Home

Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen

Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Hoofddoel en belangrijkste onderdeel van deze verordening is de bescherming van het milieu; de effecten van de verordening op de internationale handel zijn van bijkomend belang.

  2. Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap(3) is al herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd en behoeft wederom aanpassing. Het is in het bijzonder noodzakelijk de inhoud van Beschikking 94/774/EG van de Commissie van 24 november 1994 betreffende het model van een uniform begeleidend document, bedoeld in Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad(4), en de inhoud van Beschikking 1999/412/EG van de Commissie van 3 juni 1999 betreffende een vragenlijst in verband met de verslagplicht van de lidstaten overeenkomstig artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad(5) erin op te nemen. Verordening (EEG) nr. 259/93 dient derhalve omwille van de duidelijkheid te worden vervangen.

  3. Besluit 93/98/EEG van de Raad(6) betrof de sluiting namens de Gemeenschap van het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan(7), waarbij de Gemeenschap sinds 1994 partij is. Met de aanneming van Verordening (EEG) nr. 259/93 heeft de Raad voorschriften vastgesteld om dergelijke overbrenging aan banden te leggen en te controleren teneinde onder meer het bestaande stelsel van de Gemeenschap betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen in overeenstemming te brengen met de eisen van het Verdrag van Bazel.

  4. Besluit 97/640/EG van de Raad(8) betrof de goedkeuring namens de Gemeenschap van de wijziging van het Verdrag van Bazel, vastgelegd in Besluit III/I van de Conferentie van de partijen. Met die wijziging werd alle uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen met het oog op verwijdering uit in bijlage VII bij dat verdrag opgenomen landen naar niet in die bijlage opgenomen landen verboden, evenals, per 1 januari 1998, al dergelijke uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder a), van dat verdrag bedoelde afvalstoffen met het oog op nuttige toepassing. Verordening (EEG) nr. 259/93 werd dienovereenkomstig gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 120/97 van de Raad(9).

  5. Aangezien de Gemeenschap haar goedkeuring heeft gehecht aan Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 def. van de OESO-Raad betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing teneinde de afvalstoffenlijsten in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Bazel en bepaalde andere voorschriften te herzien, is het noodzakelijk de inhoud van dat besluit in de wetgeving van de Gemeenschap te verwerken.

  6. De Gemeenschap heeft het Verdrag van Stockholm van 22 mei 2001 inzake persistente organische verontreinigende stoffen ondertekend.

  7. Het is van belang het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen te organiseren en te reguleren op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren en die bevorderlijk is voor een uniformere toepassing van de verordening in de gehele Gemeenschap.

  8. Het is eveneens van belang rekening te houden met het voorschrift van artikel 4, lid 2, onder d), van het Verdrag van Bazel, dat overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen tot een minimum moet worden beperkt zodat een milieuhygiënisch verantwoord en efficiënt beheer van dergelijke afvalstoffen mogelijk is.

  9. In gedachten moet bovendien worden gehouden het recht van iedere partij bij het Verdrag van Bazel, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van dat verdrag, om de invoer van gevaarlijke afvalstoffen of van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II van het verdrag, te verbieden.

  10. Overbrengingen van afvalstoffen van strijdkrachten of hulporganisaties vallen niet onder deze verordening, indien deze afvalstoffen in bijzondere omstandigheden in de Gemeenschap worden ingevoerd (met inbegrip van doorvoer in de Gemeenschap van de afvalstoffen de Gemeenschap binnenkomen); voor deze overbrengingen dienen de voorschriften van het internationale recht en de internationale overeenkomsten te worden nageleefd. In zulke gevallen wordt iedere bevoegde autoriteit van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap vooraf geïnformeerd over de overbrenging en de bestemming ervan.

  11. Het is noodzakelijk in de procedures doublures te voorkomen met Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(10), die al bepalingen bevat met betrekking tot het gehele proces van verzending, doorvoer en vervoer (inzameling, vervoer, hanteren, verwerking, gebruik, nuttige toepassing of verwijdering, bewaren van gegevens, begeleidende documenten en traceerbaarheid) van dierlijke bijproducten binnen, naar en uit de Gemeenschap.

  12. De Commissie dient uiterlijk op de laatste dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening verslag uit te brengen over de samenhang tussen de bestaande sectorale wetgeving inzake de gezondheid van dieren en de volksgezondheid en de bepalingen van deze verordening, en voor die datum, zo nodig, voorstellen in te dienen om die wetgeving in overeenstemming te brengen met deze verordening teneinde een gelijkwaardig controleniveau te bewerkstelligen.

  13. Ofschoon het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen een lidstaat een zaak van de betrokken lidstaat is, dient er in de nationale stelsels voor de overbrenging van afvalstoffen rekening mee te worden gehouden dat er samenhang moet zijn met het communautaire stelsel, zodat een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens wordt gewaarborgd.

  14. In het geval van overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en van niet in de bijlagen III, III A en III B vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is het wenselijk het toezicht en de controle optimaal te maken door voor die overbrenging voorafgaande schriftelijke toestemming te vereisen. Een dergelijke procedure dient ook te voorzien in een voorafgaande kennisgeving, zodat de bevoegde autoriteiten zich goed op de hoogte kunnen stellen en alle nodige maatregelen kunnen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Voorts dienen deze autoriteiten de mogelijkheid te krijgen op goede gronden bezwaar te maken tegen de overbrenging.

  15. In het geval van overbrenging van in de bijlagen III, III A en III B vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is het wenselijk te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle door te vereisen dat de overbrenging van bepaalde informatie vergezeld gaat.

  16. Met het oog op een uniforme toepassing van de verordening en de goede werking van de interne markt is het omwille van de efficiëntie noodzakelijk te vereisen dat de kennisgevingen worden verwerkt via de bevoegde autoriteit van verzending.

  17. Het is tevens van belang duidelijkheid te verschaffen over het stelsel van borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen.

  18. Aangezien afvalproducenten verantwoordelijk zijn voor een milieuhygiënisch afvalbeheer, moeten de kennisgevings‐ en vervoersdocumenten voor overbrenging van afvalstoffen waar mogelijk door de afvalproducenten worden ingevuld.

  19. Er dient te worden voorzien in procedurele waarborgen voor de kennisgever, die enerzijds de rechtszekerheid verhogen en anderzijds voor een uniforme toepassing van de verordening en een goede werking van de interne markt zorgen.

  20. In het geval van overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen houden de lidstaten rekening met de beginselen van nabijheid, prioriteit voor hergebruik, terugwinning en zelfvoorziening op communautair en nationaal niveau overeenkomstig Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 inzake afvalstoffen(11), door conform het Verdrag maatregelen te treffen om de overbrenging geheel of gedeeltelijk te verbieden of er stelselmatig bezwaar tegen te maken. Voorts dient rekening te worden gehouden met het voorschrift van Richtlijn 2006/12/EG, zoals gewijzigd, dat de lidstaten een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinrichtingen moeten opzetten, om de Gemeenschap als geheel zelfverzorgend op het gebied van afvalverwijdering te maken en de lidstaten in staat te stellen dit doel ook zelfstandig te bereiken, waarbij rekening wordt gehouden met geografische omstandigheden of met de behoefte aan speciale inrichtingen voor bepaalde soorten afval. De lidstaten moeten er tevens voor kunnen zorgen dat de afvalbeheersinstallaties die onder Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(12) vallen, de in die richtlijn gedefinieerde beste beschikbare technieken toepassen overeenkomstig de vergunning van de installatie en dat afvalstoffen in overeenstemming met de door de wetgeving van de Gemeenschap voorgeschreven en juridisch verbindende milieubeschermingsnormen voor verwijderingshandelingen worden behandeld.

  21. In het geval van overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, moeten de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat de afvalbeheersinstallaties die onder Richtlijn 96/61/EG vallen, de in die richtlijn gedefinieerde beste beschikbare technieken toepassen overeenkomstig de vergunning van de installatie. De lidstaten moeten er ook voor kunnen zorgen dat afvalstoffen worden behandeld conform de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende milieubeschermingsnormen voor handelingen die tot nuttige toepassing leiden en, gelet op artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG, in overeenstemming met de afvalbeheersplannen die zijn opgesteld overeenkomstig die richtlijn, teneinde de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of hergebruik na te komen.

  22. De ontwikkeling van bindende voorschriften voor afvalstoffeninrichtingen en de behandeling van specifieke afvalmaterialen op communautair niveau kan, als aanvulling op de bestaande bepalingen van het Gemeenschapsrecht, bijdragen tot een hoog niveau van milieubescherming in de gehele Gemeenschap, het ontstaan van gelijke mededingingsvoorwaarden voor recycling bevorderen en er mede voor zorgen dat de ontwikkeling van een economisch levensvatbare interne markt voor recycling niet wordt belemmerd. Er moeten in de Gemeenschap derhalve gelijke spelregels voor recycling tot stand worden gebracht door zo nodig op bepaalde gebieden gemeenschappelijke recyclingnormen toe te passen, teneinde de kwaliteit van de recycling te verbeteren, ook met betrekking tot secundaire materialen. De Commissie moet in voorkomend geval, met betrekking tot bepaalde soorten afval en bepaalde recyclinginrichtingen, zo spoedig als praktisch mogelijk is voorstellen voor zulke normen indienen die gebaseerd zijn op verder onderzoek in het kader van de afvalstrategie en waarin rekening wordt gehouden met de bestaande communautaire wetgeving en de wetgeving in de lidstaten. Ondertussen moet het mogelijk zijn om onder bepaalde omstandigheden bezwaar aan te tekenen tegen geplande overbrenging indien de daarmee verbonden nuttige toepassing niet zou stroken met de wetten en voorschriften van het land van verzending over de nuttige toepassing van afval. Ondertussen moet de Commissie ook toezicht houden op mogelijke ongewenste afvalstromen naar de nieuwe lidstaten en doet zij zo nodig passende voorstellen om die situaties aan te pakken.

  23. Van de lidstaten moet worden geëist ervoor te zorgen dat in overeenstemming met het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus), de desbetreffende bevoegde autoriteiten met passende middelen informatie openbaar maken betreffende kennisgevingen van overbrengingen, indien deze informatie niet vertrouwelijk is krachtens nationale of Gemeenschapswetgeving.

  24. Er dient een verplichting te komen om afvalstoffen, die afkomstig zijn van een overbrenging die niet op de geplande wijze kan worden voltooid, terug te brengen naar het land van verzending dan wel op alternatieve wijze te verwijderen of nuttig toe te passen.

  25. Ook dient te worden voorzien in de verplichting, voor degene wiens optreden oorzaak van de illegale overbrenging was, om de afvalstoffen terug te nemen en/of op alternatieve wijze te verwijderen of nuttig toe te passen; indien hij hieraan niet voldoet, moeten de bevoegde autoriteiten van het land van verzending of, naar gelang van het geval, bestemming, zelf ingrijpen.

  26. De reikwijdte van het verbod op uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit de Gemeenschap naar derde landen die geen lid zijn van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), dat op grond van het Verdrag van Bazel is ingevoerd om het milieu in de betrokken landen te beschermen, dient te worden verduidelijkt.

  27. Landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte mogen de controleprocedures voor overbrenging binnen de Gemeenschap hanteren.

  28. De reikwijdte van het verbod op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde gevaarlijke afvalstoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, dat eveneens op grond van het Verdrag van Bazel is ingevoerd om het milieu in de betrokken landen te beschermen, dient eveneens te worden verduidelijkt. In het bijzonder is het noodzakelijk de lijst van afvalstoffen waarop dat verbod van toepassing is te verduidelijken en ervoor te zorgen dat hierin ook de afvalstoffen van bijlage II bij het Verdrag van Bazel worden opgenomen, te weten huishoudelijk afval en residuen afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval.

  29. Voor de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde, ongevaarlijke afvalstoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, dienen specifieke regelingen te worden gehandhaafd, die op een later tijdstip verder moeten kunnen worden gestroomlijnd.

  30. De invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen in de Gemeenschap dient te worden toegestaan wanneer het land van uitvoer partij is bij het Verdrag van Bazel. De invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de Gemeenschap dient te worden toegestaan wanneer het OESO-besluit van toepassing is op het land van uitvoer of wanneer dit land partij is bij het Verdrag van Bazel. In andere gevallen dient de invoer evenwel enkel te worden toegestaan indien het land van uitvoer gebonden is door een bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling die verenigbaar is met de wetgeving van de Gemeenschap en in overeenstemming is met artikel 11 van het Verdrag van Bazel, behalve indien dit in crisissituaties, tijdens operaties voor het tot stand brengen of handhaven van vrede of tijdens oorlogssituaties, niet mogelijk is.

  31. De toepassing van deze verordening dient in overeenstemming te zijn met het internationaal maritiem recht.

  32. In deze verordening dient rekening te worden gehouden met de voorschriften inzake uitvoer naar en invoer uit de landen en gebieden overzee van afvalstoffen, die zijn neergelegd in Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap(13).

  33. De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met Richtlijn 2006/12/EG en andere communautaire wetgeving inzake afval, binnen de Gemeenschap overgebrachte en in de Gemeenschap ingevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, worden behandeld zonder dat er sprake is van gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Bij niet verboden uitvoer uit de Gemeenschap moet getracht worden ervoor te zorgen dat gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming buiten de Gemeenschap, op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt omgegaan met de afvalstoffen. De ontvangstinstallatie moet worden beheerd volgens normen inzake menselijke gezondheid en milieubescherming die in hun algemeenheid gelijkwaardig zijn aan de in de wetgeving van de Gemeenschap vastgelegde normen. Er dient een lijst te worden opgesteld van niet-bindende richtsnoeren die kunnen dienen als leidraad voor goed milieuhygiënisch beheer.

  34. De lidstaten moeten de Commissie informatie verstrekken over de uitvoering van deze verordening, door middel van de verslagen die bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel worden ingediend en op basis van een aparte vragenlijst.

  35. Gezorgd moet worden voor een veilig en milieuvriendelijk beheer van het slopen van schepen, teneinde de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen. Bovendien kan het voorkomen dat een schip afval in de zin van artikel 2 van het Verdrag van Bazel wordt, terwijl het tegelijkertijd op grond van andere internationale voorschriften als schip blijft aangemerkt. Het is van belang erop te wijzen dat voortdurend wordt gewerkt aan onderlinge samenwerking tussen de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de International Maritime Organization (IMO) en het secretariaat van het Verdrag van Bazel, teneinde op mondiaal niveau aangenomen dwingende voorschriften vast te stellen om te zorgen voor een doeltreffende en daadwerkelijke oplossing van het probleem van het recycleren van schepen.

  36. Een doeltreffende internationale samenwerking bij het toezicht op overbrenging van afvalstoffen vormt een nuttige bijdrage tot de beperking van internationale overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen. Informatie-uitwisseling, gedeelde verantwoordelijkheid en coördinatie tussen de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en derde landen anderzijds moeten worden gestimuleerd om een verantwoord beheer van afvalstoffen te garanderen.

  37. Sommige bijlagen bij deze verordening moeten door de Commissie worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18, lid 3, van Richtlijn 2006/12/EG. Dezelfde procedure moet gelden voor het aanpassen van de bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, aan wijzigingen in de communautaire wetgeving terzake of aan gebeurtenissen die verband houden met het OESO-besluit of het Verdrag van Bazel en met andere internationale overeenkomsten en regelingen die ermee verband houden.

  38. Bij de opstelling van de instructies voor het invullen van de in bijlage I C bedoelde kennisgevings‐ en vervoersdocumenten dient de Commissie, rekening houdend met het OESO-besluit en het Verdrag van Bazel, onder andere te specificeren dat de kennisgevings‐ en vervoersdocumenten in de mate van het mogelijke twee bladzijden moeten tellen en dient zij de exacte termijnen aan te geven voor het invullen van de kennisgevings‐ en vervoersdocumenten in bijlage I A en I B, rekening houdend met bijlage II. Bovendien dienen de specifieke voorschriften te worden verduidelijkt daar waar er verschillen in terminologie en voorschriften zijn tussen het OESO-besluit en het Verdrag van Bazel en deze verordening.

  39. Bij de afweging welke mengsels van afvalstoffen in bijlage III A moeten worden toegevoegd, moet onder meer de volgende informatie in aanmerking worden genomen: de kenmerken van de afvalstoffen, zoals de mogelijke gevaarlijke eigenschappen, de potentiële verontreiniging, en de fysische toestand van het afval; de beheersaspecten, zoals de technologische capaciteit voor nuttige toepassing van het afval en de voordelen van die nuttige toepassing voor het milieu, met inbegrip van de vraag of het milieuhygiënisch verantwoord beheer van het afval doorkruist zou kunnen worden. De Commissie dient voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zoveel mogelijk vorderingen te maken met de vervollediging van deze bijlage, en deze werkzaamheden uiterlijk zes maanden na die datum te voltooien.

  40. Verdere maatregelen in verband met de uitvoering van deze verordening moeten door de Commissie ook worden genomen volgens de procedure van artikel 18, lid 3, van Richtlijn 2006/12/EG. Deze maatregelen moeten in het bijzonder een methode bevatten voor de berekening van de borgsom of gelijkwaardige verzekering, waaraan de Commissie, indien mogelijk, vóór de datum van toepassing van deze verordening de laatste hand moet hebben afgelegd.

  41. De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(14).

  42. Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de bescherming van het milieu bij het vervoer van afvalstoffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter door de Gemeenschap wordt verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel bedoeld in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in dat artikel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

1.

In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naar gelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.

2.

Deze verordening is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen:

  1. tussen lidstaten, binnen de Gemeenschap of met doorvoer via derde landen;

  2. die uit derde landen in de Gemeenschap worden ingevoerd;

  3. die uit de Gemeenschap naar derde landen worden uitgevoerd;

  4. tussen derde landen met doorvoer via de Gemeenschap.

3.

Onder deze verordening vallen niet:

  1. het lossen aan wal van door gewone exploitatie van schepen en offshore-platforms ontstane afvalstoffen, inbegrepen afvalwater en residuen, voorzover die afvalstoffen vallen onder het Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, als gewijzigd bij het protocol van 1978 (Marpol 73/78), of onder andere bindende internationale rechtsinstrumenten;

  2. afvalstoffen die aan boord van voertuigen, treinen, vliegtuigen en schepen zijn ontstaan, totdat zij met het oog op nuttige toepassing of verwijdering gelost zijn;

  3. de overbrenging van radioactieve afvalstoffen als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de Gemeenschap(15);

  4. de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van Verordening (EG) nr. 1774/2002;

  5. de overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder b), ii), iv) en v), van Richtlijn 2006/12/EG, indien deze overbrenging reeds onder andere wetgeving van de Gemeenschap met soortgelijke voorschriften valt;

  6. de overbrenging van afvalstoffen vanuit het Zuidpoolgebied naar de Gemeenschap in overeenstemming met de eisen van het aan het Verdrag inzake Antarctica gehechte Protocol betreffende milieubescherming (1991);

  7. de invoer in de Gemeenschap van afvalstoffen die zijn ontstaan bij strijdkrachten of hulporganisaties in crisissituaties, vredestichtings‐ en vredeshandhavingsoperaties, wanneer die afvalstoffen door of namens die strijdkrachten of hulporganisaties rechtstreeks of onrechtstreeks naar het land van bestemming worden overgebracht. In zulke gevallen wordt iedere bevoegde autoriteit van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap vooraf geïnformeerd over de overbrenging en de bestemming ervan.

4.

De overbrenging van afvalstoffen vanuit het Zuidpoolgebied met doorvoer via de Gemeenschap naar landen buiten de Gemeenschap valt onder de artikelen 36 en 49.

5.

De overbrenging van afvalstoffen uitsluitend binnen een lidstaat valt onder artikel 33.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „afvalstoffen”: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/12/EG;

  2. „gevaarlijke afvalstoffen”: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(16);

  3. „mengsel van afvalstoffen”: afvalstoffen die ontstaan door opzettelijke of onopzettelijke vermenging van twee of meer verschillende afvalstoffen, voor welk mengsel geen afzonderlijke code bestaat in de bijlagen III, III B, IV en IV A. Eén enkele overbrenging van afvalstoffen dat twee of meer soorten afvalstoffen omvat die onderling gescheiden zijn, wordt niet beschouwd als een mengsel van afvalstoffen;

  4. „verwijdering”: een handeling als omschreven in artikel 1, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/12/EG;

  5. „voorlopige verwijdering”: verwijderingshandelingen D 13 tot en met D 15 als omschreven in bijlage II A van Richtlijn 2006/12/EG;

  6. „nuttige toepassing”: een handeling als omschreven in artikel 1, lid 1, onder f), van Richtlijn 2006/12/EG;

  7. „voorlopige nuttige toepassing”: nuttige-toepassingshandelingen R 12 en R 13 als omschreven in bijlage II B van Richtlijn 2006/12/EG;

  8. „milieuhygiënisch verantwoord beheer”: het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig worden beheerd, dat de gezondheid van de mens en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van deze afvalstoffen;

  9. „producent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) en/of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen (nieuwe producent) (als omschreven in artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/12/EG);

  10. „houder”: de producent van de afvalstoffen dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft (als omschreven in artikel 1, lid 1, onder c), van Richtlijn 2006/12/EG);

  11. „inzamelaar”: eenieder die afvalstoffen inzamelt, als omschreven in artikel 1, lid 1, onder g), van Richtlijn 2006/12/EG;

  12. „handelaar”: eenieder die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2006/12/EG;

  13. „makelaar”: eenieder die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2006/12/EG;

  14. „ontvanger”: de persoon of onderneming onder de rechtsmacht van het land van bestemming naar wie of waarnaar de afvalstoffen voor nuttige toepassing of verwijdering worden overgebracht;

  15. „kennisgever”:

    1. in geval van overbrenging vanuit een lidstaat, de onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is de afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen en gehouden is door de kennisgevingsplicht. De kennisgever is een van de hieronder genoemde personen of instanties in de aangegeven volgorde:

      1. de eerste producent; of

      2. de vergunde nieuwe producent die handelingen verricht vóór de overbrenging; of

      3. een vergunde inzamelaar die de overbrenging — die zal aanvangen vanaf één locatie waarvan kennisgeving is gedaan — uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen heeft samengesteld; of

      4. een geregistreerde handelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

      5. een geregistreerde makelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

      6. wanneer alle onder i), ii), iii), iv), en eventueel v), bedoelde personen onbekend of insolvabel zijn, de houder.

      Indien een kennisgever als bedoeld onder iv) of v) niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van de artikelen 22 tot en met 25, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar als omschreven onder i), ii), of iii), die deze handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen. In geval een gemachtigde handelaar of makelaar als omschreven onder iv) of v) kennisgeving doet van een illegale overbrenging, wordt voor de toepassing van deze verordening als kennisgever beschouwd, de persoon als omschreven onder i), ii), of iii), die deze handelaar of makelaar gemachtigd heeft;

    2. in geval van invoer in of doorvoer via de Gemeenschap van afvalstoffen die niet uit een lidstaat afkomstig zijn, de onder de rechtsmacht van het land van herkomst vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen, of die deze heeft laten overbrengen, te weten:

      1. de door de wetgeving van het land van uitvoer aangewezen persoon of, bij gebrek van een aanwijzing;

      2. de houder op het moment van de uitvoer;

  16. „Verdrag van Bazel”: het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan;

  17. „OESO-besluit”: Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(92) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing;

  18. „bevoegde autoriteit”:

    1. in geval van lidstaten: de door de lidstaat overeenkomstig artikel 53 aangewezen instantie; of

    2. in geval van een derde land dat partij is bij het Verdrag van Bazel: de door dat land overeenkomstig artikel 5 van dat Verdrag als bevoegde autoriteit ter fine van de toepassing daarvan aangewezen instantie; of

    3. in geval van een land waarnaar onder a) noch b) wordt verwezen: de instantie die door het betrokken land of de betrokken regio is aangewezen als bevoegde autoriteit of, indien een dergelijke aanwijzing ontbreekt, de regelgevende instantie van dat land of die regio die de rechtsmacht heeft over de overbrenging van afvalstoffen die, naar gelang van het geval, bestemd zijn voor nuttige toepassing, verwijdering of doorvoer;

  19. „bevoegde autoriteit van verzending”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

  20. „bevoegde autoriteit van bestemming”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan, of waarin de afvalstoffen worden verladen vóór de nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;

  21. „bevoegde autoriteit van doorvoer”: de bevoegde autoriteit voor ieder ander land dan het land van de bevoegde autoriteit van verzending of van bestemming waar de overbrenging doorgaat of gepland is door te gaan;

  22. „land van verzending”: het land waarin de overbrenging van afvalstoffen aanvangt of gepland is aan te vangen;

  23. „land van bestemming”: het land waar de overbrenging van afvalstoffen naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan met het oog op verwijdering, nuttige toepassing of verlading vóór nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;

  24. „land van doorvoer”: het land waar een overbrenging van afvalstoffen doorheen gaat of gepland is doorheen te gaan, uitgezonderd het land van verzending of het land van bestemming;

  25. „gebied onder de rechtsmacht van een lidstaat of een land”: ieder land- of watergebied waarin een staat overeenkomstig het internationaal recht de bestuurlijke en regelgevende verantwoordelijkheid uitoefent met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu;

  26. „landen en gebieden overzee”: de twintig overzeese landen en gebieden die staan vermeld in bijlage I A bij Besluit 2001/822/EG;

  27. „douanekantoor van uitvoer uit de Gemeenschap”: het douanekantoor gedefinieerd in artikel 161, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(17);

  28. „douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap”: het douanekantoor gedefinieerd in artikel 793, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek(18);

  29. „douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap”: het douanekantoor waar de afvalstoffen die het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengekomen, naartoe worden gebracht overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92;

  30. „invoer”: het binnenbrengen van afvalstoffen in de Gemeenschap, echter met uitzondering van doorvoer via de Gemeenschap;

  31. „uitvoer”: het doen verlaten van afvalstoffen van de Gemeenschap, echter met uitzondering van doorvoer via de Gemeenschap;

  32. „doorvoer”: een overbrenging van afvalstoffen of een geplande overbrenging van afvalstoffen doorheen een of meerdere andere landen dan het land van verzending of van bestemming;

  33. „vervoer”: het verplaatsen van afvalstoffen over de weg, via het spoor, door de lucht, over zee of via binnenwateren;

  34. „overbrenging”: het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben:

    1. tussen een land en een ander land; of

    2. tussen een land en landen of gebieden overzee of andere gebieden die onder de bescherming van het eerstbedoelde land staan; of

    3. tussen een land en een landgebied dat volgens het internationaal recht niet tot enig land behoort; of

    4. tussen een land en het Zuidpoolgebied; of

    5. vanuit een land doorheen een van de bovengenoemde gebieden; of

    6. binnen een land doorheen een van bovengenoemde gebieden en dat in hetzelfde land vertrekt en eindigt; of

    7. vanuit een niet onder de rechtsmacht van enig land vallend geografisch gebied naar een land;

  35. „illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:

    1. zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

    2. zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

    3. met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, of

    4. dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt, of

    5. dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, of

    6. dat in strijd is met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43, of

    7. waarbij, ten aanzien van overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4,

      1. ontdekt is dat de afvalstoffen niet vermeld zijn in bijlage III, III A of III B of

      2. niet voldaan is aan artikel 3, lid 4;

      3. de overbrenging geschiedt op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document.

Artikel 1 Toepassingsgebied

1.

In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naar gelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.

2.

Deze verordening is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen:

  1. tussen lidstaten, binnen de Gemeenschap of met doorvoer via derde landen;

  2. die uit derde landen in de Gemeenschap worden ingevoerd;

  3. die uit de Gemeenschap naar derde landen worden uitgevoerd;

  4. tussen derde landen met doorvoer via de Gemeenschap.

3.

Onder deze verordening vallen niet:

  1. het lossen aan wal van door gewone exploitatie van schepen en offshore-platforms ontstane afvalstoffen, inbegrepen afvalwater en residuen, voorzover die afvalstoffen vallen onder het Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, als gewijzigd bij het protocol van 1978 (Marpol 73/78), of onder andere bindende internationale rechtsinstrumenten;

  2. afvalstoffen die aan boord van voertuigen, treinen, vliegtuigen en schepen zijn ontstaan, totdat zij met het oog op nuttige toepassing of verwijdering gelost zijn;

  3. de overbrenging van radioactieve afvalstoffen als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de Gemeenschap(15);

  4. de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van Verordening (EG) nr. 1774/2002;

  5. de overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder b), ii), iv) en v), van Richtlijn 2006/12/EG, indien deze overbrenging reeds onder andere wetgeving van de Gemeenschap met soortgelijke voorschriften valt;

  6. de overbrenging van afvalstoffen vanuit het Zuidpoolgebied naar de Gemeenschap in overeenstemming met de eisen van het aan het Verdrag inzake Antarctica gehechte Protocol betreffende milieubescherming (1991);

  7. de invoer in de Gemeenschap van afvalstoffen die zijn ontstaan bij strijdkrachten of hulporganisaties in crisissituaties, vredestichtings‐ en vredeshandhavingsoperaties, wanneer die afvalstoffen door of namens die strijdkrachten of hulporganisaties rechtstreeks of onrechtstreeks naar het land van bestemming worden overgebracht. In zulke gevallen wordt iedere bevoegde autoriteit van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap vooraf geïnformeerd over de overbrenging en de bestemming ervan.

4.

De overbrenging van afvalstoffen vanuit het Zuidpoolgebied met doorvoer via de Gemeenschap naar landen buiten de Gemeenschap valt onder de artikelen 36 en 49.

5.

De overbrenging van afvalstoffen uitsluitend binnen een lidstaat valt onder artikel 33.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „afvalstoffen”: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/12/EG;

  2. „gevaarlijke afvalstoffen”: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(16);

  3. „mengsel van afvalstoffen”: afvalstoffen die ontstaan door opzettelijke of onopzettelijke vermenging van twee of meer verschillende afvalstoffen, voor welk mengsel geen afzonderlijke code bestaat in de bijlagen III, III B, IV en IV A. Eén enkele overbrenging van afvalstoffen dat twee of meer soorten afvalstoffen omvat die onderling gescheiden zijn, wordt niet beschouwd als een mengsel van afvalstoffen;

  4. „verwijdering”: een handeling als omschreven in artikel 1, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/12/EG;

  5. „voorlopige verwijdering”: verwijderingshandelingen D 13 tot en met D 15 als omschreven in bijlage II A van Richtlijn 2006/12/EG;

  6. „nuttige toepassing”: een handeling als omschreven in artikel 1, lid 1, onder f), van Richtlijn 2006/12/EG;

  7. „voorlopige nuttige toepassing”: nuttige-toepassingshandelingen R 12 en R 13 als omschreven in bijlage II B van Richtlijn 2006/12/EG;

  8. „milieuhygiënisch verantwoord beheer”: het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig worden beheerd, dat de gezondheid van de mens en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van deze afvalstoffen;

  9. „producent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) en/of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen (nieuwe producent) (als omschreven in artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/12/EG);

  10. „houder”: de producent van de afvalstoffen dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft (als omschreven in artikel 1, lid 1, onder c), van Richtlijn 2006/12/EG);

  11. „inzamelaar”: eenieder die afvalstoffen inzamelt, als omschreven in artikel 1, lid 1, onder g), van Richtlijn 2006/12/EG;

  12. „handelaar”: eenieder die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2006/12/EG;

  13. „makelaar”: eenieder die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2006/12/EG;

  14. „ontvanger”: de persoon of onderneming onder de rechtsmacht van het land van bestemming naar wie of waarnaar de afvalstoffen voor nuttige toepassing of verwijdering worden overgebracht;

  15. „kennisgever”:

    1. in geval van overbrenging vanuit een lidstaat, de onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is de afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen en gehouden is door de kennisgevingsplicht. De kennisgever is een van de hieronder genoemde personen of instanties in de aangegeven volgorde:

      1. de eerste producent; of

      2. de vergunde nieuwe producent die handelingen verricht vóór de overbrenging; of

      3. een vergunde inzamelaar die de overbrenging — die zal aanvangen vanaf één locatie waarvan kennisgeving is gedaan — uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen heeft samengesteld; of

      4. een geregistreerde handelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

      5. een geregistreerde makelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

      6. wanneer alle onder i), ii), iii), iv), en eventueel v), bedoelde personen onbekend of insolvabel zijn, de houder.

      Indien een kennisgever als bedoeld onder iv) of v) niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van de artikelen 22 tot en met 25, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar als omschreven onder i), ii), of iii), die deze handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen. In geval een gemachtigde handelaar of makelaar als omschreven onder iv) of v) kennisgeving doet van een illegale overbrenging, wordt voor de toepassing van deze verordening als kennisgever beschouwd, de persoon als omschreven onder i), ii), of iii), die deze handelaar of makelaar gemachtigd heeft;

    2. in geval van invoer in of doorvoer via de Gemeenschap van afvalstoffen die niet uit een lidstaat afkomstig zijn, de onder de rechtsmacht van het land van herkomst vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen, of die deze heeft laten overbrengen, te weten:

      1. de door de wetgeving van het land van uitvoer aangewezen persoon of, bij gebrek van een aanwijzing;

      2. de houder op het moment van de uitvoer;

  16. „Verdrag van Bazel”: het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan;

  17. „OESO-besluit”: Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(92) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing;

  18. „bevoegde autoriteit”:

    1. in geval van lidstaten: de door de lidstaat overeenkomstig artikel 53 aangewezen instantie; of

    2. in geval van een derde land dat partij is bij het Verdrag van Bazel: de door dat land overeenkomstig artikel 5 van dat Verdrag als bevoegde autoriteit ter fine van de toepassing daarvan aangewezen instantie; of

    3. in geval van een land waarnaar onder a) noch b) wordt verwezen: de instantie die door het betrokken land of de betrokken regio is aangewezen als bevoegde autoriteit of, indien een dergelijke aanwijzing ontbreekt, de regelgevende instantie van dat land of die regio die de rechtsmacht heeft over de overbrenging van afvalstoffen die, naar gelang van het geval, bestemd zijn voor nuttige toepassing, verwijdering of doorvoer;

  19. „bevoegde autoriteit van verzending”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

  20. „bevoegde autoriteit van bestemming”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan, of waarin de afvalstoffen worden verladen vóór de nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;

  21. „bevoegde autoriteit van doorvoer”: de bevoegde autoriteit voor ieder ander land dan het land van de bevoegde autoriteit van verzending of van bestemming waar de overbrenging doorgaat of gepland is door te gaan;

  22. „land van verzending”: het land waarin de overbrenging van afvalstoffen aanvangt of gepland is aan te vangen;

  23. „land van bestemming”: het land waar de overbrenging van afvalstoffen naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan met het oog op verwijdering, nuttige toepassing of verlading vóór nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;

  24. „land van doorvoer”: het land waar een overbrenging van afvalstoffen doorheen gaat of gepland is doorheen te gaan, uitgezonderd het land van verzending of het land van bestemming;

  25. „gebied onder de rechtsmacht van een lidstaat of een land”: ieder land- of watergebied waarin een staat overeenkomstig het internationaal recht de bestuurlijke en regelgevende verantwoordelijkheid uitoefent met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu;

  26. „landen en gebieden overzee”: de twintig overzeese landen en gebieden die staan vermeld in bijlage I A bij Besluit 2001/822/EG;

  27. „douanekantoor van uitvoer uit de Gemeenschap”: het douanekantoor gedefinieerd in artikel 161, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(17);

  28. „douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap”: het douanekantoor gedefinieerd in artikel 793, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek(18);

  29. „douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap”: het douanekantoor waar de afvalstoffen die het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengekomen, naartoe worden gebracht overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92;

  30. „invoer”: het binnenbrengen van afvalstoffen in de Gemeenschap, echter met uitzondering van doorvoer via de Gemeenschap;

  31. „uitvoer”: het doen verlaten van afvalstoffen van de Gemeenschap, echter met uitzondering van doorvoer via de Gemeenschap;

  32. „doorvoer”: een overbrenging van afvalstoffen of een geplande overbrenging van afvalstoffen doorheen een of meerdere andere landen dan het land van verzending of van bestemming;

  33. „vervoer”: het verplaatsen van afvalstoffen over de weg, via het spoor, door de lucht, over zee of via binnenwateren;

  34. „overbrenging”: het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben:

    1. tussen een land en een ander land; of

    2. tussen een land en landen of gebieden overzee of andere gebieden die onder de bescherming van het eerstbedoelde land staan; of

    3. tussen een land en een landgebied dat volgens het internationaal recht niet tot enig land behoort; of

    4. tussen een land en het Zuidpoolgebied; of

    5. vanuit een land doorheen een van de bovengenoemde gebieden; of

    6. binnen een land doorheen een van bovengenoemde gebieden en dat in hetzelfde land vertrekt en eindigt; of

    7. vanuit een niet onder de rechtsmacht van enig land vallend geografisch gebied naar een land;

  35. „illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:

    1. zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

    2. zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

    3. met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, of

    4. dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt, of

    5. dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, of

    6. dat in strijd is met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43, of

    7. waarbij, ten aanzien van overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4,

      1. ontdekt is dat de afvalstoffen niet vermeld zijn in bijlage III, III A of III B of

      2. niet voldaan is aan artikel 3, lid 4;

      3. de overbrenging geschiedt op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document.

TITEL II OVERBRENGINGEN BINNEN DE GEMEENSCHAP, MET OF ZONDER DOORVOER VIA DERDE LANDEN

1.

Overbrengingen van de volgende afvalstoffen vallen onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als vastgelegd in deze titel:

  1. indien bestemd voor verwijdering:

    alle afvalstoffen;

  2. indien bestemd voor nuttige toepassing:

    1. de afvalstoffen van bijlage IV, inclusief inter alia de afvalstoffen die worden genoemd in de bijlagen II en VIII bij het Verdrag van Bazel;

    2. de afvalstoffen van bijlage IV A;

    3. de afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen;

    4. mengsels van afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen, tenzij zij staan vermeld in bijlage III A.

2.

Overbrengingen van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:

  1. afvalstoffen van bijlage III of III B;

  2. mengsels die niet onder één code van bijlage III vallen, van twee of meer soorten afvalstoffen van bijlage III, mits de samenstelling van deze mengsels geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en mits deze mengsels overeenkomstig artikel 58 vermeld zijn in bijlage III A.

3.

Soorten afvalstoffen van bijlage III vallen, in uitzonderlijke gevallen, onder de relevante bepalingen alsof zij vermeld stonden in bijlage IV, indien zij een van de in bijlage III bij Richtlijn 91/689/EEG vermelde gevaarlijke eigenschappen vertonen. Deze gevallen worden behandeld overeenkomstig artikel 58.

4.

Overbrengingen van afvalstoffen die uitdrukkelijk bestemd zijn voor laboratoriumanalyse ter bepaling van hun fysische of chemische eigenschappen of van hun geschiktheid voor nuttige toepassing of verwijdering, vallen niet onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van lid 1. In plaats daarvan gelden de procedurele voorschriften van artikel 18. De hoeveelheid uitdrukkelijk voor laboratoriumanalyse bestemde afvalstoffen waarvoor deze uitzondering geldt, is de kleinste hoeveelheid die redelijkerwijs nodig is om de analyse in elk specifiek geval naar behoren uit te voeren, en bedraagt ten hoogste 25 kg.

5.

Overbrengingen van gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering vallen volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.

Wanneer de kennisgever voornemens is afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a) of b), over te brengen, doet hij daarvan voorafgaand schriftelijke kennisgeving bij en via de bevoegde autoriteit van verzending, indien hij een algemene kennisgeving doet, neemt hij artikel 13 in acht.

De kennisgeving voldoet aan de volgende eisen:

  1. Kennisgevings‐ en vervoersdocumenten

    Voor de kennisgeving worden de volgende documenten gebruikt:

    1. het kennisgevingsdocument van bijlage I A; en

    2. het vervoersdocument van bijlage I B.

    Voor de kennisgeving vult de kennisgever het kennisgevingsdocument en, indien nodig, het vervoersdocument in.

    Indien de kennisgever niet de producent is overeenkomstig artikel 2, punt 15, onder a), i), zorgt de kennisgever ervoor dat de producent of een van de in artikel 2, punt 15, onder a), ii) of iii), aangewezen personen, indien mogelijk, het kennisgevingsdocument van bijlage I A mede ondertekent.

    Het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument worden door de bevoegde autoriteit van verzending aan de kennisgever verstrekt.

  2. Informatie en documentatie in de kennisgevings‐ en vervoersdocumenten

    De kennisgever neemt de in bijlage II, deel 1, bedoelde informatie en documentatie in het kennisgevingsdocument op of voegt deze daar als bijlage aan toe. De kennisgever neemt de in bijlage II, deel 2, bedoelde informatie en documentatie in het vervoersdocument op of voegt deze daar als bijlage aan toe, in de mate waarin die ten tijde van de kennisgeving mogelijk is.

    Een kennisgeving wordt als correct verricht beschouwd indien de bevoegde autoriteit van verzending zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument zijn ingevuld overeenkomstig de eerste alinea.

  3. Aanvullende informatie en documentatie

    Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten daarom verzoekt, verstrekt de kennisgever aanvullende informatie en documentatie. Bijlage II, deel 3, bevat een lijst van de aanvullende informatie en documentatie die mag worden verlangd.

    Een kennisgeving wordt als volledig beschouwd indien de bevoegde autoriteit van bestemming zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevings‐ en vervoersdocument ingevuld zijn en dat de in bijlage II, deel 1 en deel 2, bedoelde informatie en documentatie, alsmede de eventuele aanvullende informatie en documentatie waarom uit hoofde van dit punt en overeenkomstig bijlage II, deel 3, is verzocht, door de kennisgever zijn verstrekt.

  4. Contract tussen de kennisgever en de ontvanger

    De kennisgever en de ontvanger sluiten een contract als omschreven in artikel 5 voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft.

    Bij de kennisgeving wordt aan de betrokken bevoegde autoriteiten een bewijs, of een verklaring overeenkomstig bijlage I A, van het bestaan van dit contract verstrekt. Op verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit verstrekt de kennisgever of de ontvanger een afschrift van het contract of een door de bevoegde autoriteit aanvaard bewijs daarvan.

  5. Storting van een borgsom of sluiting van een gelijkwaardige verzekering

    Er wordt een borgsom gestort of een gelijkwaardige verzekering gesloten als omschreven in artikel 6. De kennisgever legt daartoe een verklaring af op het daarvoor bestemde deel van het kennisgevingsformulier in bijlage I A.

    De borgsom of gelijkwaardige verzekering (of een bewijs daarvan indien dit voor de bevoegde autoriteit volstaat), worden als onderdeel van het kennisgevingsdocument voorgelegd op het moment van kennisgeving, dan wel — indien de bevoegde autoriteit op grond van nationale wetgeving daarmee instemt — een bepaalde termijn voor de aanvang van de overbrenging.

  6. Reikwijdte van de kennisgeving

    De kennisgeving bestrijkt de overbrenging van de afvalstoffen vanaf de oorspronkelijke plaats van verzending en omvat de voorlopige en niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering.

    Indien er aansluitend verdere voorlopige en niet-voorlopige handelingen plaatsvinden in een ander land dan het eerste land van bestemming, worden de niet-voorlopige handeling en de bestemming in het kennisgevingsdocument vermeld en is artikel 15, onder f) van toepassing.

    Voor elke afvalstoffencode wordt slechts een kennisgeving ingediend, uitgezonderd voor:

    1. afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen; in dit geval wordt slechts één soort afval gespecificeerd;

    2. mengsels van afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen, tenzij zij worden vermeld in bijlage III A. In dit geval wordt de code van elke afvalfractie gespecificeerd, in volgorde van belangrijkheid.

1.

Voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, sluiten de kennisgever en de ontvanger een contract voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft.

2.

Het contract moet totstandgekomen zijn en bindend zijn op het moment van kennisgeving voor de duur van de overbrenging, totdat een verklaring is verstrekt overeenkomstig artikel 15, onder e), artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval, artikel 15, onder d).

3.

Dit contract voorziet in de verplichting:

  1. van de kennisgever om overeenkomstig artikel 22 en artikel 24, lid 2, de afvalstoffen terug te nemen, indien de overbrenging dan wel de nuttige toepassing of de verwijdering niet op de geplande wijze zijn voltooid of indien er sprake is van een illegale overbrenging;

  2. van de ontvanger om overeenkomstig artikel 24, lid 3, de afvalstoffen te verwijderen of nuttig toe te passen, indien er sprake is van een illegale overbrenging; en

  3. van de inrichting om in overeenstemming met artikel 16, onder e), een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast of verwijderd conform de kennisgeving, de daarin vermelde voorwaarden en de voorschriften van deze verordening.

4.

Indien de overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering voorziet het contract in de volgende aanvullende verplichtingen van de ontvanger of de ontvangende inrichting:

  1. het voorleggen, overeenkomstig artikel 15, onder d), en in voorkomend geval artikel 15, onder e), door de ontvangende inrichting van de verklaringen van nuttige toepassing of verwijdering conform de bijbehorende kennisgeving, de daarin opgenomen voorwaarden en de voorschriften van deze verordening; en

  2. indien van toepassing, het voorleggen door de ontvanger van een kennisgeving aan de eerste bevoegde autoriteit van verzending, overeenkomstig artikel 15, onder f), ii).

5.

Indien afvalstoffen worden overgebracht tussen twee inrichtingen die onder de zeggenschap van dezelfde rechtspersoon staan, kan het contract worden vervangen door een verklaring van deze rechtspersoon waarin deze zich verbindt tot nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft.

1.

Voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, wordt een borgsom of gelijkwaardige verzekering verlangd ter dekking van:

  1. de vervoerskosten;

  2. de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, inclusief nodig geachte voorlopige handelingen; en

  3. de opslagkosten voor 90 dagen.

2.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering is bedoeld ter dekking van de kosten die ontstaan in verband met:

  1. een overbrenging dan wel een nuttige toepassing of verwijdering die niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid, als bedoeld in artikel 22; en

  2. een illegale overbrenging dan wel een illegale nuttige toepassing of verwijdering, als bedoeld in artikel 24.

3.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt door de kennisgever of door een andere natuurlijke of rechtspersoon namens deze, gestort respectievelijk gesloten en is juridisch bindend op het moment van de kennisgeving of — mits de bevoegde autoriteit die de borgsom of gelijkwaardige verzekering goedkeurt daarmee instemt — uiterlijk op het moment waarop de overbrenging aanvangt; zij treedt uiterlijk bij de aanvang van de aangemelde overbrenging in werking.

4.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering alsmede het formulier hiervoor, de formulering ervan en de hoogte van de dekking worden door de bevoegde autoriteit van verzending goedgekeurd.

In geval van invoer in de Gemeenschap evenwel wordt de hoogte van de dekking door de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap geëvalueerd en kan deze, indien nodig, een bijkomende borgsom of gelijkwaardige verzekering opleggen.

5.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering geldt en dekt de aangemelde overbrenging tot en met de voltooiing van de nuttige toepassing of verwijdering van de aangemelde afvalstoffen.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit de verklaring heeft ontvangen als bedoeld in artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval, artikel 15, onder e), voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering.

6.

Indien een overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering en er in het land van bestemming aansluitend een verdere nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt, kan, in afwijking van lid 5, de borgsom of de gelijkwaardige verzekering worden vrijgegeven zodra de afvalstoffen de voorlopige inrichting verlaten en de betrokken bevoegde autoriteit de in artikel 15, onder d), bedoelde verklaring heeft ontvangen. In dit geval wordt een aansluitende overbrenging naar een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering gedekt door een nieuwe borgsom of gelijkwaardige verzekering, tenzij de bevoegde autoriteit van bestemming deze borgsom of deze gelijkwaardige verzekering niet nodig acht. In dat geval is de bevoegde autoriteit van bestemming verantwoordelijk voor de verplichtingen die voortvloeien uit een illegale overbrenging of voor de terugname indien de overbrenging of de handeling tot verdere nuttige toepassing of verwijdering niet kan worden voltooid zoals gepland.

7.

De bevoegde autoriteit binnen de Gemeenschap die de borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft goedgekeurd kan hierover beschikken en kan de middelen aanwenden om andere betrokken autoriteiten te betalen, teneinde aan de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 23 en 25 te voldoen.

8.

In geval van een algemene kennisgeving in de zin van artikel 13, kunnen verscheidene borgsommen worden gestort of gelijkwaardige verzekeringen worden gesloten ter dekking van onderdelen van de algemene kennisgeving, in plaats van één borgsom of gelijkwaardige verzekering ter dekking van de gehele algemene kennisgeving. In dit geval treedt elke borgsom of gelijkwaardige verzekering ten laatste in werking bij aanvang van de aangemelde overbrenging waarop deze betrekking heeft.

De borgsom(men) of gelijkwaardige verzekering(en) worden vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit voor de desbetreffende afvalstoffen de verklaring heeft ontvangen als bedoeld in artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval, artikel 15, onder e), voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering. Mutatis mutandis is lid 6 van toepassing.

9.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen die uit hoofde van dit artikel in de nationale wetgeving worden opgenomen.

1.

Na ontvangst van de correct verrichte kennisgeving als omschreven in artikel 4, tweede alinea, punt 2, bewaart de bevoegde autoriteit van verzending een afschrift van de kennisgeving, zendt zij de kennisgeving door aan de bevoegde autoriteit van bestemming, zendt zij afschriften aan de bevoegde autoriteit(en) van doorvoer, en brengt zij de kennisgever op de hoogte van de doorzending. Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving.

2.

Indien de kennisgeving niet correct is verricht, verlangt de bevoegde autoriteit van verzending de in artikel 4, tweede alinea, punt 2, genoemde informatie of documentatie van de kennisgever.

Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving.

Na ontvangst van de betrokken informatie/documentatie beschikt de bevoegde autoriteit van verzending over drie werkdagen om aan lid 1 te voldoen.

3.

Zodra de kennisgeving correct is verricht, zoals omschreven in artikel 4, tweede alinea, punt 2, kan de bevoegde autoriteit van verzending binnen drie dagen na ontvangst besluiten een kennisgeving niet verder te behandelen indien zij overeenkomstig de artikelen 11 en 12 bezwaren heeft tegen de overbrenging.

Zij stelt de kennisgever onverwijld van haar besluit en bezwaren in kennis.

4.

Indien de bevoegde autoriteit van verzending de kennisgeving 30 dagen na ontvangst ervan niet heeft doorgezonden, zoals voorgeschreven in lid 1, geeft zij de kennisgever op diens verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor. Dit is niet van toepassing indien aan haar verzoek om informatie zoals bedoeld in lid 2 geen gevolg is gegeven.

1.

Indien, na doorzending van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van verzending, één van de betrokken bevoegde autoriteiten van mening is dat aanvullende informatie en documentatie overeenkomstig artikel 4, tweede alinea, punt 3, nodig is, verzoekt zij de kennisgever daarom en stelt zij de overige betrokken bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte. Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving. De betrokken bevoegde autoriteiten beschikken over drie werkdagen na ontvangst van de informatie en documentatie om de bevoegde autoriteit van bestemming hiervan op de hoogte te stellen.

2.

Indien de bevoegde autoriteit van bestemming van mening is dat de kennisgeving volledig is, in de zin van artikel 4, tweede alinea, punt 3, zendt zij een ontvangstbevestiging aan de kennisgever en afschriften daarvan aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten. Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de correct ingevulde kennisgeving.

3.

Indien de bevoegde autoriteit van bestemming de kennisgeving 30 dagen na ontvangst ervan niet heeft bevestigd, zoals voorgeschreven in lid 2, geeft zij de kennisgever op diens verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor.

1.

De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer beschikken over een termijn van 30 dagen na de datum van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteiten van bestemming uit hoofde van artikel 8 om een van de volgende, schriftelijk gemotiveerde besluiten te nemen over de aangemelde overbrenging:

  1. toestemming zonder voorwaarden;

  2. aan voorwaarden verbonden toestemming, overeenkomstig artikel 10; of

  3. bezwaar, overeenkomstig de artikelen 11 en 12.

Indien de bevoegde autoriteit van doorvoer binnen de bedoelde termijn van 30 dagen geen bezwaar heeft gemaakt, mag zij worden geacht stilzwijgende toestemming te hebben verleend.

2.

De bevoegde autoriteiten van bestemming, van verzending en, voorzover van toepassing, van doorvoer zenden de kennisgever binnen de in lid 1 bedoelde termijn van 30 dagen hun schriftelijk besluit en de redenen daarvoor toe, met afschrift aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

3.

De bevoegde autoriteiten van bestemming, van verzending en, voorzover van toepassing, van doorvoer maken hun schriftelijke toestemming duidelijk door de kennisgevingsdocumenten of de afschriften ervan op passende wijze af te stempelen, te ondertekenen en te dateren.

4.

De schriftelijke toestemming voor een geplande overbrenging verstrijkt één kalenderjaar nadat zij is afgegeven of op een latere datum indien zulks in het kennisgevingsdocument is vermeld. Dit geldt niet indien de betrokken bevoegde autoriteiten een kortere termijn hebben vastgesteld.

5.

Stilzwijgende toestemming voor een geplande overbrenging verstrijkt één kalenderjaar na het verstrijken van de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1.

6.

De geplande overbrenging mag niet aanvangen vooraleer is voldaan aan de eisen van artikel 16, onder a) en b), en vindt plaats tijdens de geldigheidsduur van de (stilzwijgende of schriftelijke) toestemmingen van alle bevoegde autoriteiten.

7.

De nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen in verband met een geplande overbrenging wordt binnen één kalenderjaar na ontvangst van de afvalstoffen door de inrichting voltooid, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten een kortere termijn hebben aangegeven.

8.

De betrokken bevoegde autoriteiten trekken hun toestemming in, wanneer zij er kennis van krijgen dat:

  1. de samenstelling van de afvalstoffen niet overeenstemt met hetgeen in de kennisgeving is vermeld; of

  2. de aan de overbrenging verbonden voorwaarden niet worden nageleefd; of

  3. de afvalstoffen niet conform de vergunning van de inrichting waarin de genoemde handeling plaatsvindt, nuttig worden toegepast of verwijderd; of

  4. de afvalstoffen zullen worden of zijn overgebracht, nuttig toegepast of verwijderd op een wijze die niet in overeenstemming is met de in het kennisgevings‐ en vervoersdocument vermelde of daarbij gevoegde informatie.

9.

De kennisgever wordt in kennis gesteld van de intrekking van de toestemming door middel van officiële mededeling met afschrift aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

1.

De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen, binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, voorwaarden verbinden aan hun toestemming voor een aangemelde overbrenging. Deze voorwaarden kunnen gebaseerd zijn op een of meer van de in artikel 11 of 12 genoemde gronden met betrekking tot verwijdering en nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.

2.

De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen binnen de in lid 1 genoemde termijn van 30 dagen, ook voorwaarden verbinden aan het vervoer van afvalstoffen binnen hun rechtsgebied. Deze vervoersvoorwaarden mogen niet strenger zijn dan die welke gelden voor soortgelijke overbrengingen die volledig binnen hun rechtsgebied worden afgewikkeld, en dienen in overeenstemming te zijn met de bestaande overeenkomsten, in het bijzonder met de toepasselijke internationale overeenkomsten.

3.

De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen tevens binnen de in lid 1 genoemde termijn van 30 dagen de voorwaarde stellen, dat hun toestemming wordt geacht te zijn ingetrokken wanneer de borgsom(men) en of gelijkwaardige verzekering(en) niet uiterlijk bij de aanvang van de overbrenging in werking is getreden, zoals bepaald in artikel 6, lid 3.

4.

De voorwaarden worden door de bevoegde autoriteit die ze stelt schriftelijk aan de kennisgever meegedeeld, met afschrift aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

De voorwaarden worden door de betrokken bevoegde autoriteit in het kennisgevingsdocument opgenomen of daar als bijlage aan toegevoegd.

5.

De bevoegde autoriteit van bestemming kan binnen de in lid 1 genoemde termijn van 30 dagen de voorwaarde stellen dat de ontvangende inrichting regelmatig input-output-gegevens en/of balansen over de in de mededeling genoemde afvalstoffen en de specifieke nuttige toepassing of verwijdering voorlegt, en wel voor de geldigheidsduur van de kennisgeving. Deze gegevens zijn door de voor de inrichting juridisch verantwoordelijke persoon ondertekend en worden binnen een maand na voltooiing van de medegedeelde operatie van nuttige toepassing of verwijdering naar de bevoegde autoriteit van bestemming gestuurd.

1.

Wanneer een kennisgeving inzake een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:

  1. de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is niet in overeenstemming met maatregelen die op communautair en nationaal niveau zijn genomen om de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfverzorging overeenkomstig Richtlijn 2006/12/EG hun beslag te geven en die gericht zijn op het geheel of gedeeltelijk verbieden van overbrenging van afvalstoffen of op het stelselmatig bezwaar daartegen maken; of

  2. de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid; of

  3. de kennisgever of de ontvanger werd eerder veroordeeld voor illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu. In dit geval kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming bezwaar maken tegen elk transport waarbij de persoon in kwestie betrokken is, overeenkomstig de nationale wetgeving; of

  4. de kennisgever of de inrichting hebben bij vorige transporten herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 overtreden; of

  5. de lidstaat wenst gebruik te maken van zijn recht om uit hoofde van artikel 4, lid 1, van het Verdrag van Bazel de invoer van gevaarlijke afvalstoffen of van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II van het Verdrag van Bazel te verbieden; of

  6. de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten; of

  7. de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is, gezien de geografische omstandigheden of de noodzaak van gespecialiseerde inrichtingen voor bepaalde soorten afval, niet in overeenstemming met Richtlijn 2006/12/EG, inzonderheid niet met de artikelen 5 en 7 daarvan, in welk geval bezwaar kan worden gemaakt:

    1. teneinde het beginsel van zelfverzorging op communautair en nationaal niveau toe te passen;

    2. omdat de gespecialiseerde inrichting afvalstoffen uit een dichterbij gelegen bron moet verwijderen en door de bevoegde autoriteit is voorrang aan die afvalstoffen gegeven; of

    3. om ervoor te zorgen dat de overbrenging in overeenstemming is met de afvalbeheerplannen; of

  8. de betrokken afvalstoffen worden behandeld in een inrichting die onder Richtlijn 96/61/EG valt, maar die niet de beste beschikbare technieken toepast in de zin van artikel 9, lid 4, van die richtlijn, een en ander volgens de vergunning van de betrokken inrichting; of

  9. dat het gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01) betreft; of

  10. de betrokken afvalstoffen worden niet behandeld conform de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende milieubeschermingsvoorschriften voor verwijderingshandelingen, ook in gevallen waarin tijdelijke afwijkingen worden toegestaan.

2.

De bevoegde autoriteit van doorvoer kan binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 met redenen omklede bezwaren indienen op grond van lid 1, onder b), c), d) en f).

3.

Indien de totale hoeveelheid van een gevaarlijke afvalstof die in één jaar in de lidstaat van verzending wordt geproduceerd zo gering is dat het economisch niet verantwoord zou zijn in die lidstaat gespecialiseerde verwijderingsinstallaties te bouwen, wordt lid 1, onder a), niet toegepast.

De bevoegde autoriteit van bestemming werkt samen met de bevoegde autoriteit van verzending die van mening is dat dit lid en niet lid 1, onder a), van toepassing is, teneinde de kwestie in bilateraal verband op te lossen.

Indien zij niet tot een bevredigende oplossing komen, kan elk van beide lidstaten de zaak aan de Commissie voorleggen. De Commissie besluit over deze zaak volgens de procedure van artikel 18, lid 3, van Richtlijn 2006/12/EG.

4.

Indien de bevoegde autoriteiten binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 tot de bevinding zijn gekomen dat de problemen die aanleiding waren voor hun bezwaren zijn opgelost, delen zij dat de kennisgever onverwijld schriftelijk mede, met afschrift aan de ontvanger en aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

5.

Indien de problemen die aanleiding waren voor de bezwaren binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 niet werd opgelost, verliest de kennisgeving haar geldigheid. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen.

6.

De maatregelen die door een lidstaat in overeenstemming met lid 1, onder a), worden getroffen om transporten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen geheel of gedeeltelijk te verbieden of daar stelselmatig bezwaar tegen te maken, of die worden getroffen in overeenstemming met lid 1, onder e), worden onverwijld ter kennis gebracht van de Commissie, die de overige lidstaten op de hoogte brengt.

1.

Wanneer een kennisgeving inzake een gepland transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:

  1. de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is niet in overeenstemming met Richtlijn 2006/12/EG, inzonderheid niet met de artikelen 3, 4, 7 en 10 daarvan; of

  2. de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid; of

  3. de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is niet in overeenstemming met nationale wetgeving van het land van verzending, ook wanneer de geplande overbrenging bestemd is voor nuttige toepassing in een inrichting waarvoor voor de behandeling van de specifieke afvalstroom minder strenge normen gelden dan in het land van verzending, waarbij de noodzakelijke verzekering van de goede werking van de interne markt niet uit het oog mag worden verloren.

    Dit is niet van toepassing indien:

    1. er terzake wetgeving bestaat van de Gemeenschap, met name betreffende afvalstoffen, en indien in de nationale wetgeving ter uitvoering daarvan voorschriften zijn opgenomen die minstens even streng zijn als de wetgeving van de Gemeenschap;

    2. de nuttige-toepassingshandeling in het land van bestemming zal plaatsvinden onder voorwaarden die in het algemeen gelijkwaardig zijn aan die van de nationale wetgeving in het land van verzending;

    3. niet onder i) bedoelde nationale wetgeving in het land van verzending niet bekendgemaakt werd overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(19), voorzover die dat voorschrijft; of

  4. de kennisgever of de ontvanger eerder is veroordeeld voor illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu. In dit geval kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming bezwaar maken tegen elk transport waarbij de persoon in kwestie betrokken is, overeenkomstig de nationale wetgeving; of

  5. de kennisgever of de inrichting bij eerdere transporten herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 heeft overtreden; of

  6. de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten; of

  7. de verhouding tussen de wel en niet nuttig toe te passen afvalstoffen, de geschatte waarde van het materiaal dat uiteindelijk nuttig wordt toegepast, of de kosten van de nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het niet nuttig toe te passen gedeelte, de nuttige toepassing uit economisch en/of milieutechnisch oogpunt niet rechtvaardigen; of

  8. de overbrenging bestemd is voor verwijdering en niet voor nuttige toepassing; of

  9. de betrokken afvalstoffen worden behandeld in een inrichting die onder Richtlijn 96/61/EG valt, maar die niet de beste beschikbare technieken in de zin van artikel 9, lid 4, van die richtlijn toepast, een en ander volgens de vergunning van de betrokken inrichting; of

  10. de betrokken afvalstoffen worden niet behandeld conform de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende milieubeschermingsvoorschriften voor nuttige-toepassingshandelingen, ook in gevallen waarin tijdelijke afwijkingen worden toegestaan; of

  11. de betrokken afvalstoffen worden niet behandeld in overeenstemming met afvalbeheersplannen die zijn opgesteld krachtens artikel 7 van Richtlijn 2006/12/EG teneinde de in de communautaire wetgeving opgenomen juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of hergebruik na te komen.

2.

De bevoegde autoriteiten van doorvoer kunnen binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 met redenen omklede bezwaren indienen op grond van uitsluitend lid 1, onder b), d), e) en f).

3.

Indien de bevoegde autoriteiten binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 tot de bevinding zijn gekomen dat de problemen die aanleiding waren voor hun bezwaren zijn opgelost, delen zij dat de kennisgever onverwijld schriftelijk mede, met afschrift aan de ontvanger en aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

4.

Indien de problemen die aanleiding waren voor de bezwaren binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 niet werden opgelost, verliest de kennisgeving haar geldigheid. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen.

5.

Bezwaren van bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 1, onder c), worden door de lidstaten aan de Commissie gemeld overeenkomstig artikel 51.

6.

De lidstaat van verzending stelt de Commissie en de overige lidstaten op de hoogte van de nationale wetgeving waarop bezwaren van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 1, onder c), gebaseerd kunnen zijn en deelt mee op welke afvalstoffen en welke nuttige-toepassingshandelingen zij van toepassing is; zulks geschiedt alvorens deze wetgeving wordt ingeroepen om met redenen omklede bezwaren in te dienen.

1.

De kennisgever kan een algemene kennisgeving voor verscheidene transporten indienen indien bij elk transport:

  1. de afvalstoffen in essentie soortgelijke fysische en chemische eigenschappen hebben; en

  2. de afvalstoffen naar dezelfde ontvanger en dezelfde inrichting worden getransporteerd; en

  3. de in het kennisgevingsdocument genoemde route van de overbrenging dezelfde is.

2.

Indien wegens onvoorziene omstandigheden niet dezelfde route kan worden gevolgd, brengt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte, zo mogelijk nog vóór de aanvang van de overbrenging, indien op dat moment al bekend is dat een routewijziging noodzakelijk is.

Indien de routewijziging vóór de aanvang van de overbrenging bekend is en tot gevolg heeft dat andere autoriteiten bevoegd zijn dan die welke in de algemene kennisgeving zijn genoemd, mag de algemene kennisgeving niet gebruikt worden en dient een nieuwe kennisgeving te worden ingediend.

3.

De betrokken bevoegde autoriteiten verbinden aan hun toestemming voor het gebruik van deze algemene kennisgeving de voorwaarde, dat naderhand in overeenstemming met artikel 4, tweede alinea, punten 2 en 3, aanvullende informatie en documentatie worden verstrekt.

1.

De bevoegde autoriteit van bestemming die rechtsmacht bezit over een specifieke inrichting voor nuttige toepassing kan besluiten deze inrichting vooraf goed te keuren.

Een dergelijk besluit heeft een beperkte geldigheidsduur en kan te allen tijde worden ingetrokken.

2.

In geval van een algemene kennisgeving overeenkomstig artikel 13, kan de geldigheid van de in artikel 9, leden 4 en 5, bedoelde goedkeuring door de bevoegde autoriteit van bestemming in overeenstemming met de overige betrokken autoriteiten worden verlengd tot ten hoogste drie jaar.

3.

De bevoegde autoriteit die overeenkomstig de leden 1 en 2 een inrichting vooraf goedkeurt, stelt de Commissie en zo nodig het secretariaat van de OESO in kennis van:

  1. naam, registratienummer en adres van de inrichting voor nuttige toepassing;

  2. een beschrijving van de gebruikte technologieën, met inbegrip van de R-code(s);

  3. de afvalstoffen volgens de specifieke codes van de bijlagen IV en IV A waarvoor het besluit geldt;

  4. de totale hoeveelheid afvalstoffen waarvoor voorafgaande goedkeuring is verleend;

  5. de geldigheidsperiode;

  6. eventuele wijzigingen in de voorafgaande goedkeuring;

  7. eventuele wijzigingen in de verstrekte informatie; en

  8. eventuele intrekking van de voorafgaande goedkeuring.

Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het formulier van bijlage VI.

4.

In afwijking van de artikelen 9, 10 en 12, geldt bij het verlenen van toestemming uit hoofde van artikel 9 voor het opleggen van voorwaarden uit hoofde van artikel 10 of het indienen van bezwaren door de betrokken bevoegde autoriteiten uit hoofde van artikel 12 een termijn van zeven werkdagen na de verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8.

5.

Ongeacht lid 4, kan de bevoegde autoriteit van verzending besluiten dat meer tijd nodig is om aanvullende informatie of documentatie van de kennisgever te ontvangen.

In dit geval brengt de bevoegde autoriteit de kennisgever hiervan binnen zeven werkdagen schriftelijk op de hoogte, met afschrift aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

In het totaal mogen er voor de verkrijging van aanvullende informatie of documentatie niet meer dan 30 dagen verstrijken na de verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8.

Voor transporten van afvalstoffen die bestemd zijn voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering gelden de volgende aanvullende voorschriften:

  1. indien een transport van afvalstoffen bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, worden in het kennisgevingsdocument naast de vermelding van de oorspronkelijke voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, alle inrichtingen vermeld waar vervolgens handelingen tot voorlopige en definitieve nuttige toepassing of verwijdering zijn gepland;

  2. de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming kunnen alleen dan toestemming geven voor een transport dat bestemd is voor een voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, wanneer er geen gronden voor bezwaar zijn in de zin van artikel 11 of 12 voor het transport naar de inrichting waar de daaropvolgende al dan niet voorlopige nuttige toepassing of verwijdering zal plaatsvinden;

  3. de met deze voorlopige nuttige toepassing of verwijdering belaste inrichting bevestigt schriftelijk binnen drie dagen na ontvangst van de afvalstoffen dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen.

    Deze bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd. De betrokken inrichting zendt ondertekende afschriften van het vervoersdocument met deze bevestiging aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten;

  4. zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen na de voltooiing van de voorlopige nuttige toepassing of verwijdering en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 7, bevestigt de inrichting die de betrokken handelingen heeft verricht, onder haar eigen verantwoordelijkheid dat de voorlopige nuttige toepassing of verwijdering is voltooid.

    Deze verklaring wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

    De betrokken inrichting zendt afschriften van het vervoersdocument met deze verklaring aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten;

  5. indien een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een voorlopige nuttige toepassing of verwijdering verricht en vervolgens met het oog op voorlopige of definitieve nuttige toepassing of verwijdering afvalstoffen levert aan een inrichting in het land van bestemming, dient de eerstgenoemde inrichting zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één kalenderjaar na de verzending van de afvalstoffen, een verklaring van laatstgenoemde inrichting te ontvangen waarin wordt medegedeeld dat de definitieve nuttige toepassing of verwijdering voltooid is.

    De inrichting die een voorlopige nuttige toepassing of verwijdering verricht, zendt de desbetreffende verklaring(en) onverwijld door aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten, onder vermelding van het/de transport(en) waarop die verklaring(en) betrekking heeft (hebben);

  6. indien de onder e) beschreven zending bestemd is voor een inrichting die gevestigd is:

    1. in het oorspronkelijke land van verzending of in een andere lidstaat, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig het bepaalde in deze titel; of

    2. in een derde land, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, met dien verstande, dat de bepalingen betreffende de betrokken bevoegde autoriteiten eveneens van toepassing zijn op de bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

Zodra de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend voor een aangemeld transport, vullen alle betrokken ondernemingen volgens onderstaande aanwijzingen het vervoersdocument of in het geval van een algemene kennisgeving de vervoersdocumenten op de daartoe bestemde plaatsen in, ondertekenen zij het/die en bewaren zij een afschrift ervan. Aan de volgende eisen moet worden voldaan:

  1. invulling van het vervoersdocument door de kennisgever: zodra de kennisgever toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer heeft gekregen of, ten aanzien van de bevoegde autoriteit van doorvoer mag veronderstellen dat stilzwijgende toestemming is verleend, vult hij in de mate van het mogelijke de feitelijke datum van transport en de overige gegevens in op het vervoersdocument;

  2. voorafgaande informatie over de feitelijke aanvang van de overbrenging: de kennisgever zendt ten minste drie werkdagen vóór de aanvang van de overbrenging afschriften van het ingevulde vervoersdocument, als bedoeld onder a), aan de betrokken bevoegde autoriteiten en aan de ontvanger;

  3. documenten waarvan elk vervoer vergezeld moet gaan: de kennisgever behoudt een afschrift van het vervoersdocument. De overbrenging gaat vergezeld van het vervoersdocument en de afschriften van het kennisgevingsdocument met de schriftelijke toestemmingen en de voorwaarden die door de betrokken bevoegde autoriteiten respectievelijk zijn verleend en gesteld. Het vervoersdocument wordt bewaard door de inrichting die de afvalstoffen ontvangt;

  4. schriftelijke bevestiging van ontvangst door de inrichting: binnen drie dagen na de ontvangst van de afvalstoffen bevestigt de inrichting schriftelijk dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen.

    Deze bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

    De inrichting zendt afschriften van het vervoersdocument met deze bevestiging aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten;

  5. verklaring van niet-voorlopige verwijdering of nuttige toepassing door de inrichting: zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen na de voltooiing van de voorlopige nuttige toepassing of verwijdering en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen, dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 7, bevestigt de inrichting die de nuttige toepassing of verwijdering heeft verricht, onder haar eigen verantwoordelijkheid dat de niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering is voltooid.

    Deze verklaring wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

    De inrichting zendt afschriften van het vervoersdocument met deze verklaring aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

1.

In het geval van wezenlijke wijzigingen in de bijzonderheden en/of voorwaarden betreffende een transport waarvoor al toestemming is verleend, zoals wijzigingen wat betreft de geplande hoeveelheid, de route, de trajecten, de datum van verzending of de vervoerder, stelt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten en de ontvanger daarvan onverwijld, en indien mogelijk voordat de overbrenging aanvangt, op de hoogte.

2.

In dergelijke gevallen is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de voorgestelde wijzigingen geen nieuwe kennisgeving noodzakelijk maken.

3.

Een nieuwe kennisgeving is vereist, indien als gevolg van deze wijzigingen andere bevoegde autoriteiten bij de overbrenging worden betrokken, die niet bij de oorspronkelijke kennisgeving waren betrokken.

1.

Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4, die bestemd zijn voor transport gelden de volgende procedures:

  1. teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, zorgt de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de in bijlage VII genoemde informatie;

  2. bijlage VII wordt door de opdrachtgever van de overbrenging ondertekend voordat de overbrenging plaatsvindt en wordt door de inrichting van nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger ondertekend wanneer zij de betrokken afvalstoffen ontvangen.

2.

Het in bijlage VII bedoelde contract tussen de opdrachtgever van de overbrenging en de ontvanger voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen dient bij de aanvang van de overbrenging juridisch bindend te zijn en dient een verplichting te bevatten voor de opdrachtgever van de overbrenging, of, wanneer deze de overbrenging of de nuttige toepassing niet kan voltooien (bv. insolventie), voor de ontvanger, om, indien de overbrenging of de nuttige toepassing niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid of indien een illegale overbrenging heeft plaatsgevonden:

  1. de afvalstoffen terug te nemen of ervoor te zorgen dat ze op een andere wijze nuttig worden toegepast en

  2. indien nodig te zorgen voor de tussentijdse opslag ervan.

Op verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit verstrekt de opdrachtgever of de ontvanger van de overbrenging een afschrift van het contract.

3.

De lidstaten kunnen conform de nationale wetgeving met het oog op controle, handhaving, planning en statistische doeleinden, informatie, zoals omschreven in lid 1, vereisen over transporten waarop dit artikel van toepassing is.

4.

De in lid 1 bedoelde informatie wordt, indien vereist door de bestaande communautaire en nationale wetgeving, vertrouwelijk behandeld.

Vanaf het begin van de overbrenging tot de ontvangst in een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering mogen afvalstoffen als vermeld in het kennisgevingsdocument of als bedoeld in artikel 18, niet met andere afvalstoffen worden gemengd.

1.

Alle aan de bevoegde autoriteiten gerichte of door deze verzonden documenten in verband met de kennisgeving van een transport worden in de Gemeenschap door de bevoegde autoriteiten, de kennisgever, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt ten minste gedurende drie jaar bewaard, te rekenen vanaf de aanvang van de overbrenging.

2.

De uit hoofde van artikel 18, lid 1, verstrekte informatie wordt in de Gemeenschap door de opdrachtgever van de overbrenging, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt ten minste drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de overbrenging bewaard.

De bevoegde autoriteiten van verzending of bestemming kunnen de informatie betreffende kennisgevingen van overbrengingen waarmee zij hebben ingestemd, via passende instrumenten, zoals het internet, openbaar maken, indien deze informatie niet vertrouwelijk is krachtens nationale of Gemeenschapswetgeving.

1.

Indien één van de betrokken bevoegde autoriteiten er wetenschap van krijgt dat een afvalstoffentransport, de nuttige toepassing of verwijdering inbegrepen, niet volgens de voorwaarden van het kennisgevingsdocument, het vervoersdocument en/of het in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en artikel 5 bedoelde contract kan worden voltooid, stelt zij de bevoegde autoriteit van verzending onverwijld hiervan op de hoogte. Indien een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een ontvangen transport weigert, brengt zij de bevoegde autoriteit van bestemming daarvan onmiddellijk op de hoogte.

2.

De bevoegde autoriteit van verzending zorgt ervoor dat de betrokken afvalstoffen door de kennisgever in de volgorde van artikel 2, punt 15, of, indien dit niet mogelijk is, door haar zelf of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, in het gebied onder haar rechtsmacht of elders in het land van verzending worden teruggenomen, tenzij de in lid 3 bedoelde overeenstemming wordt bereikt.

Dit gebeurt binnen 90 dagen, of een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending er wetenschap van heeft gekregen, of er door de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer schriftelijk van in kennis is gesteld, dat het afvalstoffentransport waarvoor toestemming was gegeven of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet kan worden voltooid en om welke redenen niet. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer is verstrekt.

3.

De in lid 2 bedoelde terugnameplicht geldt niet indien de bevoegde autoriteiten van verzending, van doorvoer en van bestemming die betrokken zijn bij de verwijdering of de nuttige toepassing van de afvalstoffen, zich ervan hebben vergewist dat de afvalstoffen door de kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, door de bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, in het land van bestemming of elders op een andere wijze verwijderd of nuttig toegepast kunnen worden.

De in lid 2 bedoelde terugnameplicht geldt niet indien de getransporteerde afvalstoffen tijdens de handeling in de betrokken inrichting onomkeerbaar met andere afvalstoffen werden gemengd voordat een betrokken bevoegde autoriteit er kennis van kreeg dat het aangemelde transport niet kon worden voltooid als bedoeld in lid 1. Deze mengsels worden verwijderd of op een andere wijze nuttig toegepast overeenkomstig de eerste alinea.

4.

In geval van terugname als bedoeld in lid 2 is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten ermee instemmen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

De nieuwe kennisgeving wordt, al naar gelang van het geval, gedaan door de oorspronkelijke kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, door de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 2, punt 15, of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen die afkomstig zijn van een transport dat niet kan worden voltooid, of van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

5.

Indien een andere voorziening buiten het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, doet, al naar gelang van het geval, de oorspronkelijke kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 2, punt 15, of, indien dit niet mogelijk is, de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, de nieuwe kennisgeving.

Wordt de nieuwe kennisgeving gedaan door de kennisgever, dan wordt zij ook gedaan aan de bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

6.

Indien een andere voorziening in het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, is geen nieuwe kennisgeving vereist en volstaat een naar behoren gemotiveerd verzoek voldoende. Een dergelijk met redenen omkleed verzoek voor toestemming tot een andere voorziening, wordt door de oorspronkelijke kennisgever gezonden aan de bevoegde autoriteit van bestemming en van verzending, of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending aan de bevoegde autoriteit van bestemming.

7.

Indien overeenkomstig lid 4 of lid 6 geen nieuwe kennisgeving is vereist, wordt een nieuwe vervoersdocument ingevuld volgens artikel 15 of 16, en wel door de oorspronkelijke kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, door de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 2, punt 15, of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuwe kennisgeving doet volgens lid 4 of 5, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist.

8.

De verplichting van de kennisgever en de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of om in een andere nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, eindigt met de afgifte door de inrichting van de verklaring van niet-voorlopige verwijdering of nuttige toepassing als bedoeld in artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval als bedoeld in artikel 15, onder e). In geval van voorlopige nuttige toepassing of verwijdering als bedoeld in artikel 6, lid 6, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen met de afgifte door de inrichting van de verklaring als bedoeld in artikel 15, onder d), heeft afgegeven.

Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing afgeeft die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom wordt vrijgegeven, gelden artikel 24, lid 3, en artikel 25, lid 2.

9.

Indien in een lidstaat afvalstoffen worden ontdekt van een transport dat niet kon worden voltooid, inclusief de nuttige toepassing of verwijdering ervan, dan is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van de terugzending of niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering ervan op andere wijze.

1.

De kosten in verband met de terugname van afvalstoffen van een transport dat niet kon worden voltooid, met inbegrip van de kosten van vervoer, van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 22, lid 2 of 3, en, vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een transport van afvalstoffen of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet kan worden voltooid, de kosten uit hoofde van artikel 22, lid 9, worden in rekening gebracht:

  1. aan de kennisgever in de volgorde van artikel 2, punt 15, en, indien dit niet mogelijk is

  2. aan andere natuurlijke of rechtspersonen, naar gelang van het geval, en, indien dit niet mogelijk is

  3. aan de bevoegde autoriteit van verzending, en, indien dit niet mogelijk is

  4. op andere door de betrokken bevoegde autoriteiten overeen te komen wijze.

2.

Dit artikel laat het communautaire en het nationale aansprakelijkheidsrecht onverlet.

1.

Indien een bevoegde autoriteit een transport ontdekt dat volgens haar illegaal is, stelt zij onverwijld de overige betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis.

2.

Indien de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging berust bij de kennisgever, zorgt de bevoegde autoriteit van verzending ervoor dat de betrokken afvalstoffen:

  1. worden teruggenomen door de kennisgever de facto, of, indien geen kennisgeving is gedaan,

  2. worden teruggenomen door de kennisgever de jure, of, indien dit niet mogelijk is,

  3. worden teruggenomen door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,

  4. anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in het land van bestemming of verzending door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,

  5. anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in een ander land door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, indien alle betrokken bevoegde autoriteiten daarmee instemmen.

De terugname, nuttige toepassing of verwijdering gebeurt binnen 30 dagen, of een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer schriftelijk in kennis is gesteld, van het illegale transport en van de reden(en) daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer is verstrekt.

In geval van terugname als bedoeld onder a), b) en c), is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

De nieuwe kennisgeving dient te worden gedaan door de onder a), b) of c), genoemde persoon of autoriteit, in die volgorde.

De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen van een illegale overbrenging. Ingeval de bevoegde autoriteit van verzending een andere voorziening treft dan bedoeld onder d) of e), dient de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending, dan wel een natuurlijke of rechtspersoon namens haar, een nieuwe kennisgeving te doen, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van die bevoegde autoriteit volstaat.

3.

Indien de verantwoordelijkheid voor het een illegale overbrenging berust bij de ontvanger, zorgt de bevoegde autoriteit van bestemming ervoor dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderd of nuttig toegepast worden, en wel:

  1. door de ontvanger, of, indien dit niet mogelijk is,

  2. door de bevoegde autoriteit zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

Deze nuttige toepassing of verwijdering vindt plaats binnen 30 dagen of een andere door de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer schriftelijk in kennis is gesteld, van het illegale transport en van de redenen daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van verzending of doorvoer is verstrekt.

De betrokken bevoegde autoriteiten werken, voorzover noodzakelijk, samen om de afvalstoffen te verwijderen of nuttig toe te passen.

4.

Indien geen nieuwe kennisgeving hoeft te worden gedaan, wordt door de persoon die verantwoordelijk is voor de terugname of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuw vervoersdocument ingevuld overeenkomstig artikel 15 of 16.

Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuwe kennisgeving doet, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist.

5.

Met name in gevallen waarin de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging noch aan de kennisgever, noch aan de ontvanger kan worden toegeschreven, werken de bevoegde autoriteiten samen om te bewerkstelligen dat de betrokken afvalstoffen verwijderd of nuttig toegepast worden.

6.

Indien bij een voorlopige nuttige toepassing of een voorlopige verwijdering als bedoeld in artikel 6, lid 6, een illegale overbrenging wordt ontdekt nadat de voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering voltooid is, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of in een andere wijze van nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, met de afgifte door de inrichting van de verklaring als bedoeld in artikel 15, onder d).

Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing afgeeft die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom wordt vrijgegeven, gelden lid 3 en artikel 25, lid 2, van toepassing.

7.

Indien in een lidstaat afvalstoffen van een illegale overbrenging worden ontdekt, is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van het moment waarop zij worden teruggezonden of op andere wijze niet-voorlopig worden nuttig toegepast of verwijderd.

8.

De artikelen 34 en 36 zijn niet van toepassing bij de terugzending van afvalstoffen van een illegale overbrenging naar een land van verzending waarvoor het in die artikelen bedoelde uitvoerverbod geldt.

9.

In het geval van een illegale overbrenging zoals omschreven in artikel 2, punt 35, onder g), gelden voor de opdrachtgever van de overbrenging dezelfde, in dit artikel vastgelegde verplichtingen als voor de kennisgever.

10.

Dit artikel laat het communautaire en nationale aansprakelijkheidsrecht onverlet.

1.

De kosten in verband met de terugname van afvalstoffen van een illegale overbrenging, met inbegrip van de kosten van vervoer, van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 2, en de kosten van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 7, vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een overbrenging illegaal is, worden in rekening gebracht:

  1. aan de kennisgever de facto in de volgorde van artikel 2, punt 15, en indien geen kennisgeving is gebeurd,

  2. aan de kennisgever de jure of andere natuurlijke of rechtspersonen, naar gelang van het geval, en, indien dit niet mogelijk is,

  3. aan de bevoegde autoriteit van verzending.

2.

De kosten van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 3, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 7, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht:

  1. aan de ontvanger, of, indien dit niet mogelijk is,

  2. aan de bevoegde autoriteit van bestemming.

3.

De kosten van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 5, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 7, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht:

  1. aan de kennisgever overeenkomstig de volgorde van artikel 2, punt 15, en/of de ontvanger, naargelang de betrokken bevoegde autoriteiten besluiten, of, indien dit niet mogelijk is

  2. aan andere natuurlijke of rechtspersonen naar gelang van het geval, of, indien dit niet mogelijk is

  3. aan de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming.

4.

In het geval van een illegale overbrenging zoals omschreven in artikel 2, punt 35, onder g), gelden voor de opdrachtgever voor de overbrenging dezelfde, in dit artikel vastgelegde verplichtingen als voor de kennisgever.

5.

Dit artikel laat het nationale en communautaire aansprakelijkheidsrecht onverlet.

1.

De volgende informatie en documenten mogen per post worden ingediend:

  1. een kennisgeving van een gepland transport als bedoeld in de artikelen 4 en 13;

  2. een verzoek om informatie en documentatie als bedoeld in de artikelen 4, 7 en 8;

  3. de informatie en documentatie als bedoeld in de artikelen 4, 7 en 8;

  4. schriftelijke toestemming voor een aangemeld transport als bedoeld in artikel 9;

  5. aan een transport gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 10;

  6. tegen een transport ingebrachte bezwaren als bedoeld in de artikelen 11 en 12;

  7. informatie over besluiten om vooraf goedkeuring te verlenen voor transporten naar specifieke inrichtingen voor nuttige toepassing als bedoeld in artikel 14, lid 3;

  8. schriftelijke bevestiging van ontvangst van de afvalstoffen als bedoeld in de artikelen 15 en 16;

  9. verklaring van verwijdering of nuttige toepassing als bedoeld in de artikelen 15 en 16;

  10. voorafgaande informatie over de feitelijke aanvang van een transport als bedoeld in artikel 16;

  11. informatie over wijziging van het transport na toestemming als bedoeld in artikel 17;

  12. schriftelijke toestemmingen en vervoersdocumenten die krachtens de titels IV tot en met VI moeten worden toegezonden.

2.

Met goedkeuring van de betrokken bevoegde autoriteiten en van de kennisgever kunnen de in lid 1 bedoelde documenten tevens worden ingediend via elk van de volgende communicatiekanalen:

  1. per fax; of

  2. per fax, gevolgd door toezending per post; of

  3. per e-mail met elektronische handtekening. In dat geval wordt een voorgeschreven stempel of handtekening vervangen door de digitale handtekening; of

  4. per e-mail zonder elektronische handtekening, met nazending per post.

3.

De documenten die elke overbrenging moeten vergezellen overeenkomstig artikel 16, onder c), en artikel 18, mogen in elektronische vorm, met digitale handtekeningen, worden aangeboden indien zij op ieder moment tijdens de overbrenging leesbaar zijn en indien dit voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbaar is.

4.

Met goedkeuring van de betrokken bevoegde autoriteiten en van de kennisgever kunnen de in lid 1 bedoelde informatie en documenten worden ingediend en uitgewisseld door middel van elektronische gegevensuitwisseling met elektronische handtekening of elektronische authentificatie als bedoeld in Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen(20), of met een vergelijkbaar elektronisch authentificatiesysteem dat dezelfde mate van beveiliging biedt. In dergelijke gevallen kunnen organisatorische regelingen betreffende de elektronische gegevensuitwisseling worden getroffen.

1.

Alle uit hoofde van de bepalingen van deze titel ingediende kennisgevingen, informatie, documentatie en andere mededelingen dienen te zijn gesteld in een voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbare taal.

2.

De kennisgever verstrekt aan de betrokken bevoegde autoriteiten (een) gewaarmerkte vertaling(en) in een voor hen aanvaardbare taal, indien zij daarom verzoeken.

1.

Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling wat betreft het onderscheid tussen afval en niet-afval, worden de betrokken stoffen behandeld als afval, onverminderd het recht van het land van bestemming om het overgebrachte materiaal na aankomst volgens zijn eigen wetgeving te behandelen, voorzover deze wetgeving in overeenstemming is met de Gemeenschapswetgeving of het internationaal recht.

2.

Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van de aangemelde afvalstoffen in de lijst van bijlage III, III A, III B of IV, worden de betrokken afvalstoffen als afvalstoffen van bijlage IV beschouwd.

3.

Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van de afvalstoffenbehandeling als verwijdering dan wel als nuttige toepassing, worden de bepalingen inzake verwijdering toegepast.

4.

De leden 1 tot en met 3 zijn alleen van toepassing in het kader van deze verordening en laten het recht van belanghebbenden om geschillen over deze kwesties langs gerechtelijke weg te regelen, onverlet.

Aan de kennisgever kunnen passende administratieve kosten in verband met de uitvoering van de kennisgevings‐ en toezichtprocedure, alsmede de gangbare kosten van de passende analyses en inspecties, in rekening worden gebracht.

1.

In uitzonderingsgevallen en wanneer de specifieke geografische of demografische situatie zulks rechtvaardigt, kunnen lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten ter versoepeling van de kennisgevingsprocedure voor grensoverschrijdende overbrengingen van specifieke afvalstromen naar de dichtstbijzijnde geschikte installatie in het grensgebied tussen beide betrokken lidstaten.

2.

Die bilaterale overeenkomsten kunnen ook worden gesloten wanneer afval wordt overgebracht vanuit het land van verzending en daar wordt behandeld, maar door andere lidstaten wordt vervoerd.

3.

De lidstaten kunnen dergelijke overeenkomsten ook sluiten met landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

4.

Van dergelijke overeenkomsten wordt kennis gegeven aan de Commissie voordat zij van kracht worden.

Wanneer een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen binnen de Gemeenschap plaatsvindt, met doorvoer via één of meer derde landen, vraagt de bevoegde autoriteit van verzending, in aanvulling op het in deze titel bepaalde, aan de bevoegde autoriteit van de derde landen of zij haar schriftelijk toestemming voor de geplande overbrenging wil toezenden:

  1. in het geval van partijen bij het Verdrag van Bazel binnen 60 dagen, tenzij zij overeenkomstig dat verdrag van dat recht heeft afgezien, of

  2. in het geval van landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Bazel, binnen een tussen de bevoegde autoriteiten overeengekomen termijn.

1.

Wanneer een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen plaatsvindt binnen de Gemeenschap met doorvoer via een of meer derde landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, geldt artikel 31.

2.

Wanneer een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen plaatsvindt binnen de Gemeenschap, met inbegrip van overbrengingen tussen plaatsen in dezelfde lidstaat maar met doorvoer via een of meer derde landen waarop het OESO-besluit wel van toepassing is, mag de in artikel 9 bedoelde toestemming stilzwijgend worden verleend, en indien geen bezwaar is ingediend of voorwaarden zijn gesteld, mag de overbrenging 30 dagen na de verzending van de bevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming overeenkomstig artikel 8 aanvangen.

Artikel 3 Algemeen procedureel kader

HOOFDSTUK 1 Voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming

Artikel 4 Kennisgeving

Artikel 5 Contract

Artikel 6 Borgsom

Artikel 7 Doorzending van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van verzending

Artikel 8 Verzoeken om informatie en documentatie van de betrokken bevoegde autoriteiten en ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming

Artikel 9 Toestemming van de bevoegde autoriteit van bestemming, van verzending en van doorvoer en termijnen voor vervoer, nuttige toepassing of verwijdering

Artikel 10 Aan voorwaarden verbonden overbrenging

Artikel 11 Bezwaren tegen een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 12 Bezwaren tegen een transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Artikel 13 Algemene kennisgeving

Artikel 14 Vooraf goedgekeurde inrichtingen voor nuttige toepassing

Artikel 15 Aanvullende voorschriften inzake voorlopige nuttige toepassing en verwijdering

Artikel 16 Eisen waaraan na de toestemming voor een transport moet worden voldaan

Artikel 17 Wijzigingen in het transport na de toestemming

HOOFDSTUK 2 Algemene informatieverplichtingen

Artikel 18 Afvalstoffen die van bepaalde informatie vergezeld dienen te gaan

HOOFDSTUK 3 Algemene eisen

Artikel 19 Verbod op menging van afvalstoffen tijdens de overbrenging

Artikel 20 Bewaarplicht voor documenten en informatie

Artikel 21 Openbaarmaking van kennisgevingen

HOOFDSTUK 4 Terugnameplicht

Artikel 22 Terugname ingeval een transport niet als gepland kan worden voltooid

Artikel 23 Kosten van terugname ingeval een transport niet kan worden voltooid

Artikel 24 Terugname bij illegale overbrenging

Artikel 25 Kosten van terugname bij illegale overbrenging

HOOFDSTUK 5 Algemene administratieve bepalingen

Artikel 26 Vorm van de gegevenstoezending

Artikel 27 Taalkeuze

Artikel 28 Geschillen over de indeling

Artikel 29 Administratieve kosten

Artikel 30 Overeenkomsten voor grensgebieden

HOOFDSTUK 6 Overbrengingen binnen de Gemeenschap met doorvoer via derde landen

Artikel 31 Overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 32 Overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

TITEL III OVERBRENGINGEN BINNEN LIDSTATEN

Artikel 33 Toepassing van deze verordening op overbrengingen uitsluitend binnen lidstaten

TITEL IV UITVOER UIT DE GEMEENSCHAP NAAR DERDE LANDEN

HOOFDSTUK 1 Uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 34 Uitvoerverbod en uitzondering voor uitvoer naar EVA-landen

Artikel 35 Procedures bij uitvoer naar EVA-landen

HOOFDSTUK 2 Uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Titel 1 Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

Artikel 36 Uitvoerverbod
Artikel 37 Procedures voor de uitvoer van afvalstoffen van bijlage III of III A

Titel 2 Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is

Artikel 38 Uitvoer van afvalstoffen van de bijlagen III, III A, III B, IV en IV A

HOOFDSTUK 3 Algemene bepalingen

Artikel 39 Uitvoer naar het Zuidpoolgebied

Artikel 40 Uitvoer naar landen en gebieden overzee

TITEL V INVOER IN DE GEMEENSCHAP UIT DERDE LANDEN

HOOFDSTUK 1 Invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 41 Invoerverbod en uitzondering voor invoer uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel, of die een overeenkomst hebben gesloten, of uit andere gebieden in crisis‐ of oorlogssituaties

Artikel 42 Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties

HOOFDSTUK 2 Invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Artikel 43 Invoerverbod met uitzondering van invoer uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, of die partij zijn bij het Verdrag van Bazel, of een overeenkomst hebben gesloten, of uit andere gebieden in crisis‐ of oorlogssituaties

Artikel 44 Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties

Artikel 45 Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is maar dat partij is bij het Verdrag van Bazel of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties

HOOFDSTUK 3 Algemene bepalingen

Artikel 46 Invoer uit landen en gebieden overzee

TITEL VI DOORVOER VIA DE GEMEENSCHAP UIT EN NAAR DERDE LANDEN

HOOFDSTUK 1 Doorvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 47 Doorvoer via de Gemeenschap van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

HOOFDSTUK 2 Doorvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Artikel 48 Doorvoer via de Gemeenschap van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

TITEL VII OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1 Aanvullende verplichtingen

Artikel 49 Bescherming van het milieu

Artikel 50 Handhaving in de lidstaten

Artikel 51 Verslaglegging door de lidstaten

Artikel 52 Internationale samenwerking

Artikel 53 Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten

Artikel 54 Aanwijzing van correspondenten

Artikel 55 Aanwijzing van de douanekantoren van binnenkomst in en van uitgang uit de Gemeenschap

Artikel 56 Mededeling en informatieverstrekking omtrent de aanwijzingen

HOOFDSTUK 2 Overige bepalingen

Artikel 57 Vergadering van correspondenten

Artikel 58 Wijziging van de bijlagen

Artikel 59 Aanvullende maatregelen

Artikel 60 Evaluatie

Artikel 61 Intrekkingsbepalingen

Artikel 62 Overgangsbepalingen

Artikel 63 Overgangsbepalingen voor sommige lidstaten

Artikel 64 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE I A

BIJLAGE I B

BIJLAGE I CSPECIFIEKE INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN VAN HET KENNISGEVINGS- EN HET VERVOERSDOCUMENT

BIJLAGE IIINFORMATIE EN DOCUMENTATIE BETREFFENDE DE KENNISGEVING

BIJLAGE IIILIJST VAN AFVALSTOFFEN DIE VERGEZELD MOETEN GAAN VAN BEPAALDE INFORMATIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18(„GROENE” LIJST VAN AFVALSTOFFEN)(1)

BIJLAGE III AMENGSELS VAN TWEE OF MEER AFVALSTOFFEN VAN BIJLAGE III DIE NIET ONDER ÉÉN CODE VALLEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 2

BIJLAGE III BAANVULLENDE AFVALSTOFFEN VAN DE „GROENE” LIJST IN AFWACHTING VAN EEN BESLUIT TOT OPNEMING IN DE DESBETREFFENDE BIJLAGEN VAN HET VERDRAG VAN BAZEL OF HET OESO-BESLUIT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 58, LID 1, ONDER b)

BIJLAGE IVLIJST VAN AFVALSTOFFEN WAARVOOR DE PROCEDURE VAN VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE KENNISGEVING EN TOESTEMMING GELDT („ORANJE” LIJST VAN AFVALSTOFFEN)(1)

BIJLAGE IV AAFVALSTOFFEN OPGENOMEN IN BIJLAGE III MAAR WAARVOOR DE PROCEDURE VAN VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE KENNISGEVING EN TOESTEMMING GELDT (ARTIKEL 3, LID 3)

BIJLAGE VAFVALSTOFFEN WAARVOOR HET UITVOERVERBOD VAN ARTIKEL 36 GELDT

BIJLAGE VIFORMULIER INZAKE VOORAF GOEDGEKEURDE INRICHTINGEN (ARTIKEL 14)

BIJLAGE VIIBEGELEIDENDE INFORMATIE BIJ OVERBRENGINGEN VAN AFVALSTOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LEDEN 2 EN 4

BIJLAGE VIIIRICHTSNOEREN VOOR EEN MILIEUHYGIËNISCH VERANTWOORD BEHEER (ARTIKEL 49)

BIJLAGE IXAANVULLENDE VRAGENLIJST IN VERBAND MET DE RAPPORTEN VAN DE LIDSTATEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 51, LID 2