Home

Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG

Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3), en gezien de gemeenschappelijke ontwerp-tekst die op 8 december 2005 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De mededeling van de Commissie „Veilig uitoefenen van mijnbouwactiviteiten: follow-up van recente mijnongevallen” noemt als een van haar prioritaire maatregelen een initiatief om het beheer van afval van de winningsindustrieën te reguleren. Deze maatregel is bedoeld als aanvulling op initiatieven met betrekking tot Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken(4), alsook de opstelling van een document met beste beschikbare technieken op het gebied van beheer van afvalgesteente en tailings afkomstig van mijnbouwactiviteiten in het algemene kader van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(5).

  2. In zijn resolutie van 5 juli 2001(6) met betrekking tot die mededeling acht het Europees Parlement een richtlijn betreffende afval van de winningsindustrieën dringend geboden.

  3. Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(7) heeft voor afval dat nog ontstaat, als doel gesteld dat het gevaarlijke karakter ervan moet worden beperkt en dat het zo weinig mogelijk risico's met zich mee mag brengen, dat voorrang wordt gegeven aan de nuttige toepassing en vooral aan recycling, dat de hoeveelheid te verwijderen afval tot een minimum moet worden beperkt, dat afval op een veilige wijze moet worden verwijderd en dat afval dat voor verwijdering is bestemd, zo dicht mogelijk bij de plaats van ontstaan moet worden verwerkt, voorzover dit niet leidt tot een afname van de efficiëntie van de afvalverwerking. In Besluit nr. 1600/2002/EG wordt, onder verwijzing naar rampen en ongevallen, als prioritaire actie ook voorgesteld maatregelen te ontwikkelen om het gevaar van zware ongevallen te voorkomen, met bijzondere aandacht voor de gevaren van mijnbouw, en maatregelen te ontwikkelen op het gebied van mijnbouwafval. Een andere in Besluit nr. 1600/2002/EG voorgestelde prioritaire actie is de bevordering van het duurzame beheer van winningsindustrieën met het oog op de vermindering van de milieueffecten daarvan.

  4. Overeenkomstig de doelstellingen van het communautaire milieubeleid dienen minimumvoorschriften te worden vastgesteld om nadelige effecten op het milieu of de volksgezondheid als gevolg van het beheer van afval van de winningsindustrieën, zoals tailings (d.w.z. de vaste afvalstoffen die achterblijven na de verwerking van het erts met verschillende technieken), afvalgesteente en deklaag (d.w.z. gesteente dat bij de winning — met inbegrip van de ontwikkelingsfase die aan de productie voorafgaat — wordt verplaatst om toegang te krijgen tot het erts of mineraal) en bovenste grondlaag (d.w.z. de bovenste laag van de bodem), te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, voorzover het gaat om afvalstoffen als gedefinieerd in Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen(8).

  5. Overeenkomstig punt 24 van de verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling die in het kader van de Verenigde Naties is aangenomen tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling moeten de natuurlijke hulpbronnen die de basis vormen van de economische en sociale ontwikkeling worden beschermd en moet de huidige achteruitgang van de natuurlijke hulpbronnen worden omgekeerd door een duurzaam en geïntegreerd beheer van deze bronnen.

  6. Deze richtlijn dient derhalve het beheer van afval van winningsindustrieën op het land te bestrijken, dat wil zeggen afval dat afkomstig is van de prospectie, de winning (met inbegrip van de ontwikkelingsfase die aan de productie voorafgaat) de behandeling en de opslag van mineralen en de exploitatie van groeven. Het beheer dient echter wel gegrond te zijn op de beginselen en prioriteiten van Richtlijn 75/442/EEG die overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), ii), van toepassing blijft op alle aspecten van het beheer van afval van de winningsindustrieën die niet onder de onderhavige richtlijn vallen.

  7. Teneinde overlapping en het instellen van onevenredige administratieve voorschriften te voorkomen, dient het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden beperkt tot de activiteiten die als prioriteit worden beschouwd voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn.

