Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst)
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst)
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst)
Publicatieblad Nr. L 001 van 04/01/2003 blz. 0001 - 0025
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad
van 16 december 2002
betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
(Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 83,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europees Parlement(2),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Teneinde een regeling tot stand te brengen waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst, dient voor een doeltreffende en eenvormige toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag in de gehele Gemeenschap te worden gezorgd. Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 81 en 82(4) van het Verdrag(5), heeft het mogelijk gemaakt een communautair beleid op het gebied van het mededingingsrecht te ontwikkelen dat tot de verspreiding van een mededingingscultuur in de Gemeenschap heeft bijgedragen. Thans dient deze verordening echter in het licht van de opgedane ervaring te worden vervangen, teneinde te voorzien in bepalingen die aan de uitdagingen van de geïntegreerde markt en de komende uitbreiding van de Gemeenschap zijn aangepast.
(2) Met name dient opnieuw te worden nagedacht over de wijze waarop de in artikel 81, lid 3, van het Verdrag vervatte uitzondering op het verbod van mededingingbeperkende overeenkomsten werkt. Hierbij moet volgens artikel 83, lid 2, onder b), van het Verdrag de noodzaak in acht worden genomen enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren en anderzijds de administratieve controle zo veel mogelijk te vereenvoudigen.
(3) Het bij Verordening nr. 17 ingevoerde gecentraliseerde stelsel biedt niet langer een garantie voor een evenwicht tussen deze twee doelstellingen. Enerzijds belemmert het de toepassing van de communautaire mededingingsregels door de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en behelst het een aanmeldingsregeling die de Commissie belet zich bij voorrang op de bestraffing van de zwaarste inbreuken toe te leggen. Anderzijds brengt het voor de ondernemingen hoge kosten mee.
(4) Dit stelsel dient bijgevolg te worden vervangen door een stelsel van wettelijke uitzondering, waarin de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten bevoegd zijn niet alleen artikel 81, lid 1, en artikel 82 van het Verdrag, die volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen rechtstreekse werking hebben, maar ook artikel 81, lid 3, van het Verdrag toe te passen.
(5) Met het oog op een daadwerkelijke handhaving van de communautaire mededingingsregels onder eerbiediging van de fundamentele rechten van de verdediging, moet deze verordening regels bevatten inzake de bewijslast op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Het bewijs van inbreuk op de artikelen 81, lid 1, en 82 van het Verdrag moet rechtens genoegzaam worden geleverd door de partij of de autoriteit die de inbreuk aanvoert. De onderneming of ondernemersvereniging die verweer voert tegen een bewezen inbreuk moet rechtens genoegzaam het bewijs leveren dat aan de voorwaarden is voldaan om dat verweer te laten gelden. Deze verordening doet geen afbreuk aan de nationale voorschriften inzake de bewijsstandaard of aan de plicht van de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten de relevante feiten van een zaak vast te stellen mits dergelijke voorschriften en plichten verenigbaar zijn met algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.
(6) Ter verzekering van een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels dienen de nationale mededingingsautoriteiten nauwer bij die toepassing te worden betrokken. Te dien einde moeten zij over de bevoegdheid beschikken het Gemeenschapsrecht toe te passen.
(7) De nationale rechterlijke instanties vervullen bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels een wezenlijke taak. Zij beschermen de uit het Gemeenschapsrecht voortvloeiende subjectieve rechten door geschillen tussen particulieren te beslechten, met name door aan de slachtoffers van inbreuken schadevergoeding toe te kennen. De rol van de nationale rechterlijke instanties is dienaangaande complementair aan die van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Het is bijgevolg noodzakelijk hun de bevoegdheid toe te kennen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag ten volle toe te passen.
(8) Teneinde de daadwerkelijke handhaving van de mededingingsregels van de Gemeenschap en de goede werking van de in deze verordening opgenomen samenwerkingsmechanismen te waarborgen, moeten de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten ertoe verplicht worden ook de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen wanneer ze het nationale mededingingsrecht toepassen op overeenkomsten en praktijken welke de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden. Om te zorgen voor gelijke spelregels in het kader van overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen binnen de interne markt, moet op grond van artikel 83, lid 2, onder e), van het Verdrag tevens de verhouding tussen de nationale wetgeving en het mededingingsrecht van de Gemeenschap bepaald worden. Daartoe moet worden bepaald dat de toepassing van nationale mededingingswetten op overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag niet mag leiden tot het verbieden van dergelijke overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen indien ze niet ook uit hoofde van het mededingingsrecht van de Gemeenschap verboden zijn. De begrippen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zijn autonome concepten uit het mededingingsrecht van de Gemeenschap die van toepassing zijn op gecoördineerd gedrag van ondernemingen op de markt volgens de uitleg van de communautaire rechterlijke instanties. Lidstaten mogen uit hoofde van de onderhavige verordening niet worden belet om op hun grondgebied strengere nationale mededingingswetten aan te nemen en toe te passen die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verbieden of bestraffen. Die strengere nationale wetten kunnen bepalingen omvatten die misbruik van economisch afhankelijke ondernemingen verbieden of bestraffen. Voorts is deze verordening niet van toepassing op nationale wetten die strafrechtelijke sancties opleggen aan natuurlijke personen, behalve indien deze sancties het middel vormen waarmee op ondernemingen toepasselijke mededingingsregels worden toegepast.
(9) Het doel van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag is de bescherming van de mededinging op de markt. Deze verordening, die wordt aangenomen om aan die bepalingen van het Verdrag uitvoering te geven, belet de lidstaten niet om op hun grondgebied nationale wetgeving ten uitvoer te leggen ter bescherming van andere rechtmatige belangen, op voorwaarde dat deze wetgeving verenigbaar is met algemene beginselen en andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht. In zoverre deze nationale wetgeving overwegend een ander doel dan de bescherming van de mededinging op de markt nastreeft, mogen de bevoegde mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten deze wetgeving op hun grondgebied toepassen. Dienovereenkomstig mogen lidstaten uit hoofde van deze verordening op hun grondgebied nationale wetgeving ten uitvoer leggen die eenzijdige of contractuele, onder oneerlijke handelspraktijken vallende handelingen verbiedt of bestraft. Een dergelijke wetgeving streeft een specifiek doel na, ongeacht de feitelijke of vermoedelijke effecten van dergelijke handelingen op de mededinging op de markt. Dit is met name het geval voor wetgeving die verbiedt dat ondernemingen hun handelspartners ongerechtvaardigde, onevenredige of ongegronde voorwaarden opleggen, van hen verkrijgen of proberen te verkrijgen.
(10) Verordeningen van de Raad zoals nr. 19/65/EEG(6), (EEG) nr. 2821/71(7), (EEG) nr. 3976/87(8), (EEG) nr. 1534/91(9) of (EEG) nr. 479/92(10) verlenen de Commissie bevoegdheid om artikel 81, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde categorieën overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Op de door dergelijke verordeningen gedefinieerde gebieden heeft de Commissie zogenoemde groepsvrijstellingsverordeningen vastgesteld waarbij zij artikel 81, lid 1, van het Verdrag niet van toepassing verklaart op categorieën van overeenkomsten, besluiten en onderlinge afgestemde feitelijke gedragingen en kan zij deze blijven vaststellen. Wanneer overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarop deze verordeningen van toepassing zijn desondanks gevolgen hebben die onverenigbaar zijn met artikel 81, lid 3, van het Verdrag, moeten de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten over de bevoegdheid beschikken om in een specifiek geval het voordeel van de groepsvrijstellingsverordening in te trekken.
(11) Om voor de toepassing van de Verdragsbepalingen te zorgen, moet de Commissie beschikkingen tot ondernemingen en ondernemersverenigingen kunnen richten die ertoe strekken aan inbreuken op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag een einde te maken. Zodra een rechtmatig belang aanwezig is, moet zij ook een beschikking tot vaststelling van een inbreuk kunnen geven wanneer die inbreuk reeds beëindigd is, zelfs zonder een geldboete op te leggen. Voorts dient de bevoegdheid van de Commissie om beschikkingen houdende voorlopige maatregelen te geven, die door het Hof van Justitie is erkend, uitdrukkelijk in deze verordening te worden opgenomen.
(12) Deze verordening dient uitdrukkelijk te voorzien in de bevoegdheid van de Commissie om, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, alle maatregelen ter correctie van gedragingen alsook structurele maatregelen te kunnen opleggen die noodzakelijk zijn om aan de inbreuk daadwerkelijk een einde te maken. Structurele maatregelen dienen alleen te worden opgelegd als er niet een even effectieve maatregel ter correctie van gedragingen bestaat of als een dergelijke maatregel voor de betrokken onderneming belastender zou zijn dan een structurele maatregel. Wijzigingen in de ondernemingsstructuur zoals die vóór het plegen van de inbreuk bestond, zouden slechts evenredig zijn indien een gerede kans bestaat op een voortdurende of herhaalde inbreuk die voortvloeit uit de structuur zelf van de onderneming.
