzen volgens de criteria van bijlage II.
2. Lozingen van stedelijk afvalwater van agglomeraties van 10000 tot 150000 i.e. in kustwateren, en van 2000 tot 10000 i.e. in estuaria die gelegen zijn in gebieden als bedoeld in lid 1, mogen aan een behandeling worden onderworpen die minder ver gaat dan in artikel 4 is voorgeschreven, op voorwaarde dat:
- die lozingen ten minste worden onderworpen aan een primaire behandeling als omschreven in artikel 2, punt 7, overeenkomstig de in bijlage I.D vastgestelde controleprocedures;
- uit grondige studies blijkt dat die lozingen geen nadelige invloed op het milieu hebben.
De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van alle relevante informatie betreffende bovengenoemde studies.
3. Indien de Commissie van mening is dat niet is voldaan aan de voorwaarden van lid 2, legt zij de Raad een passend voorstel voor.
4. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de lijst van minder kwetsbare gebieden met tussenpozen van niet meer dan vier jaar wordt bijgewerkt.
5. De Lid-Staten zorgen ervoor dat niet langer als minder kwetsbaar aangewezen gebieden binnen zeven jaar voldoen aan de eisen van artikel 4, respectievelijk artikel 5.
Artikel 7
De Lid-Staten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt in de volgende gevallen uiterlijk op 31 december 2005 vóór lozing aan een toereikende behandeling als omschreven in artikel 2, punt 9, wordt onderworpen:
- lozingen van agglomeraties met minder dan 2000 i.e. in zoet water en estuaria;
- lozingen van agglomeraties met minder dan 10000 i.e. in kustwateren.
Artikel 8
1. In uitzonderlijke gevallen ten gevolge van technische problemen mogen de Lid-Staten ten behoeve van geografisch bepaalde bevolkingsgroepen bij de Commissie een speciaal verzoek indienen om voor de toepassing van artikel 4 over meer tijd te beschikken.
2. In dat verzoek, dat met redenen moet worden omkleed, dienen de ondervonden technische moeilijkheden te worden uiteengezet en moet een actieprogramma met passend tijdschema worden voorgesteld om de doelstelling van deze richtlijn te bereiken. Dit tijdschema wordt opgenomen in het uitvoeringsprogramma bedoeld in artikel 17.
3. Slechts technische redenen kunnen worden aanvaard en de verlengde periode bedoeld in lid 1 mag uiterlijk tot 31 december 2005 lopen.
4. De Commissie behandelt dit verzoek en treft passende maatregelen volgens de procedure van artikel 18.
5. In uitzonderlijke gevallen kan de in artikel 6 voor afvalwater van agglomeraties met 10000 tot 150000i.e. voorgeschreven behandeling worden toegepast voor afvalwaterlozingen van agglomeraties met meer dan 150000 i.e. in minder kwetsbare gebieden, indien kan worden aangetoond dat een verdergaande behandeling geen voordelen voor het milieu oplevert.
In dat geval dienen de Lid-Staten tevoren een desbetreffend dossier bij de Commissie in. De Commissie bestudeert de zaak en neemt passende maatregelen volgens de procedure van artikel 18.
Artikel 9
Indien wateren die onder de jurisdictie van een Lid-Staat vallen nadelig worden beïnvloed door lozingen van stedelijk afvalwater uit een andere Lid-Staat, kan de eerstgenoemde Lid-Staat de andere Lid-Staat en de Commissie van de betrokken feiten in kennis stellen.
De betrokken Lid-Staten organiseren, eventueel samen met de Commissie, het nodige overleg om na te gaan om welke lozingen het gaat en welke maatregelen aan de bron moeten worden genomen om de getroffen wateren te beschermen ten einde de inachtneming van deze richtlijn te waarborgen.
Artikel 10
De Lid-Staten zorgen ervoor dat de ter naleving van de eisen van de artikelen 4 tot en met 7 gebouwde stedelijke waterzuiveringsinstallaties zodanig worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij onder alle normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze kunnen blijven functioneren. Bij het ontwerpen van de installaties dient met seizoenschommelingen in de belasting rekening te worden gehouden.
Artikel 11
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat het lozen van industrieel afvalwater in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties uiterlijk op 31 december 1993 wordt onderworpen aan door de bevoegde autoriteit of instantie vooraf vast te stellen voorschriften en/of te verstrekken bijzondere vergunningen.
2. De voorschriften en/of bijzondere vergunningen dienen te voldoen aan de eisen van bijlage I.C. Deze eisen kunnen volgens de procedure van artikel 18 worden gewijzigd.
3. De voorschriften en bijzondere vergunningen worden met geregelde tussenpozen opnieuw bezien en zo nodig aangepast.
Artikel 12
1. Gezuiverd afvalwater dient indien mogelijk te worden hergebruikt. De afvoertrajecten dienen van dien aard te zijn dat de nadelige gevolgen voor het milieu minimaal zijn.
2. De bevoegde autoriteiten of instanties zorgen ervoor dat de afvoer van afvalwater van stedelijke waterzuiveringsinstallaties aan voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen onderworpen wordt.
3. In voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen worden voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig lid 2 in agglomeraties met 2000 tot 10000i.e. ten aanzien van lozingen in zoet water en estuaria, en in agglomeraties van 10000 i.e. of meer ten aanzien van alle lozingen, de nodige voorwaarden gesteld voor het naleven van de toepasselijke eisen van bijlage I.B. Deze eisen kunnen volgens de procedure van artikel 18 worden gewijzigd.