  8. Deze richtlijn is dan ook niet van toepassing op de afvalstromen die, hoewel ze zijn ontstaan bij de winning of de verwerking van mineralen, geen direct verband houden met het winnings- of verwerkingsproces, bijvoorbeeld voedselresten, afgewerkte olie, autowrakken „end of life vehicles” gebruikte batterijen en accu's. Voor het beheer van dat afval dienen de bepalingen van Richtlijn 75/442/EEG of van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen(9) of andere relevante communautaire wetgeving van toepassing te zijn, zoals het geval is voor afval dat wordt gegenereerd op een prospectie‐, winnings‐ of behandelingsterrein en wordt vervoerd naar een locatie die geen afvalvoorziening is in de zin van deze richtlijn.

  9. Evenmin is deze richtlijn van toepassing op afval dat afkomstig is van de offshore-prospectie, ‐winning en ‐verwerking van mineralen, of de injectie van water en herinjectie van opgepompt grondwater; op inert afval, niet-gevaarlijk afval uit prospectie, niet-verontreinigde grond en afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf is vanwege het lagere milieurisico slechts een beperkte reeks voorschriften van toepassing. Voor niet-gevaarlijk niet-inert afval kunnen de lidstaten de voorschriften versoepelen of ontheffing ervan verlenen. Die uitzonderingen gelden evenwel niet voor afvalvoorzieningen van categorie A.

  10. Hoewel deze richtlijn het beheer van — mogelijk radioactief — afval van de winningsindustrieën bestrijkt, moet zij niet gelden voor aspecten die specifiek zijn voor radioactiviteit, wat een materie is die in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom-Verdrag) wordt behandeld.

  11. Om niet af te wijken van de beginselen en prioriteiten van Richtlijn 75/442/EEG, en met name de artikelen 3 en 4, dienen de lidstaten erop toe te zien dat exploitanten die actief zijn in de winningsindustrie, alle noodzakelijke maatregelen treffen om de reële en potentiële negatieve effecten die het beheer van afval van de winningsindustrieën heeft voor het milieu of de volksgezondheid, te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

  12. Deze maatregelen dienen onder meer te worden gebaseerd op het concept van beste beschikbare technieken, zoals gedefinieerd in Richtlijn 96/61/EG; bij de toepassing van die technieken bepalen de lidstaten hoe er, waar nodig, rekening kan worden gehouden met de technische kenmerken, de geografische ligging en de plaatselijke milieuomstandigheden van de afvalvoorziening.

  13. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat exploitanten in de winningsindustrie passende afvalbeheersplannen voor de preventie of beperking tot een minimum, behandeling, nuttige toepassing en verwijdering van winningsafval opstellen. De plannen dienen zo te worden gestructureerd dat zij een passende planning van de afvalbeheersopties verzekeren, zodat de productie van afval en de schadelijkheid van afval tot een minimum wordt beperkt en de nuttige toepassing van afval wordt bevorderd. Voorts moet vermeld worden hoe het afval van de winningsindustrieën is samengesteld, teneinde te bewerkstelligen dat het afval voorzover mogelijk alleen op voorspelbare wijze reageert.

  14. Om de risico's op ongevallen tot een minimum te beperken en een hoog niveau van bescherming voor het milieu en de volksgezondheid te garanderen, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat elke exploitant van een afvalvoorziening van categorie A een beleid ter preventie van zware ongevallen bepaalt en voert voor afval. Op het punt van preventieve maatregelen dient dit beleid in te houden dat een veiligheidsbeheerssysteem wordt ontworpen, dat noodplannen met het oog op ongevallen worden opgesteld en dat informatie over de veiligheid wordt verspreid onder personen die bij een zwaar ongeval kunnen worden getroffen. Exploitanten dienen te worden verplicht om bij een ongeval de bevoegde autoriteiten alle relevante informatie te verstrekken die nodig is om werkelijke of potentiële milieuschade te beperken. Deze voorschriften gelden niet voor de afvalvoorzieningen van de winningsindustrieën die vallen onder Richtlijn 96/82/EG.

