Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk
Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 3, onder a) en punt 4),
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Overwegende hetgeen volgt:
Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is in het Verdrag bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.
Het Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen inzake immigratiebeleid moet nemen aangaande de voorwaarden voor toegang en verblijf, alsmede aangaande de normen voor de procedures voor de afgifte van langlopende visa en verblijfstitels door de lidstaten.
Tijdens de speciale bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad erkend dat het noodzakelijk is te komen tot een harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake de voorwaarden voor toelating en verblijf van onderdanen van derde landen; hiertoe heeft hij de Raad verzocht om op basis van voorstellen van de Commissie op korte termijn besluiten te nemen.
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.
De lidstaten moeten aan de bepalingen van deze richtlijn uitvoering geven zonder discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of maatschappelijke achtergrond, genetische kenmerken, taal, godsdienstige of andere overtuiging, politieke en andere opvattingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, afkomst, handicaps, leeftijd en seksuele geaardheid.
Eén van de doelstellingen van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs is, van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de Gemeenschap willen komen, is een essentieel onderdeel van deze strategie. De harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf maakt daar deel van uit.
Migratie die plaatsvindt met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden, en die dus per definitie tijdelijk is en los staat van de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat, betekent een wederzijdse verrijking voor de betrokken migranten, hun land van herkomst en de ontvangende lidstaat, en draagt bij tot een beter begrip van elkaars cultuur.
De term toelating heeft betrekking op de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.
De nieuwe communautaire regels zijn gebaseerd op definities van de begrippen student, stagiair, onderwijsinstelling en vrijwilliger die al eerder in het Gemeenschapsrecht zijn gebruikt, met name in de verschillende communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van de betrokkenen (Socrates, Europees vrijwilligerswerk, enz.).
De duur en de overige voorwaarden voor voorbereidende opleidingen voor studenten die onder deze richtlijn vallen, moeten door de lidstaten worden bepaald in overeenstemming met hun nationale wetgeving.
Onderdanen van derde landen uit de categorieën onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers die op grond van hun activiteiten of de aard van de compensatie of beloning die zij ontvangen, door de nationale wetgeving als werknemers worden beschouwd, vallen niet onder deze richtlijn. De lidstaten moeten besluiten of onderdanen van derde landen die een specialistenopleiding op geneeskundig gebied willen volgen, worden toegelaten.
Het bewijs dat een student is toegelaten tot een hogeronderwijsinstelling, kan onder meer een schriftelijk bewijs van toelating of een inschrijvingsbewijs zijn.
Beurzen mogen worden meegewogen bij het beoordelen van de vraag of er voldoende middelen beschikbaar zijn.
Toelating ten behoeve van de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden kan op grond van geldige redenen worden geweigerd. Met name kan toelating worden geweigerd indien een lidstaat op basis van feiten tot het oordeel is gekomen dat de betrokken onderdaan van een derde land een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid. Voor het begrip openbare orde kan een veroordeling wegens het plegen van een ernstig misdrijf relevant zijn. In dit verband zij erop gewezen dat voor de begrippen openbare orde en binnenlandse veiligheid tevens relevant is of een onderdaan van een derde land behoort of heeft behoord tot een vereniging die steun verleent aan terrorisme, een dergelijke vereniging steunt of heeft gesteund, dan wel extremistische doelstellingen huldigt of heeft gehuldigd.
Indien er twijfel bestaat over de redenen van de aanvraag tot toelating, kunnen de lidstaten alle bewijzen verlangen die nodig zijn om aan te tonen dat de aanvraag coherent is, in het bijzonder op basis van de voorgenomen studie van de aanvrager, teneinde misbruik en verkeerd gebruik van de procedure van de richtlijn tegen te gaan.
De mobiliteit van studenten uit derde landen die hun studie in verschillende lidstaten willen volgen, moet worden vergemakkelijkt, evenals de toelating van onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van personen die zich binnen en naar de Gemeenschap willen verplaatsen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.
Voor de eerste toegang tot hun grondgebied kunnen de lidstaten tijdig een verblijfstitel afgeven of, indien zij uitsluitend op hun grondgebied verblijfstitels afgeven, een visum.
Opdat studenten uit derde landen een deel van hun studiekosten zelf kunnen betalen, dienen zij onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Dat studenten in beginsel onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden tot de arbeidsmarkt worden toegelaten, zou een algemene regel moeten zijn. In uitzonderlijke omstandigheden moeten de lidstaten echter de mogelijkheid hebben om de situatie op hun eigen arbeidsmarkt te bezien.
Het begrip voorafgaande toestemming omvat ook het verlenen van werkvergunningen aan studenten die een economische activiteit wensen uit te oefenen.
De onderhavige richtlijn moet de nationale wetgeving inzake deeltijdwerk onverlet laten.
Er moet worden voorzien in verkorte toelatingsprocedures voor studiedoeleinden of voor scholierenuitwisselingsprogramma's die door erkende organisaties in de lidstaten worden beheerd.