4. De voorschriften en/of vergunningen worden met geregelde tussenpozen opnieuw bezien en zo nodig aangepast.
Artikel 13
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat biologisch afbreekbaar industrieel afvalwater van installaties van de in bijlage III genoemde bedrijfstakken, dat niet via stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren wordt geloosd, uiterlijk op 31 december 2000 vóór de lozing voldoet aan de voorwaarden die in voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen door de bevoegde autoriteit of instantie zijn vastgesteld, indien het lozingen betreft van installaties die ten minste 4000i.e. vertegenwoordigen.
2. Uiterlijk op 31 december 1993 stelt de bevoegde autoriteit of instantie in de Lid-Staten bij de aard van de betrokken bedrijfstak passende eisen vast voor de lozing van dergelijk afvalwater.
3. De Commissie verricht vóór 31 december 1994 een vergelijkende studie van de door de Lid-Staten vastgestelde eisen. Zij maakt de resultaten daarvan bekend in een verslag en doet indien nodig een passend voorstel.
Artikel 14
1. Van de zuivering van afvalwater afkomstig slib wordt indien mogelijk hergebruikt. De afvoertrajecten dienen van dien aard te zijn dat de nadelige gevolgen voor het milieu minimaal zijn.
2. De bevoegde autoriteiten of instanties zorgen ervoor dat de afvoer van slib van stedelijke waterzuiveringsinstallaties uiterlijk op 31 december 1998 aan algemene voorschriften, registratie of een vergunning onderworpen wordt.
3. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de afvoer van slib naar oppervlaktewateren door storten vanaf schepen, door lozing via pijpleidingen of op andere wijze vóór 31 december 1998 geleidelijk wordt beëindigd.
4. Totdat de afvoer bedoeld in lid 3 wordt beëindigd, dragen de Lid-Staten er zorg voor dat de totale hoeveelheid toxische, persistente of bio-accumuleerbare stoffen in slib dat naar oppervlaktewateren wordt afgevoerd aan een afvoervergunning is gebonden en geleidelijk wordt verminderd.
Artikel 15
1. De bevoegde autoriteiten of instanties controleren:
- de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties op naleving van de eisen van bijlage I.B, overeenkomstig de controleprocedures van bijlage I.D;
- de hoeveelheid en de samenstelling van slib dat naar oppervlaktewateren wordt afgevoerd.
2. De bevoegde autoriteiten of instanties controleren wateren waarin lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties en rechtstreekse lozingen in de zin van artikel 13 plaatsvinden wanneer mag worden verwacht dat het ontvangende milieu significant zal worden beïnvloed.
3. In geval van lozing overeenkomstig artikel 6 en in geval van afvoer van slib naar oppervlaktewateren verrichten de Lid-Staten controles en eventuele andere toepasselijke studies om zich ervan te vergewissen dat de lozing of afvoer geen nadelige invloed op het milieu heeft.
4. De door de bevoegde autoriteiten of instanties bij de tenuitvoerlegging van de leden 1, 2 en 3 verzamelde gegevens worden in de Lid-Staat bewaard en binnen zes maanden na ontvangst van een verzoek daartoe ter beschikking van de Commissie gesteld.
5. Volgens de procedure van artikel 18 kunnen er richtsnoeren voor de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde controles worden opgesteld.
Artikel 16
Onverminderd de toepassing van het bepaalde in Richtlijn 90/113/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie [5]zorgen de Lid-Staten ervoor dat de betrokken autoriteiten of instanties om de twee jaar een rapport publiceren over de situatie inzake de afvoer van stedelijk afvalwater en slib in hun gebied. Deze rapporten worden bij publikatie terstond door de Lid-Staten aan de Commissie toegezonden.
Artikel 17
1. De Lid-Staten stellen uiterlijk op 31 december 1993 een programma op voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
2. De Lid-Staten verstrekken de Commissie uiterlijk op 30 juni 1994 informatie over het programma.
3. De Lid-Staten bezorgen de Commissie om de twee jaar uiterlijk op 30 juni zo nodig een bijgewerkte versie van de in lid 2 bedoelde informatie.
4. De methoden en voorbeelden van verslaggeving over de nationale programma's worden volgens de procedure van artikel 18 bepaald. Wijzigingen in deze methoden en voorbeelden worden volgens dezelfde procedure vastgesteld.
5. De Commissie inventariseert en beoordeelt om de twee jaar de informatie die zij op grond van de leden 2 en 3 heeft ontvangen en brengt hierover verslag uit.
Artikel 18
1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien de Raad drie maanden na de indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.
Artikel 19
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
2. Wanneer de Lid-Staten de bepalingen bedoeld in lid 1 aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen.
Artikel 20
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 21 mei 1991.
Voor de Raad
De voorzitter
R. STEICHEN
[1] PB nr. C 1 van 4. 1. 1990, blz. 20, enPB nr. C 287 van 15. 11. 1990, blz. 11.
[2] PB nr. C 260 van 15. 10. 1990, blz. 185.
[3] PB nr. C 168 van 10. 7. 1990, blz. 36.
[4] PB nr. C 209 van 9. 8. 1988, blz. 3.
[5] PB nr. L 158 van 23. 6. 1990, blz. 56.
--------------------------------------------------