  15. Het indelen van een afvalvoorziening in categorie A mag niet uitsluitend gebaseerd zijn op risico's die verband houden met de veiligheid en de bescherming van de gezondheid van werknemers in winningsindustrieën die onder andere communautaire wetgeving vallen, in het bijzonder onder de Richtlijnen 92/91/EEG(10) en 92/104/EEG(11).

  16. Gezien de speciale aard van het beheer van afval van de winningsindustrieën, is het noodzakelijk een specifieke aanvraag- en vergunningenprocedure in te voeren voor afvalvoorzieningen die worden gebruikt om dat afval in ontvangst te nemen. Voorts dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten de voorwaarden voor een vergunning op gezette tijden opnieuw bezien en, waar nodig, bijstellen.

  17. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus), het publiek wordt geïnformeerd over de aanvraag voor een vergunning voor afvalbeheer en het betrokken publiek wordt geraadpleegd voordat een vergunning voor afvalbeheer wordt verleend.

  18. Er dient duidelijk te worden aangegeven aan welke voorschriften afvalvoorzieningen voor de winningsindustrieën moeten voldoen uit het oogpunt van ligging, beheer, controle, sluiting, alsmede preventieve en beschermende maatregelen tegen eventuele gevaren voor het milieu, op korte en op lange termijn, en vooral tegen grondwaterverontreiniging door infiltratie van percolaat in de bodem.

  19. De afvalvoorzieningen van categorie A die worden gebruikt voor afval van de winningsindustrieën, dienen duidelijk te worden gedefinieerd. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de effecten van een eventuele verontreiniging als gevolg van de exploitatie van de voorziening of van een ongeval waarbij afval vrijkomt uit de voorziening.

  20. De bescherming van het oppervlaktewater en/of het grondwater, het verzekeren van de stabiliteit van dergelijk afval en een adequate monitoring bij de beëindiging van die activiteiten, vereist dat ook het afval dat in de uitgegraven ruimten wordt teruggeplaatst, hetzij met het oog op de rehabilitatie van die ruimten, hetzij voor bouwdoeleinden die verband houden met de winning van mineralen, zoals de constructie of het onderhoud in genoemde ruimten van toegangswegen voor machines, transporthellingen, schotten, veiligheidswanden of bermen, aan bepaalde eisen voldoet. De voorschriften van deze richtlijn die alleen gelden voor „afvalvoorzieningen”, zijn niet op dit soort afval van toepassing, met uitzondering van de voorschriften vastgesteld in de specifieke bepaling betreffende uitgegraven ruimten.

  21. Teneinde een gedegen bouw en onderhoud te bewerkstelligen van afvalvoorzieningen die afval van de winningsindustrieën aanvaarden, dienen de lidstaten passende maatregelen te nemen om te verzekeren dat het ontwerp, de plaats van vestiging en het beheer van die voorzieningen worden bepaald door technisch competente personen. Er dient voor te worden gezorgd dat de exploitanten en hun personeel aan hun opleiding en kennis de vereiste vakbekwaamheid ontlenen. Daarnaast dienen de bevoegde autoriteiten zich ervan te vergewissen dat de exploitant zorgt voor passende regelingen inzake de bouw en het onderhoud van een nieuwe afvalvoorziening en inzake de uitbreiding of aanpassing van een bestaande voorziening, met inbegrip van de nazorgfase.

  22. Er moeten procedures voor de monitoring tijdens de exploitatie en de nazorg van afvalvoorzieningen worden vastgesteld en er moet worden voorzien in een nazorgperiode voor de monitoring en controle van afvalvoorzieningen van categorie A die in verhouding staat tot het aan die specifieke afvalvoorziening verbonden risico, vergelijkbaar met de vereisten in Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen.

  23. Er dient duidelijk te worden bepaald wanneer en hoe een afvalvoorziening voor de winningsindustrieën moet worden gesloten en de verplichtingen en verantwoordelijkheden die tijdens de periode na de sluiting op de exploitant rusten moeten worden beschreven.