Iedere lidstaat moet ervoor zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over een zo volledig mogelijk en regelmatig bijgewerkt informatiepakket over de in deze richtlijn omschreven instellingen en de studies die openstaan voor onderdanen van derde landen, alsmede over de voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op studiedoeleinden.
Deze richtlijn mag op generlei wijze van invloed zijn op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen(4).
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bepalen van de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen kunnen worden toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde beroepsopleiding of vrijwilligerswerk, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat in hetzelfde artikel is neergelegd, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:
de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde beroepsopleiding of vrijwilligerswerk;
de regels betreffende de procedures voor het voor deze doeleinden tot het grondgebied van de lidstaten toelaten van onderdanen van derde landen.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;
„student”: onderdaan van een derde land die door een hogeronderwijsinstelling is aangenomen en is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om bij wijze van hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen die wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift van hoger onderwijs, waaronder een diploma, titel of doctoraal niveau aan een hogeronderwijsinstelling, en eventueel is voorafgegaan door een opleiding ter voorbereiding op dergelijk onderwijs overeenkomstig de nationale wetgeving;
„scholier”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar, in het kader van een uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruik en door de lidstaat erkende organisatie, een erkend programma van voortgezet onderwijs te volgen;
„onbezoldigd stagiair”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat voor een periode van onbezoldigde opleiding, overeenkomstig het nationale recht;
„instelling”: een openbare of particuliere instelling die door de ontvangende lidstaat wordt erkend en/of waarvan de studies overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken worden erkend voor de doeleinden van deze richtlijn;
„vrijwilligersprogramma”: programma voor concrete solidariteitsactiviteiten op basis van een programma van een staat of van de Gemeenschap dat doelstellingen van algemeen belang nastreeft.
„verblijfstitel”: iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven, overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002.
Deze richtlijn geldt voor onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar te studeren.
De lidstaten mogen ook besluiten deze richtlijn te laten gelden voor onderdanen van derde landen die met het oog op scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk verzoeken te worden toegelaten.
Deze richtlijn is niet van toepassing op:
onderdanen van derde landen die als asielzoeker in een lidstaat verblijven in het kader van subsidiaire vormen van bescherming of in het kader van regelingen voor tijdelijke bescherming;
onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;
onderdanen van derde landen die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap hebben uitgeoefend;
onderdanen van derde landen die in een bepaalde lidstaat in het bezit zijn van de status van langdurig ingezetenen in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(5) en die in een andere lidstaat hun recht van verblijf uitoefenen om daar een studie of een beroepsopleiding te volgen;
onderdanen van derde landen die volgens het recht van de lidstaat in kwestie gekwalificeerd zijn als werknemers of zelfstandigen.
Deze richtlijn doet niet af aan gunstiger bepalingen van
bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;
bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.
Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen.
Artikel 1 Doel
Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:
de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde beroepsopleiding of vrijwilligerswerk;
de regels betreffende de procedures voor het voor deze doeleinden tot het grondgebied van de lidstaten toelaten van onderdanen van derde landen.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;
„student”: onderdaan van een derde land die door een hogeronderwijsinstelling is aangenomen en is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om bij wijze van hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen die wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift van hoger onderwijs, waaronder een diploma, titel of doctoraal niveau aan een hogeronderwijsinstelling, en eventueel is voorafgegaan door een opleiding ter voorbereiding op dergelijk onderwijs overeenkomstig de nationale wetgeving;
„scholier”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar, in het kader van een uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruik en door de lidstaat erkende organisatie, een erkend programma van voortgezet onderwijs te volgen;
„onbezoldigd stagiair”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat voor een periode van onbezoldigde opleiding, overeenkomstig het nationale recht;
„instelling”: een openbare of particuliere instelling die door de ontvangende lidstaat wordt erkend en/of waarvan de studies overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken worden erkend voor de doeleinden van deze richtlijn;
„vrijwilligersprogramma”: programma voor concrete solidariteitsactiviteiten op basis van een programma van een staat of van de Gemeenschap dat doelstellingen van algemeen belang nastreeft.
„verblijfstitel”: iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven, overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002.
Artikel 3 Werkingssfeer
Deze richtlijn geldt voor onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar te studeren.
De lidstaten mogen ook besluiten deze richtlijn te laten gelden voor onderdanen van derde landen die met het oog op scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk verzoeken te worden toegelaten.
Deze richtlijn is niet van toepassing op:
onderdanen van derde landen die als asielzoeker in een lidstaat verblijven in het kader van subsidiaire vormen van bescherming of in het kader van regelingen voor tijdelijke bescherming;
onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;
onderdanen van derde landen die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap hebben uitgeoefend;
onderdanen van derde landen die in een bepaalde lidstaat in het bezit zijn van de status van langdurig ingezetenen in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(5) en die in een andere lidstaat hun recht van verblijf uitoefenen om daar een studie of een beroepsopleiding te volgen;
onderdanen van derde landen die volgens het recht van de lidstaat in kwestie gekwalificeerd zijn als werknemers of zelfstandigen.