(13) Wanneer de betrokken ondernemingen in de loop van een procedure die tot een verbodsbeschikking zou kunnen leiden, de Commissie toezeggingen doen om aan haar bezorgdheden tegemoet te komen, moet de Commissie bij beschikking die toezeggingen voor die ondernemingen een verbindend karakter kunnen verlenen. In toezeggingsbeschikkingen moet worden vastgesteld dat er niet langer gronden voor een optreden van de Commissie bestaan, zonder dat wordt geconcludeerd of er al dan niet een inbreuk is gepleegd of nog steeds wordt gepleegd. Toezeggingsbeschikkingen laten de bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten om zo'n inbreuk al dan niet vast te stellen en een beslissing over de zaak te nemen, onverlet. Toezeggingsbeschikkingen zijn niet geschikt als de Commissie voornemens is een boete op te leggen.
(14) Het kan ook nuttig zijn dat de Commissie in uitzonderlijke gevallen, wanneer het algemeen belang van de Gemeenschap dat vereist, een beschikking van declaratoire aard geeft waarbij zij vaststelt dat het verbod van artikel 81 of dat van artikel 82 van het Verdrag niet van toepassing is, dit om de rechtsregels te verduidelijken en voor een samenhangende toepassing ervan in de Gemeenschap te zorgen, in het bijzonder ten aanzien van nieuwe soorten overeenkomsten of feitelijke gedragingen waarover in de bestaande jurisprudentie of bestuurspraktijk geen precedenten bestaan.
(15) De Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten moeten tezamen een netwerk van overheidsinstanties vormen, die de communautaire mededingingsregels in nauwe samenwerking toepassen. Daartoe moeten kennisgevings- en raadplegingsmechanismen in het leven worden geroepen. Verdere modaliteiten voor samenwerking binnen het netwerk worden vastgesteld en herzien door de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten.
(16) Niettegenstaande andersluidende nationale bepalingen moet de uitwisseling van, zelfs vertrouwelijke, gegevens en het gebruik van deze gegevens als bewijsmateriaal mogelijk worden gemaakt tussen de tot het netwerk behorende instanties. De gegevens kunnen worden gebruikt met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en, parallel daarmee, van het nationale mededingingsrecht, mits deze laatste toepassing op dezelfde zaak betrekking heeft en niet tot een verschillend resultaat leidt. Wanneer de uitgewisselde gegevens door de ontvangende autoriteit worden gebruikt om ondernemingen sancties op te leggen, mag er geen andere beperking op het gebruik van deze gegevens staan dan de verplichting ze te gebruiken voor het doel waarvoor ze werden verzameld, aangezien de aan de ondernemingen opgelegde sancties van dezelfde aard zijn in alle rechtssystemen. De rechten van de verdediging die de ondernemingen in de verschillende rechtssystemen genieten, kunnen als voldoende gelijkwaardig worden aangemerkt. Natuurlijke personen kunnen echter in de verschillende rechtssystemen wezenlijk van elkaar verschillende sancties krijgen. In dat geval moet ervoor gezorgd worden dat de gegevens enkel kunnen worden gebruikt indien ze zijn verzameld op een manier die voor de rechten van de verdediging van natuurlijke personen een zelfde mate van bescherming biedt als de nationale regelgeving van de ontvangende autoriteit.
(17) Zowel om een consequente toepassing van de mededingingsregels te waarborgen als om voor een optimale werking van het netwerk te zorgen, is het volstrekt noodzakelijk de regel te behouden dat een zaak automatisch onttrokken wordt aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten wanneer de Commissie een procedure inleidt. Indien een mededingingsautoriteit van een lidstaat een zaak reeds in behandeling heeft genomen en de Commissie voornemens is een procedure in te stellen, moet zij dit zo spoedig mogelijk doen. Alvorens een procedure in te stellen, dient de Commissie in overleg te treden met de betrokken autoriteit.
(18) Opdat de meest geschikte autoriteiten binnen het netwerk de zaken zouden behandelen, moet in een algemene bepaling worden vastgelegd dat een mededingingsautoriteit een procedure kan opschorten of afsluiten op grond van het feit dat een andere autoriteit dezelfde zaak behandelt of heeft behandeld, zodat elke zaak door slechts één autoriteit wordt behandeld. Deze bepaling mag niet afdoen aan de in de rechtspraak van het Hof van Justitie erkende mogelijkheid voor de Commissie een klacht wegens het ontbreken van belang voor de Gemeenschap af te wijzen, ook wanneer geen enkele andere mededingingsautoriteit het voornemen te kennen heeft gegeven de zaak in behandeling te nemen.
(19) De werking van het bij Verordening nr. 17 ingestelde Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities is zeer bevredigend gebleken. Het adviescomité past goed in het nieuwe stelsel van decentrale toepassing. Het is dus aangewezen de bepalingen van Verordening nr. 17 als uitgangspunt te nemen, met dien verstande evenwel dat de werkzaamheden van het adviescomité doelmatiger worden georganiseerd. Het is te dien einde nuttig te bepalen dat bij wege van een schriftelijke procedure advies kan worden uitgebracht. Bovendien moet het adviescomité kunnen dienen als forum waar de bij de mededingingsautoriteiten van de lidstaten lopende zaken worden besproken, hetgeen bijdraagt tot de instandhouding van een samenhangende toepassing van de communautaire mededingingsregels.
(20) Het adviescomité dient te bestaan uit vertegenwoordigers van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Voor vergaderingen waarop algemene zaken worden besproken, moeten de lidstaten een extra vertegenwoordiger kunnen aanwijzen. Dit laat onverlet dat de leden van het comité zich kunnen laten bijstaan door andere deskundigen van de lidstaten.
(21) Een samenhangende toepassing van de mededingingsregels vereist ook een regeling van de samenwerking tussen de rechterlijke instanties van de lidstaten en de Commissie. Dit geldt voor alle rechterlijke instanties van de lidstaten die de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toepassen, ongeacht of zij dit doen in rechtszaken tussen particulieren, als openbare handhavingsinstanties of als beroepsinstanties. Met name moeten de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid hebben zich tot de Commissie te wenden om inlichtingen of adviezen over de toepassing van het communautaire mededingingsrecht te verkrijgen. Anderzijds moeten de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid hebben schriftelijke of mondelinge opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken, wanneer hun verzocht wordt artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag toe te passen. Deze opmerkingen moeten worden ingediend binnen het kader van de nationale procedures en praktijken, waaronder die welke de rechten van de partijen vrijwaren. Te dien einde moet ervoor worden gezorgd dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten over voldoende gegevens inzake de voor de nationale rechterlijke instanties gevoerde procedures kunnen beschikken.
(22) Om in een stelsel van parallelle bevoegdheden de eerbiediging van het beginsel van rechtszekerheid en een eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels te waarborgen, moeten tegenstrijdige uitspraken worden vermeden. Daarom moet, conform de rechtspraak van het Hof van Justitie, duidelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van Commissiebesluiten en -procedures voor de rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Toezeggingsbeschikkingen van de Commissie laten de bevoegdheid van de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten onverlet om de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen.
(23) De Commissie moet in de gehele Gemeenschap de bevoegdheid hebben om de inlichtingen te verlangen die noodzakelijk zijn om door artikel 81 van het Verdrag verboden overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, alsook door artikel 82 van het Verdrag verboden misbruik van een machtspositie op het spoor te komen. Wanneer zij gevolg geven aan een beschikking van de Commissie kunnen ondernemingen niet worden gedwongen te erkennen dat zij een inbreuk hebben gepleegd, maar zij zijn er steeds toe gehouden vragen over feiten te beantwoorden en documenten te verstrekken, zelfs als die inlichtingen kunnen dienen om ten aanzien van hen of van een andere onderneming het bestaan van een inbreuk aan te tonen.
(24) De Commissie moet tevens de bevoegdheid hebben om de inspecties te verrichten die noodzakelijk zijn om door artikel 81 van het Verdrag verboden overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, alsook door artikel 82 van het Verdrag verboden misbruik van een machtspositie op het spoor te komen. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten moeten haar bij de uitoefening van deze bevoegdheid actief medewerking verlenen.
(25) Omdat het steeds moeilijker wordt inbreuken op de mededingingsregels te ontdekken, is het voor een doeltreffende bescherming van de mededinging noodzakelijk dat de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie worden uitgebreid. De Commissie moet met name iedere persoon kunnen horen die mogelijkerwijs over nuttige informatie beschikt, en zijn verklaringen optekenen. Tijdens een inspectie moeten de gemachtigde functionarissen van de Commissie voor de duur die noodzakelijk is voor de inspectie zegels kunnen aanbrengen. Normaliter zou de verzegeling niet langer dan 72 uur mogen duren. Voorts moeten door de Commissie gemachtigde functionarissen alle informatie kunnen verlangen die met het voorwerp en het doel van de inspectie verband houdt.
(26) Voorts heeft de ervaring geleerd dat zakelijke bescheiden soms in de woning van bestuurders en medewerkers van ondernemingen worden bewaard. Met het oog op de doeltreffendheid van de inspecties dient het de functionarissen en andere door de Commissie gemachtigde personen daarom te worden toegestaan alle ruimten waar zakelijke bescheiden mogelijk kunnen worden bewaard, met inbegrip van privé-woningen, te betreden. Voor de uitoefening van deze laatste bevoegdheid is evenwel machtiging door een rechterlijke instantie nodig.