  24. De lidstaten dienen exploitanten van de winningsindustrieën te verplichten om monitorings- en beheersmaatregelen toe te passen, teneinde water‐ en bodemverontreiniging te voorkomen en nadelige effecten van hun afvalvoorzieningen op het milieu en de volksgezondheid aan te duiden. Daarnaast dient, met het oog op minimalisering van de waterverontreiniging, het storten van afval in een ontvangend waterlichaam in overeenstemming te zijn met Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(12). Voorts dienen concentraties in afvalbassins van cyanide en cyanideverbindingen van bepaalde winningsindustrieën, met het oog op de schadelijke en toxische effecten ervan, tot het laagst mogelijke niveau te worden beperkt, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technieken. Dienovereenkomstig en, in ieder geval, overeenkomstig de specifieke voorschriften van deze richtlijn, dienen maximumdrempels voor concentraties te worden vastgesteld om dergelijke effecten te voorkomen.

  25. De exploitant van een afvalvoorziening voor de winningsindustrieën dient te worden verplicht om, overeenkomstig een door de lidstaten vast te stellen procedure, een financiële zekerheid te bieden of een equivalente waarborg te stellen waarmee ervoor wordt ingestaan dat aan alle verplichtingen die uit de vergunning voortvloeien, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de sluiting en de fase na de sluiting van de afvalinstallatie, zal worden voldaan. De financiële zekerheid moet voldoende zijn om de kosten van rehabilitatie van het land dat door de afvalinstallatie is aangetast, met inbegrip van de afvalinstallatie zelf, zoals beschreven in het afvalbeheersplan opgesteld conform artikel 5 en vereist volgens de vergunning van artikel 7, door een geschikte gekwalificeerde en onafhankelijke derde te dekken. Een dergelijke garantie moet bovendien worden gegeven voordat met de stortingsactiviteiten in de afvalvoorziening wordt begonnen en de garantie moet regelmatig worden aangepast. Daarnaast is het, in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt en met Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade(13), van belang duidelijk te maken dat exploitanten van een afvalvoorziening voor de winningsindustrieën onderworpen zijn aan een passende aansprakelijkheid voor milieuschade die door hun werkzaamheden wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt.

  26. In het geval van exploitatie van afvalvoorzieningen van de winningsindustrieën die waarschijnlijk aanmerkelijke nadelige grensoverschrijdende milieueffecten alsmede daaruit voortvloeiende risico's voor de gezondheid hebben op het grondgebied van een andere lidstaat, dient er een gemeenschappelijke procedure te zijn om raadpleging onder buurlanden te vergemakkelijken. Dit is nodig om te verzekeren dat er een adequate informatie-uitwisseling tussen autoriteiten plaatsvindt en dat het publiek naar behoren wordt geïnformeerd over alle afvalvoorzieningen die negatieve gevolgen voor het milieu in die andere lidstaat kunnen hebben.

  27. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten een effectief inspectiesysteem of systeem van equivalente controlemaatregelen voor afvalvoorzieningen voor de winningsindustrieën opzetten. Onverminderd de verplichtingen van de exploitant die voortvloeien uit de vergunning, moet vóór de aanvang van de stortingsactiviteiten tijdens een inspectie worden nagegaan of aan de voorwaarden van de vergunning is voldaan. Daarnaast dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de exploitanten en hun opvolgers actuele dossiers over dergelijke afvalvoorzieningen bijhouden en dat exploitanten informatie over de toestand en de werkzaamheden van de afvalvoorziening aan hun opvolgers overdragen.

  28. De lidstaten dienen de Commissie regelmatig verslagen toe te zenden over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, met inbegrip van informatie over ongevallen of bijna-ongevallen. Op basis van die verslagen dient de Commissie verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.

  29. De lidstaten dienen regels vast te leggen met betrekking tot sancties in geval van schending van deze richtlijn en ervoor te zorgen dat deze regels worden uitgevoerd. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

  30. De lidstaten dienen erop toe te zien dat een inventaris wordt gemaakt van op hun grondgebied gevestigde gesloten, met inbegrip van stilgelegde, afvalvoorzieningen met het oog op identificatie van deze afvalvoorzieningen, die ernstige negatieve milieugevolgen hebben of op middellange of korte termijn een ernstige bedreiging kunnen gaan vormen voor de gezondheid van de mens of voor het milieu. Deze inventarissen dienen als basis voor een gepast programma aan maatregelen.

