Home

Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(1),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)(2) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd(3). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

  2. Richtlijn 85/611/EEG heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en het succes van de Europese beleggingsfondsensector. Ondanks de verbeteringen die sinds de aanneming, met name in 2001, in de richtlijn zijn aangebracht, werd het evenwel alsmaar duidelijker dat het icbe-regelgevingskader diende te worden gewijzigd om het aan de financiële markten van de 21ste eeuw aan te passen. Met het groenboek van de Commissie van 12 juli 2005 over de verbetering van het EU-kader beleggingsfondsen is de aanzet gegeven tot een publiek debat over de wijze waarop Richtlijn 85/611/EEG dient te worden gewijzigd om deze nieuwe uitdagingen aan te kunnen. Dit intensieve overleg heeft tot de algemeen gedeelde conclusie geleid dat ingrijpende wijzigingen in die richtlijn noodzakelijk zijn.

  3. Een coördinatie van de nationale wettelijke regelingen voor instellingen voor collectieve belegging lijkt gewenst teneinde op Gemeenschapsniveau de mededingingsverhoudingen voor deze instellingen nader tot elkaar te brengen en aldaar een doeltreffender en meer uniforme bescherming van de deelnemers te verwezenlijken. Deze coördinatie vergemakkelijkt de opheffing van de beperkingen van het vrije verkeer op Gemeenschapsniveau van rechten van deelneming in icbe’s.

  4. Gelet op de hierboven bedoelde doelstellingen, is het nodig voor de in de lidstaten gevestigde icbe’s te voorzien in gemeenschappelijke minimumregels met betrekking tot toelating, toezicht, inrichting, werkzaamheid en door hen te publiceren informatie.

  5. De coördinatie van de wettelijke regelingen der lidstaten moet worden beperkt tot icbe’s die niet van het closed-end-type zijn en die hun rechten van deelneming aan het publiek in de Gemeenschap te koop aanbieden. Het is wenselijk dat icbe’s in het kader van hun beleggingsdoel wordt toegestaan om ook in andere financiële activa dan effecten te beleggen, mits deze voldoende liquide zijn. De financiële instrumenten die de icbe’s als beleggingen in hun activaportefeuille mogen opnemen, dienen te worden opgesomd in deze richtlijn. De belegging van een portefeuille volgens een index is een beheerstechniek.

  6. Wanneer een bepaling van deze richtlijn de icbe noopt tot maatregelen, moet deze bepaling worden opgevat als een verwijzing naar de beheermaatschappij, wanneer de icbe is opgericht als beleggingsfonds dat door een beheermaatschappij wordt beheerd en wanneer zo’n fonds niet zelfstandig kan optreden omdat het geen rechtspersoon is.

  7. Rechten van deelneming van een icbe worden in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten(4) als financiële instrumenten beschouwd.

  8. De in haar lidstaat van herkomst aan de beheermaatschappij verleende vergunning moet de bescherming van de beleggers en de solvabiliteit van beheermaatschappijen garanderen, teneinde bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel. Met de richtlijn wordt beoogd alleen de wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels voor het prudentieel toezicht, waardoor één en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst wordt toegepast.

  9. Om te garanderen dat de beheermaatschappij aan de uit haar activiteiten voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, en zodoende haar stabiliteit kan garanderen, zijn een aanvangskapitaal en een extra bedrag aan eigen vermogen vereist. Deze vereisten, met inbegrip van het gebruik van garanties, dienen opnieuw te worden bezien, om rekening te houden met ontwikkelingen, met name met betrekking tot de kapitaalvereisten in verband met operationele risico’s, in de Gemeenschap en andere internationale fora.

  10. Het is noodzakelijk voor de bescherming van de belegger om de interne controle binnen elke beheermaatschappij te waarborgen, in het bijzonder door middel van een tweehoofdige bedrijfsleiding en door adequate interne controleprocedures.

  11. Op grond van het beginsel dat het toezicht door de lidstaat van herkomst wordt uitgeoefend, mogen beheermaatschappijen waaraan in de lidstaat van herkomst vergunning is verleend, de diensten waarvoor hun vergunning is verleend binnen de gehele Gemeenschap verlenen door middel van vestiging van een bijkantoor of door middel van het vrij verrichten van diensten.

  12. De aan een beheermaatschappij in haar lidstaat van herkomst verleende vergunning moet de beheermaatschappij in staat stellen in de lidstaten van ontvangst de volgende werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles (beheer van unit trusts/beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen) uit te oefenen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de bepalingen van hoofdstuk XI: verhandelen via de oprichting van een bijkantoor van de rechten van deelneming in de geharmoniseerde unit trusts/beleggingsfondsen die door deze beheermaatschappij in haar lidstaat van herkomst worden beheerd; verhandelen van de aandelen in de geharmoniseerde beleggingsmaatschappijen die door de beheermaatschappij worden beheerd, via de oprichting van een bijkantoor; verhandelen van de rechten van deelneming in de geharmoniseerde unit trusts/beleggingsfondsen of van de aandelen van de geharmoniseerde beleggingsmaatschappijen die door andere beheermaatschappijen worden beheerd; vervullen van alle overige taken die onder het collectief beheer van beleggingsportefeuilles vallen; beheren van de activa van beleggingsmaatschappijen met statutaire zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij; vervullen, in opdracht en voor rekening van beheermaatschappijen met statutaire zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de betrokken beheermaatschappij, van de taken die tot het collectief beheer van beleggingsportefeuilles behoren. Wanneer een beheermaatschappij de rechten van deelneming in haar eigen geharmoniseerde unit trusts/beleggingsfondsen of de aandelen van haar eigen geharmoniseerde beleggingsmaatschappijen in de lidstaten van ontvangst verhandelt zonder een bijkantoor op te richten, dient zij uitsluitend onderworpen te zijn aan de regels inzake grensoverschrijdende transacties.

  13. Gelet op het werkterrein van beheermaatschappijen en teneinde met nationale wetgeving rekening te houden, alsook om beheermaatschappijen de gelegenheid te bieden aanzienlijke schaalvoordelen te behalen, is het wenselijk hen eveneens toe te staan zowel beleggingsportefeuilles per cliënt, met inbegrip van pensioenfondsen, te beheren (beheer van individuele beleggingsportefeuilles) als bepaalde specifieke nevenactiviteiten uit te oefenen die met het hoofdbedrijf verband houden, met behoud van de stabiliteit van dergelijke maatschappijen. Er moeten evenwel specifieke voorschriften worden vastgesteld om belangenconflicten te voorkomen wanneer aan beheermaatschappijen vergunning wordt verleend om zowel collectieve als individuele beleggingsportefeuilles te beheren.

  14. Het beheer van individuele beleggingsportefeuilles is een beleggingsdienst die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG valt. Het is voor de totstandbrenging van een uniform regelgevingskader op dit gebied wenselijk de beheermaatschappijen waarvan de vergunning eveneens op deze dienst betrekking heeft, aan de in die richtlijn vastgestelde voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening te onderwerpen.

  15. De lidstaat van herkomst moet in het algemeen strengere regels dan in deze richtlijn zijn vastgesteld, van toepassing kunnen verklaren, in het bijzonder met betrekking tot de vergunningsvoorwaarden, de voorschriften inzake prudentieel toezicht en de regels inzake informatieverstrekking en het prospectus.

  16. Het is wenselijk regels vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een beheermaatschappij, op basis van lastgevingen, specifieke taken aan derden mag delegeren om tot een efficiëntere bedrijfsvoering te komen. De lidstaten die een dergelijke delegatie van taken toestaan, moeten er voor de correcte toepassing van het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst op toezien dat de beheermaatschappijen waaraan zij vergunning hebben verleend, hun taken niet volledig aan één of meer derden delegeren zodanig dat zij een brievenbusmaatschappij worden, en dat het delegeren van taken een juiste uitoefening van het toezicht op de beheermaatschappij niet belemmert. Het feit dat de beheermaatschappij sommige van haar taken heeft gedelegeerd laat de aansprakelijkheid van deze maatschappij of de bewaarder jegens de deelnemers en de bevoegde autoriteiten geheel onverlet.

  17. Om op de lange termijn gelijke mededingingsvoorwaarden en adequaat toezicht te waarborgen, dient de Commissie de mogelijkheden om het delegeren van taken op communautair niveau te harmoniseren, te kunnen onderzoeken.

  18. Het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst vereist dat de bevoegde autoriteiten een vergunning weigeren of intrekken wanneer uit bepaalde gegevens en omstandigheden, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de geografische spreiding of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat een beheermaatschappij het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere lidstaat waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen. Voor de toepassing van deze richtlijn moet aan een beheermaatschappij vergunning worden verleend in de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft. Overeenkomstig het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst dienen alleen de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij bevoegd te worden geacht om toezicht te houden op de organisatie van de beheermaatschappij, met inbegrip van alle procedures en middelen om de in bijlage II bedoelde administratieve taken te verrichten, waarop de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij van toepassing zou moeten zijn.

  19. Indien de icbe wordt beheerd door een beheermaatschappij die in een andere lidstaat is toegelaten dan de lidstaat van herkomst van de icbe, moet deze beheermaatschappij adequate procedures en regelingen vaststellen om te reageren op klachten van investeerders, onder meer door passende bepalingen in distributievoorschriften of door middel van het beschikbaar stellen van een adres in de lidstaat van herkomst van de icbe, dat niet een adres van de beheermaatschappij zelf hoeft te zijn. Ook moet een dergelijke beheermaatschappij adequate procedures en regelingen vaststellen om op verzoek van de openbare of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe informatie beschikbaar te stellen, bijvoorbeeld door onder de werknemers van de beheermaatschappij een contactpersoon aan te duiden die verzoeken om informatie moet behandelen. Een dergelijke beheermaatschappij mag er echter door de lidstaat van ontvangst van de icbe niet toe worden verplicht een plaatselijke vertegenwoordiger in die lidstaat te hebben om aan deze verplichtingen te voldoen.

  20. De bevoegde autoriteiten die een vergunning verlenen aan een icbe, moeten het reglement van het beleggingsfonds of de statuten van de beleggingsmaatschappij, de keuze van de bewaarder en het vermogen van de beheermaatschappij om de icbe te beheren, in aanmerking nemen. Wanneer de beheermaatschappij in een andere lidstaat is gevestigd, moeten de bevoegde autoriteiten kunnen vertrouwen op een verklaring van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij betreffende het soort icbe waarvoor de beheermaatschappij een vergunning tot beheer heeft. De vergunning van een icbe mag niet afhankelijk worden gesteld van een aanvullend kapitaalvereiste op het niveau van de beheermaatschappij, de situering van de statutaire zetel van de beheermaatschappij in de lidstaat van herkomst van de icbe of de situering van enigerlei werkzaamheid van de beheersmaatschappij in de lidstaat van herkomst van de icbe.

  21. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe dienen bevoegd te zijn voor toezicht op de naleving van de regels betreffende de oprichting en werking van de icbe, waarop de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de icbe van toepassing moet zijn. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de icbe rechtstreeks informatie van de beheermaatschappij kunnen krijgen. Met name kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de van de beheermaatschappij eisen dat beheermaatschappijen informatie verstrekken over transacties betreffende de in die lidstaat toegestane beleggingen van de icbe, met inbegrip van informatie uit de boekhouding en registers betreffende deze transacties en fondsenrekeningen. Om eventuele overtredingen van de onder hun verantwoordelijkheid vallende voorschriften te corrigeren, moeten de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij kunnen vertrouwen op de samenwerking met de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij en, zo nodig, rechtstreeks kunnen optreden tegen de beheermaatschappij.

  22. De lidstaat van herkomst van de icbe moet regels kunnen vaststellen betreffende de inhoud van het deelnemersregister van de icbe. De organisatie van het bijhouden en de plaats van dit register moet evenwel deel blijven uitmaken van de organisatorische regelingen van de beheermaatschappij.

  23. De lidstaat van herkomst van de icbe moet over alle middelen beschikken om overtredingen van de voorschriften van de icbe te corrigeren. Hiertoe moeten de bevoegde autoriteiten de lidstaat van herkomst van de icbe preventieve maatregelen kunnen nemen en sancties tegen de beheermaatschappij kunnen vaststellen. In laatste instantie moeten de bevoegde autoriteiten de lidstaat van herkomst van de icbe de mogelijkheid hebben van de beheermaatschappij te eisen dat zij het beheer van de icbe stopzet. De lidstaten moeten in de nodige voorschriften voorzien om in dergelijk geval tot een behoorlijk beheer van de icbe te komen of de icbe te ontbinden.

  24. Om toezichtsarbitrage te voorkomen en het vertrouwen in de doeltreffendheid van het toezicht door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst te bevorderen, moet een vergunning worden geweigerd wanneer een icbe wordt belet haar rechten van deelneming in haar lidstaat van herkomst in de handel te brengen, wanneer zij een vergunning heeft verkregen dient de icbe de vrijheid te hebben om de lidstaat/lidstaten te kiezen waar haar rechten van deelneming overeenkomstig deze richtlijn zullen worden verhandeld.

  25. Om de belangen van de aandeelhouders te vrijwaren en gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen op de markt voor geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging is er voor beleggingsmaatschappijen aanvangskapitaal vereist. Beleggingsmaatschappijen die een beheermaatschappij hebben aangewezen, zijn evenwel gedekt via het extra bedrag aan eigen vermogen van de beheermaatschappij.

  26. Indien er toepasselijke voorschriften inzake bedrijfsvoering en delegatie van taken bestaan, en, indien delegatie volgens het recht van de lidstaat van herkomst is toegestaan, moeten beleggingsmaatschappijen met een vergunning, mutatis mutandis aan zulke voorschriften voldoen, hetzij direct, wanneer zij geen beheersmaatschappij hebben aangewezen die over een vergunning beschikt overeenkomstig deze richtlijn, hetzij indirect, wanneer zij een dergelijke beheermaatschappij hebben aangewezen.

  27. Hoewel consolidatie van icbe’s noodzakelijk is, stuiten fusies van icbe’s in de Gemeenschap nog op tal van moeilijkheden van wettelijke en bestuursrechtelijke aard. Met het oog op een betere werking van de interne markt is het daarom noodzakelijk communautaire voorschriften vast te stellen om fusies tussen icbe’s (en beleggingscompartimenten daarvan) te vergemakkelijken. Hoewel sommige lidstaten waarschijnlijk alleen rechtens bij overeenkomst geregelde fondsen toelaten, zouden grensoverschrijdende fusies tussen alle icbe’s (bij overeenkomst, als trust of bij statuten geregelde fondsen) door elke lidstaat moeten worden toegestaan en erkend, zonder dat de lidstaten in hun nationale wetgeving nieuwe juridische vormen van icbe’s hoeven op te nemen.

  28. Deze richtlijn heeft betrekking op de fusietechnieken die het gebruikelijkst zijn in de lidstaten. De richtlijn vereist niet dat alle lidstaten alle drie technieken in hun nationale recht opnemen, maar dat elke lidstaat een overdracht van fondsen als gevolg van deze fusietechnieken zou moeten erkennen. De richtlijn mag een icbe evenwel niet beletten om uitsluitend op nationaal niveau van andere technieken gebruik te maken, in situaties waarin geen van de bij de fusie betrokken icbe’s voor het grensoverschrijdend verhandelen van haar rechten van deelneming is aangemeld. Deze fusies zullen dan aan de desbetreffende voorschriften van het nationale recht onderworpen blijven. Nationale regels inzake quora mogen geen onderscheid maken tussen binnenlandse en grensoverschrijdende fusies, noch strenger zijn dan de regels voor fusies van vennootschappen.

  29. Ter bescherming van de belangen van beleggers dienen de lidstaten voor te schrijven dat voorgenomen nationale of grensoverschrijdende fusies tussen icbe’s door hun bevoegde autoriteiten moeten worden goedgekeurd. In het geval van grensoverschrijdende fusies dienen de bevoegde autoriteiten van de fuserende icbe de fusie goed te keuren om te waarborgen dat de belangen van de deelnemers die effectief van icbe veranderen naar behoren worden beschermd. Indien bij de fusie meerdere fuserende icbe’s zijn betrokken en deze icbe’s in verschillende lidstaten zijn gevestigd, moeten de bevoegde autoriteiten van elke fuserende icbe in nauw overleg met elkaar, onder meer door een adequate uitwisseling van informatie, de fusie goedkeuren. Daar ook de belangen van de deelnemers in de ontvangende icbe op adequate wijze moeten worden beschermd, dient daarmee rekening te worden gehouden door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat van herkomst van de icbe.

  30. Bovendien moeten de deelnemers in zowel de fuserende als de ontvangende icbe kunnen verzoeken om de inkoop of terugbetaling van hun rechten van deelneming of, indien mogelijk, deze om te zetten in deelnemingen in andere icbe’s met een soortgelijk beleggingsbeleid die worden beheerd door dezelfde beheermaatschappij of door een andere, gelieerde maatschappij. Aan dit recht mogen geen bijkomende kosten verbonden zijn anders dan de kosten die de respectieve icbe uitsluitend in rekening mag brengen om desinvesteringskosten in alle, in de prospectussen van de fuserende en de ontvangende icbe uiteengezette situaties, op te vangen.

  31. Er moet ook in controle van fusies door derden worden voorzien. De bewaarder van elke icbe die bij de fusie is betrokken, dient te controleren of het gemeenschappelijke fusievoorstel in overeenstemming is met de relevante bepalingen van deze richtlijn en met het fondsreglement van de betrokken icbe. Hetzij een bewaarder of een onafhankelijke auditor dient ten behoeve van alle bij de fusie betrokken icbe’s een verslag op te stellen waarin de methoden voor de waardering van de activa en passiva van deze icbe’s en de berekeningsmethode voor de ruilverhouding zoals deze in het gemeenschappelijke fusievoorstel zijn uiteengezet, evenals de feitelijke ruilverhouding en, indien van toepassing, de contante geldwaarde per recht van deelneming, worden gevalideerd. Met het oog op de beperking van de aan grensoverschrijdende fusies verbonden kosten dient het mogelijk te zijn één enkel verslag voor alle betrokken icbe’s op te stellen. De wettelijke auditor van de fuserende icbe(’s) of de ontvangende icbe dient daartoe te worden gemachtigd. Ter wille van de bescherming van de beleggers dienen deelnemers in staat te zijn om desgewenst kosteloos een afschrift van dit verslag te verkrijgen.

  32. Het is van bijzonder belang dat deelnemers afdoende worden geïnformeerd over de voorgenomen fusie en dat hun rechten voldoende beschermd zijn. Hoewel de fusie vooral de belangen van de deelnemers in de fuserende icbe(’s) raakt, dienen ook de belangen van deelnemers in de ontvangende icbe te worden beschermd.

  33. De in deze richtlijn vervatte bepalingen met betrekking tot fusies laten de toepassing van de wetgeving betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, en met name Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties tussen ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”)(5), onverlet.

  34. Het vrij verhandelen van de rechten van deelneming in icbe’s die gemachtigd zijn om tot 100 % van hun eigen activa te beleggen in effecten van eenzelfde uitgevende instelling (staat, territoriaal publiekrechtelijk lichaam enz.), mag rechtstreeks noch middellijk tot gevolg hebben dat de werking van de kapitaalmarkten wordt verstoord of dat de financiering van een lidstaat wordt bemoeilijkt.

  35. De in deze richtlijn opgenomen definitie van effecten is alleen van toepassing met het oog op de doelstellingen van deze richtlijn en laat de diverse definities die in de nationale wetgevingen voor andere, zoals fiscale doeleinden, gehanteerd worden, onverlet. Aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren die zijn uitgegeven door instellingen zoals „building societies” en „industrial and provident societies” en die in de praktijk alleen kunnen worden overgedragen door inkoop door de uitgevende instelling, worden bijgevolg niet door deze definitie bestreken.

  36. Onder geldmarktinstrumenten worden de categorieën verhandelbare instrumenten verstaan die gewoonlijk niet op gereglementeerde markten worden verhandeld maar in op de geldmarkt zozeer, zoals bijvoorbeeld schatkistcertificaten, kortlopend papier van lokale overheden, depositocertificaten, commercial paper, verhandelbaar papier over middellange termijn en bankaccepten.

  37. Het begrip gereglementeerde markten in deze richtlijn stemt overeen met dat in Richtlijn 2004/39/EG.

  38. Het is wenselijk een icbe toe te staan haar activa te beleggen in rechten van deelneming in icbe’s en andere instellingen voor collectieve belegging van het open-end-type die eveneens met toepassing van het beginsel van de risicospreiding in de in deze richtlijn bedoelde liquide financiële activa beleggen. De icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging waarin een icbe belegt, moeten eveneens aan effectief toezicht onderworpen zijn.

  39. De mogelijkheden voor een icbe om te beleggen in icbe’s en andere instellingen voor collectieve belegging moeten tot ontwikkeling kunnen komen. Daarom moet worden gegarandeerd dat die beleggingsactiviteiten geen afbreuk doen aan de bescherming van de belegger. Het verruimen van de mogelijkheden voor icbe’s om te beleggen in de rechten van deelneming van andere icbe’s en instellingen voor collectieve belegging vergt dat voorschriften worden opgenomen betreffende kwantitatieve begrenzingen, informatieverstrekking en het voorkomen van het cascadeverschijnsel.

  40. Gezien de ontwikkelingen op de markten en de voltooiing van de economische en monetaire unie is het wenselijk icbe’s toe te staan in bankdeposito’s te beleggen. Teneinde een adequate liquiditeit van beleggingen in deposito’s te waarborgen, dienen deze deposito’s onmiddellijk opeisbaar of opvraagbaar te zijn. Indien de deposito’s worden aangehouden bij een kredietinstelling met statutaire zetel in een derde land, dient de kredietinstelling onderworpen te zijn aan bedrijfseconomische voorschriften gelijkwaardig aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld.

  41. Afgezien van het geval waarin een icbe overeenkomstig haar fondsreglement of statuten in bankdeposito’s belegt, moet het mogelijk zijn om alle icbe’s toe te staan accessoir ook liquide middelen, zoals onmiddellijk opvraagbare bankdeposito’s, te houden. Het accessoir houden van dergelijke liquide middelen kan o.a. gerechtvaardigd zijn: om lopende of onvoorziene betalingen te kunnen uitvoeren; bij verkopen, gedurende de termijn die noodzakelijk is om de liquide middelen te herbeleggen in effecten, geldmarktinstrumenten of andere in deze richtlijn bedoelde financiële activa; wanneer vanwege ongunstige marktomstandigheden, niet langer dan strikt noodzakelijk is, het verrichten van beleggingen in effecten, geldmarktinstrumenten en andere financiële activa dient te worden opgeschort.

  42. Om redenen in verband met het prudentieel toezicht moeten icbe’s een buitensporige concentratie vermijden in beleggingen waardoor een tegenpartijrisico zou worden aangegaan jegens één en dezelfde instelling of jegens instellingen die tot dezelfde groep behoren.

  43. Het moet icbe’s uitdrukkelijk worden toegestaan om, als onderdeel van hun algemene beleggingsbeleid of voor risicodekkingsdoeleinden, om een vooropgesteld financieel doel of het in het prospectus vermelde risicoprofiel te bereiken, in financiële derivaten te beleggen. Ter wille van de bescherming van de belegger is het noodzakelijk het maximale potentiële risico met betrekking tot afgeleide instrumenten zodanig te beperken dat dit risico de totale nettowaarde van de portefeuille van de icbe niet overschrijdt. Teneinde steeds zicht te hebben op de uit derivatentransacties voortvloeiende risico’s en verplichtingen en de naleving van de beleggingsbegrenzingen te toetsen, moeten deze risico’s en verplichtingen doorlopend worden geëvalueerd en bewaakt. Ten slotte moeten de icbe’s, om bescherming van de belegger door middel van informatieverstrekking te garanderen, de strategieën, technieken en beleggingsbeperkingen met betrekking tot hun derivatentransacties beschrijven.

  44. Maatregelen voor de aanpak van mogelijke tegenstrijdige belangen in producten waarbij het kredietrisico wordt overgedragen door omzetting in effecten, zoals beoogd ten aanzien van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(6) en Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen(7), moeten in alle relevante bepalingen betreffende de financiële sector consistent en samenhangend zijn. De Commissie zal, eveneens ten aanzien van deze richtlijn, passende wetgevingsvoorstellen aanreiken om een dergelijke consistentie en samenhang te bewerkstelligen, na een zorgvuldige beoordeling van het effect van dergelijke voorstellen.

  45. Ten aanzien van OTC-derivaten moeten eisen worden gesteld wat betreft de kwaliteit van de tegenpartijen en instrumenten, alsook met betrekking tot de liquiditeit en de doorlopende evaluatie van de positie. Met deze eisen wordt beoogd de bescherming van de belegger op een adequaat niveau te brengen, dat vrijwel evenwaardig is aan het beschermingsniveau dat beleggers genieten wanneer zij derivaten verwerven waarin op gereglementeerde markten wordt gehandeld.

  46. Derivatentransacties mogen in geen geval worden gebruikt om de in deze richtlijn neergelegde beginselen of voorschriften te omzeilen. Wat OTC-derivaten betreft, moeten aanvullende risicospreidingsregels gelden voor risico’s jegens één en dezelfde tegenpartij of groep tegenpartijen.

  47. Sommige technieken voor portefeuillebeheer door instellingen voor collectieve belegging die overwegend in aandelen of in obligaties beleggen, zijn gebaseerd op het reconstrueren van aandelenindexen of obligatie-indexen. Het is wenselijk icbe’s toe te staan welbekende en erkende aandelenindexen of obligatie-indexen te reconstrueren. Derhalve kan het noodzakelijk zijn soepeler risicospreidingsregels vast te stellen voor icbe’s die met dat doel in aandelen of obligaties beleggen.

  48. Instellingen voor collectieve belegging die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn. In de in deze richtlijn aangegeven gevallen moet het voor een icbe alleen mogelijk zijn dochterondernemingen te hebben wanneer deze nodig zijn om voor zichzelf effectief bepaalde, eveneens in deze richtlijn omschreven werkzaamheden te verrichten. Het is nodig effectief toezicht op icbe’s te garanderen. Het mag een icbe derhalve alleen worden toegestaan een dochteronderneming in een derde land op te richten in de gevallen die in deze richtlijn zijn omschreven en onder de daarin neergelegde voorwaarden. De algemene verplichting om uitsluitend te handelen in het belang van de houders van rechten van deelneming, en met name het streven naar een grotere kostenefficiëntie, machtigen een icbe geenszins tot het nemen van maatregelen die een belemmering zouden kunnen vormen voor een effectieve uitoefening van de toezichthoudende taken door de bevoegde autoriteiten.

  49. De oorspronkelijke versie van Richtlijn 85/611/EEG voorzag in een afwijking van de begrenzing van het percentage van haar activa dat een icbe in effecten van eenzelfde uitgevende instelling mag beleggen in het geval van door een lidstaat uitgegeven of gegarandeerde obligaties en stond in dit kader de icbe’s toe tot 35 % van hun activa met name te beleggen in dergelijke obligaties. Een soortgelijke maar meer beperkte afwijking, is gerechtvaardigd ten aanzien van de obligaties uit de particuliere sector, die zelfs bij het ontbreken van een garantie van staatswege bijzondere garanties voor de belegger bieden krachtens de daarop toepasselijke specifieke regelingen. Het is dientengevolge noodzakelijk de afwijking te doen uitstrekken tot al deze obligaties uit de particuliere sector die voldoen aan gemeenschappelijk vastgestelde criteria en het aan de lidstaten over te laten de lijst op te stellen van de obligaties waaraan zij voornemens zijn, in voorkomend geval, een afwijking te verlenen.

  50. Diverse lidstaten hebben bepalingen vastgesteld die niet-geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging in staat stellen hun activa te poolen in een zogeheten master-fonds. Om icbe’s toe te staan van dergelijke constructies gebruik te maken, is het noodzakelijk feeder-icbe’s die hun activa in een master-icbe willen poolen, vrij te stellen van het verbod om meer dan 10 % of, al naargelang het geval, 20 % van hun activa in één instelling voor collectieve belegging te beleggen. Een dergelijke vrijstelling is gerechtvaardigd omdat de feeder-icbe al of vrijwel al haar activa belegt in de gediversifieerde portefeuille van de master-icbe, die zelf aan de voor icbe’s geldende spreidingsregels is onderworpen.

  51. Teneinde de efficiënte werking van de interne markt te bevorderen en overal in de Gemeenschap eenzelfde niveau van beleggersbescherming te waarborgen, dienen zowel master-feederconstructies waarbij de master en de feeder in dezelfde lidstaat zijn gevestigd als master-feederconstructies waarbij deze in verschillende lidstaten zijn gevestigd, te zijn toegestaan. Om ervoor te zorgen dat beleggers een beter zicht hebben op master-feederconstructies en dat toezichthouders gemakkelijker toezicht op dergelijke constructies kunnen uitoefenen, met name in een grensoverschrijdende situatie, mag een feeder-icbe niet in meer dan één master kunnen beleggen. Teneinde overal in de Gemeenschap eenzelfde niveau van beleggersbescherming te waarborgen, dient de master zelf een toegelaten icbe te zijn. Om een buitensporige administratieve last te voorkomen, hoeven geen grensoverschrijdende transacties te worden aangemeld als een master geen kapitaal aantrekt van bewoners van een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij is gevestigd, maar slechts een of meer feeder-icbe’s in die andere lidstaat heeft.

  52. Ter bescherming van beleggers in feeder-icbe’s dient de belegging van feeder-icbe’s in een master-icbe vooraf te worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder-icbe. Alleen voor de oorspronkelijke belegging in de master-icbe, waar de feeder-icbe het voor beleggingen in een andere icbe gestelde plafond overschrijdt, is toestemming nodig. Om de doeltreffende werking van de interne markt te vergemakkelijken en om een zelfde niveau van beleggersbescherming in de Gemeenschap te waarborgen, moet, voordat de investering van de feeder-icbe in de master-icbe wordt goedgekeurd, worden voldaan aan gedetailleerde voorwaarden, ook met betrekking tot de voor te leggen documenten en de te verstrekken informatie.

  53. Teneinde een feeder-icbe in staat te stellen de belangen van haar deelnemers optimaal te behartigen en haar in een zodanige positie te plaatsen dat zij van de master-icbe alle voor het vervullen van haar verplichtingen benodigde informatie en documenten kan verkrijgen, dienen de feeder en de master-icbe een bindende en afdwingbare overeenkomst aan te gaan. Indien zowel de feeder- als de master- icbe evenwel door dezelfde beheermaatschappij wordt beheerd, zou het moeten volstaan dat de laatste interne bedrijfsvoeringsregels opstelt. Een overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen ofwel de bewaarders ofwel de auditors van de feeder-icbe en de master-icbe dient de doorstroming van de informatie en documenten te garanderen die de bewaarder of auditor van de feeder-icbe nodig hebben om hun taken te kunnen vervullen. De richtlijn moet waarborgen dat de bewaarders of auditors bij de naleving van deze vereisten geen overtredingen begaan in verband met eventuele restricties voor de openbaarmaking van informatie of op het vlak van de gegevensbescherming.

  54. Teneinde een hoog niveau van bescherming van de belangen van beleggers in een feeder-icbe te waarborgen, dienen het prospectus, de essentiële beleggersinformatie en alle publicitaire mededelingen aan de specifieke kenmerken van master-feederconstructies te zijn aangepast. De belegging van de feeder-icbe in de master-icbe dient onverlet te laten dat de feeder-icbe zelf, hetzij op verzoek van haar deelnemers rechten van deelneming mag terugkopen of verzilveren, hetzij de belangen van haar deelnemers optimaal mag behartigen.

  55. In het kader van deze richtlijn moeten deelnemers beschermd zijn tegen het in rekening brengen van ongerechtvaardigde extra kosten door een voor master-icbe’s geldend verbod op het aanrekenen van inschrijvings- of aflossingskosten aan feeder-icbe’s. De master-icbe moet evenwel inschrijvings- en aflossingskosten kunnen aanrekenen aan andere beleggers in de master-icbe.

  56. De omzettingsregels dienen een bestaande icbe in staat te stellen zich tot een feeder-icbe om te vormen. Tegelijkertijd dienen deze regels de deelnemers afdoende te beschermen. Daar omvorming tot een fundamentele wijziging van het beleggingsbeleid leidt, dient de icbe die zich omvormt, ertoe te worden verplicht haar deelnemers voldoende informatie te verstrekken, zodat deze in staat zijn te beslissen of zij hun belegging behouden. De bevoegde autoriteiten mogen van de feeder-icbe niet meer of andere informatie eisen dan die welke reeds gespecificeerd is in deze richtlijn.

  57. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master-icbe in kennis worden gesteld van een onregelmatigheid betreffende de master-icbe of ontdekken dat de master-icbe de bepalingen van deze richtlijn niet naleeft, kunnen zij indien nodig besluiten passende acties te ondernemen om ervoor te zorgen dat de deelnemers in de master-icbe hierover worden ingelicht.

  58. De lidstaten dienen een duidelijk onderscheid te maken tussen publicitaire mededelingen en de informatie die krachtens deze richtlijn aan beleggers moet worden verstrekt. De verplicht aan beleggers te verstrekken informatie omvat essentiële beleggersinformatie, het prospectus, jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen.

  59. Aan beleggers dient, zonder kosten en ruim voor inschrijving voor de icbe, in een specifiek document essentiële beleggersinformatie te worden verstrekt om hen te helpen met kennis van zaken beleggingsbeslissingen te nemen. Deze essentiële beleggersinformatie mag alleen de essentiële elementen bevatten die noodzakelijk zijn om dergelijke beslissingen te nemen. De aard van de informatie die in de essentiële beleggersinformatie dient te worden opgenomen, moet volledig worden geharmoniseerd om een adequate beleggersbescherming en vergelijkbaarheid te garanderen. De essentiële beleggersinformatie dient in beknopte vorm te worden gepresenteerd. Eén enkel kort document, waarin de informatie in een welbepaalde volgorde is vermeld, is het meest geschikt om de voor kleine beleggers aangewezen duidelijkheid en eenvoud van presentatie te bereiken en zou tevens zinvolle vergelijkingen mogelijk maken, met name van kosten en risicoprofiel, die relevant zijn voor het beleggingsbesluit.

  60. De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat stellen het publiek in een speciaal daarvoor bestemde afdeling van hun website, essentiële beleggersinformatie ter beschikking, die betrekking heeft op alle icbe’s die in de betrokken lidstaten zijn goedgekeurd.

  61. Voor alle icbe’s dient essentiële beleggersinformatie te worden opgesteld. Beheermaatschappijen of, in voorkomend geval, beleggingsmaatschappijen dienen de essentiële beleggersinformatie aan de relevante entiteiten te verstrekken, overeenkomstig de toegepaste verkoopmethode (rechtstreekse verkoop of verkoop via intermediairs). Intermediairs dienen essentiële beleggersinformatie te verstrekken aan cliënten en potentiële cliënten.

  62. Icbe’s zouden hun rechten van deelneming in andere lidstaten moeten kunnen verkopen, afhankelijk van een kennisgevingsprocedure die op een betere communicatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is gebaseerd. Nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de icbe het volledige kennisgevingsdossier hebben doorgezonden, mag de lidstaat van ontvangst van de icbe niet in staat zijn om zich tegen de toegang tot zijn markt door een in een andere lidstaat gevestigde icbe te verzetten, en evenmin om de door die andere lidstaat verleende toelating aan te vechten.

  63. Icbe’s moeten hun rechten van deelneming alleen kunnen verkopen, wanneer zij de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er faciliteiten zijn ingericht om betalingen te doen aan deelnemers, om rechten van deelneming terug te kopen of te verzilveren en om de informatie beschikbaar te stellen die icbe’s verplicht zijn te verstrekken.

  64. Om de grensoverschrijdende verhandeling van rechten van deelneming in een icbe te bevorderen, dienen de voor de verhandeling van rechten van deelneming in de icbe getroffen regelingen aan de in de lidstaat van ontvangst van de icbe van toepassing zijnde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te worden getoetst nadat de icbe toegang tot de markt van deze lidstaat heeft gekregen. Deze toetsing kan betrekking hebben op de toepasselijkheid van verkoopregelingen, met name van distributieregelingen en de verplichting om publicitaire mededelingen op een correcte, duidelijke en niet-misleidende wijze te presenteren. Deze richtlijn belet de bevoegde autoriteiten van het land van ontvangst evenwel niet om te toetsen of de marketingcommunicatie, waarvan de essentiële beleggersinformatie, het prospectus en jaarlijkse en halfjaarlijkse rapportage geen deel uitmaken, in overeenstemming met het nationale recht is, voordat de icbe daarvan gebruik kan maken, mits een dergelijke toetsing niet discriminerend is en deze icbe de toegang tot de markt niet belet.

  65. Omwille van een betere rechtszekerheid moet ervoor worden gezorgd dat een icbe die haar rechten van deelneming op grensoverschrijdende basis verhandelt, vlot toegang heeft tot complete informatie, in de vorm van een elektronische publicatie en in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is, over de in de lidstaat van ontvangst van de icbe toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die specifiek betrekking hebben op regelingen voor de verhandeling van rechten van deelneming in icbe’s. De aansprakelijkheid ten aanzien van dergelijke publicaties dient onder de nationale wetgeving te vallen.

  66. Om de toegang van een icbe tot de markten van andere lidstaten te bevorderen, mag enkel van de icbe worden verlangd dat zij de essentiële beleggersinformatie vertaalt in de officiële taal of een van de officiële talen van een lidstaat van ontvangst van de icbe, dan wel in een taal die door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat is goedgekeurd. In de essentiële beleggersinformatie dient (dienen) de ta(a)l(en) te worden vermeld waarin andere verplicht te verstrekken documenten en aanvullende informatie beschikbaar zijn. De icbe dient verantwoordelijk te zijn voor het maken van deze vertalingen en besluit of een gewone dan wel een beëdigde vertaling vereist is.

  67. Om de toegang tot de markten van andere lidstaten te vergemakkelijken, is het belangrijk dat er geen kennisgevingskosten zijn.

  68. De lidstaten moeten de nodige administratieve en organisatorische maatregelen nemen om samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten mogelijk te maken, onder meer door bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen deze autoriteiten, die kunnen voorzien in het vrijwillig delegeren van taken.

  69. De convergentie van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten dient te worden versterkt om de eenvormige handhaving van deze richtlijn in alle lidstaten te bewerkstelligen. Een gemeenschappelijk minimumpakket van bevoegdheden die aansluiten bij die welke krachtens andere communautaire wetgeving inzake financiële diensten aan de bevoegde autoriteiten zijn toegekend, moet de doelmatigheid van het toezicht garanderen. Voorts moeten lidstaten sanctieregels vaststellen, eventueel met inbegrip van strafrechtelijke of administratieve sancties, alsmede administratieve maatregelen, die van toepassing zijn op overtredingen van de onderhavige richtlijn. Lidstaten moeten ook de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden gehandhaafd.

  70. De bepalingen betreffende de uitwisseling van informatie tussen de nationale bevoegde autoriteiten en de wederzijdse bijstands- en samenwerkingsplicht dienen te worden versterkt.

  71. Met het oog op grensoverschrijdende dienstverlening moeten duidelijke bevoegdheden worden toegewezen aan de respectieve bevoegde autoriteiten, teneinde lacunes of overlappingen te vermijden in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving.

  72. De bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de juiste uitoefening van de toezichthoudende taken door de bevoegde autoriteiten doelen ook op het toezicht op geconsolideerde basis, dat op een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is dient te worden uitgeoefend wanneer de communautaire rechtsregels een dergelijk toezicht voorschrijven. In zulke gevallen moeten de autoriteiten waaraan om een vergunning is gevraagd, de autoriteiten kunnen identificeren die bevoegd zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis op deze icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is.

  73. Het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst vereist dat de bevoegde autoriteiten een vergunning intrekken of weigeren, wanneer uit bepaalde gegevens, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de plaats van vestiging of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat de icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere lidstaat, waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen.

  74. Bepaalde praktijken zoals fraude of misbruik van voorkennis, ook al hebben zij betrekking op andere ondernemingen dan icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, kunnen toch de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan aantasten.

  75. Het is dienstig te voorzien in de mogelijkheid van uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en autoriteiten of organen die uit hoofde van hun functie bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel. Teneinde het vertrouwelijke karakter van de doorgegeven informatie te bewaren, moet het aantal geadresseerden bij dergelijke uitwisselingenstrikt beperkt blijven.

  76. Er moet bepaald worden onder welke voorwaarden de genoemde uitwisseling van informatie is toegestaan.

  77. Wanneer bepaald is dat informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten mag worden doorgegeven, mogen deze autoriteiten aan hun instemming eventueel strikte voorwaarden verbinden.

  78. Ook dient uitwisseling van informatie te worden toegestaan tussen de bevoegde autoriteiten enerzijds en centrale banken, instellingen met een soortgelijke taak als centrale banken, in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, of in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen, anderzijds.

  79. In deze richtlijn moet dezelfde regeling inzake het beroepsgeheim worden ingevoerd voor de autoriteiten die belast zijn met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op icbe’s en aan ondernemingen die bijdragen tot het verlenen van vergunningen en het uitoefenen van toezicht, alsook dezelfde mogelijkheden voor de uitwisseling van informatie, als die welke zijn bepaald voor de autoriteiten belast met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen.

  80. Ter versterking van het bedrijfseconomische toezicht op icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn en ter bescherming van de cliënten van icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, dienen met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen de bevoegde autoriteiten snel in kennis te stellen wanneer zij, in de in deze richtlijn bedoelde gevallen, in de uitvoering van hun taken kennis krijgen van feiten die van dien aard zijn dat zij de financiële positie of de administratieve en boekhoudkundige organisatie van een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is waarschijnlijk ernstig kunnen aantasten.

  81. Het is gelet op het doel van deze richtlijn wenselijk dat de lidstaten bepalen dat deze verplichting in alle gevallen geldt wanneer dergelijke feiten door een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon worden geconstateerd in de uitvoering van zijn taken bij een onderneming die met een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is nauwe banden heeft.

  82. De aan de met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen opgelegde verplichting om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten mededeling te doen van bepaalde feiten of besluiten met betrekking tot een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is, welke zij in de uitvoering van hun taken bij een entiteit die noch een icbe is, noch een onderneming die bij het bedrijf van een icbe betrokken is constateren, houdt op zich geen wijziging in van de aard van hun taken bij deze entiteit, noch van de wijze waarop zij zich van hun taak bij die entiteit dienen te kwijten.

  83. Deze richtlijn mag geen invloed hebben op de nationale regelgeving inzake belastingheffing, met inbegrip van regelingen die de lidstaten kunnen opleggen om de naleving van deze regels op hun grondgebied te waarborgen.

  84. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8).

  85. De Commissie dient met name de bevoegdheid te krijgen de volgende tenuitvoerleggingsmaatregelen vast te stellen. Wat beheermaatschappijen betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de details specificeren met betrekking tot organisatorische eisen, risicobeheer, belangenconflicten en gedragsregels. Wat de bewaarders betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de maatregelen specificeren die de bewaarders moeten nemen om te voldoen om hun verplichtingen, met betrekking tot een icbe die wordt beheerd door een beheersmaatschappij die is gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de icbe en de details van de overeenkomst tussen de bewaarder en de beheermaatschappij specificeren. Deze uitvoeringsmaatregelen moeten de uniforme toepassing vergemakkelijken van de verplichtingen van beheermaatschappijen en bewaarders maar mogen niet als voorwaarde worden gesteld voor de uitoefening van het recht van beheermaatschappijen om werkzaamheden te verrichten, waarvoor zij in hun land van herkomst een vergunning hebben gekregen voor de Gemeenschap, door de oprichting van bijkantoren of in het kader van de vrijheid om diensten te verrichten, met inbegrip van het beheer van icbe’s in een andere lidstaat.

  86. Wat fusies betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de gedetailleerde inhoud van de desbetreffende informatie en de wijze waarop deze aan deelnemers moet worden verstrekt, specificeren.

  87. Wat master-feederconstructies betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die het volgende specificeren: de inhoud van de overeenkomst tussen master en feeder of van de interne bedrijfsvoeringsregels, de inhoud van de overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen ofwel de bewaarders ofwel de auditors van de icbe, de definitie van maatregelen die geschikt zijn om het tijdstip van de berekening en de publicatie van hun intrinsieke waarde te coördineren om market timing te vermijden, de gevolgen van de fusie van de master voor de toelating van de feeder, de soorten bij de master geconstateerde onregelmatigheden die aan de feeder moeten worden meegedeeld, de vorm waarin de desbetreffende informatie aan deelnemers moet worden verstrekt in geval van de omzetting van een icbe in een feeder-icbe en de procedure voor het verschaffen van dergelijke informatie, de procedure voor de waardering en auditing van de overdracht van de activa van een feeder aan een master en de rol van de bewaarder van de feeder in dit proces.

  88. Wat de bepalingen inzake de informatieverstrekking betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen om het volgende specificeren: de specifieke voorwaarden waaraan moet worden voldaan als het prospectus wordt verstrekt op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt, de gedetailleerde en volledige inhoud, vorm en presentatie van essentiële beleggersinformatie rekening houdend met het verschillende karakter of de verschillende compartimenten van de betrokken icbe, en de specifieke voorwaarden voor het verschaffen van essentiële beleggersinformatie op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt.

  89. Wat de kennisgeving betreft, moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die de reikwijdte van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst te publiceren informatie over de toepasselijke lokale voorschriften en de technische bijzonderheden over de toegang door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst tot opgeslagen en geactualiseerde documenten van de icbe specificeren.

  90. De Commissie dient ook de bevoegdheid te krijgen om onder meer de definities te verduidelijken, en om de terminologie te kunnen gelijktrekken met en de definities te kunnen afstemmen op latere besluiten betreffende icbe’s en aanverwante aangelegenheden.

  91. Daar de in de overwegingen 85 tot en met 90 bedoelde maatregelen maatregelen van algemene strekking betreffen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn door deze met nieuwe niet-essentiële onderdelen aan te vullen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

  92. Daar de doelstellingen van deze richtlijn van het overwogen optreden onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, voor zover deze de vaststelling inhouden van voorschriften met gemeenschappelijke elementen die op communautair niveau toepasbaar zijn, en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van die voorschriften, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  93. De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de richtlijnen die zij herschikt materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

  94. Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.

  95. In overeenstemming met punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake „Beter wetgeven”(9), worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

1.

Deze richtlijn is van toepassing op instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) die op het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd.

2.

Voor de toepassing van deze richtlijn en behoudens artikel 3, wordt onder icbe’s verstaan een instelling:

  1. waarvan het uitsluitende doel is de collectieve belegging in effecten of in andere in artikel 50, lid 1, bedoelde liquide financiële activa van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, en

  2. waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder handelen van een icbe om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.

De lidstaten kunnen toestaan dat een icbe uit meerdere beleggingscompartimenten bestaat.

3.

De in lid 2 bedoelde instellingen kunnen rechtens geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij), als trust (unit trust) dan wel bij statuten (beleggingsmaatschappij).

Voor de toepassing van deze richtlijn omvatten:

  1. „beleggingsfondsen” ook unit trusts;

  2. „rechten van deelneming” in icbe’s ook aandelen van icbe’s.

4.

Aan deze richtlijn zijn niet onderworpen beleggingsmaatschappijen waarvan de activa via dochterondernemingen voornamelijk worden belegd in andere waarden dan effecten.

5.

De lidstaten verbieden de icbe’s die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zich om te zetten in een instelling voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn valt.

6.

Indien een icbe uit een andere lidstaat zijn rechten van deelneming verhandelt op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst, mag deze lidstaat van ontvangst noch voor bedoelde icbe’s noch voor de door hem uitgegeven rechten van deelneming, andere bepalingen voorschrijven op het door deze richtlijn bestreken gebied, zulks behoudens de bepalingen van het gemeenschapsrecht op het gebied van het kapitaalverkeer en behoudens de artikelen 91 en 92 en artikel 108, lid 1, tweede alinea.

7.

Onverminderd dit hoofdstuk kunnen lidstaten de op hun grondgebied gevestigde icbe’s onderwerpen aan strengere bepalingen dan die van deze richtlijn, alsmede aan aanvullende bepalingen, mits deze algemeen gelden en niet strijdig zijn met deze richtlijn.

1.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „bewaarder”: een instelling die belast is met de in de artikelen 22 en 32 omschreven taken en die onderworpen is aan de overige in hoofdstuk IV en hoofdstuk V, afdeling 3, vastgestelde bepalingen;

  2. „beheermaatschappij”: een maatschappij waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s in de vorm van beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen (collectief beheer van beleggingsportefeuilles van icbe’s);

  3. „lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij”: de lidstaat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft;

  4. „lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij”: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en op het grondgebied waarvan een beheermaatschappij een bijkantoor heeft of diensten verricht;

  5. „lidstaat van herkomst van een icbe”: de lidstaat waar de icbe overeenkomstig artikel 5 is toegelaten;

  6. „lidstaat van ontvangst van een icbe”: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst van de icbe is en waar de rechten van deelneming van de icbe worden aangeboden;

  7. „bijkantoor”: een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beheermaatschappij en die de diensten verricht waarvoor de beheermaatschappij een vergunning heeft gekregen;

  8. „bevoegde autoriteiten”: de autoriteiten die elke lidstaat krachtens artikel 97 aanwijst;

  9. „nauwe banden”: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:

    1. een deelneming, d.w.z. het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband in bezit hebben van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming, of

    2. een zeggenschapsband, d.w.z. de band die bestaat tussen een „moederonderneming” en een „dochteronderneming” als omschreven in de artikelen 1 en 2 van de zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub 9, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening(10) en in alle in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 83/349/EEG bedoelde gevallen, of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

  10. „gekwalificeerde deelneming”: het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beheermaatschappij van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beheermaatschappij waarin wordt deelgenomen;

  11. „aanvangskapitaal”: het vermogen als bedoeld in artikel 57, onder a) en b), van Richtlijn 2006/48/EG;

  12. „eigen vermogen”: het eigen vermogen als omschreven in Richtlijn 2006/48/EG, titel V, hoofdstuk 2, afdeling 1;

  13. „duurzame drager”: elk hulpmiddel dat een belegger in staat stelt om persoonlijk aan die belegger gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;

  14. „effecten”:

    1. aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren („aandelen”);

    2. obligaties en andere schuldinstrumenten („obligaties”);

    3. alle andere verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven;

  15. „geldmarktinstrumenten”: instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt verhandeld worden, liquide zijn en waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld.

  16. onder „fusie” wordt verstaan de rechtshandeling waarbij:

    1. een of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;

    2. twee of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een door hen op te richten icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;

    3. een of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, die blijven bestaan tot ze kwijting voor hun uitstaande schulden hebben gekregen, hun netto-activa overdragen aan een ander beleggingscompartiment van dezelfde icbe, aan een icbe die ze vormen of aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”.

  17. onder „grensoverschrijdende fusie” wordt een fusie tussen icbe’s verstaan:

    1. waarvan er ten minste twee in verschillende lidstaten zijn gevestigd, of

    2. die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd tot een nieuw opgerichte icbe die in een andere lidstaat is gevestigd.

  18. onder „binnenlandse fusie” verstaan een fusie van icbe’s die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd wanneer ten minste één van de betrokken icbe’s daarvan overeenkomstig artikel 93 in kennis is gesteld.

2.

Voor de toepassing van lid 1, onder b), omvatten de normale werkzaamheden van een beheermaatschappij de in bijlage II vermelde taken.

3.

Voor de toepassing van lid 1, onder g), worden verscheidene bedrijfszetels in eenzelfde lidstaat van een beheermaatschappij met hoofdkantoor in een andere lidstaat als één enkel bijkantoor beschouwd.

4.

Voor de toepassing van lid 1, onder i), punt ii), geldt het volgende:

  1. elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

  2. situaties waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met dezelfde persoon, worden ook geacht een nauwe band tussen deze personen te vormen.

5.

Voor de toepassing van lid 1, onder j), worden de stemrechten, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten(11), in aanmerking genomen.

6.

Voor de toepassing van lid 1, onder l), zijn de artikelen 13 tot en met 16 van Richtlijn 2006/49/EG van overeenkomstige toepassing.

7.

Voor de toepassing van lid 1, onder n), wordt onder effecten niet de in artikel 51 bedoelde technieken en instrumenten verstaan.

Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende ondernemingen:

  1. instellingen voor collectieve belegging van het closed-end-type;

  2. instellingen voor collectieve belegging die kapitaal aantrekken zonder de verkoop van hun rechten van deelneming bij het publiek in de Gemeenschap of in enig deel ervan te bevorderen;

  3. instellingen voor collectieve belegging waarvan de rechten van deelneming krachtens het fondsreglement dan wel de statuten van de beleggingsmaatschappij alleen aan het publiek van derde landen mogen worden verkocht;

  4. soorten instellingen voor collectieve belegging die zijn aangewezen bij of krachtens de wet van de lidstaat waar de instelling voor collectieve belegging is gevestigd en waarvoor de in hoofdstuk VII en in artikel 83 bedoelde voorschriften, gezien hun beleid inzake beleggingen en het aangaan van leningen, niet geschikt zijn.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een icbe geacht te zijn gevestigd in haar lidstaat van herkomst.

Artikel 1

1.

Deze richtlijn is van toepassing op instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) die op het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd.

2.

Voor de toepassing van deze richtlijn en behoudens artikel 3, wordt onder icbe’s verstaan een instelling:

  1. waarvan het uitsluitende doel is de collectieve belegging in effecten of in andere in artikel 50, lid 1, bedoelde liquide financiële activa van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, en

  2. waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder handelen van een icbe om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.

De lidstaten kunnen toestaan dat een icbe uit meerdere beleggingscompartimenten bestaat.

3.

De in lid 2 bedoelde instellingen kunnen rechtens geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij), als trust (unit trust) dan wel bij statuten (beleggingsmaatschappij).

Voor de toepassing van deze richtlijn omvatten:

  1. „beleggingsfondsen” ook unit trusts;

  2. „rechten van deelneming” in icbe’s ook aandelen van icbe’s.

4.

Aan deze richtlijn zijn niet onderworpen beleggingsmaatschappijen waarvan de activa via dochterondernemingen voornamelijk worden belegd in andere waarden dan effecten.

5.

De lidstaten verbieden de icbe’s die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zich om te zetten in een instelling voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn valt.

6.

Indien een icbe uit een andere lidstaat zijn rechten van deelneming verhandelt op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst, mag deze lidstaat van ontvangst noch voor bedoelde icbe’s noch voor de door hem uitgegeven rechten van deelneming, andere bepalingen voorschrijven op het door deze richtlijn bestreken gebied, zulks behoudens de bepalingen van het gemeenschapsrecht op het gebied van het kapitaalverkeer en behoudens de artikelen 91 en 92 en artikel 108, lid 1, tweede alinea.

7.

Onverminderd dit hoofdstuk kunnen lidstaten de op hun grondgebied gevestigde icbe’s onderwerpen aan strengere bepalingen dan die van deze richtlijn, alsmede aan aanvullende bepalingen, mits deze algemeen gelden en niet strijdig zijn met deze richtlijn.

Artikel 2

1.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „bewaarder”: een instelling die belast is met de in de artikelen 22 en 32 omschreven taken en die onderworpen is aan de overige in hoofdstuk IV en hoofdstuk V, afdeling 3, vastgestelde bepalingen;

  2. „beheermaatschappij”: een maatschappij waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s in de vorm van beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen (collectief beheer van beleggingsportefeuilles van icbe’s);

  3. „lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij”: de lidstaat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft;

  4. „lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij”: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en op het grondgebied waarvan een beheermaatschappij een bijkantoor heeft of diensten verricht;

  5. „lidstaat van herkomst van een icbe”: de lidstaat waar de icbe overeenkomstig artikel 5 is toegelaten;

  6. „lidstaat van ontvangst van een icbe”: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst van de icbe is en waar de rechten van deelneming van de icbe worden aangeboden;

  7. „bijkantoor”: een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beheermaatschappij en die de diensten verricht waarvoor de beheermaatschappij een vergunning heeft gekregen;

  8. „bevoegde autoriteiten”: de autoriteiten die elke lidstaat krachtens artikel 97 aanwijst;

  9. „nauwe banden”: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:

    1. een deelneming, d.w.z. het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband in bezit hebben van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming, of

    2. een zeggenschapsband, d.w.z. de band die bestaat tussen een „moederonderneming” en een „dochteronderneming” als omschreven in de artikelen 1 en 2 van de zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub 9, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening(10) en in alle in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 83/349/EEG bedoelde gevallen, of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

  10. „gekwalificeerde deelneming”: het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beheermaatschappij van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beheermaatschappij waarin wordt deelgenomen;

  11. „aanvangskapitaal”: het vermogen als bedoeld in artikel 57, onder a) en b), van Richtlijn 2006/48/EG;

  12. „eigen vermogen”: het eigen vermogen als omschreven in Richtlijn 2006/48/EG, titel V, hoofdstuk 2, afdeling 1;

  13. „duurzame drager”: elk hulpmiddel dat een belegger in staat stelt om persoonlijk aan die belegger gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;

  14. „effecten”:

    1. aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren („aandelen”);

    2. obligaties en andere schuldinstrumenten („obligaties”);

    3. alle andere verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven;

  15. „geldmarktinstrumenten”: instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt verhandeld worden, liquide zijn en waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld.

  16. onder „fusie” wordt verstaan de rechtshandeling waarbij:

    1. een of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;

    2. twee of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een door hen op te richten icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;

    3. een of meer icbe’s of beleggingscompartimenten daarvan, de „fuserende icbe's”, die blijven bestaan tot ze kwijting voor hun uitstaande schulden hebben gekregen, hun netto-activa overdragen aan een ander beleggingscompartiment van dezelfde icbe, aan een icbe die ze vormen of aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de „ontvangende icbe”.

  17. onder „grensoverschrijdende fusie” wordt een fusie tussen icbe’s verstaan:

    1. waarvan er ten minste twee in verschillende lidstaten zijn gevestigd, of

    2. die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd tot een nieuw opgerichte icbe die in een andere lidstaat is gevestigd.

  18. onder „binnenlandse fusie” verstaan een fusie van icbe’s die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd wanneer ten minste één van de betrokken icbe’s daarvan overeenkomstig artikel 93 in kennis is gesteld.

2.

Voor de toepassing van lid 1, onder b), omvatten de normale werkzaamheden van een beheermaatschappij de in bijlage II vermelde taken.

3.

Voor de toepassing van lid 1, onder g), worden verscheidene bedrijfszetels in eenzelfde lidstaat van een beheermaatschappij met hoofdkantoor in een andere lidstaat als één enkel bijkantoor beschouwd.

4.

Voor de toepassing van lid 1, onder i), punt ii), geldt het volgende:

  1. elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

  2. situaties waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met dezelfde persoon, worden ook geacht een nauwe band tussen deze personen te vormen.

5.

Voor de toepassing van lid 1, onder j), worden de stemrechten, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten(11), in aanmerking genomen.

6.

Voor de toepassing van lid 1, onder l), zijn de artikelen 13 tot en met 16 van Richtlijn 2006/49/EG van overeenkomstige toepassing.

7.

Voor de toepassing van lid 1, onder n), wordt onder effecten niet de in artikel 51 bedoelde technieken en instrumenten verstaan.

Artikel 3

Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende ondernemingen:

  1. instellingen voor collectieve belegging van het closed-end-type;

  2. instellingen voor collectieve belegging die kapitaal aantrekken zonder de verkoop van hun rechten van deelneming bij het publiek in de Gemeenschap of in enig deel ervan te bevorderen;

  3. instellingen voor collectieve belegging waarvan de rechten van deelneming krachtens het fondsreglement dan wel de statuten van de beleggingsmaatschappij alleen aan het publiek van derde landen mogen worden verkocht;

  4. soorten instellingen voor collectieve belegging die zijn aangewezen bij of krachtens de wet van de lidstaat waar de instelling voor collectieve belegging is gevestigd en waarvoor de in hoofdstuk VII en in artikel 83 bedoelde voorschriften, gezien hun beleid inzake beleggingen en het aangaan van leningen, niet geschikt zijn.

Artikel 4

HOOFDSTUK II TOELATING VAN DE ICBE

Artikel 5

HOOFDSTUK III VERPLICHTINGEN BETREFFENDE BEHEERMAATSCHAPPIJEN

AFDELING 1 Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

AFDELING 2 Betrekkingen met derde landen

Artikel 9

AFDELING 3 Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

AFDELING 4 Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

HOOFDSTUK IV VERPLICHTINGEN BETREFFENDE DE BEWAARDER

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

HOOFDSTUK V VERPLICHTINGEN BETREFFENDE BELEGGINGSMAATSCHAPPIJEN

AFDELING 1 Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

AFDELING 2 Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 30

Artikel 31

AFDELING 3 Verplichtingen betreffende de bewaarder

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

HOOFDSTUK VI FUSIES VAN ICBE’S

AFDELING 1 Beginsel en goedkeuring

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

AFDELING 2 Controle door derden, verstrekking van informatie aan deelnemers en andere rechten van deelnemers

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

AFDELING 3 Kosten en ingaan van de fusie

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

HOOFDSTUK VII VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT HET BELEGGINGSBELEID VAN ICBE’S

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 57

HOOFDSTUK VIII MASTER-FEEDERCONSTRUCTIES

AFDELING 1 Toepassingsgebied en goedkeuring

Artikel 58

Artikel 59

AFDELING 2 Gemeenschappelijke bepalingen voor feeder- en master-icbe’s

Artikel 60

AFDELING 3 Bewaarders en auditors

Artikel 61

Artikel 62

AFDELING 4 Verplichtingen inzake informatieverstrekking en publicitaire mededelingen

Artikel 63

AFDELING 5 Omzetting van bestaande icbe’s in feeder-icbe’s en verandering van master-icbe’s

Artikel 64

AFDELING 6 Verplichtingen en bevoegde autoriteiten

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

HOOFDSTUK IX VERPLICHTINGEN IN VERBAND MET DE AAN BELEGGERS TE VERSTREKKEN INFORMATIE

AFDELING 1 Openbaarmaking van een prospectus en van periodieke verslagen

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

AFDELING 2 Openbaarmaking van andere informatie

Artikel 76

Artikel 77

AFDELING 3 Essentiële beleggersinformatie

Artikel 78

Artikel 79

Artikel 80

Artikel 81

Artikel 82

HOOFDSTUK X ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE ICBE

Artikel 83

Artikel 84

Artikel 85

Artikel 86

Artikel 87

Artikel 88

Artikel 89

Artikel 90

HOOFDSTUK XI BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ICBE’S DIE HUN RECHTEN VAN DEELNEMING VERHANDELEN IN ANDERE LIDSTATEN DAN DIE WAAR ZIJ GEVESTIGD ZIJN

Artikel 91

Artikel 92

Artikel 93

Artikel 94

Artikel 95

Artikel 96

HOOFDSTUK XII BEPALINGEN BETREFFENDE DE AUTORITEITEN DIE MET HET VERSTREKKEN VAN TOELATINGEN EN MET HET TOEZICHT ZIJN BELAST

Artikel 97

Artikel 98

Artikel 99

Artikel 100

Artikel 101

Artikel 102

Artikel 103

Artikel 104

Artikel 105

Artikel 106

Artikel 107

Artikel 108

Artikel 109

Artikel 110

HOOFDSTUK XIII EUROPEES COMITÉ VOOR HET EFFECTENBEDRIJF

Artikel 111

Artikel 112

HOOFDSTUK XIV UITZONDERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

AFDELING 1 Uitzonderingsbepalingen

Artikel 113

Artikel 114

AFDELING 2 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 115

Artikel 116

Artikel 117

Artikel 118

Artikel 119

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IVConcordantietabel