(27) Onverminderd de rechtspraak van het Hof van Justitie, is het zinvol te bepalen hoever het toetsingsrecht van de nationale rechterlijke instantie reikt wanneer die overeenkomstig het nationale recht, eventueel bij wijze van voorzorgsmaatregel, de handhavingsinstanties laat optreden tegen een onderneming die zich zou verzetten of inspecties laat verrichten op andere dan bedrijfslocaties. Uit die rechtspraak vloeit voort dat de nationale rechterlijke instantie de Commissie met name om nadere informatie mag verzoeken die zij voor die toetsing nodig heeft, en dat zij die machtiging kan weigeren indien zij die informatie niet krijgt. De rechtspraak bevestigt ook de bevoegdheid van de nationale rechter om te toetsen of de nationale voorschriften inzake de uitvoering van dwangmaatregelen correct worden toegepast.
(28) Met het oog op een doeltreffender toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten is het nuttig deze autoriteiten toe te staan elkaar bij te staan door middel van inspecties en andere onderzoeksmaatregelen.
(29) De naleving van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en de nakoming van de verplichtingen die op grond van deze verordening aan ondernemingen en ondernemersverenigingen worden opgelegd, moeten door middel van geldboeten en dwangsommen kunnen worden afgedwongen. Daartoe moeten ook voor inbreuken op de procedureregels geldboeten op een passend bedrag worden vastgesteld.
(30) Om te waarborgen dat de geldboeten die aan ondernemingsverenigingen voor door hen begane inbreuken zijn opgelegd, daadwerkelijk worden geïnd, moeten de voorwaarden worden vastgelegd waaronder de Commissie de leden van de vereniging tot betaling van de boete kan aanspreken indien de vereniging insolvent is. Daarbij dient de Commissie rekening te houden met de relatieve grootte van de tot de vereniging behorende ondernemingen en vooral met de situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Betaling van de boete door een of meer leden van een vereniging laat de nationale rechtsregels die voorzien in invordering van het betaalde bedrag bij andere leden van de vereniging, onverlet.
(31) De verjaring terzake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen is geregeld in Verordening (EEG) nr. 2988/74(11), die ook betrekking heeft op de sancties welke van toepassing zijn in de vervoerssector. In een stelsel van parallelle bevoegdheden moeten ook de door de mededingingsautoriteit van een lidstaat verrichte autonome procedurehandelingen de verjaring kunnen stuiten. Bijgevolg is het ter verduidelijking van de toepasselijke regelgeving aangewezen, Verordening (EEG) nr. 2988/74 zodanig te wijzigen dat zij niet langer op het door de onderhavige verordening bestreken gebied van toepassing is, en in deze verordening bepalingen betreffende de verjaring op te nemen.
(32) Het recht van de betrokken ondernemingen om door de Commissie te worden gehoord, moet worden vastgelegd, derden wier belangen door een beschikking kunnen worden geraakt moeten in de gelegenheid worden gesteld voorafgaand opmerkingen te maken, en aan de gegeven beschikkingen moet ruime bekendheid worden gegeven. Het recht van verdediging van de betrokken ondernemingen, met name het recht van inzage van het dossier, moet worden gewaarborgd, zij het dat de bescherming van zakengeheimen van essentieel belang is. Voorts moet de vertrouwelijkheid van de binnen het netwerk uitgewisselde gegevens worden verzekerd.
(33) Daar alle Commissiebeschikkingen in de zin van deze verordening onder de in het Verdrag vastgestelde voorwaarden aan de rechtsmacht van het Hof van Justitie zijn onderworpen, dient in overeenstemming met artikel 229 van het Verdrag te worden bepaald dat het Hof terzake van beschikkingen waarbij de Commissie geldboeten of dwangsommen oplegt, volledige rechtsmacht bezit.
(34) De in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag vervatte beginselen, als toegepast bij Verordening nr. 17, kennen de organen van de Gemeenschap een centrale plaats toe. Die centrale plaats dient te worden behouden, met dien verstande dat de lidstaten nauwer bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels worden betrokken. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om haar doelstelling te verwezenlijken, namelijk een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels.
(35) Om een behoorlijke handhaving van het communautaire mededingingsrecht te realiseren, moeten de lidstaten autoriteiten aanwijzen en machtigen als openbare handhavingsinstanties voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Zij moeten de mogelijkheid hebben om zowel administratieve als gerechtelijke autoriteiten aan te wijzen voor de uitvoering van de diverse taken die krachtens deze verordening aan de mededingingsautoriteiten zijn opgedragen. Deze verordening erkent de grote verscheidenheid van de openbare handhavingsstelsels van de lidstaten. De gevolgen van artikel 11, lid 6, van deze verordening zouden van toepassing moeten zijn op alle mededingingsautoriteiten. Als uitzondering op deze algemene regel zou artikel 11, lid 6, van deze verordening onder de voorwaarden van artikel 35, lid 4, van deze verordening van toepassing moeten zijn op de vervolgende autoriteit, indien deze een zaak aanhangig maakt bij een aparte rechterlijke instantie. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan dient de algemene regel te worden toegepast. In elk geval mag artikel 11, lid 6, van deze verordening niet worden toegepast ten aanzien van rechterlijke instanties die als beroepsinstantie optreden.
(36) Daar in de rechtspraak duidelijk is gesteld dat de mededingingsregels op de vervoerssector van toepassing zijn, moet deze sector aan de procedurebepalingen van deze verordening worden onderworpen. Verordening nr. 141 van de Raad van 26 november 1962 houdende niet-toepassing op de vervoerssector van Verordening nr. 17 van de Raad(12), moet derhalve worden ingetrokken en de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68(13), (EEG) nr. 4056/86(14) en (EEG) nr. 3975/87(15) dienen te worden gewijzigd, teneinde de daarin opgenomen specifieke procedurebepalingen te schrappen.
(37) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en is in overeenstemming met de beginselen die met name erkend zijn in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Derhalve dient zij te worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze rechten en beginselen.
(38) Rechtszekerheid voor ondernemingen die onder de mededingingsregels van de Gemeenschap werken, draagt bij tot meer innovatie en meer investeringen. In gevallen die aanleiding geven tot werkelijke onzekerheid omdat hierin nieuwe of onopgeloste vragen betreffende de toepassing van deze regels rijzen, is het mogelijk dat afzonderlijke ondernemingen de Commissie informeel om advies willen vragen. Deze verordening laat de mogelijkheid van de Commissie om zo'n informeel advies te verstrekken onverlet,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
DE BEGINSELEN
Artikel 1
Toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
1. Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in artikel 81, lid 1, van het Verdrag die niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag voldoen, zijn verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing vereist is.
2. Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in artikel 81, lid 1, van het Verdrag die aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag voldoen, zijn niet verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing vereist is.
3. Het misbruik maken van een machtspositie als bedoeld in artikel 82 van het Verdrag is verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing vereist is.
Artikel 2
Bewijslast
In alle nationale of communautaire procedures tot toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag dient de partij of autoriteit die beweert dat een inbreuk op artikel 81, lid 1, of artikel 82 van het Verdrag is gepleegd, de bewijslast van die inbreuk te dragen. De onderneming of ondernemersvereniging die zich op artikel 81, lid 3, van het Verdrag beroept, dient daarentegen de bewijslast te dragen dat aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan.
Artikel 3
Verhouding tussen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en het nationale mededingingsrecht
1. Wanneer de mededingingsautoriteiten van de lidstaten of de nationale rechterlijke instanties nationaal mededingingsrecht toepassen op overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag welke de handel tussen de lidstaten in de zin van die bepaling kunnen beïnvloeden, passen zij tevens artikel 81 van het Verdrag toe op deze overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Wanneer de mededingingsautoriteiten van de lidstaten of de nationale rechterlijke instanties het nationale mededingingsrecht toepassen op door artikel 82 van het Verdrag verboden misbruiken, passen zij ook artikel 82 van het Verdrag toe.
2. De toepassing van nationaal mededingingsrecht mag niet leiden tot het verbieden van overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden maar de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag niet beperken, of aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag voldoen of onder een verordening ter uitvoering van artikel 81, lid 3, van het Verdrag vallen. Lidstaten mag uit hoofde van de onderhavige verordening niet worden belet om op hun grondgebied strengere nationale wetten aan te nemen en toe te passen die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verbieden of bestraffen.
3. Onverminderd algemene beginselen en andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht, zijn de leden 1 en 2 niet van toepassing wanneer de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten nationale wetten inzake de controle op fusies toepassen; zij beletten evenmin de toepassing van bepalingen van het nationale recht die overwegend een doelstelling nastreven die verschilt van de in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag nagestreefde doelstellingen.
HOOFDSTUK II
BEVOEGDHEDEN
Artikel 4
Bevoegdheid van de Commissie
De Commissie beschikt met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag over de bevoegdheden waarin deze verordening voorziet.
Artikel 5
Bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten
De mededingingsautoriteiten van de lidstaten zijn in individuele gevallen bevoegd tot toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Zij kunnen te dien einde, ambtshalve of naar aanleiding van een klacht, de volgende besluiten nemen:
- de beëindiging van een inbreuk bevelen;
- voorlopige maatregelen opleggen;
- toezeggingen aanvaarden;
- geldboeten, dwangsommen of overeenkomstig hun nationaal recht andere sancties opleggen.
Wanneer op grond van de inlichtingen waarover zij beschikken niet aan de voorwaarden voor een verbod is voldaan, kunnen zij ook beslissen dat er voor hen geen reden bestaat om op te treden.
Artikel 6
Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties
Nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen.
HOOFDSTUK III
BESCHIKKINGEN VAN DE COMMISSIE
Artikel 7
Vaststelling en beëindiging van inbreuken
1. Wanneer de Commissie, naar aanleiding van een klacht of ambtshalve, een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag vaststelt, kan zij bij beschikking de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen gelasten een einde aan de vastgestelde inbreuk te maken. Zij kan hun daartoe alle maatregelen ter correctie van gedragingen of structurele maatregelen opleggen die evenredig zijn aan de gepleegde inbreuk en noodzakelijk zijn om aan de inbreuk daadwerkelijk een einde te maken. Structurele maatregelen kunnen alleen worden opgelegd als er niet een even effectieve maatregel ter correctie van gedragingen bestaat of als een dergelijke even effectieve maatregel voor de betrokken onderneming belastender zou zijn dan de structurele maatregel. De Commissie kan ook een reeds beëindigde inbreuk vaststellen, indien zij hierbij een legitiem belang heeft.
2. Natuurlijke personen en rechtspersonen die een rechtmatig belang kunnen aantonen en de lidstaten, zijn gerechtigd tot het indienen van een klacht in de zin van lid 1.
Artikel 8
Voorlopige maatregelen
1. In dringende gevallen, wanneer de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze dreigt te worden geschaad, kan de Commissie, na een onderzoek dat op een vermoedelijke inbreuk wijst, ambtshalve bij beschikking voorlopige maatregelen treffen.
2. Een op grond van lid 1 gegeven beschikking is gedurende een bepaalde periode van kracht en kan worden verlengd in zoverre dit nodig en dienstig is.
Artikel 9
Toezeggingen
1. Wanneer de Commissie voornemens is een beschikking tot beëindiging van een inbreuk te geven, en de betrokken ondernemingen toezeggingen doen om aan de bezorgdheden tegemoet te komen die de Commissie hun in haar voorlopige beoordeling te kennen heeft gegeven, kan de Commissie ten aanzien van deze ondernemingen bij beschikking die toezeggingen een verbindend karakter verlenen. De beschikking kan voor een bepaalde periode worden gegeven en bevat de conclusie dat er niet langer gronden voor een optreden van de Commissie bestaan.
2. De Commissie kan, op verzoek of op eigen initiatief, de procedure heropenen:
a) indien er een wezenlijke verandering optreedt in de feiten waarop de beschikking steunt;
b) indien de betrokken ondernemingen in strijd met de door hen gedane toezeggingen handelen; of
c) indien de beschikking op door de partijen verstrekte onvolledige, onjuiste of misleidende inlichtingen berust.
Artikel 10
Vaststelling van niet-toepasselijkheid
Indien het algemeen belang van de Gemeenschap met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag dit vereist, kan de Commissie ambtshalve bij beschikking vaststellen dat artikel 81 van het Verdrag niet op een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van toepassing is, hetzij omdat niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 1, van het Verdrag is voldaan, hetzij omdat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag is voldaan.
De Commissie kan ook met betrekking tot artikel 82 van het Verdrag een dergelijke vaststelling doen.
HOOFDSTUK IV
SAMENWERKING
Artikel 11
Samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten
1. De Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten passen de communautaire mededingingsregels in nauwe samenwerking toe.
2. De Commissie zendt de mededingingsautoriteiten van de lidstaten een afschrift van de belangrijkste documenten toe die zij met het oog op de toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 10 en 29, lid 1, heeft verzameld. Op verzoek van de mededingingsautoriteit van een lidstaat stelt de Commissie afschriften van andere documenten die voor de beoordeling van de zaak noodzakelijk zijn, ter beschikking van die autoriteit.
3. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten stellen, wanneer zij op grond van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag optreden, de Commissie hiervan vóór of onverwijld na het begin van de eerste formele onderzoeksmaatregel schriftelijk in kennis. Deze inlichtingen kunnen tevens ter beschikking worden gesteld van de mededingingsautoriteiten van de andere lidstaten.
4. Uiterlijk 30 dagen vóór het aannemen van een beslissing tot beëindiging van een inbreuk, een beslissing tot aanvaarding van toezeggingen of een beslissing tot intrekking van een groepsvrijstelling stellen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de Commissie daarvan in kennis. Daartoe stellen zij de Commissie een samenvatting van de zaak, de beoogde beslissing of, bij ontstentenis daarvan, elk ander document waarin het voorgestelde optreden wordt aangegeven ter beschikking. Deze inlichtingen kunnen tevens ter beschikking worden gesteld van de mededingingsautoriteiten van de andere lidstaten. Op verzoek van de Commissie stelt de handelende mededingingsautoriteit andere documenten die voor de beoordeling van de zaak noodzakelijk zijn, ter beschikking van de Commissie. De aan de Commissie verstrekte inlichtingen kunnen ter beschikking worden gesteld van de mededingingsautoriteiten van de andere lidstaten. De nationale mededingingsautoriteiten kunnen ook onderling inlichtingen uitwisselen die nodig zijn voor de beoordeling van een zaak die zij behandelen op grond van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag.
5. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten kunnen de Commissie over elk geval van toepassing van het Gemeenschapsrecht raadplegen.
6. Wanneer de Commissie een procedure begint die tot het geven van een beschikking op grond van hoofdstuk III moet leiden, ontneemt dit de mededingingsautoriteiten van de lidstaten hun bevoegdheid tot toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Indien een mededingingsautoriteit van een lidstaat een zaak reeds in behandeling heeft genomen, begint de Commissie alleen een procedure na overleg met deze autoriteit.
Artikel 12
Uitwisseling van informatie
1. Voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag hebben de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid elkaar alle gegevens, zowel van feitelijke als van juridische aard, met inbegrip van vertrouwelijke inlichtingen, mee te delen en deze als bewijsmiddel te gebruiken.
2. De uitgewisselde inlichtingen worden alleen als bewijsmiddel gebruikt voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en met betrekking tot het onderwerp waarvoor zij door de toezendende autoriteit zijn verzameld. Wanneer nationaal mededingingsrecht in dezelfde zaak en parallel met het EG-mededingingsrecht wordt toegepast en niet tot een verschillend resultaat leidt, kunnen de uit hoofde van dit artikel uitgewisselde inlichtingen ook voor de toepassing van nationaal mededingingsrecht worden gehanteerd.
3. Overeenkomstig lid 1 uitgewisselde gegevens kunnen enkel als bewijs voor het opleggen van sancties ten aanzien van natuurlijke personen worden gebruikt indien:
- de wetgeving van de toezendende autoriteit voorziet in sancties van soortgelijke aard in verband met een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag, of indien dat niet het geval is,
- de gegevens zijn verzameld op een manier die een zelfde mate van bescherming biedt voor de rechten van de verdediging van natuurlijke personen als die welke geboden wordt door de nationale regelgeving van de ontvangende autoriteit. In dit laatste geval mogen de verstrekte gegevens door de ontvangende autoriteit niet gebruikt worden om gevangenisstraffen op te leggen.
Artikel 13
Schorsing of afsluiting van de procedure
1. Wanneer de mededingingsautoriteiten van verschillende lidstaten ten aanzien van eenzelfde overeenkomst, besluit van een ondernemersvereniging of feitelijke gedraging een klacht hebben ontvangen of ambtshalve een procedure uit hoofde van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag zijn begonnen, is het feit dat één autoriteit de zaak behandelt, een voldoende grond voor de andere autoriteiten om de klacht af te wijzen of de door hen gevoerde procedure te schorsen. Ook de Commissie kan een klacht afwijzen op grond van het feit dat een mededingingsautoriteit van een lidstaat de zaak behandelt.
2. Een mededingingsautoriteit van een lidstaat of de Commissie kan een bij haar ingediende klacht betreffende een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een feitelijke gedraging afwijzen, wanneer deze reeds door een andere mededingingsautoriteit is behandeld.
Artikel 14
Adviescomité
1. De Commissie raadpleegt een adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities alvorens beschikkingen als bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, 10 en 23, artikel 24, lid 2, en artikel 29, lid 1, te geven.
2. Voor de bespreking van individuele zaken bestaat het adviescomité uit vertegenwoordigers van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Voor vergaderingen waarop andere kwesties dan individuele zaken worden besproken, kan een extra, voor mededingingszaken bevoegde vertegenwoordiger van een lidstaat worden aangewezen. Vertegenwoordigers kunnen in geval van verhindering door andere vertegenwoordigers worden vervangen.
3. De raadpleging kan plaatsvinden tijdens een vergadering die op uitnodiging en onder het voorzitterschap van de Commissie plaatsvindt, ten vroegste 14 dagen na de verzending van de convocaties en van een samenvatting van de zaak, een opgave van de belangrijkste stukken en een voorontwerp van beschikking. Met betrekking tot beschikkingen uit hoofde van artikel 8, kan de vergadering zeven dagen na de verzending van het dispositief van een ontwerp-beschikking worden gehouden. Indien de Commissie een convocatie zendt met een kortere termijn dan de hierboven genoemde termijnen, kan de vergadering op de voorgestelde datum plaatsvinden indien geen lidstaat daartegen bezwaar maakt. Het adviescomité brengt over het voorontwerp van beschikking van de Commissie schriftelijk advies uit. Het kan ook een advies uitbrengen wanneer niet alle leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Op verzoek van één of meer leden worden de standpunten in het advies gemotiveerd.
4. De raadpleging kan ook plaatsvinden via een schriftelijke procedure. De Commissie belegt evenwel een vergadering indien een lidstaat daarom verzoekt. In geval van een schriftelijke procedure stelt de Commissie een termijn van niet minder dan 14 dagen vast waarbinnen de lidstaten hun opmerkingen moeten maken, die aan de overige lidstaten worden toegezonden. In het geval van beschikkingen uit hoofde van artikel 8, bedraagt de termijn zeven in plaats van 14 dagen. Indien de Commissie voor de schriftelijke procedure een termijn vaststelt die korter is dan de bovengenoemde termijnen, zal deze voorgestelde termijn worden toegepast indien geen lidstaat daartegen bezwaar maakt.
5. De Commissie houdt zo veel mogelijk rekening met het door het adviescomité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.
6. Wanneer het adviescomité schriftelijk advies uitbrengt, wordt dit advies bij het ontwerp van beschikking gevoegd. Indien het adviescomité de bekendmaking van het advies aanbeveelt, draagt de Commissie daarvoor zorg, rekening houdend met het rechtmatige belang dat ondernemingen bij het bewaren van hun zakengeheimen hebben.
7. Op verzoek van een mededingingsautoriteit van een lidstaat plaatst de Commissie lopende zaken die op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag door een mededingingsautoriteit van een lidstaat worden behandeld op de agenda van het adviescomité. De Commissie kan dit ook op eigen initiatief doen. In elk geval stelt de Commissie, vooraleer zij dit doet, de betrokken mededingingsautoriteit daarvan in kennis.
Een mededingingsautoriteit van een lidstaat kan met name een verzoek doen voor een zaak waarin de Commissie voornemens is een procedure in te leiden die de gevolgen van artikel 11, lid 6, teweegbrengt.
Het adviescomité brengt geen adviezen uit over zaken die door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten worden behandeld. Het adviescomité kan ook algemene kwesties met betrekking tot het communautaire mededingingsrecht bespreken.
Artikel 15
Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties
1. De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen naar aanleiding van procedures tot toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag de Commissie verzoeken inlichtingen waarover zij beschikt, of haar advies betreffende de toepassing van de communautaire mededingingsregels, aan hen te bezorgen.
2. De lidstaten zenden de Commissie een afschrift toe van schriftelijke beslissingen van nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag. Dit afschrift wordt onverwijld toegezonden nadat de volledige uitspraak aan de partijen is betekend.
3. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten kunnen eigener beweging voor de rechterlijke instanties in hun lidstaat schriftelijke opmerkingen maken betreffende onderwerpen in verband met de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag. Met de toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kunnen zij voor de nationale rechterlijke instanties in hun lidstaat ook mondelinge opmerkingen maken. Indien de coherente toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag zulks vereist, kan de Commissie, eigener beweging, schriftelijke opmerkingen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten indienen. Met de toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken.
Enkel met het oog op de formulering van hun opmerkingen kunnen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en de Commissie de betrokken rechterlijke instantie van de lidstaat verzoeken hun alle voor de beoordeling van de zaak noodzakelijke stukken toe te zenden of te laten toezenden.
4. Dit artikel doet geen afbreuk aan verdergaande bevoegdheden die op grond van het nationale recht van de betrokken lidstaat aan de mededingingsautoriteiten worden verleend om opmerkingen voor rechterlijke instanties te formuleren.
Artikel 16
Uniforme toepassing van het communautaire mededingingsrecht
1. Wanneer nationale rechterlijke instanties artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag toepassen op overeenkomsten, besluiten of gedragingen die reeds het voorwerp uitmaken van een beschikking van de Commissie, kunnen zij geen beslissingen nemen die in strijd zijn met de door de Commissie gegeven beschikking. Ook moeten zij vermijden beslissingen te nemen die in strijd zouden zijn met een beschikking die de Commissie overweegt te geven in een door haar gestarte procedure. Te dien einde kan de nationale rechterlijke instantie de afweging maken of het nodig is haar procedure op te schorten. Deze verplichting laat de rechten en verplichtingen op grond van artikel 234 van het Verdrag onverlet.
2. Wanneer mededingingsautoriteiten van de lidstaten artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag toepassen op overeenkomsten, besluiten of gedragingen die reeds het voorwerp uitmaken van een beschikking van de Commissie, kunnen zij geen beslissingen nemen die in strijd zijn met de door de Commissie gegeven beschikking.
HOOFDSTUK V
ONDERZOEKSBEVOEGDHEDEN
Artikel 17
Onderzoek naar bepaalde sectoren van de economie en van soorten overeenkomsten
1. Wanneer de ontwikkeling van de handel tussen lidstaten, de starheid van de prijzen of andere omstandigheden doen vermoeden dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wellicht wordt beperkt of vervalst, kan de Commissie onderzoek doen naar een bepaalde sector van de economie of naar een bepaald soort overeenkomsten over verschillende sectoren heen. In het kader van dat onderzoek kan de Commissie de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen om alle inlichtingen verzoeken, alsook alle inspecties verrichten die voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag noodzakelijk zijn.
De Commissie kan met name de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen verzoeken haar van alle overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in kennis te stellen.
De Commissie kan een verslag over het resultaat van haar onderzoek naar bepaalde sectoren van de economie of bepaalde soorten overeenkomsten binnen verschillende sectoren bekendmaken en de belanghebbenden om opmerkingen verzoeken.
2. De artikelen 14, 18, 19, 20, 22, 23 en 24 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18
Verzoeken om inlichtingen
1. Ter vervulling van de haar bij deze verordening opgedragen taken kan de Commissie met een eenvoudig verzoek of bij beschikking de ondernemingen en ondernemersverenigingen vragen alle nodige inlichtingen te verstrekken.
2. Bij het toezenden van een eenvoudig verzoek om inlichtingen aan een onderneming of ondernemersvereniging vermeldt de Commissie de rechtsgrond voor en het doel van het verzoek, specificeert zij welke inlichtingen vereist zijn en stelt zij de termijn vast waarbinnen de inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede de sancties die bij artikel 23 op het verstrekken van onjuiste of misleidende inlichtingen zijn gesteld.
3. Wanneer de Commissie bij beschikking van ondernemingen en ondernemersverenigingen verlangt dat zij inlichtingen verstrekken, vermeldt zij de rechtsgrond voor en het doel van het verzoek, specificeert welke inlichtingen vereist zijn en stelt de termijn vast voor het verstrekken van deze inlichtingen. De beschikking vermeldt ook de sancties bedoeld in artikel 23 en vermeldt de sancties bedoeld in artikel 24 of legt deze laatste sancties op. De beschikking vermeldt tevens het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen de beschikking in te stellen.
4. De eigenaren van de ondernemingen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen, bedrijven en firma's of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of de statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen zijn gehouden de gevraagde inlichtingen namens de betrokken onderneming of ondernemersvereniging te verstrekken. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen namens hun opdrachtgevers de gevraagde inlichtingen verstrekken. De opdrachtgevers blijven volledig verantwoordelijk indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of misleidend zijn.
5. De Commissie zendt onverwijld een afschrift van het eenvoudig verzoek of van de beschikking aan de mededingingsautoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied de zetel van de onderneming of ondernemersvereniging gevestigd is en aan de mededingingsautoriteit van de lidstaat wiens grondgebied wordt geraakt.
6. Op verzoek van de Commissie verstrekken de regeringen en mededingingsautoriteiten van de lidstaten de Commissie alle inlichtingen die zij nodig heeft om de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen.
Artikel 19
Bevoegdheid tot het opnemen van verklaringen
1. Ter vervulling van de haar bij deze verordening opgedragen taken kan de Commissie alle natuurlijke personen of rechtspersonen horen die daarin toestemmen, teneinde inlichtingen te verzamelen over het onderwerp van het onderzoek.
2. Wanneer het op grond van lid 1 afgenomen verhoor in de gebouwen van een onderneming geschiedt, wordt de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan het verhoor plaatsvindt, hiervan door de Commissie op de hoogte gesteld. Indien de mededingingsautoriteit van die lidstaat hierom verzoekt, mogen functionarissen van deze mededingingsautoriteit de functionarissen en andere begeleidende personen die door de Commissie zijn gemachtigd om het verhoor af te nemen, bijstaan.
Artikel 20
Bevoegdheid van de Commissie tot inspectie
1. Ter vervulling van de haar bij deze verordening opgedragen taken kan de Commissie bij ondernemingen en ondernemersverenigingen alle noodzakelijke inspecties verrichten.
2. De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen beschikken over de volgende bevoegdheden:
a) het betreden van alle lokalen, terreinen en vervoermiddelen van ondernemingen en ondernemersverenigingen;
b) het controleren van de boeken en alle andere bescheiden in verband met het bedrijf, ongeacht de aard van de drager van die bescheiden;
c) het maken of verkrijgen van afschriften of uittreksels, in welke vorm ook, van die boeken en bescheiden;
d) het verzegelen van lokalen en boeken of andere bescheiden van het bedrijf voor de duur van, en voorzover nodig voor, de inspectie;
e) het verzoeken van vertegenwoordigers of personeelsleden van de betrokken onderneming of ondernemersvereniging om toelichting bij feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspectie, en het optekenen van hun antwoorden.
3. De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van de inspectie worden vermeld en waarin wordt gewezen op de sanctie, bedoeld in artikel 23, ingeval de gevraagde boeken of andere bescheiden in verband met het bedrijf niet volledig worden getoond of de antwoorden op de overeenkomstig lid 2 gestelde vragen onjuist of misleidend zijn. De Commissie stelt de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, geruime tijd vóór de inspectie hiervan in kennis.
4. Wanneer de Commissie bij beschikking een inspectie gelast, zijn de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen verplicht zich aan die inspectie te onderwerpen. In de beschikking wordt vermeld wat het voorwerp en het doel van de inspectie zijn en op welke datum de inspectie een aanvang neemt, en wordt gewezen op de sancties bedoeld in de artikelen 23 en 24, alsook op het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen de beschikking in te stellen. De Commissie geeft de beschikking na de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, te hebben gehoord.
5. De functionarissen van de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht alsook de door die autoriteit gemachtigde of aangewezen functionarissen, verlenen, wanneer deze autoriteit of de Commissie hierom verzoekt, de door de Commissie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen actief bijstand. Zij beschikken te dien einde over de in lid 2 omschreven bevoegdheden.
6. Wanneer de door de Commissie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen vaststellen dat een onderneming zich tegen een op grond van dit artikel gelaste inspectie verzet, verleent de betrokken lidstaat hun de nodige bijstand om hen in staat te stellen hun inspectie te verrichten, zo nodig door een beroep te doen op de politie of een gelijkwaardige wetshandhavingsautoriteit.
7. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in lid 6 bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, moet die toestemming worden gevraagd. Een dergelijke toestemming kan tevens bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.
8. Wanneer wordt verzocht om toestemming als bedoeld in lid 7, toetst de nationale rechterlijke instantie de beschikking van de Commissie op haar authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij de toetsing van de proportionaliteit van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie de Commissie rechtstreeks of via de mededingingsautoriteit van de lidstaat om nadere uitleg verzoeken, met name over de redenen die de Commissie heeft om aan te nemen dat inbreuk is gepleegd op de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, en over de ernst van de vermeende inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de betreffende onderneming. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie in twijfel trekken, noch gegevens uit het Commissiedossier verlangen. Uitsluitend het Hof van Justitie kan de beschikking van de Commissie op haar legitimiteit toetsen.
Artikel 21
Inspectie van andere lokalen
1. Indien er een redelijk vermoeden bestaat dat boeken of andere bescheiden in verband met het bedrijf en het voorwerp van de inspectie, die relevant kunnen zijn om een ernstige inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag te bewijzen, worden bewaard in andere gebouwen, terreinen en vervoermiddelen, waaronder de woningen van directeuren, bestuurders en andere personeelsleden van de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen, kan de Commissie bij beschikking een inspectie in deze andere gebouwen, terreinen en vervoermiddelen gelasten.
2. In de beschikking wordt vermeld wat het voorwerp en het doel van de inspectie zijn en op welke datum de inspectie een aanvang neemt, en wordt gewezen op het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen de beschikking in te stellen. In het bijzonder worden de redenen genoemd waaruit de Commissie heeft geconcludeerd dat er een vermoeden in de zin van lid 1 bestaat. De Commissie geeft de beschikking na de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, te hebben gehoord.
3. Een krachtens lid 1 gegeven beschikking kan niet worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van de nationale rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat. De nationale rechterlijke instantie toetst de beschikking van de Commissie op haar authenticiteit en gaat na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot met name de ernst van de vermeende inbreuk, het belang van het gezochte bewijsmateriaal, de betrokkenheid van de betreffende onderneming en de redelijke kans dat boeken en bescheiden die verband houden met het voorwerp van de inspectie worden bewaard op de locaties waarvoor om toestemming is verzocht. De nationale rechterlijke instantie mag de Commissie rechtstreeks of via de mededingingsautoriteit van de lidstaat om nadere uitleg verzoeken over de elementen die zij nodig heeft om de proportionaliteit van de beoogde dwangmaatregelen te toetsen.
De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie in twijfel trekken, noch gegevens uit het Commissiedossier verlangen. De beschikking van de Commissie kan uitsluitend door het Hof van Justitie op haar legitimiteit getoetst worden.
4. De functionarissen en andere begeleidende personen die door de Commissie tot het verrichten van een overeenkomstig lid 1 gelaste inspectie gemachtigd zijn, hebben de in artikel 20, lid 2, onder a), b) en c), genoemde bevoegdheden. Artikel 20, leden 5 en 6, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 22
Onderzoeken door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten
1. De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan op het grondgebied van deze lidstaat overeenkomstig het nationale recht elke inspectie of andere onderzoeksmaatregelen uitvoeren namens en voor rekening van de mededingingsautoriteit van een andere lidstaat, om uit te maken of er een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag is gepleegd. Elke uitwisseling of gebruik van de verkregen inlichtingen geschiedt overeenkomstig artikel 12.
2. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten verrichten op verzoek van de Commissie de inspecties die deze overeenkomstig artikel 20, lid 1, noodzakelijk acht of die zij overeenkomstig artikel 20, lid 4, bij beschikking heeft gelast. De functionarissen van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten die met het verrichten van een inspectie zijn belast, alsook de door die autoriteiten gemachtigde of aangewezen functionarissen, oefenen hun bevoegdheden uit overeenkomstig hun nationale wetgeving.
De door de Commissie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen kunnen, op verzoek van de Commissie of van de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, de functionarissen van deze autoriteit bijstand verlenen.
HOOFDSTUK VI
SANCTIES
Artikel 23
Geldboeten
1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen en ondernemersverenigingen geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid:
a) in antwoord op een verzoek overeenkomstig artikel 17 of artikel 18, lid 2, onjuiste of misleidende inlichtingen verstrekken;
b) in antwoord op een verzoek bij een beschikking overeenkomstig artikel 17 of artikel 18, lid 3, onvolledige, onjuiste of misleidende inlichtingen verstrekken, dan wel de inlichtingen niet verstrekken binnen de vastgestelde termijn;
c) tijdens een inspectie overeenkomstig artikel 20 geen volledige inzage geven in de daartoe gevraagde boeken of andere bescheiden in verband met het bedrijf, dan wel zich niet aan een overeenkomstig artikel 20, lid 4, bij beschikking gelaste inspectie onderwerpen;
d) in antwoord op een overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder e), gestelde vraag
- een onjuist of misleidend antwoord geven, dan wel
- nalaten binnen de door de Commissie vastgestelde termijn een door een personeelslid gegeven onjuist, onvolledig of misleidend antwoord te corrigeren, of
- nalaten of weigeren een volledig antwoord te geven met betrekking tot feiten in verband met het voorwerp en het doel van een inspectie waartoe opdracht is gegeven bij wege van een beschikking overeenkomstig artikel 20, lid 4;
e) zegels die door de door de Commissie gemachtigde functionarissen of andere begeleidende personen overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder d), zijn aangebracht, verbreken.
2. De Commissie kan bij beschikking geldboetes opleggen aan ondernemingen en ondernemersverenigingen wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid:
a) inbreuk maken op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag; of
b) in strijd handelen met een beschikking waarbij uit hoofde van artikel 8 voorlopige maatregelen gelast worden; of
c) een toezegging waaraan overeenkomstig artikel 9 bij beschikking een verbindend karakter is verleend, niet nakomen.
Voor elke bij de inbreuk betrokken onderneming en ondernemersvereniging is de geldboete niet groter dan 10 % van de totale omzet die in het voorafgaande boekjaar is behaald.
Wanneer de inbreuk van een vereniging betrekking heeft op de activiteiten van haar leden is de geldboete niet groter dan 10 % van de som van de totale omzet van elk lid dat actief is op de markt die door de inbreuk van de vereniging geraakt wordt.
3. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wordt zowel met de ernst, als met de duur van de inbreuk rekening gehouden.
4. Wanneer aan een ondernemersvereniging een geldboete is opgelegd rekening houdend met de totale omzet van haar leden en deze vereniging insolvent is, is de vereniging verplicht om van haar leden bijdragen te vragen om de geldboete te kunnen betalen.
Wanneer die bijdragen niet binnen een door de Commissie vastgestelde termijn aan de vereniging zijn betaald, kan de Commissie elke onderneming waarvan de vertegenwoordigers lid waren van de betrokken besluitvormende organen van de vereniging, rechtstreeks tot betaling van de boete aanspreken.
Nadat de Commissie betaling heeft geëist op grond van de tweede alinea, kan de Commissie, indien dat nodig is om de volledige betaling van de boete te waarborgen elk lid van de vereniging dat actief was op de markt waarop de inbreuk heeft plaatsgevonden, tot betaling van het saldo aanspreken.
De Commissie mag echter geen betaling uit hoofde van de tweede en derde alinea eisen van ondernemingen die aantonen dat zij de inbreukmakende beslissing van de vereniging niet hebben uitgevoerd en hetzij niet op de hoogte waren van het bestaan ervan, hetzij er actief afstand van hebben genomen vóór de aanvang van het onderzoek van de Commissie naar de zaak.
De financiële aansprakelijkheid van elke onderneming met betrekking tot de betaling van de boete bedraagt niet meer dan 10 % van haar totale omzet in het vorige boekjaar.
5. De op grond van lid 1 of lid 2 gegeven beschikkingen hebben geen strafrechtelijk karakter.
Artikel 24
Dwangsommen
1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen en ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen van ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar voor elke dag waarmee de in haar beschikking vastgestelde termijn wordt overschreden, teneinde hen te dwingen:
a) overeenkomstig een op grond van artikel 7 gegeven beschikking een einde te maken aan een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag;
b) een op grond van artikel 8 gegeven beschikking houdende voorlopige maatregelen na te leven;
c) een toezegging waaraan overeenkomstig artikel 9 bij beschikking een verbindend karakter is verleend, na te komen;
d) in antwoord op een overeenkomstig artikel 17 of artikel 18, lid 3, bij beschikking gedaan verzoek volledige en juiste inlichtingen te verstrekken;
e) zich aan een overeenkomstig artikel 20, lid 4, bij beschikking gelaste inspectie te onderwerpen.
2. Wanneer de ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting zijn nagekomen ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie de uiteindelijk verschuldigde dwangsom op een bedrag vaststellen dat lager is dan het uit de oorspronkelijke beschikking voortvloeiende bedrag. Artikel 23, lid 4, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK VII
VERJARING
Artikel 25
Verjaring terzake van de oplegging van sancties
1. De bevoegdheid van de Commissie overeenkomstig de artikelen 23 en 24 verjaart
a) na drie jaar bij inbreuken op de bepalingen betreffende het inwinnen van inlichtingen en het verrichten van inspecties;
b) na vijf jaar bij de overige inbreuken.
2. De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de inbreuk is gepleegd. Bij voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de verjaringstermijn echter pas in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd.
3. De verjaring terzake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt gestuit door elke handeling van de Commissie of van de mededingingsautoriteit van een lidstaat ter instructie of vervolging van de inbreuk. De stuiting van de verjaring treedt in op de dag waarop van de handeling kennis wordt gegeven aan ten minste één onderneming of ondernemersvereniging die aan de inbreuk heeft deelgenomen. Handelingen die de verjaring stuiten, zijn met name:
a) een schriftelijk verzoek om inlichtingen van de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat;
b) een door de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat aan haar functionarissen verstrekte schriftelijke opdracht tot inspectie;
c) de inleiding van een procedure door de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat;
d) de mededeling van punten van bezwaar door de Commissie of door de mededingingsautoriteit van een lidstaat.
4. De stuiting van de verjaring geldt ten aanzien van alle ondernemingen en ondernemersverenigingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen.
5. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaring treedt echter ten laatste in op de dag waarop een termijn gelijk aan tweemaal de verjaringstermijn is verstreken zonder dat de Commissie een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Deze termijn wordt verlengd met de periode gedurende welke de verjaring in overeenstemming met lid 6 wordt geschorst.
6. De verjaring terzake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt geschorst zolang de beschikking van de Commissie het voorwerp vormt van een procedure bij het Hof van Justitie.
Artikel 26
Verjaring terzake van de tenuitvoerlegging van sancties
1. De bevoegdheid van de Commissie tot tenuitvoerlegging van op grond van de artikelen 23 en 24 gegeven beschikkingen verjaart na vijf jaar.
2. De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de beschikking niet meer kan worden aangevochten.
3. De verjaring terzake van de tenuitvoerlegging wordt gestuit:
a) door de kennisgeving van een beschikking waarbij het oorspronkelijke bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt gewijzigd of waarbij een daartoe strekkend verzoek wordt afgewezen;
b) door elke handeling van de Commissie of van een lidstaat op verzoek van de Commissie tot inning van de geldboete of de dwangsom.
4. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
5. De verjaring terzake van de tenuitvoerlegging van sancties wordt geschorst:
a) zolang betalingsfaciliteiten worden toegestaan;
b) zolang de tenuitvoerlegging krachtens een beslissing van het Hof van Justitie is opgeschort.
HOOFDSTUK VIII
HOORZITTINGEN EN GEHEIMHOUDINGSPLICHT
Artikel 27
Het horen van partijen, klagers en derden
1. Alvorens een beschikking op grond van de artikelen 7, 8, 23 of artikel 24, lid 2, te geven, stelt de Commissie ondernemingen en ondernemersverenigingen die het voorwerp van haar procedure uitmaken in de gelegenheid hun standpunt ten aanzien van de door haar in aanmerking genomen bezwaren kenbaar te maken. De Commissie doet haar beschikkingen slechts steunen op de punten van bezwaar waarover de partijen opmerkingen hebben kunnen maken. De klagers worden nauw bij de procedure betrokken.
2. Het recht van verdediging van de partijen wordt in de loop van de procedure ten volle geëerbiedigd. De partijen hebben het recht tot inzage van het dossier van de Commissie, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid prijs worden gegeven. Het recht tot inzage van het dossier geldt niet voor vertrouwelijke inlichtingen en interne documenten van de Commissie of de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Met name geldt het recht tot inzage niet voor de briefwisseling tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten of tussen die autoriteiten, waaronder documenten opgesteld uit hoofde van de artikelen 11 en 14. Niets in dit lid belet de Commissie om voor het bewijs van een inbreuk noodzakelijke inlichtingen bekend te maken of te gebruiken.
3. Indien de Commissie dit nodig acht, kan zij andere natuurlijke personen of rechtspersonen horen. Wanneer natuurlijke personen of rechtspersonen verzoeken te worden gehoord, en een voldoende belang aantonen, moet hun verzoek worden ingewilligd. Ook de mededingingsautoriteiten van de lidstaten kunnen de Commissie vragen andere natuurlijke personen of rechtspersonen te horen.
4. Wanneer de Commissie van plan is een beschikking uit hoofde van artikel 9 of 10 aan te nemen, maakt zij een beknopte samenvatting van de zaak en de hoofdlijnen van de toezeggingen of het voorgestelde optreden bekend. Belanghebbende derden kunnen hun opmerkingen meedelen binnen een periode van ten minste één maand die de Commissie bij de bekendmaking vaststelt. Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.
Artikel 28
Geheimhoudingsplicht
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 15, mogen de overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 22 verkregen inlichtingen slechts voor het doel worden gebruikt waarvoor zij zijn ingewonnen.
2. Onverminderd de uitwisseling en het gebruik van gegevens zoals bepaald in de artikelen 11, 12, 14, 15 en 27 mogen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, hun functionarissen, personeelsleden en andere onder het toezicht van deze autoriteiten werkende personen, alsook functionarissen en ambtenaren van andere autoriteiten van de lidstaten geen inlichtingen openbaar maken die zij uit hoofde van deze verordening hebben verkregen of uitgewisseld en die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen. Deze plicht geldt ook voor alle vertegenwoordigers en deskundigen van lidstaten die uit hoofde van artikel 14 vergaderingen van het adviescomité bijwonen.
HOOFDSTUK IX
VRIJSTELLINGSVERORDENINGEN
Artikel 29
Individuele intrekking
1. Wanneer de Commissie, op grond van de bevoegdheid die haar is verleend bij een verordening van de Raad, zoals de Verordeningen nr. 19/65/EEG, (EEG) nr. 2821/71, (EEG) nr. 3976/87, (EEG) nr. 1534/91 of (EEG) nr. 479/92 om artikel 81, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen, artikel 81, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing heeft verklaard op bepaalde overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderlinge afgestemde feitelijke gedragingen, kan zij, ambtshalve of naar aanleiding van een klacht, een dergelijke groepsvrijstelling intrekken, wanneer zij van oordeel is dat in een bepaald geval een overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging waarop de vrijstellingsverordening van toepassing is, bepaalde met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft.
2. Wanneer in een bepaald geval overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder toepassing van een Commissieverordening als bedoeld in lid 1 vallen, op het grondgebied, of een gedeelte van het grondgebied, van een lidstaat dat alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont, met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen hebben, kan de mededingingsautoriteit van die lidstaat de groepsvrijstelling op het betrokken grondgebied intrekken.
HOOFDSTUK X
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 30
Bekendmaking van beschikkingen
1. De Commissie maakt de beschikkingen die zij overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 10 en 23 en 24 geeft, bekend.
2. In de bekendmaking worden de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, waaronder de opgelegde sancties, vermeld. Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.
Artikel 31
Rechtsmacht van het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht terzake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of een dwangsom wordt vastgesteld. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.
Artikel 32
Niet onder het toepassingsgebied vallende aangelegenheden
Deze verordening is niet van toepassing op:
a) internationale wilde vaart als gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder a), van Verordening (EEG) nr. 4056/86;
b) zeevervoer dat uitsluitend tussen de havens van eenzelfde lidstaat plaatsvindt, zoals bepaald in artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4056/86;
c) luchtvervoer tussen luchthavens van de Gemeenschap en derde landen.
Artikel 33
Uitvoeringsbepalingen
1. De Commissie is bevoegd alle dienstige bepalingen tot uitvoering van deze verordening vast te stellen. Deze bepalingen kunnen onder meer betrekking hebben op:
a) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 7 ingediende klachten, alsook de procedure voor de afwijzing van klachten;
b) de nadere regeling van de uitwisseling van inlichtingen en de raadpleging, bedoeld in artikel 11;
c) de nadere regeling van de in artikel 27 bedoelde hoorzittingen.
2. Alvorens bepalingen uit hoofde van lid 1 vast te stellen, maakt de Commissie het ontwerp daarvan bekend en verzoekt zij alle belanghebbende partijen haar hun opmerkingen te doen toekomen binnen de termijn die zij vaststelt en die niet korter mag zijn dan een maand. Voordat de Commissie een ontwerp-bepaling bekendmaakt en voordat zij deze vaststelt, raadpleegt zij het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities.
HOOFDSTUK XI
OVERGANGS-, WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 34
Overgangsbepalingen
1. De krachtens artikel 2 van Verordening nr. 17 bij de Commissie ingediende verzoeken en de krachtens de artikelen 4 en 5 van Verordening nr. 17 verrichte aanmeldingen, alsook de overeenkomstige, krachtens de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 gedane verzoeken en aanmeldingen vervallen op de datum waarop de onderhavige verordening van toepassing wordt.
2. De overeenkomstig Verordening nr. 17 en overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 verrichte procedurehandelingen blijven met het oog op de toepassing van de onderhavige verordening effect sorteren.
Artikel 35
Aanwijzing van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten
1. De lidstaten wijzen de mededingingsautoriteit of -autoriteiten die bevoegd is (zijn) de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen, zodanig aan dat op afdoende wijze voldaan wordt aan de bepalingen van deze verordening. De maatregelen die nodig zijn om deze instanties de bevoegdheid tot toepassing van voornoemde artikelen toe te kennen, worden vóór 1 mei 2004 getroffen. De aangewezen autoriteiten kunnen rechterlijke instanties zijn.
2. Indien de nationale bestuurlijke en rechterlijke instanties belast zijn met de handhaving van de communautaire mededingingswetgeving, mogen de lidstaten verschillende bevoegdheden en taken toewijzen aan deze verschillende, bestuurlijke en/of rechterlijke nationale autoriteiten.
3. Het bepaalde in artikel 11, lid 6, vindt toepassing op de door de lidstaten aangewezen autoriteiten, met inbegrip van de rechterlijke instanties die betrokken zijn bij de voorbereiding en de vaststelling van de beslissingen in de zin van artikel 5. Het bepaalde in artikel 11, lid 6, is niet van toepassing op rechterlijke instanties in zoverre zij optreden als rechterlijke instanties terzake van beroep tegen de in artikel 5 bedoelde beslissingen.
4. Niettegenstaande het bepaalde in lid 3 is, in die lidstaten waar voor de vaststelling van bepaalde in artikel 5 bedoelde beslissingen een autoriteit een zaak voor een rechterlijke instantie brengt die afzonderlijk en onderscheiden is van de vervolgende autoriteit, en voorzover voldaan wordt aan de voorwaarden van dit lid, het bepaalde in artikel 11, lid 6, alleen van toepassing op de vervolgende autoriteit die haar eis voor de rechterlijke instantie moet intrekken zodra de Commissie een procedure instelt en deze intrekking daadwerkelijk een einde maakt aan de nationale procedures.
Artikel 36
Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68
Verordening (EEG) nr. 1017/68 wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 2 wordt ingetrokken;
2. in artikel 3, lid 1, wordt "Het verbod van artikel 2" vervangen door "Het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag";
3. artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt "De in artikel 2 bedoelde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen" vervangen door "Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen overeenkomstig artikel 81, lid 1, van het Verdrag";
b) lid 2 wordt vervangen door:
"2. Indien de uitvoering van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in bepaalde gevallen gevolgen met zich meebrengt die onverenigbaar zijn met de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag, kunnen de ondernemingen en ondernemersverenigingen verplicht worden aan deze gevolgen een einde te maken."
4. de artikelen 5 tot en met 29 worden ingetrokken, met uitzondering van artikel 13, lid 3, dat van toepassing blijft op beschikkingen die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 zijn aangenomen, tot de datum waarop die beschikkingen vervallen;
5. in artikel 30 worden de leden 2, 3 en 4 geschrapt.
Artikel 37
Wijziging van Verordening (EEG) nr. 2988/74
In Verordening (EEG) nr. 2988/74 wordt het volgende artikel ingevoegd:
"Artikel 7 bis
Uitsluiting van het toepassingsgebied
Deze verordening is niet van toepassing op de maatregelen die op grond van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(16) worden getroffen."
Artikel 38
Wijziging van Verordening (EEG) nr. 4056/86
Verordening (EEG) nr. 4056/86 wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. Inbreuk op een verplichting
Indien de betrokkenen inbreuk maken op een verplichting die volgens artikel 5 is verbonden aan de in artikel 3 bedoelde vrijstelling, kan de Commissie, om deze inbreuken te beëindigen en onder de in Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(17) gestelde voorwaarden, een beschikking geven waarin hun bepaalde handelingen worden verboden of gelast, dan wel hun het voordeel van de groepsvrijstelling wordt ontnomen."
b) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
i) in punt a) worden de woorden "onder de in afdeling II gestelde voorwaarden" vervangen door de woorden "onder de in Verordening (EG) nr. 1/2003 vastgestelde voorwaarden";
ii) in punt c), i), tweede alinea, komt de tweede zin als volgt te luiden:
"Terzelfder tijd kan zij beslissen of zij onder de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 vastgestelde voorwaarden door de betrokken ondernemingen gedane toezeggingen aanvaardt, onder meer teneinde voor outsiders toegang tot de markt te verkrijgen."
2. artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt geschrapt;
b) in lid 2 wordt "uit hoofde van artikel 10" vervangen door "uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1/2003";
c) lid 3 wordt geschrapt;
3. artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 worden de woorden "het in artikel 15 genoemde adviescomité" vervangen door de woorden "het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1/2003 bedoelde adviescomité";
b) in lid 2 worden de woorden "het in artikel 15 genoemde adviescomité" vervangen door de woorden "het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1/2003 bedoelde adviescomité";
4. de artikelen 10 tot en met 25 worden ingetrokken, met uitzondering van artikel 13, lid 3, dat van toepassing blijft op beschikkingen die vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag zijn aangenomen, tot de datum waarop die beschikkingen vervallen;
5. in artikel 26 wordt de zinsnede ", tot vorm, inhoud en overige bijzonderheden van de in artikel 10 bedoelde klachten, de in artikel 12 bedoelde verzoeken, en met betrekking tot het horen van belanghebbenden en derden, als bepaald in artikel 23, leden 1 en 2" geschrapt.
Artikel 39
Wijziging van Verordening (EEG) nr. 3975/87
De artikelen 3 tot en met 19 van Verordening (EEG) nr. 3975/87 worden ingetrokken, met uitzondering van artikel 6, lid 3, dat van toepassing blijft op beschikkingen die vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag zijn aangenomen, tot de datum waarop die beschikkingen vervallen.
Artikel 40
Wijziging van de Verordeningen nr. 19/65/EEG, (EEG) nr. 2821/71 en (EEG) nr. 1534/91
Artikel 7 van Verordening nr. 19/65/EEG, artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 2821/71 en artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1534/91 worden ingetrokken.
Artikel 41
Wijziging van Verordening (EEG) nr. 3976/87
Verordening (EEG) nr. 3976/87 wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 6 wordt vervangen door:
"Artikel 6
De Commissie raadpleegt het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(18) bedoelde adviescomité alvorens zij een ontwerp-verordening bekendmaakt en alvorens zij een verordening aanneemt."
2. artikel 7 wordt ingetrokken.
Artikel 42
Wijziging van Verordening (EEG) nr. 479/92
Verordening (EEG) nr. 479/92 wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 5 wordt vervangen door:
"Artikel 5
Alvorens zij de ontwerp-verordening bekendmaakt en alvorens zij de verordening aanneemt, raadpleegt de Commissie het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(19) bedoelde adviescomité."
2. artikel 6 wordt ingetrokken.
Artikel 43
Intrekking van Verordeningen nr. 17 en nr. 141
1. Verordening nr. 17 wordt ingetrokken, met uitzondering van artikel 8, lid 3, dat van toepassing blijft op beschikkingen die vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag zijn aangenomen, tot de datum waarop die beschikkingen vervallen.
2. Verordening nr. 141 wordt ingetrokken.
3. Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening.
Artikel 44
Verslag over de toepassing van de verordening
Vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening brengt de Commissie verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de werking van deze verordening, met name over de toepassing van artikel 11, lid 6, en artikel 17.
Op grond van dit verslag gaat de Commissie na of het dienstig is om de Raad een herziening van deze verordening voor te stellen.
Artikel 45
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2002.
Voor de Raad
De voorzitster
M. Fischer Boel
(1) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 284.
(2) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 305.
(3) PB C 155 van 29.5.2001, blz. 73.
(4) De titel van Verordening 17 werd aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; oorspronkelijk verwees die titel naar de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag.
(5) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1216/1999 (PB L 148 van 15.6.1999, blz. 5).
(6) Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassingen van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB 36 van 6.3.1965, blz. 533/65). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1215/1999 (PB L 148 van 15.6.1999, blz. 1).
(7) Verordening (EEG) nr. 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 285 van 29.12.1971, blz. 46). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
(8) Verordening (EEG) nr. 3976/87 van de Raad van 14 december 1987 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz. 9). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
(9) Verordening (EEG) nr. 1534/91 van de Raad van 31 mei 1991 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de verzekeringssector (PB L 143 van 7.6.1991, blz. 1).
(10) Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
(11) Verordening (EEG) nr. 2988/74 van de Raad van 26 november 1974 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap (PB L 319 van 29.11.1974, blz. 1).
(12) PB 124 van 28.11.1962, blz. 2751/62. Verordening gewijzigd bij Verordening nr. 1002/67/EEG (PB 306 van 16.12.1967, blz. 1).
(13) Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 175 van 23.7.1968, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
(14) Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 81 en 82 (De titel van deze verordening is aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwees deze titel naar de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag.) van het Verdrag op het zeevervoer (PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
(15) Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2410/92 (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 18).
(16) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(17) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(18) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(19) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.