  31. De Commissie dient te zorgen voor een passende uitwisseling van wetenschappelijke en technische informatie over de manier waarop een inventaris van gesloten afvalvoorzieningen op het niveau van de lidstaten kan worden uitgevoerd, en over de ontwikkeling van methoden die de lidstaten kunnen helpen om bij de rehabilitatie van gesloten afvalvoorzieningen deze richtlijn na te leven. Er dient bovendien te worden gezorgd voor uitwisseling van informatie betreffende de beste beschikbare technieken binnen en tussen de lidstaten.

  32. Voor een consequente toepassing van artikel 6 van het Verdrag, moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.

  33. Deze richtlijn kan een nuttig instrument zijn waarmee rekening moet worden gehouden wanneer wordt gecontroleerd of projecten die in het kader van de ontwikkelingshulp financiering van de Gemeenschap ontvangen de noodzakelijke maatregelen omvatten om negatieve gevolgen voor het milieu te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Een dergelijke aanpak strookt met artikel 6 van het Verdrag, met name met betrekking tot de opneming van milieubeschermingseisen in het Gemeenschapsbeleid in verband met ontwikkelingssamenwerking.

  34. De doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verbetering van het beheer van afval van de winningsindustrieën, kan niet voldoende worden bereikt indien de lidstaten alleen werken, omdat een verkeerd beheer van dergelijk afval grensoverschrijdende verontreiniging tot gevolg kan hebben. Volgens het beginsel „de vervuiler betaalt” dient onder meer rekening te worden gehouden met eventuele schade aan het milieu die wordt veroorzaakt door afval van de winningsindustrieën; uiteenlopende nationale toepassingen van dat beginsel kunnen leiden tot aanmerkelijke verschillen in de financiële lasten voor economische actoren. Bovendien vormen onderlinge beleidsverschillen tussen de lidstaten inzake het beheer van afval van de winningsindustrieën een belemmering voor de verwezenlijking van het doel, dat een minimumniveau van veilig en verantwoord beheer van dergelijk afval wordt verzekerd en dat de nuttige toepassing van dergelijk afval in de hele Gemeenschap zoveel mogelijk wordt bevorderd. Vanwege de omvang en effecten van de onderhavige richtlijn kan de genoemde doelstelling derhalve beter op Gemeenschapsniveau worden verwezenlijkt en kunnen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag, maatregelen door de Gemeenschap worden genomen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om de doelstelling te bereiken.

  35. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(14).

  36. De exploitatie van afvalvoorzieningen die bestaan op het tijdstip van de omzetting van deze richtlijn dient aldus te worden geregeld dat binnen een bepaalde termijn de maatregelen worden genomen die nodig zijn om de exploitatie aan de voorschriften van deze richtlijn aan te passen.

  37. Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven”(15) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp

Deze richtlijn behelst maatregelen, procedures en richtsnoeren om de nadelige effecten op het milieu, in het bijzonder op water, lucht, bodem, fauna en flora en landschap, als gevolg van het beheer van afval van de winningsindustrieën, hierna „winningsafval”, en de daaruit voortvloeiende risico's voor de gezondheid van de mens te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 2 Werkingssfeer

1.

Onverminderd het bepaalde in de leden 2 en 3 bestrijkt deze richtlijn het beheer van winningsafval, dat wil zeggen afval dat afkomstig is van de prospectie, de winning, de behandeling en de opslag van mineralen en de exploitatie van groeven.

2.

Buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt:

  1. afval dat wordt gegenereerd door de prospectie, winning en behandeling van mineralen en de exploitatie van groeven, maar dat niet rechtstreeks afkomstig is van die activiteiten;

  2. afval dat afkomstig is van de offshore-prospectie, -winning en ‐behandeling van mineralen;

  3. injectie van water en herinjectie van opgepompt grondwater in de zin van artikel 11, lid 3, onder j), eerste en tweede streepje, van Richtlijn 2000/60/EG, voorzover krachtens dat artikel is toegestaan.

3.

Inert afval en niet-verontreinigde grond uit de prospectie, de winning, de behandeling en de opslag van mineralen en uit de exploitatie van groeven, alsmede afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf, worden niet onderworpen aan de artikelen 7 en 8, artikel 11, leden 1 en 3, artikel 12, artikel 13, lid 6, en de artikelen 14 en 16, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A.

De bevoegde autoriteit kan de voorschriften, voor het storten van niet-gevaarlijk afval uit de prospectie van mineralen, uitgezonderd aardolie en andere evaporieten dan gips en anhydriet, alsmede voor het storten van niet-verontreinigde grond en afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf, versoepelen of daarvan ontheffing verlenen, voorzover zij zich ervan heeft vergewist dat wordt voldaan aan de vereisten uit artikel 4.

De lidstaten kunnen de voorschriften van artikel 11, lid 3, artikel 12, leden 5 en 6, artikel 13, lid 6, en de artikelen 14 en 16 versoepelen of daarvan ontheffing verlenen voor niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij dit wordt gestort in een afvalvoorziening van categorie A.

4.

Onverminderd andere communautaire wetgeving is afval dat binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt niet onderworpen aan Richtlijn 1999/31/EG.

Artikel 3 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „afval”: afval in de zin van artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG;

  2. „gevaarlijk afval”: gevaarlijke afvalstoffen in de zin van artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(16);

  3. „inert afval”: afval dat geen significante fysische, chemische of biologische veranderingen ondergaat. Inert afval lost niet op, verbrandt niet en vertoont ook geen andere fysische of chemische reacties, het wordt niet biologisch afgebroken en heeft geen zodanige nadelige effecten op andere stoffen waarmee het in contact komt dat milieuverontreiniging of schade aan de menselijke gezondheid dreigt te ontstaan. De totale uitloogbaarheid en het gehalte aan vervuilende componenten van het afval en de ecotoxiciteit van het percolaat mogen niet significant zijn en met name de kwaliteit van het oppervlaktewater en/of grondwater niet in gevaar brengen;

  4. „niet-verontreinigde grond”: grond die tijdens de winning is verwijderd van de bovenste laag van de bodem en die volgens de nationale wetgeving van de lidstaat waar de locatie is gelegen, of volgens de communautaire wetgeving, niet verontreinigd is;

  5. „minerale bron” of „mineraal”: een van nature voorkomende afzetting in de aardkorst van een organische of anorganische stof, zoals brandstoffen, metaalertsen, industriële mineralen en mineralen voor de bouwsector, uitgezonderd water;

  6. „winningsindustrieën”: alle ondernemingen die zich bezighouden met de bovengrondse of ondergrondse winning van mineralen voor commerciële doeleinden, met inbegrip van de winning door middel van het boren van boorputten of behandeling van het gewonnen materiaal;

  7. „off-shore”: het deel van de zee en de zeebodem dat zich vanaf de laagwaterlijn bij normaal of gemiddeld getij zee-inwaarts uitstrekt;

  8. „behandeling”: een mechanisch, fysisch, biologisch, thermisch of chemisch proces of een combinatie van dergelijke processen die op minerale bronnen worden uitgevoerd met inbegrip van de exploitatie van groeven met de bedoeling het mineraal te extraheren, inclusief het wijzigen van de grootte ervan, het classificeren, het scheiden en uitlogen, en het opnieuw verwerken van eerder weggegooid afval, maar exclusief smelten, thermische productieprocessen (exclusief de verbranding van kalksteen), en/of metallurgische processen;

  9. „tailings”: de vaste afvalstoffen of de slurries die achterblijven na de behandeling van mineralen door middel van scheidingsprocessen (bv. verbrijzelen, malen, sorteren naar grootte, flotatie en andere fysisch-chemische technieken) waarbij de waardevolle mineralen worden gescheiden van het minder waardevolle gesteente;

  10. „afvalberg”: een aangelegde voorziening voor het storten van vast afval op het aardoppervlak;

  11. „dam”: een aangelegde structuur die tot doel heeft water en afval binnen een bekken vast te houden en/of daartoe op te sluiten;

  12. „bekkens”: een natuurlijke of aangelegde voorziening voor het storten van fijnkorrelig afval, doorgaans tailings, samen met wisselende hoeveelheden vrij water, afkomstig van de behandeling van minerale bronnen en het zuiveren en recycelen van proceswater;

  13. „in zwak zuur scheidbaar cyanide”: cyanide en cyanideverbindingen die kunnen worden gescheiden door/met behulp van een zwak zuur bij een bepaalde pH;

  14. „percolaat”: elke vloeistof die door de gestorte afvalstoffen sijpelt en afkomstig is uit een afvalvoorziening of zich daarin bevindt, met inbegrip van verontreinigd afvoerwater dat, als het niet op de juiste wijze wordt behandeld, nadelige effecten op het milieu kan hebben;

  15. „afvalvoorziening”: een terrein dat is aangewezen voor het verzamelen of storten van winningsafval, ongeacht of dit afval zich in vaste, in een oplossing, in een suspensie, of in vloeibare toestand bevindt, gedurende de volgende termijnen:

    • geen termijn voor afvalvoorzieningen van categorie A en voorzieningen voor in het afvalbeheersplan als gevaarlijk gekarakteriseerd afval;

    • een termijn van meer dan zes maanden voor voorzieningen voor gevaarlijk afval dat onverwacht wordt gegenereerd;

    • een termijn van meer dan één jaar voor voorzieningen voor niet-gevaarlijk niet-inert afval;

    • een termijn van meer dan drie jaar voor voorzieningen voor niet-verontreinigde grond, niet-gevaarlijk afval uit prospectie, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en inert afval.

    Tot dergelijke voorzieningen worden gerekend dammen of andere structuren voor het bevatten, vasthouden, beperken of anderszins ondersteunen van een dergelijke voorziening, alsmede, doch niet uitsluitend, afvalbergen en bekkens, maar met uitzondering van uitgravingen waarin afval wordt teruggeplaatst na extractie van het mineraal met het oog op rehabilitatie- en bouwdoeleinden;

  16. „zwaar ongeval”: een gebeurtenis op het terrein tijdens een exploitatie die het beheer van afval in een onder deze richtlijn begrepen inrichting omvat, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd, op het terrein of daarbuiten, ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens en/of het milieu ontstaat;

  17. „gevaarlijke stof”: een stof, mengsel of preparaat dat gevaarlijk is in de zin van Richtlijn 67/548/EEG(17) of Richtlijn 1999/45/EG(18);

  18. „beste beschikbare technieken”: technieken in de zin van artikel 2, punt 11, van Richtlijn 96/61/EG;

  19. „ontvangend waterlichaam”: oppervlaktewater, grondwater, overgangswater en kustwater in de zin van respectievelijk artikel 2, punt 1, punt 2, punt 6 en punt 7, van Richtlijn 2000/60/EG;

  20. „rehabilitatie”: de behandeling van het land dat nadelige invloed heeft ondervonden van een afvalvoorziening, op een zodanige manier dat het land weer in een bevredigende toestand wordt gebracht, en met speciale aandacht voor de bodemkwaliteit, in het wild levende dieren, de natuurlijke habitats, de zoetwatersystemen, het landschap en toepasselijk gunstig gebruik;

  21. „prospectie”: het zoeken naar economisch winbare ertslagen, tevens inhoudende bemonstering, bulkbemonstering, boren en graven, maar geen werkzaamheden in de ontwikkelings–fase voorafgaand aan de productiefase van dergelijke lagen, noch activiteiten die rechtstreeks verbonden zijn met bestaande winning;

  22. „publiek”: één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;

  23. „betrokken publiek”: het publiek dat de gevolgen ondervindt of waarschijnlijk zal ondervinden van of belanghebbende is bij de in de artikelen 6 en 7 bedoelde milieubesluitvorming; voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten en voldoen aan de eisen van nationaal recht, geacht belanghebbende te zijn;

  24. „exploitant”: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van winningsafval, in overeenstemming met de nationale wetgeving van de lidstaat waar het afvalbeheer plaatsvindt, tevens met betrekking tot de tijdelijke opslag van winningsafval, alsmede de exploitatiefasen en de fase na de sluiting;

  25. „afvalhouder”: de producent van het winningsafval of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het afval in bezit heeft;

  26. „competente persoon”: een natuurlijke persoon die over de technische kennis en ervaring beschikt, als gedefinieerd door de nationale wetgeving van de lidstaat waar de persoon actief is, om de taken uit te voeren die uit deze richtlijn voortvloeien;

  27. „bevoegde autoriteit”: de autoriteit of de autoriteiten die een lidstaat aanwijst als zijnde verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die uit deze richtlijn voortvloeien;

  28. „terrein”: alle land op een afzonderlijke geografische locatie onder de beheerscontrole van een exploitant;

  29. „ingrijpende wijziging”: een wijziging in de structuur of de exploitatie van een afvalvoorziening die, naar het oordeel van de bevoegde autoriteit, belangrijke negatieve gevolgen kan hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu.

Artikel 4 Algemene voorschriften

1.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat winningsafval wordt beheerd zonder gevaar voor de menselijke gezondheid en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die het milieu kunnen schaden, en met name zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, zonder geluids‐ of stankhinder te veroorzaken, en zonder schade te berokkenen aan het landschap of aan waardevolle gebieden. De lidstaten nemen ook de nodige maatregelen om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van winningsafval te verbieden.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant alle maatregelen treft die nodig zijn om de nadelige effecten van het beheer van winningsafval voor het milieu en voor de gezondheid van de mens te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit omvat het beheer van alle afvalvoorzieningen, ook na sluiting van de afvalvoorziening, en de voorkoming van zware ongevallen waarbij die afvalvoorziening is betrokken, en de beperking van de gevolgen ervan voor het milieu en de gezondheid van de mens.

3.

De in lid 2 genoemde maatregelen worden onder meer gebaseerd op de beste beschikbare technieken, zonder het gebruik van een bepaalde techniek of specifieke technologie voor te schrijven, maar rekening houdende met de technische kenmerken, de geografische ligging en de plaatselijke milieuomstandigheden van de afvalvoorziening.

Artikel 5 Afvalbeheersplan

Artikel 6 Preventie van zware ongevallen en informatieverstrekking

Artikel 7 Aanvraag en vergunning

Artikel 8 Inspraak van het publiek

Artikel 9 Indeling van afvalvoorzieningen

Artikel 10 Uitgegraven ruimten

Artikel 11 Bouw en beheer van afvalvoorzieningen

Artikel 12 Procedures voor de sluiting van afvalvoorzieningen en de fase na de sluiting

Artikel 13 Preventie van de verslechtering van de toestand van het water, lucht- en bodemverontreiniging

Artikel 14 Financiële zekerheid en milieuaansprakelijkheid

Artikel 15 Milieuaansprakelijkheid

Artikel 16 Grensoverschrijdende effecten

Artikel 17 Inspecties door de bevoegde autoriteit

Artikel 18 Rapportageverplichting

Artikel 19 Sancties

Artikel 20 Inventaris van gesloten afvalvoorzieningen

Artikel 21 Uitwisseling van informatie

Artikel 22 Uitvoerings- en wijzigingsmaatregelen

Artikel 23 Comité

Artikel 24 Overgangsbepaling

Artikel 25 Omzetting

Artikel 26 Inwerkingtreding

Artikel 27 Adressaten

BIJLAGE IBeleid ter voorkoming van zware ongevallen en informatie die aan het betrokken publiek moet worden verstrekt

BIJLAGE IIAfvalkarakterisering

BIJLAGE IIICriteria voor het bepalen van de indeling van afvalvoorzieningen

Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie