Home

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(3), Richtlijn 78/473/EEG van de Raad van 30 mei 1978 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op het gebied van de communautaire co-assurantie(4), Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering(5), Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten(6), Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering)(7), Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep(8), Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen(9), Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering(10) en Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering(11). Ter wille van de duidelijkheid dient tot een herschikking van deze richtlijnen te worden overgegaan.

  2. Ter vergemakkelijking van de toegang tot en de uitoefening van verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten dienen de grootste verschillen die op het gebied van de voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen geldende voorschriften tussen de nationale wetgevingen bestaan, te worden afgeschaft. Er dient derhalve een rechtskader tot stand te worden gebracht om verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de mogelijkheid te bieden op de gehele interne markt het verzekeringsbedrijf uit te oefenen, opdat het voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in de Gemeenschap gemakkelijker wordt gemaakt aldaar verbintenissen en de daaraan verbonden risico’s aan te gaan.

  3. Voor de goede werking van de interne markt is het dienstig dat gecoördineerde voorschriften voor het toezicht op verzekeringsgroepen en, met het oog op de bescherming van schuldeisers, voor de saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures ten aanzien van verzekeringsondernemingen worden vastgesteld.

  4. Het is passend dat bepaalde ondernemingen die verzekeringsdiensten verrichten, wegens hun omvang, hun rechtsvorm, hun aard (d.w.z. hun nauwe band met publieke verzekeringsstelsels) of de specifieke diensten die zij aanbieden, niet onder het bij deze richtlijn ingestelde kader vallen. Het is voorts wenselijk dat in verscheidene lidstaten bepaalde instellingen waarvan de activiteiten zich over een zeer beperkte sector uitstrekken en wettelijk tot een bepaald gebied of tot bepaalde personen zijn beperkt, van het toepassingsgebied worden uitgesloten.

  5. Zeer kleine verzekeringsondernemingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, waaronder bruto premie-inkomsten van minder dan 5 miljoen EUR, worden van het toepassingsgebied van deze richtlijn uitgesloten. Alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die reeds een vergunning overeenkomstig de huidige richtlijnen hebben, dienen die vergunning echter te behouden wanneer deze richtlijn ten uitvoer wordt gelegd. Ondernemingen die van het toepassingsgebied van deze richtlijn uitgesloten zijn, moeten gebruik kunnen maken van de door het Verdrag gegarandeerde fundamentele vrijheden. Deze ondernemingen kunnen ervoor kiezen een vergunning overeenkomstig deze richtlijn aan te vragen om voordeel te halen uit de in de hele Gemeenschap geldende vergunning waarin deze richtlijn voorziet.

  6. De lidstaten mogen vereisen dat ondernemingen die verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten uitoefenen en van het toepassingsgebied van deze richtlijn uitgesloten zijn, zich laten registreren. De lidstaten mogen ook prudentieel en wettelijk toezicht op deze ondernemingen uitoefenen.

  7. Bij Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid(12), Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening(13), Tweede Richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven(14), Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten(15) en Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(16) worden algemene voorschriften inzake jaarrekeningen, wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen, financiële instrumenten en kredietinstellingen, alsook definities op deze gebieden vastgesteld. Het is dienstig dat sommige van de in deze richtlijn neergelegde definities ook in het kader van deze richtlijn van toepassing zijn.

  8. De toegang tot verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten dient afhankelijk te worden gesteld van de voorafgaande verlening van een vergunning. Bijgevolg is het noodzakelijk de voorwaarden en de procedure voor de verlening en voor een weigering van welke aard ook van een dergelijke vergunning vast te stellen.

  9. De bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen bevatten geen regels betreffende de reikwijdte van de herverzekeringsactiviteiten waarvoor een verzekeringsonderneming een vergunning kan krijgen. Het is aan de lidstaten om te beslissen of zij hiervoor regels vaststellen.

  10. Verwijzingen in deze richtlijn naar verzekerings- of herverzekeringsondernemingen moeten ook gelden voor captive verzekeringsondernemingen en captive herverzekeringsondernemingen, behalve wanneer voor die ondernemingen specifieke bepalingen zijn opgenomen.

  11. Aangezien deze richtlijn een essentieel instrument voor de totstandbrenging van de interne markt vormt, dienen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen waaraan in de lidstaat van herkomst vergunning is verleend, het recht te hebben overal in de Gemeenschap bepaalde van hun activiteiten of al hun activiteiten uit te oefenen, hetzij door bijkantoren op te richten, hetzij door diensten te verrichten. Het verdient daarom aanbeveling een noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van vergunningen en van toezichtstelsels, zodat één en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en het toezicht op een onderneming door de lidstaat van herkomst kan worden uitgeoefend.

  12. Bij Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering)(17) worden voorschriften voor de aanwijzing van schaderegelaars vastgesteld. Deze voorschriften dienen in het kader van deze richtlijn toepasselijk te zijn.

  13. Een herverzekeringsonderneming dient zich te beperken tot activiteiten op het gebied van herverzekering en verwante operaties. Deze eis mag een herverzekeringsonderneming evenwel niet beletten activiteiten te ontplooien zoals het verstrekken van statistisch of actuarieel advies aan of het uitvoeren van risicoanalyses of onderzoek voor haar cliënten. Ook kunnen daaronder vallen de functie van holdingonderneming en activiteiten met betrekking tot de financiële sector, in de zin van artikel 2, punt 8, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat(18). In elk geval laat deze eis de uitoefening van niet-verwante bank- en financiële activiteiten niet toe.

  14. Ter bescherming van de verzekeringnemers dienen voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen effectieve solvabiliteitsvereisten te gelden die in een efficiënte allocatie van kapitaal binnen de Europese Unie resulteren. Gezien de marktontwikkelingen voldoet het bestaande stelsel niet meer. Het is bijgevolg noodzakelijk een nieuw regelgevingskader in te voeren.

  15. In overeenstemming met de laatste ontwikkelingen op het gebied van het Risk management in de context van de International Association of Insurance Supervisors, de International Accounting Standards Board en de International Actuarial Association en met recente ontwikkelingen in andere financiële sectoren dient een op het economische risico gebaseerde benadering te worden gevolgd die verzekerings- en herverzekeringsondernemingen ertoe aanspoort hun risico’s naar behoren te meten en te beheren. De harmonisatie moet verder worden vergroot door de vaststelling van specifieke voorschriften voor de waardering van activa en passiva, met inbegrip van technische voorzieningen.

  16. Het voornaamste doel van verzekerings- en herverzekeringsregelgeving en -toezicht is een adequate bescherming van verzekeringnemers en begunstigden te bewerkstelligen. Onder begunstigde wordt elke natuurlijke persoon of rechtspersoon verstaan die krachtens een verzekeringsovereenkomst een aanspraak heeft. Financiële stabiliteit en eerlijke en stabiele markten zijn andere doelstellingen van verzekerings- en herverzekeringsregelgeving en -toezicht die eveneens in aanmerking moeten worden genomen, maar die geen afbreuk mogen doen aan het voornaamste doel.

  17. Er wordt verwacht dat deze richtlijn in een nog betere bescherming van de verzekeringnemers zal resulteren. De lidstaten zullen de toezichthoudende autoriteiten de middelen ter beschikking moeten stellen om hun in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen te kunnen verwezenlijken. Dit omvat alle nodige voorzieningen, waaronder financiële en personele middelen.

  18. De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten dienen daarom over alle nodige middelen te beschikken om te garanderen dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen overal in de Gemeenschap hun activiteiten op een orderlijke wijze uitoefenen, ongeacht of deze activiteiten op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van het vrij verrichten van diensten worden verricht. Met het oog op de doeltreffendheid van het toezicht dienen alle acties die door de toezichthoudende autoriteiten worden ondernomen, proportioneel zijnaan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan het bedrijf van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, ongeacht het belang van de betrokken onderneming voor de algehele financiële stabiliteit van de markt.

  19. Deze richtlijn mag niet te belastend zijn voor kleine en middelgrote verzekeringsondernemingen. Een van de middelen om deze doelstelling te verwezenlijken is een juiste toepassing van het proportionaliteitsbeginsel. Dit beginsel moet zowel worden toegepast op de vereisten voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen als op de uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden.

  20. Deze richtlijn mag met name niet te belastend zijn voor verzekeringsondernemingen die gespecialiseerd zijn in bepaalde soorten verzekeringen of diensten voor bepaalde cliëntsegmenten, en moet in acht nemen dat een dergelijke specialisatie een nuttig middel kan zijn om risico’s doeltreffend en doelmatig te beheersen. Daartoe, alsook met het oog op de juiste toepassing van het proportionaliteitsbeginsel, moet uitdrukkelijk worden toegestaan dat ondernemingen hun eigen gegevens gebruiken om de parameters in de modules voor verzekeringstechnische risico’s van de standaardformule voor het solvabiliteitskapitaalvereiste te kalibreren.

  21. Deze richtlijn moet rekening houden met de specifieke aard van captive verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Aangezien die ondernemingen enkel risico’s dekken die verband houden met de industriële of commerciële groep waartoe zij behoren, moet overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel worden voorzien in een passende aanpak die aan de aard, omvang en complexiteit van hun activiteiten beantwoordt.

  22. Bij het toezicht op herverzekeringsactiviteiten moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van het herverzekeringsbedrijf, met name de wereldwijde aard ervan en het feit dat de verzekeringnemers zelf verzekerings- of herverzekeringsondernemingen zijn.

  23. De toezichthoudende autoriteiten dienen in staat te zijn van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen alle informatie te verkrijgen die voor de uitoefening van het toezicht is vereist, zo nodig met inbegrip van gegevens die een verzekerings- of herverzekeringsonderneming uit hoofde van de voorschriften betreffende financiële rapportage, beursnotering en andere wet- en regelgeving openbaar maakt.

  24. De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst dienen de verantwoordelijkheid te dragen voor het toezicht op de financiële soliditeit van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Te dien einde dienen zij periodieke controles en evaluaties te verrichten.

  25. De toezichthouders mogen rekening houden met de impact op het risico- en vermogensbeheer van vrijwillige gedrags- en transparantiecodes zoals die in acht worden genomen door betrokken instellingen die handelen in niet-gereguleerde of alternatieve beleggingsinstrumenten.

  26. Het uitgangspunt voor de adequaatheid van de kwantitatieve vereisten in de verzekeringssector is het solvabiliteitskapitaalvereiste. De toezichthoudende autoriteiten dienen derhalve de bevoegdheid te hebben om als uitvloeisel van het toezichtsproces, uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden, in de gevallen die in deze richtlijn zijn vermeld, een kapitaalopslagfactor op het solvabiliteitskapitaalvereiste op te leggen. Het is de bedoeling dat de standaardformule voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste het risicoprofiel van de meeste verzekerings- en herverzekeringsondernemingen weerspiegelt. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarin de standaardbenadering het zeer specifieke risicoprofiel van een onderneming niet adequaat weergeeft.

  27. Het opleggen van een kapitaalopslagfactor is uitzonderlijk in die zin dat het slecht als een maatregel in laatste instantie dient te worden gebruikt, als andere toezichthoudende maatregelen ondoeltreffend of ongeschikt zijn. Bovendien moet de term „uitzonderlijk” worden begrepen in de context van de specifieke situatie van elke onderneming, en niet in verhouding tot het aantal opslagfactoren dat op een bepaalde markt wordt toegepast.

  28. De kapitaalopslagfactor moet worden gehandhaafd zolang de omstandigheden waaronder deze is opgelegd, niet zijn verholpen. Ingeval het geheel of gedeeltelijk interne model ernstige tekortkomingen vertoont of ingeval er van een ernstig tekortschietende governance sprake is, dienen de toezichthoudende autoriteiten ervoor te zorgen dat de betrokken onderneming alles in het werk stelt om de tekortkomingen te verhelpen die tot de toepassing van de kapitaalopslagfactor hebben geleid. Indien de standaardbenadering het zeer specifieke risicoprofiel van een onderneming niet adequaat weergeeft, kan de kapitaalopslagfactor echter gedurende achtereenvolgende jaren van toepassing blijven.

  29. Bepaalde risico’s kunnen alleen op passende wijze worden aangepakt door middel van governancevereisten in plaats van op basis van of door middel van de kwantitatieve vereisten die in het solvabiliteitskapitaalvereiste tot uitdrukking komen. Een doeltreffend governancesysteem is derhalve van essentieel belang voor een adequaat bestuur van de verzekeringsonderneming en voor het toezichtstelsel.

  30. Het governancesysteem omvat de Risk managementfunctie, de compliancefunctie, de interneauditfunctie en de actuariële functie.

  31. Een functie is een administratieve capaciteit om bepaalde governancetaken uit te voeren. Het benoemen van een bepaalde functie betekent niet dat de onderneming niet vrij kan beslissen hoe zij deze functie in de praktijk wenst te organiseren, tenzij in deze richtlijn anders wordt aangegeven. Dit mag niet leiden tot onredelijk belastende vereisten, want er dient rekening te worden gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de onderneming. Daarom kunnen deze functies hetzij door het eigen personeel worden vervuld, hetzij op advies van externe deskundigen gebaseerd zijn, hetzij binnen de in deze richtlijn vastgestelde grenzen aan deskundigen worden uitbesteed.

  32. Verder kan in kleinere en minder complexe ondernemingen meer dan één functie door één persoon of één organisatorische eenheid worden vervuld, behalve wat de interneauditfunctie betreft.

  33. De functies die tot het governancesysteem behoren, worden beschouwd als sleutelfuncties en dus ook als belangrijke en kritieke functies.

  34. Alle personen die betrokken zijn bij de uitvoering van sleutelfuncties moeten deskundig en betrouwbaar zijn. Echter, alleen op degenen die (eind)verantwoordelijk voor de uitvoering van sleutelfuncties is het vereiste van de verplichte kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteit van toepassing.

  35. Voor de beoordeling van het vereiste niveau van deskundigheid moeten de beroepskwalificaties en -ervaring van de personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of die verantwoordelijk zijn voor andere sleutelfuncties, als aanvullende factoren in aanmerking worden genomen.

  36. Als integraal onderdeel van hun bedrijfsstrategie dienen alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen regelmatig hun algehele solvabiliteitsbehoeften te beoordelen in het licht van hun specifieke risicoprofiel (beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit). Deze beoordeling vereist niet dat een intern model wordt ontwikkeld en dient evenmin om een ander kapitaalvereiste te berekenen dan het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste. De uitkomsten van elke beoordeling dienen in het kader van de voor toezichtdoeleinden te verstrekken informatie aan de toezichthoudende autoriteit te worden medegedeeld.

  37. Om een doeltreffend toezicht op de uitbestede functies of activiteiten te kunnen uitoefenen, is het van essentieel belang dat de toezichthoudende autoriteiten van de uitbestedende verzekerings- of herverzekeringsonderneming toegang hebben tot alle relevante gegevens in het bezit van de instelling die de uitbestede functie of dienst uitvoert - ongeacht of deze instelling al dan niet onder toezicht staat - en dient de verzekerings- of herverzekeringsonderneming tevens het recht hebben controles ter plaatse te verrichten. Teneinde met de marktontwikkelingen rekening te houden en ervoor te zorgen dat de uitbestedingsvoorwaarden steeds worden nageleefd, dienen de toezichthoudende autoriteiten vooraf van de uitbesteding van kritieke of belangrijke functies of activiteiten in kennis te worden gesteld. Deze vereisten houden rekening met het werk van het Joint Forum en zijn in overeenstemming met de bestaande regels en praktijken in de banksector en met Richtlijn 2004/39/EG en de toepassing daarvan op kredietinstellingen.

  38. Met het oog op de transparantie dienen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen ten minste ieder jaar essentiële informatie over hun solvabiliteit en financiële toestand openbaar te maken, d.w.z. hetzij op papier, hetzij in elektronische vorm gratis aan het publiek beschikbaar te stellen. Het dient ondernemingen te worden toegestaan op vrijwillige basis aanvullende informatie openbaar te maken..

  39. Er dient te worden voorzien in bepalingen voor de uitwisseling van informatie tussen de toezichthoudende autoriteiten en de autoriteiten of organen die uit hoofde van hun functie bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel. Het is daarom noodzakelijk te bepalen op welke voorwaarden de bovengenoemde uitwisseling van informatie mogelijk moet zijn. Wanneer informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming van de toezichthoudende autoriteiten openbaar kan worden gemaakt, dienen deze autoriteiten bovendien in staat zijn eventueel strikte voorwaarden aan hun instemming te verbinden.

  40. De toezichtconvergentie dient te worden bevorderd, niet alleen wat de toezichtinstrumenten maar ook wat de toezichtpraktijken betreft. Het bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie(19) ingestelde Comité van Europese Toezichthouders op Verzekeringen en Bedrijfspensioenen (CETVB) dient in dit verband een belangrijke rol te spelen en regelmatig aan het Europees Parlement en de Commissie verslag uit te brengen over de gemaakte vorderingen.

  41. Doel van de informatie en het verslag over kapitaalopslagfactoren die het CETVB moet indienen, is niet het in overeenstemming met deze richtlijn toegestane gebruik ervan te beperken, maar bij te dragen aan een nog grotere mate van convergentie in de toepassing van kapitaalopslagfactoren tussen de toezichthoudende autoriteiten in de verschillende lidstaten.

  42. Om de administratieve lasten te beperken en dubbel werk te vermijden, dienen de toezichthoudende autoriteiten en de nationale statistische instanties samen te werken en informatie uit te wisselen.

  43. Met het oog op de versterking van het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en op de bescherming van de verzekeringnemers dienen de wettelijke auditors in de zin van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen(20) verplicht te zijn onverwijld kennis te geven van alle feiten waarvan het aannemelijk is dat die een ernstige invloed hebben op de financiële positie of de administratieve organisatie van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

  44. Ter bescherming van de belangen van levensverzekeringnemers dienen verzekeringsondernemingen die gelijktijdig levens- en schadeverzekeringsactiviteiten uitoefenen, voor elk van deze activiteiten een gescheiden beheer te voeren. Deze ondernemingen dienen in het bijzonder aan dezelfde kapitaalvereisten onderworpen te zijn als die welke gelden voor een vergelijkbare verzekeringsgroep bestaande uit een levensverzekeringsonderneming en een schadeverzekeringsonderneming, met inachtneming van de grotere overdraagbaarheid van kapitaal in het geval van gemengde verzekeringsondernemingen.

  45. Bij de beoordeling van de financiële positie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen dient van solide economische beginselen te worden uitgegaan en optimaal gebruik te worden gemaakt van de van financiële markten herleidbare informatie en van algemeen beschikbare gegevens over verzekeringstechnische risico’s. In het bijzonder moeten de solvabiliteitsvereisten gebaseerd zijn op een economische waardering van de gehele balans.

  46. De waarderingsnormen voor toezichtdoeleinden dienen zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de internationale ontwikkelingen op het gebied van de financiële verslaggeving teneinde de administratieve lasten voor verzekerings- of herverzekeringsondernemingen te beperken.

  47. In overeenstemming met deze benadering dienen de kapitaalvereisten te worden gedekt door eigenvermogensbestanddelen die al dan niet in de balans zijn opgenomen. Aangezien alle financiële middelen de verliezen bij liquidatie en in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening niet volledig kunnen absorberen, dienen eigenvermogensbestanddelen volgens kwaliteitscriteria in drie tiers te worden ingedeeld en dient het voor de dekking van de kapitaalvereisten in aanmerking komend eigen vermogen dienovereenkomstig te worden beperkt. De voor eigenvermogensbestanddelen geldende bovengrenzen mogen alleen worden toegepast om de solvabiliteitspositie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te bepalen en mogen de vrijheid van die ondernemingen op het gebied van hun interne kapitaalbeheer verder niet beperken.

  48. In het algemeen wordt aangenomen dat activa, na aftrek van voorzienbare verplichtingen, beschikbaar zijn om verliezen ten gevolge van ten gevolge van ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat te absorberen, zowel in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening als bij liquidatie. Het overgrote deel van het overschot van de activa boven de verplichtingen, gewaardeerd overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde beginselen, moet dus als kapitaal van hoge kwaliteit (Tier 1) worden beschouwd.

  49. Binnen een onderneming zijn niet alle activa vrij van beperkingen. In bepaalde lidstaten vloeien bepaalde producten uit in structuren van afgezonderde fondsen („ring-fenced funds”) waarbij een bepaalde categorie verzekeringnemers meer rechten op de activa binnen hun eigen „fonds” heeft. Hoewel deze activa worden meegeteld bij de berekening van het overschot van de activa boven de verplichtingen met het oog op de vaststelling van het eigen vermogen, zijn zij in feite niet beschikbaar om risico’s buiten het afgezonderde fonds te dekken. Om in overeenstemming te zijn met de economische benadering, moet de beoordeling van de eigen middelen worden aangepast aan de verschillende aard van activa die deel uitmaken van een afgezonderde regeling. Ook bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste moet ermee rekening worden gehouden dat dergelijke afgezonderde fondsen met minder bundeling en diversificatie gepaard gaan.

  50. In bepaalde lidstaten is het gebruikelijk dat verzekeraars levensverzekeringsproducten verkopen waarbij de verzekeringnemers en begunstigden bijdragen aan het risicokapitaal van de onderneming in ruil voor het gehele of gedeeltelijke rendement op de bijdragen. Deze geaccumuleerde winsten vormen surplusfondsen, die eigendom zijn van de rechtspersoon waarin zij gegenereerd zijn.

  51. Surplusfondsen moeten worden gewaardeerd conform de in deze richtlijn vastgestelde economische benadering. Op dit punt kan niet worden volstaan met een loutere vermelding in de wettelijke jaarrekening dat de waardering van de surplusfondsen heeft plaatsgevonden. Naar analogie van de vereisten inzake eigen vermogen moeten de in deze richtlijn vastgestelde criteria voor de indeling in tiers ook op surplusfondsen worden toegepast. Dit betekent onder meer dat alleen surplusfondsen die volgens de voorschriften in aanmerking komen voor indeling in Tier 1 als Tier 1-kapitaal mogen worden beschouwd.

  52. Onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen met variabele premies kunnen hun leden om suppletiebijdragen vragen teneinde de hoeveelheid financiële middelen die zij aanhouden om verliezen te absorberen, te vergroten. Voor onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen kunnen deze suppletiebijdragen van de leden een belangrijke bron van financiering vormen, ook wanneer deze maatschappijen met ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat geconfronteerd worden. Daarom moeten deze suppletiebijdragen van de leden voor solvabiliteitsdoeleinden als aanvullende eigenvermogensbestanddelen worden beschouwd en dienovereenkomstig worden behandeld. Met name in het geval van onderlinge waarborgmaatschappijen of onderlinge verzekeringsmaatschappijen van reders met variabele premies die uitsluitend maritieme risico’s verzekeren, is de mogelijkheid om op basis van met specifieke invorderingsregelingen een beroep te kunnen doen op suppletiebijdragen van de leden een gevestigde praktijk, en moet het goedgekeurde bedrag van deze suppletiebijdragen als kapitaal van goede kwaliteit (Tier 2) worden beschouwd. Ook in het geval van andere onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen met suppletiebijdragen van soortgelijke kwaliteit moet het goedgekeurde bedrag van deze suppletiebijdragen van de leden als kapitaal van goede kwaliteit (Tier 2) worden beschouwd.

  53. Om verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in staat te stellen hun verbintenissen jegens verzekeringnemers en begunstigden na te komen, dienen de lidstaten voor te schrijven dat deze ondernemingen toereikende technische voorzieningen moeten vormen. De beginselen en de actuariële en statistische methoden die aan de berekening van deze technische voorzieningen ten grondslag liggen, dienen in heel de Gemeenschap te worden geharmoniseerd teneinde een grotere vergelijkbaarheid en transparantie te bewerkstelligen.

  54. De berekening van de technische voorzieningen dient consistent te zijn met de waardering van activa en andere verplichtingen. Zij dient ook marktconform en in overeenstemming met de internationale ontwikkelingen op het gebied van de financiële verslaggeving en het toezicht te zijn.

  55. De waarde van de technische voorzieningen moet dus overeenstemmen met het bedrag dat een verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou moeten betalen indien zij haar contractuele rechten en verplichtingen met onmiddellijke ingang aan een andere onderneming zou overdragen. Bijgevolg moet de waarde van de technische voorzieningen overeenstemmen met het bedrag dat een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming (referentieonderneming) naar verwachting zou vragen voor de overname en het nakomen van de onderliggende verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen. Het bedrag van de technische voorzieningen dient de kenmerken van de onderliggende verzekeringsportefeuille te weerspiegelen. Bij de berekening van de technische voorzieningen mag derhalve alleen van ondernemingspecifieke informatie worden gebruikgemaakt voor zover die informatie verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in staat stelt de kenmerken van de onderliggende verzekeringsportefeuille beter weer te geven, bijvoorbeeld informatie over schaderegeling en kosten.

  56. De aannames met betrekking tot de referentieonderneming waarvan wordt aangenomen dat zij de onderneming zal overnemen en de onderliggende verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen zal nakomen, moeten in de hele Gemeenschap worden geharmoniseerd. Met name de aannames met betrekking tot de referentieonderneming die bepalen of er bij de berekening van de risicomarge al dan niet en zo ja, in welke mate rekening moet worden gehouden met de diversificatie-effecten, moeten in het kader van de beoordeling van het effect van de uitvoeringsmaatregelen worden geanalyseerd en vervolgens op Gemeenschapsniveau worden geharmoniseerd.

  57. Voor de berekening van de technische voorzieningen moet het mogelijk zijn redelijke interpolaties en extrapolaties van direct waarneembare marktwaarden te gebruiken.

  58. De berekening van de verwachte contante waarde van verzekeringsverplichtingen dient op actuele en geloofwaardige informatie en realistische aannames te berusten en met financiële garanties en opties in verzekerings- of herverzekeringsovereenkomsten rekening te houden, zodat zij een economische waardering van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen oplevert. Er dient te worden voorgeschreven dat daarbij van doeltreffende en geharmoniseerde actuariële methoden gebruik wordt gemaakt.

  59. Om met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote ondernemingen rekening te houden, dient in vereenvoudigde methoden voor de berekening van de technische voorzieningen te worden voorzien.

  60. Het toezichtsregime dient te voorzien in een risicogevoelig vereiste dat op een prospectieve berekening is gebaseerd om een accuraat en tijdig ingrijpen van de toezichthoudende autoriteiten zeker te stellen (het solvabiliteitskapitaalvereiste), alsook in een minimumveiligheidsniveau waaronder het bedrag van de financiële middelen niet mag dalen (het minimumkapitaalvereiste). Beide kapitaalvereisten dienen in de gehele Gemeenschap te worden geharmoniseerd opdat verzekeringnemers eenzelfde niveau van bescherming wordt geboden. Voor een goede werking van deze richtlijn moet er een adequate interventieladder zijn tussen het minimumkapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste.

  61. Om overmatige potentiële procyclische effecten van het financiële stelsel te beperken en te voorkomen dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen door tijdelijke ongunstige bewegingen op de financiële markten ongepast gedwongen worden om extra kapitaal bijeen te brengen of hun beleggingen te verkopen, moet de module marktrisico van de standaardformule voor het solvabiliteitskapitaalvereiste een symmetrisch aanpassingsmechanisme voor schommelende aandelenkoersen bevatten. In aanvulling daarop moeten er bepalingen komen die het toezichthoudende autoriteiten mogelijk maken om, wanneer zich uitzonderlijke dalingen op de financiële markten voordoen en het symmetrische correctiemechanisme niet toereikend is om verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in staat te stellen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste te voldoen, de termijn verlengen waarbinnen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun in aanmerking komend eigen vermogen weer op het peil van het solvabiliteitskapitaalvereiste moeten brengen.

  62. Het solvabiliteitskapitaalvereiste dient gelijk te zijn aan dat niveau van in aanmerking komende eigenvermogenbestanddelen, dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in staat stelt aanzienlijke verliezen te compenseren en dat verzekeringnemers en begunstigden redelijke zekerheid biedt dat betalingen zullen plaatsvinden wanneer deze verschuldigd zijn.

  63. Om ervoor te zorgen dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, rekening houdend met wijzigingen in hun risicoprofiel van welke aard dan ook, doorlopend over voldoende in aanmerking komend eigen vermogen beschikken om het solvabiliteitskapitaalvereiste te dekken, moeten deze ondernemingen het solvabiliteitskapitaalvereiste minstens een keer per jaar berekenen, het doorlopend volgen en het herberekenen indien hun risicoprofiel in aanzienlijke mate verandert.

  64. Om een deugdelijk Risk management te bevorderen en de wettelijke kapitaalvereisten bij de in de branche gebruikelijke werkwijzen te doen aansluiten, dient als het solvabiliteitskapitaalvereiste te worden aangemerkt het economisch kapitaal dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten bezitten om te garanderen dat faillissement ten hoogste in een op 200 gevallen voorkomt of dat deze ondernemingen met een waarschijnlijkheid van ten minste 99,5 % nog steeds in staat zullen zijn om in de volgende twaalf maanden aan hun verplichtingen tegenover verzekeringnemers en begunstigden te voldoen. Dat economisch kapitaal dient te worden berekend op basis van het werkelijke risicoprofiel van de betrokken ondernemingen, waarbij rekening wordt gehouden met het effect van eventuele risicolimiteringstechnieken en diversificatie-effecten.

  65. Er dient een standaardformule voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste te worden vastgesteld, zodat alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen zich een oordeel over hun economisch kapitaal kunnen vormen. Wat de opzet van de standaardformule betreft, dient van modules te worden gebruikgemaakt, waarbij in een eerste fase dient te worden beoordeeld in hoeverre de betrokken onderneming aan elk afzonderlijk risico blootstaat, en deze afzonderlijke risicoposities vervolgens in een tweede fase bijeengevoegd dienen te worden. Ingeval het werkelijke verzekeringstechnische risicoprofiel van de onderneming beter wordt weerspiegeld indien ondernemingspecifieke parameters worden gehanteerd, moet dit worden toegestaan, mits deze parameters zijn verkregen door een standaardmethode toe te passen.

  66. Om met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote ondernemingen rekening te houden, dient in vereenvoudigde methoden voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardformule te worden voorzien.

  67. In het kader van de nieuwe risicogeoriënteerde benadering is principieel geen sprake van het concept van kwantitatieve beleggingsbeperkingen en criteria voor de bepaling van in aanmerking komende activa. Het dient echter wel mogelijk te zijn dergelijke kwantitatieve beleggingsbeperkingen en criteria vast te stellen om risico’s op te vangen die onvoldoende door een ondermodule van de standaardformule worden bestreken.

  68. In overeenstemming met de risicogeoriënteerde benadering die ten aanzien van het solvabiliteitskapitaalvereiste wordt gevolgd, dient het in bepaalde omstandigheden mogelijk te zijn voor de berekening van die vereiste geheel of gedeeltelijk interne modellen te gebruiken in plaats van de standaardformule. Teneinde verzekeringnemers en begunstigden eenzelfde niveau van bescherming te bieden, dienen dergelijke interne modellen vooraf volgens geharmoniseerde processen en normen door de toezichthoudende autoriteiten te worden goedgekeurd.

  69. Wanneer het in aanmerking komend kernvermogen daalt tot onder het minimumkapitaalvereiste, dient de vergunning van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming te worden ingetrokken indien de betrokken onderneming niet in staat is om binnen een beperkte periode het in aanmerking komend kernvermogen wederom op het peil van het minimumkapitaalvereiste te brengen.

  70. Het minimumkapitaalvereiste dient te voorzien in een minimumveiligheidsniveau waaronder het bedrag van de financiële middelen niet mag dalen. Dat niveau dient te worden berekend volgens een eenvoudige formule waarvoor een onder- en bovengrens op basis van de risicogeoriënteerhet solvabiliteitskapitaalvereiste geldt, zodat het optreden van de toezichthouders geleidelijk aan kan worden vergroot, en het dient op controleerbare gegevens gebaseerd te zijn.

  71. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen dienen over activa van voldoende kwaliteit te beschikken om hun totale financiële behoeften te dekken. Alle beleggingen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen dienen te worden beheerd overeenkomstig het „prudent person”-beginsel.

  72. De lidstaten mogen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij hun activa in bepaalde categorieën activa beleggen aangezien een dergelijke vereiste onverenigbaar kan zijn met de vrijmaking van het kapitaalverkeer als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag.

  73. De vaststelling van voorschriften op grond waarvan de lidstaten kunnen eisen dat activa die dienen ter dekking van de technische voorzieningen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming als zekerheden worden verstrekt, ongeacht de wijze waarop deze eis is geformuleerd, dient te worden verboden wanneer de verzekeraar herverzekerd is door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend, of door een verzekeringsonderneming van een derde land wanneer de toezichtregeling van dat derde land als gelijkwaardig is aangemerkt.

  74. Het juridische kader bevat tot nog toe noch gedetailleerde criteria voor een prudentiële beoordeling van een voorgenomen verwerving noch een procedure voor de toepassing van deze criteria. Om te zorgen voor de nodige rechtszekerheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid met betrekking tot het beoordelingsproces en het resultaat ervan, dienen de criteria en het proces van prudentiële beoordeling derhalve te worden verduidelijkt. Bij Richtlijn 2007/44/EG zijn dergelijke criteria en procedures ingevoerd. Waar het verzekering en herverzekering betreft, dienen deze bepalingen te worden gecodificeerd en in deze richtlijn te worden verwerkt.

  75. Maximale harmonisatie in de gehele Gemeenschap van deze procedures en prudentiële beoordelingen is derhalve van essentieel belang. De bepalingen inzake gekwalificeerde deelnemingen mogen de lidstaten evenwel niet beletten te verlangen dat de toezichthoudende autoriteiten in kennis worden gesteld van deelnemingen die onder de in deze bepalingen vastgestelde drempels liggen, zolang te dien einde ten hoogste één extra drempel van minder dan 10 % door een lidstaat wordt opgelegd. Ook mogen deze bepalingen de toezichthoudende autoriteiten niet beletten met algemene richtsnoeren aan te geven wanneer dergelijke deelnemingen worden beschouwd als resulterend in invloed van betekenis.

  76. In het licht van de toenemende mobiliteit van de burgers van de Unie wordt wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen steeds vaker op grensoverschrijdende basis aangeboden. Opdat het systeem van de groene kaart en de overeenkomsten tussen de nationale bureaus van motorrijtuigenverzekeraars naar behoren blijven functioneren, is het aangewezen dat een lidstaat kan verlangen van verzekeringsondernemingen, die in het kader van dienstverrichting op zijn grondgebied wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen aanbieden, dat zij zich aansluiten bij en deelnemen in de financiering van zowel het nationale bureau als het garantiefonds van de betrokken lidstaat. De lidstaat van dienstverrichting dient van ondernemingen die wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen aanbieden te verlangen dat zij op zijn grondgebied een vertegenwoordiger aanstellen, die alle nodige informatie met betrekking tot vorderingen vergaart en de betrokken onderneming vertegenwoordigt.

  77. In het kader van een interne markt is het in het belang van verzekeringnemers dat zij toegang hebben tot een zo breed mogelijk gamma van in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten. De lidstaat van het risico of de lidstaat van de verbintenis dient er derhalve op toe te zien dat alle in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten zonder enige belemmering op zijn grondgebied op de markt kunnen worden gebracht, voor zover dit niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in deze lidstaat gelden en voor zover dit algemeen belang niet door de voorschriften van de lidstaat van herkomst wordt gewaarborgd.

  78. Er moeten sancties kunnen worden opgelegd wanneer een verzekeringsonderneming zich in de lidstaat van het risico of de lidstaat van de verbintenis niet voegt naar de bepalingen van algemeen belang die op haar van toepassing zijn.

  79. In het kader van een interne verzekeringsmarkt zullen consumenten een ruimere en meer gevarieerde keuze uit overeenkomsten hebben. Om ten volle van deze diversiteit en van een toegenomen concurrentie te kunnen profiteren, dienen zij vóór de sluiting van de overeenkomst en tijdens de hele duur ervan over de nodige inlichtingen te beschikken om de overeenkomst te kunnen kiezen die het beste bij hun behoeften past.

  80. Een verzekeringsonderneming die hulpverleningsovereenkomsten aanbiedt, dient over de nodige middelen te beschikken om de door haar aangeboden prestaties in natura binnen een passende termijn te verstrekken. Er dienen derhalve specifieke bepalingen te worden vastgesteld voor de berekening van de Solvabiliteitskapitaalvereiste en de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste waaraan een dergelijke onderneming moet voldoen.

  81. De daadwerkelijke uitoefening van het communautaire co-assurantiebedrijf voor activiteiten die op grond van hun aard of omvang voor dekking door internationale co-assurantie in aanmerking komen, dient te worden vergemakkelijkt door een minimum aan harmonisatie, teneinde verstoring van de mededinging en verschillen in behandeling te voorkomen. In deze context dient de eerste verzekeringsonderneming vorderingen te beoordelen en het bedrag van de technische voorzieningen vast te stellen. Bovendien dient op het terrein van de communautaire co-assurantie te worden voorzien in een bijzondere samenwerking zowel tussen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten onderling, als tussen deze autoriteiten en de Commissie.

  82. Met het oog op de bescherming van verzekerden dient het nationale recht betreffende rechtsbijstandverzekering te worden geharmoniseerd. Elk mogelijk belangenconflict, met name als gevolg van het feit dat de verzekeringsonderneming een derde persoon heeft verzekerd of een persoon zowel voor rechtsbijstand als voor één of meer andere branches heeft verzekerd, moet zoveel mogelijk worden voorkomen of worden opgelost. Te dien einde kan op verschillende manieren een passend niveau van bescherming van verzekeringnemers worden bewerkstelligd. Voor welke oplossing ook wordt gekozen, het belang van de personen met rechtsbijstandverzekering dient op gelijkwaardige wijze te worden gewaarborgd.

  83. Conflicten met betrekking tot rechtsbijstand tussen verzekerden en verzekeringsondernemingen dienen zo billijk en snel mogelijk te worden opgelost. Het is derhalve wenselijk dat de lidstaten voorzien in een arbitrageprocedure dan wel in een procedure die vergelijkbare garanties biedt.

  84. In sommige lidstaten vervangt de particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziekteverzekering geheel of gedeeltelijk de door de socialezekerheidsstelsels verleende dekking. Wegens haar bijzondere karakter onderscheidt deze ziekteverzekering zich in die zin van de andere schadeverzekerings- en levensverzekeringsbranches, dat moet worden gegarandeerd dat verzekeringnemers, ongeacht hun leeftijd of risicoprofiel, daadwerkelijk toegang hebben tot een particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziekteverzekering. Gezien het karakter en de sociale gevolgen van ziekteverzekeringsovereenkomsten dienen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van het risico te kunnen verlangen dat zij in het geval van een particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziekteverzekering stelselmatig in kennis worden gesteld van de algemene en bijzondere polisvoorwaarden, zodat zij zich ervan kunnen vergewissen dat deze overeenkomsten de door het socialezekerheidsstelsel geboden dekking geheel of gedeeltelijk kunnen vervangen. Die controle mag geen voorwaarde voor het op de markt brengen van de producten vormen.

  85. Sommige lidstaten hebben daartoe bijzondere wettelijke bepalingen aangenomen. In het algemeen belang dienen dergelijke wettelijke bepalingen te kunnen worden vastgesteld of gehandhaafd, voor zover de vrijheid van vestiging of van dienstverrichting daardoor niet nodeloos wordt beperkt, met dien verstande dat deze bepalingen van gelijke toepassing dienen te zijn. De aard van deze wettelijke bepalingen kan verschillen naar gelang van de situatie in elke lidstaat. Het doel van bescherming van het algemeen belang kan ook worden bereikt door de ondernemingen die particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziekteverzekering aanbieden ertoe te verplichten om standaardovereenkomsten aan te bieden waarvan de dekking gelijkloopt met die van de wettelijke socialezekerheidsstelsels en waarvoor de premie niet hoger is dan een voorgeschreven maximum, en om aan compensatiestelsels deel te nemen. Ook kan worden verlangd dat de technische grondslag voor de particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziekteverzekering analoog is aan die van de levensverzekering.

  86. De lidstaten van ontvangst dienen van verzekeringsondernemingen die op hun grondgebied voor eigen risico de verplichte arbeidsongevallenverzekering aanbieden, te kunnen verlangen dat zij de specifieke voorschriften naleven die ten aanzien van deze verzekering in hun nationale wetgeving zijn opgenomen. Dit mag echter niet gelden voor de voorschriften betreffende het financiële toezicht, die onder de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaat van herkomst moeten blijven vallen.

  87. In sommige lidstaten zijn verzekeringstransacties niet onderworpen aan enige vorm van indirecte belasting, terwijl in de meeste lidstaten bijzondere heffingen en andere vormen van belasting, waaronder extra heffingen bestemd voor compensatie-instellingen, van toepassing zijn. De structuur en het tarief van deze heffingen en belastingen verschillen aanzienlijk naar gelang van de lidstaat waar zij van toepassing zijn. Er moet voorkomen worden dat de bestaande verschillen ernstige concurrentieverstoring tussen de lidstaten op het gebied van verzekeringdiensten met zich brengen. In afwachting van een latere harmonisatie kan de toepassing van de belastingregelingen en de andere heffingen van de lidstaten waar de risico’s zich bevinden of waar de verbintenissen zijn aangegaan, dat probleem verhelpen en is het aan de lidstaten om regelingen te treffen opdat deze heffingen en belastingen worden geïnd.

  88. De lidstaten waar Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)(21) niet van toepassing is, dienen, overeenkomstig deze richtlijn, de bepalingen van die verordening, toe te passen om te bepalen welk recht van toepassing is op verzekeringsovereenkomsten die binnen de werkingssfeer van artikel 7 van genoemde verordening vallen.

  89. Om met de internationale aspecten van herverzekering rekening te houden, dient de mogelijkheid te worden geboden om internationale overeenkomsten met een derde land te sluiten met het doel de methoden vast te stellen voor het toezicht op herverzekeringsentiteiten die activiteiten uitoefenen op het grondgebied van elk van de partijen bij de overeenkomst. Tevens dient te worden voorzien in een flexibele procedure aan de hand waarvan de prudentiële gelijkwaardigheid met derde landen op een communautaire grondslag kan worden beoordeeld teneinde de liberalisering van herverzekeringsdiensten in derde landen te bevorderen, hetzij door middel van vestiging, hetzij in het kader van grensoverschrijdende dienstverrichting.

  90. Wegens het bijzondere karakter van finite herverzekeringsactiviteiten dienen de lidstaten erop toe te zien dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die finite herverzekeringsovereenkomsten sluiten of finite herverzekeringsactiviteiten uitoefenen, de uit deze overeenkomsten of activiteiten voortvloeiende risico’s naar behoren kunnen onderkennen, meten en beheersen.

  91. Er dienen passende voorschriften te worden vastgelegd voor Special Purpose Vehicles die risico’s van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen overnemen en die geen verzekerings- of herverzekeringsondernemingen zijn. Bedragen die op een Special Purpose Vehicle kunnen worden verhaald, dienen te worden beschouwd als bedragen die onder herverzekerings- of retrocessieovereenkomsten als aftrekposten mogen worden aangemerkt.

  92. Special Purpose Vehicles waarvoor toestemming is verleend vóór 31 oktober 2012 moeten ressorteren onder het recht van de lidstaat die toestemming heeft gegeven voor het Special Purpose Vehicle. Om toezichtarbitrage te voorkomen, moeten de bepalingen van deze richtlijn van toepassing zijn op alle nieuwe activiteiten die door een Special Purpose Vehicle worden begonnen na 31 oktober 2012.

  93. Gezien het in toenemende mate grensoverschrijvende karakter van het verzekeringsbedrijf moeten verschillen tussen de regels van de lidstaten inzake Special Purpose Vehicles waarop de bepalingen van deze richtlijn van toepassing zijn, zoveel mogelijk beperkt worden, rekening houdend met hun toezichtstructuren.

  94. De werkzaamheden met betrekking tot Special Purpose Vehicles moeten worden voortgezet, rekening houdend met de werkzaamheden die in andere financiële sectoren zijn verricht.

  95. Maatregelen voor het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in een groep dienen de met het toezicht op een verzekerings- of herverzekeringsonderneming belaste autoriteiten in staat te stellen om tot een beter gefundeerd oordeel over de financiële positie van de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming te komen.

  96. Voor zover zulks noodzakelijk is, dient bij het groepstoezicht met verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings rekening te worden gehouden. Deze richtlijn impliceert echter geenszins dat de lidstaten op elk van die ondernemingen afzonderlijk toezicht dienen uit te oefenen.

  97. Hoewel de uitoefening van toezicht op de afzonderlijke verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het wezenlijke beginsel van het verzekeringstoezicht blijft, moet worden uitgemaakt welke ondernemingen onder de werkingssfeer van het toezicht op groepsniveau vallen.

  98. Overeenkomstig de communautaire en nationale wetgeving moeten ondernemingen, met name onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen, concentraties of groepen kunnen vormen, niet door kapitaalbanden, maar via geformaliseerde en langdurige financiële relaties op basis van contractuele of andere materiële erkenning die financiële solidariteit tussen die ondernemingen garandeert. Indien via een gecentraliseerde coördinatie een overheersende invloed wordt uitgeoefend, moet op die ondernemingen toezicht worden uitgeoefend volgens dezelfde regels als die welke gelden voor groepen die zijn gevormd door kapitaalbanden, teneinde de verzekeringnemers op afdoende wijze te beschermen en gelijke voorwaarden voor alle groepen te creëren.

  99. Er dient in elk geval groepstoezicht te worden uitgeoefend op het niveau van de uiteindelijke deelnemende onderneming die haar hoofdkantoor in de Gemeenschap heeft. De lidstaten dienen evenwel in staat te zijn hun toezichthoudende autoriteiten toe te staan groepstoezicht op een beperkt aantal lagere niveaus uit te oefenen wanneer zij zulks noodzakelijk achten.

  100. Voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep, dient de solvabiliteit op groepsniveau te worden berekend.

  101. De geconsolideerde Solvabiliteitskapitaalvereiste van een groep moet de totale diversificatie van de risico’s van alle verzekerings- en herverzekeringsentiteiten binnen de groep in acht nemen zodat deze naar behoren beantwoordt aan de risicoblootstelling van de groep.

  102. Tot een groep behorende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten een aanvraag kunnen indienen om de solvabiliteit zowel op groepsniveau als op individueel niveau op basis van een intern model te mogen berekenen.

  103. Een aantal bepalingen van deze richtlijn voorziet uitdrukkelijk in een bemiddelende of raadgevende rol voor het CEVTB, maar dit mag niet uitsluiten dat het CEVTB ook met betrekking tot andere bepalingen een bemiddelende of raadgevende rol speelt.

  104. Deze richtlijn houdt een innoverend toezichtsmodel in, waarin een sleutelrol is weggelegd voor de groepstoezichthouder, terwijl voor de solotoezichthouder een belangrijke rol erkend wordt en behouden blijft. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de toezichthouders gaan hand in hand met hun verantwoordingsplicht.

  105. Alle verzekeringnemers en begunstigden moeten een gelijke behandeling krijgen, ongeacht hun nationaliteit of woonplaats. Daartoe moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle maatregelen die een toezichthoudende autoriteit op grond van haar nationale mandaat neemt, niet strijdig worden geacht met de belangen van die lidstaat of van de verzekeringnemers en begunstigden in die lidstaat. In alle omstandigheden van afwikkeling van vorderingen en liquidatie moeten de activa eerlijk worden verdeeld onder alle in aanmerking komende verzekeringnemers, ongeacht hun nationaliteit of woonplaats.

  106. Er moet worden gewaarborgd dat het eigen vermogen op adequate wijze binnen de groep is verdeeld, en waar nodig beschikbaar is voor de bescherming van verzekeringnemers en begunstigden. Daarom dienen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in een groep over voldoende eigen vermogen te beschikken om hun solvabiliteitskapitaalvereiste te dekken.

  107. Alle toezichthouders die bij het groepstoezicht zijn betrokken, moeten de genomen beslissingen kunnen begrijpen, met name wanneer deze beslissingen door de groepstoezichthouder zijn genomen. Zodra een van de toezichthouders relevante informatie tot zijn beschikking krijgt, moet hij deze daarom onmiddellijk met de andere toezichthouders delen, zodat alle toezichthouders een oordeel kunnen vormen op basis van dezelfde relevante informatie. Indien de betrokken toezichthouders geen overeenstemming kunnen bereiken, moet er degelijk advies worden ingewonnen bij het CEVTB om de situatie op te lossen.

  108. De solvabiliteit van een verzekerings- of herverzekeringsdochteronderneming van een verzekeringsholding, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land kan worden beïnvloed door de financiële middelen van de groep waarvan die onderneming deel uitmaakt en door de wijze waarop die financiële middelen binnen die groep zijn verdeeld. De toezichthoudende autoriteiten dienen derhalve te beschikken over mogelijkheden tot het uitoefenen van het groepstoezicht en tot het nemen van passende maatregelen op het niveau van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming wanneer de solvabiliteit van die onderneming in gevaar is of kan komen.

  109. Risicoconcentraties en intragroeptransacties kunnen de financiële positie van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen beïnvloeden. De toezichthoudende autoriteiten dienen daarom in staat te zijn toezicht op dergelijke risicoconcentraties en intragroeptransacties uit te oefenen, rekening houdend met de aard van de banden tussen gereglementeerde alsook niet-gereglementeerde entiteiten, met inbegrip van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings, en passende maatregelen op het niveau van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming te nemen wanneer de solvabiliteit van die onderneming in gevaar is of kan komen.

  110. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in een groep dienen te beschikken over passende governancesystemen waarop controle moet worden uitgeoefend.

  111. Voor alle aan groepstoezicht onderworpen verzekerings- en herverzekeringsgroepen dient uit de kring van de betrokken toezichthoudende autoriteiten een groepstoezichthouder te worden aangewezen. De rechten en plichten van de groepstoezichthouder dienen passende coördinatie- en beslissingsbevoegdheden te omvatten. De autoriteiten die bij het toezicht op tot eenzelfde groep behorende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen betrokken zijn, dienen coördinatieregelingen te treffen.

  112. Aangezien groepstoezichthouders steeds meer bevoegdheden krijgen, moet ervoor worden gezorgd dat de criteria voor het kiezen van de groepstoezichthouder niet op arbitraire wijze kunnen worden omzeild. Met name indien de groepstoezichthouder rekening houdend met de groepsstructuur en het relatieve belang van de verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten op verschillende markten wordt gekozen, mogen transacties binnen de groep en groepsherverzekering niet dubbel worden geteld bij het beoordelen van het relatieve belang ervan op een markt.

  113. De toezichthouders van alle lidstaten waar ondernemingen van de groep zijn gevestigd moeten bij het groepstoezicht betrokken zijn via een college van toezichthouders (het „college”). Zij moeten allemaal toegang hebben tot informatie die beschikbaar is bij andere toezichthoudende autoriteiten in het college en moeten op dynamische wijze en voortdurend bij de besluitvorming betrokken worden. Tussen de voor het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verantwoordelijke autoriteiten onderling, alsook tussen die autoriteiten en de autoriteiten die voor het toezicht op in andere financiële sectoren actieve ondernemingen verantwoordelijk zijn, dient samenwerking tot stand te worden gebracht.

  114. De activiteiten van het college moeten in verhouding staan tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die verbonden zijn aan de werkzaamheden van alle ondernemingen die deel uitmaken van de groep, alsook tot de grensoverschrijdende dimensie. Het college moet worden ingesteld om ervoor te zorgen dat procedures voor samenwerking, informatie-uitwisseling en overleg tussen de toezichthoudende autoriteiten van het college effectief worden toegepast overeenkomstig deze richtlijn. De toezichthoudende autoriteiten moeten het college gebruiken om convergentie van hun respectieve besluiten in de hand te werken en nauw samen te werken bij de uitvoering van hun toezichtactiviteiten in de gehele groep volgens geharmoniseerde criteria.

  115. Deze richtlijn dient te voorzien in een raadgevende rol voor het CEVTB. De adviezen van de CETVB aan de desbetreffende toezichthouder zijn niet bindend voor deze laatste wanneer hij zijn besluit neemt. Wanneer hij een besluit neemt, moet de betrokken toezichthouder echter ten volle rekening houden met dit advies en uitleg geven wanneer hij daar in aanzienlijke mate van afwijkt.

  116. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor buiten de Gemeenschap heeft, dienen aan gelijkwaardige en passende regelingen voor het groepstoezicht onderworpen te zijn. Daartoe zijn transparantie van de regelgeving en uitwisseling van informatie met de autoriteiten van derde landen onder alle relevante omstandigheden vereist. Met het oog op een geharmoniseerde aanpak van de vaststelling en beoordeling van de gelijkwaardigheid van het toezicht op verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen in derde landen moet worden bepaald dat de Commissie een bindend besluit neemt betreffende de gelijkwaardigheid van solvabiliteitregelingen in derde landen. Wat betreft landen ten aanzien waarvan de Commissie geen besluit heeft genomen, moet de gelijkwaardigheid worden beoordeeld door de groepstoezichthouder, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten.

  117. Aangezien de nationale wetgeving betreffende saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures nog niet is geharmoniseerd, dienen in het kader van de interne markt de wederzijdse erkenning van in de lidstaten geldende saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures ten aanzien van verzekeringsondernemingen en de noodzakelijke samenwerking te worden gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met de voor dergelijke maatregelen geldende beginselen van eenheid, universaliteit, coördinatie en openbaarmaking, en met de gelijke behandeling en bescherming van verzekeringsschuldeisers.

  118. Er moet worden gegarandeerd dat de door de bevoegde instantie van een lidstaat vastgestelde saneringsmaatregelen die tot doel hebben de financiële soliditeit van een verzekeringsonderneming in stand te houden of te herstellen en liquidatie zoveel mogelijk te voorkomen, ten volle effect sorteren in heel de Gemeenschap. De gevolgen van dergelijke saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures ten aanzien van derde landen dienen evenwel onverlet te worden gelaten.

  119. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de bevoegde instanties ter zake van saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures, en de toezichthoudende autoriteiten ter zake van verzekeringsondernemingen.

  120. In de definitie van „bijkantoor” voor insolventiedoeleinden, dient er, overeenkomstig de geldende insolventiebeginselen, rekening mee te worden gehouden dat alleen de verzekeringsonderneming rechtspersoonlijkheid heeft. De wetgeving van de lidstaat van herkomst dient evenwel bepalend te zijn voor de wijze waarop de activa en passiva die worden beheerd door onafhankelijke personen die duurzaam gemachtigd zijn om namens de verzekeringsonderneming te handelen als waren zij een agentschap, bij de liquidatie van deze verzekeringsonderneming worden behandeld.

  121. Er dienen voorwaarden te worden vastgesteld onder dewelke niet op insolventie berustende liquidatieprocedures, waarbij voor de uitkering van schuldvorderingen uit hoofde van verzekering een rangindeling geldt, onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Een nationaal loongarantiestelsel kan gesubrogeerd worden in de vorderingen van werknemers van een verzekeringsonderneming uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst en -verhouding. De behandeling van zulke gesubrogeerde vorderingen dient te worden geregeld bij de wetgeving van de lidstaat van herkomst (lex concursus).

  122. De vaststelling van saneringsmaatregelen vormt geen beletsel voor de opening van een liquidatieprocedure. Het dient derhalve mogelijk te zijn een liquidatieprocedure te openen zonder dat of nadat saneringsmaatregelen zijn vastgesteld. De liquidatieprocedure kan worden afgesloten met een gerechtelijk akkoord of met andere maatregelen van dezelfde strekking, waaronder saneringsmaatregelen.

  123. De bevoegde instanties van de lidstaat van herkomst dienen als enige gemachtigd te zijn om beslissingen inzake een liquidatieprocedure ten aanzien van een verzekeringsonderneming te nemen. Deze beslissingen dienen in heel de Gemeenschap effect te sorteren en door alle lidstaten te worden erkend. De beslissingen dienen overeenkomstig de in de lidstaat van herkomst geldende procedures te worden bekendgemaakt, alsook in het Publicatieblad van de Europese Unie. De informatie dient ook beschikbaar te worden gesteld aan bekende, in de Gemeenschap gevestigde schuldeisers, die het recht moeten hebben vorderingen of opmerkingen in te dienen.

  124. In een liquidatieprocedure dienen alle activa en passiva van de verzekeringsonderneming in aanmerking te worden genomen.

  125. Alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van een liquidatieprocedure dienen te worden beheerst door het recht van de lidstaat van herkomst.

  126. Teneinde een gecoördineerd optreden van de lidstaten mogelijk te maken, dienen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van alle andere lidstaten onverwijld op de hoogte te worden gebracht van het openen van een liquidatieprocedure.

  127. Het is van het grootste belang dat verzekerden, verzekeringnemers, begunstigden, alsmede iedere benadeelde met het recht om tegen de verzekeringsonderneming een rechtstreekse vordering uit hoofde van verzekeringstransacties in te stellen, in het kader van de liquidatieprocedure bescherming genieten. Die bescherming mag niet gelden voor vorderingen die niet gebaseerd zijn op verplichtingen uit hoofde van verzekeringsovereenkomsten of verrichtingen, maar op burgerlijke aansprakelijkheid veroorzaakt door een tussenpersoon in onderhandelingen waarvoor deze tussenpersoon overeenkomstig het op de verzekeringsovereenkomst of verrichting toepasselijke recht krachtens de verzekeringsovereenkomst of verrichting niet aansprakelijk is. Om dat doel te bereiken, dienen de lidstaten de keuze te hebben tussen gelijkwaardige methoden voor een speciale behandeling van schuldeisers uit hoofde van verzekering, waarbij geen van deze methoden een lidstaat mag beletten een rangorde tussen diverse categorieën van vorderingen uit hoofde van verzekering aan te brengen. Bovendien moet voor een passend evenwicht worden gezorgd tussen de bescherming van schuldeisers uit hoofde van verzekering en andere bevoorrechte schuldeisers die door de wetgeving van de betrokken lidstaat worden beschermd.

  128. De opening van een liquidatieprocedure dient tot gevolg te hebben dat de aan de verzekeringsonderneming verleende vergunning om het verzekeringsbedrijf uit te oefenen, wordt ingetrokken, voor zover dat nog niet was gebeurd.

  129. Schuldeisers dienen het recht te hebben om in het kader van een liquidatieprocedure vorderingen of schriftelijke opmerkingen in te dienen. Vorderingen van schuldeisers die in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst zijn gevestigd, dienen op dezelfde wijze te worden behandeld als soortgelijke vorderingen in de lidstaat van herkomst, zonder onderscheid op grond van nationaliteit of verblijfplaats.

  130. Ter bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de rechtszekerheid van bepaalde handelingen in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst dient het recht te worden bepaald dat toepasselijk is op de gevolgen van de saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures voor aanhangige rechtsgedingen en voor de afzonderlijke executiemaatregelen die uit deze rechtsgedingen voortkomen.

  131. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(22).

  132. In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om maatregelen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van de bijlagen en tot specificatie van met name de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten en van de door deze autoriteiten te ondernemen acties, alsook om meer gedetailleerde voorschriften vast te stellen op terreinen zoals het governancesysteem, de openbaarmaking, de beoordelingscriteria in verband met gekwalificeerde deelnemingen, de berekening van de technische voorzieningen en kapitaalvereisten, beleggingen en groepstoezicht. De Commissie moet ook worden gemachtigd om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen waarbij aan derde landen de status van gelijkwaardigheid met de bepalingen van deze richtlijn wordt verleend. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en ter aanvulling van deze richtlijn met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG, worden vastgesteld.

  133. Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  134. Richtlijn 64/225/EEG van de Raad van 25 februari 1964 ter opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten, voor wat betreft herverzekering en retrocessie(23), Richtlijn 73/240/EEG van de Raad van 24 juli 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche(24), Richtlijn 76/580/EEG van de Raad van 29 juni 1976 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(25) en Richtlijn 84/641/EEG van de Raad van 10 december 1984 houdende wijziging, inzonderheid wat de hulpverlening op reis betreft, van de eerste Richtlijn (73/239/EEG) tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(26) zijn achterhaald en dienen derhalve te worden ingetrokken.

  135. De verplichting om deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, dient beperkt te blijven tot de bepalingen die een materiële wijziging ten opzichte van de eerdere richtlijnen inhouden. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

  136. Deze richtlijn laat de verplichtingen van de lidstaten inzake de termijnen voor omzetting van de in bijlage VI, deel B, vermelde richtlijnen in nationaal recht onverlet.

  137. De Commissie dient de adequaatheid van de bestaande garantiestelsels in de verzekeringssector te beoordelen en een passend wetgevingsvoorstel in te dienen.

  138. In artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen(27) wordt verwezen naar de bestaande wetgevingsvoorschriften inzake solvabiliteitsmarges. Deze verwijzingen moeten behouden worden om de status quo te bewaren. De Commissie moet de herziening van Richtlijn 2003/41/EG overeenkomstig artikel 21, lid 4, daarvan zo spoedig mogelijk uitvoeren. De Commissie moet, met de steun van het CEVTB, een deugdelijk stelsel van solvabiliteitsregels betreffende instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen ontwikkelen, waarbij zij ten volle rekening moet houden met de essentiële onderscheidendheid ten opzichte van verzekeringen en dus niet vooruit mag lopen op de toepassing van deze richtlijn die deze instellingen zal worden opgelegd.

  139. De toepassing van deze richtlijn wijzigt het risicoprofiel van de verzekeringsonderneming ten opzichte van de verzekeringnemer. De Commissie moet zo spoedig mogelijk en uiterlijk eind 2010 een voorstel indienen voor de herziening van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling(28), rekening houdend met de gevolgen van deze richtlijn voor de verzekeringnemers.

  140. Verdere verregaande hervormingen van het regelgevings- en toezichtsmodel voor de financiële sector in de Europese Unie zijn hoognodig en moeten spoedig door de Commissie worden voorgesteld, naar behoren rekening houdend met de conclusies die de werkgroep van deskundigen onder voorzitterschap van Jacques de Larosière op 25 februari 2009 heeft gepresenteerd. De Commissie moet de nodige wetgeving voorstellen om de vastgestelde tekortkomingen in de bepalingen inzake coördinatie- en samenwerkingsregelingen tussen de toezichthouders te verhelpen.

  141. Het CEVTB moet worden geraadpleegd over hoe kwesties als sterker groepstoezicht en kapitaalbeheer binnen een groep van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen het beste kunnen worden aangepakt. Het CEVTB moet om advies worden gevraagd dat de Commissie kan helpen haar voorstellen op te stellen onder voorwaarden die verenigbaar zijn met een hoog niveau van bescherming van de verzekeringnemers (en de begunstigden) en met het waarborgen van de financiële stabiliteit. In dit verband moet het CEVTB worden gevraagd de Commissie te adviseren over de structuur en de beginselen aan de hand waarvan in de toekomst mogelijke wijzigingen in deze richtlijn kunnen worden aangebracht die nodig zijn om eventuele voorgestelde veranderingen door te voeren. De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen, gevolgd door passende voorstellen, voor alternatieve regelingen voor het prudentieel toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van groepen, die het kapitaalbeheer binnen groepen efficiënter maken, mits zij zeker is dat er een passend ondersteunend regelgevingskader voor de invoering van een dergelijke regeling is.

    Het is met name wenselijk dat een regeling voor groepsondersteuning functioneert op solide fundamenten, namelijk geharmoniseerde en financieel toereikende verzekeringsgarantieregelingen, een geharmoniseerd en wettelijk bindend kader van bevoegde instanties, centrale banken en ministeries van Financiën voor crisisbeheer, geschillenbeslechting en fiscale lastendeling dat toezichtbevoegdheden paart aan fiscale verantwoordelijkheid, een wettelijk bindend kader voor bemiddeling in geschillen in verband met het toezicht, een geharmoniseerd kader voor tijdig ingrijpen, en een geharmoniseerd kader voor de overdraagbaarheid van activa, insolventie en liquidatie dat de belemmeringen voor de overdraagbaarheid van vermogensbestanddelen in het nationale vennootschapsrecht wegneemt. In haar verslag moet de Commissie ook rekening houden met de uitwerking van diversificatie-effecten in de loop van de tijd en de risico’s die verbonden zijn aan het behoren tot een groep, de praktijk van het Risk management in een gecentraliseerde groep, de werking van groepsinterne modellen en het toezicht op intragroeptransacties en risicoconcentraties.

  142. Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven(29) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I ALGEMENE VOORSCHRIFTEN INZAKE DE TOEGANG TOT EN UITOEFENING VAN HET DIRECTE VERZEKERINGS- EN HET HERVERZEKERINGSBEDRIJF

Deze richtlijn stelt voorschriften vast betreffende:

  1. de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf en het herverzekeringsbedrijf anders dan in loondienst in de Gemeenschap;

  2. het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsgroepen;

  3. de sanering en liquidatie van directe verzekeringsondernemingen.

1.

Deze richtlijn is van toepassing op directe schade- en levensverzekeringsondernemingen die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.

De richtlijn is, met uitzondering van Titel IV, ook van toepassing op herverzekeringsondernemingen die uitsluitend herverzekeringsactiviteiten uitoefenen en die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.

2.

Wat schadeverzekering betreft, is deze richtlijn van toepassing op activiteiten van de in deel A van bijlage I vermelde branches. Voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, valt onder schadeverzekering ook de activiteit van hulpverlening aan in moeilijkheden verkerende personen die op reis zijn of zich buiten hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevinden. Zij bestaat erin dat tegen voorafgaande betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om onmiddellijke hulp te verlenen aan de begunstigde van een hulpverleningsovereenkomst wanneer deze in moeilijkheden verkeert ten gevolge van het zich voordoen van een onzeker voorval, in de gevallen en onder de voorwaarden welke in de overeenkomst zijn bepaald.

De hulp kan bestaan uit prestaties in geld of in natura. De prestaties in natura kunnen ook worden verstrekt met gebruikmaking van eigen personeel of uitrusting van de prestatieverstrekker.

Onderhoudsdiensten, dienstverlening na verkoop en de loutere aanwijzing omtrent of terbeschikkingstelling van hulp door een tussenpersoon vallen niet onder de hulpverleningsactiviteit.

3.

Met betrekking tot levensverzekeringen is deze richtlijn van toepassing op:

  1. de volgende levensverzekeringsactiviteiten voor zover zij uit een overeenkomst voortvloeien:

    1. levensverzekeringen, dat wil zeggen verzekeringen bij leven, bij overlijden, gemengde verzekeringen, levensverzekeringen met contraverzekering en verzekeringen in verband met huwelijk en geboorte;

    2. lijfrenteverzekeringen;

    3. aanvullende verzekeringen op een levensverzekering, met name verzekeringen tegen lichamelijk letsel, met inbegrip van arbeidsongeschiktheid, verzekeringen bij overlijden ten gevolge van een ongeval en verzekeringen tegen invaliditeit ten gevolge van ongeval of ziekte;

    4. het in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande type niet-opzegbare ziekteverzekering van lange duur dat „permanent health Insurance not subject t/m cancellation” wordt genoemd;

  2. de volgende verrichtingen voor zover zij voortvloeien uit een overeenkomst en voor zover zij gecontroleerd worden door de instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op particuliere verzekeringen:

    1. verrichtingen waarbij deelgenootschappen worden gevormd waarin de deelgenoten zich aaneensluiten om gezamenlijk hun bijdragen te kapitaliseren en het aldus gevormde vermogen te verdelen tussen de overlevenden of tussen de rechthebbenden van de overledenen (tontines);

    2. kapitalisatieverrichtingen die zijn gebaseerd op een actuariële techniek, waarbij in ruil voor tevoren vastgestelde stortingen ineens of periodieke stortingen, verplichtingen worden aangegaan die voor wat betreft hun duur en hun bedrag bepaald zijn;

    3. het beheer van collectieve pensioenfondsen, daaronder begrepen het beheer van beleggingen en met name van de activa welke staan tegenover de voorzieningen van de organen die uitkeringen verstrekken bij overlijden, bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid;

    4. verrichtingen als bedoeld onder punt iii), wanneer deze vergezeld gaan van een verzekeringsgarantie die betrekking heeft hetzij op het behoud van het kapitaal, hetzij op de betaling van een minimuminterest;

    5. door levensverzekeringsondernemingen gedane verrichtingen zoals die welke zijn bedoeld in boek IV, titel 4, hoofdstuk 1, van de Franse „Code des assurances”;

  3. de in de socialeverzekeringswetgeving omschreven of bedoelde verrichtingen in verband met de duur van het leven van de mens, voor zover deze in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat door levensverzekeringsondernemingen voor eigen risico worden verricht of beheerd.

Onverminderd artikel 2, lid 3, onder c), heeft deze richtlijn geen betrekking op verzekeringen die vallen binnen een wettelijke regeling van sociale zekerheid.

1.

Onverminderd artikel 3 en de artikelen 5 tot en met 10, is deze richtlijn niet van toepassing op een verzekeringsonderneming die aan alle onderstaande voorwaarden voldoet:

  1. de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van de onderneming bedragen niet meer dan 5 miljoen EUR;

  2. de totale technische voorzieningen van de onderneming, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van Special Purpose Vehicles, als bedoeld in artikel 76, kunnen worden verhaald, bedragen niet meer dan 25 miljoen EUR;

  3. indien de onderneming tot een groep behoort, bedragen de totale technische voorzieningen van de groep, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, niet meer dan 25 miljoen EUR;

  4. het bedrijf van de onderneming omvat geen verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten ter dekking van aansprakelijkheids-, krediet- en borgtochtverzekeringsrisico’s, tenzij deze bijkomende risico’s vormen in de zin van artikel 16, lid 1;

  5. het bedrijf van de onderneming omvat geen herverzekeringsactiviteiten ten bedrage van meer dan 0,5 miljoen EUR uitmaken van bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen EUR van haar technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, of meer dan 10 % uitmaken van haar bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10 % uitmaken van haar technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald.

2.

Als een van de in lid 1 genoemde bedragen drie achtereenvolgende jaren wordt overschreden, is de richtlijn vanaf het vierde jaar van toepassing.

3.

In afwijking van lid 1 is deze richtlijn van toepassing op alle ondernemingen die een vergunning voor het uitoefenen van verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten aanvragen en waarvan de jaarlijkse bruto premie-inkomsten of de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, naar verwachting in de volgende vijf jaar de in lid 1 vastgestelde bedragen zullen overschrijden.

4.

Deze richtlijn is niet langer op verzekeringsondernemingen van toepassing wanneer de toezichthoudende autoriteit heeft bevestigd dat zij aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:

  1. geen van de in lid 1 genoemde bedragen is gedurende de laatste drie jaren overschreden; alsmede

  2. geen van de in lid 1 vastgestelde bedragen zal naar verwachting in de volgende vijf jaren worden overschreden.

Mits de verzekeringsonderneming in kwestie haar activiteiten uitvoert in overeenstemming met de artikelen 145 tot en met 149, is lid 1 van dit artikel niet van toepassing.

5.

Lid 1 en lid 4 beletten niet dat een onderneming overeenkomstig deze richtlijn een vergunning aanvraagt of haar vergunning behoudt.

Met betrekking tot schadeverzekeringen heeft deze richtlijn geen betrekking op de volgende verrichtingen:

  1. kapitalisatieverrichtingen zoals deze door de wetgeving van elke lidstaat worden omschreven;

  2. verrichtingen van instellingen op het gebied van voorzorg en bijstand, waarvan de prestaties verschillen naar gelang van de beschikbare middelen en in het kader waarvan de bijdragen der leden forfaitair worden bepaald;

  3. verrichtingen van een organisatie die geen rechtspersoonlijkheid bezit, welke de onderlinge waarborg van haar leden tot doel hebben, zonder tot de betaling van premies of de vorming van technische reserves aanleiding te geven; of

  4. verrichtingen op het gebied van de exportkredietverzekering voor rekening of met garantie van de staat, of wanneer de staat de verzekeraar is.

1.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op de hulpverleningsactiviteit die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  1. de hulp wordt verleend bij een ongeval met of defect aan een wegvoertuig dat zich voordoet op het grondgebied van de lidstaat van de verlener van de dekking;

  2. de verplichting tot hulpverlening blijft beperkt tot de volgende verrichtingen:

    1. technische hulp ter plaatse, waarvoor de verlener van de dekking in de meeste gevallen eigen personeel en uitrusting gebruikt;

    2. het vervoer van het voertuig naar de plaats van reparatie die het dichtst bij is of het meest geschikt is voor het uitvoeren van de reparatie, alsmede het eventuele vervoer van bestuurder en passagiers, normaliter met hetzelfde hulpmiddel, naar de dichtstbijzijnde plaats van waaruit zij hun reis met andere middelen kunnen voortzetten;

    3. indien de lidstaat van herkomst van de verlener van de dekking dit bepaalt, het vervoer van het voertuig, eventueel begeleid door bestuurder en passagiers, naar hun woonplaats, hun vertrekpunt of hun oorspronkelijke bestemming binnen deze lidstaat; en

  3. de hulpverlening wordt niet uitgevoerd door een onderneming waarop deze richtlijn van toepassing is.

2.

In de in lid 1, onder b), in de punten i) en ii), bedoelde gevallen is de voorwaarde dat het ongeval of het defect zich heeft voorgedaan op het grondgebied van de lidstaat van de verlener van de dekking niet van toepassing wanneer de belanghebbende lid is van de organisatie die de dekking verleent, en de hulpverlening of het vervoer van het voertuig enkel op vertoon van de lidmaatschapskaart, zonder betaling van een extra premie, wordt uitgevoerd door een soortgelijke organisatie van het betrokken land op grond van een reciprociteitsovereenkomst of, in het geval van Ierland en het Verenigd Koninkrijk, wanneer de hulpverlening wordt verricht door een zelfde organisatie die in beide staten werkzaam is.

3.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op verrichtingen als bedoeld in lid 1, onder b), in punt iii), indien het ongeval of defect zich op het grondgebied van Ierland of, voor het Verenigd Koninkrijk, op het grondgebied van Noord-Ierland heeft voorgedaan en het voertuig, eventueel begeleid door bestuurder en passagiers, wordt vervoerd naar de woonplaats, het vertrekpunt of de oorspronkelijke bestemming van laatstgenoemden binnen elk van deze beide grondgebieden.

4.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op hulpverleningsactiviteiten van de Automobile Club du Grand-Duché de Luxembourg indien het ongeval of defect van een voertuig, buiten het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg heeft plaatsgevonden en de hulpverlening bestaat uit het vervoer van het bij dat ongeval of defect betrokken voertuig, eventueel begeleid door bestuurder en passagiers, naar hun woonplaats.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op onderlinge verzekeringsondernemingen die schadeverzekeringsactiviteiten verrichten en die met een andere onderlinge verzekeringsonderneming een overeenkomst hebben gesloten welke voorziet in volledige herverzekering van de door hen gesloten verzekeringsovereenkomsten of in de vervanging van de cederende onderneming door de overnemende onderneming voor de nakoming van de uit deze verzekeringsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen. In dit geval is de overnemende onderneming onderworpen aan de richtlijn.

Tenzij hun statuten of het toepasselijke recht wijzigingen ondergaan ten aanzien van hun bevoegdheid, vallen de volgende instellingen die schadeverzekeringsactiviteiten verrichten, niet onder deze richtlijn:

  1. in Denemarken: Falck Danmark;

  2. in Duitsland: de volgende semioverheidsinstellingen:

    1. Postbeamtenkrankenkasse,

    2. Krankenversorgung der Bundesbahnbeamten;

  3. in Ierland: Voluntary Health Insurance Board;

  4. in Spanje: Consorcio de Compensación de Seguros.

Met betrekking tot levensverzekeringen heeft deze richtlijn geen betrekking op de volgende verrichtingen en activiteiten:

  1. verrichtingen van instellingen op het gebied van voorzorg en bijstand, waarvan de prestaties verschillen naar gelang van de beschikbare middelen, en in het kader waarvan de bijdragen van de leden forfaitair worden vastgesteld;

  2. verrichtingen van andere instellingen dan de in artikel 2 bedoelde ondernemingen die ten doel hebben aan al dan niet in loondienst werkzame personen, die in het kader van een onderneming of van een groep van ondernemingen of van een beroep of meerdere beroepen omvattende sector zijn gegroepeerd, uitkeringen te verstrekken bij overlijden, bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid, ongeacht of de uit deze verrichtingen voortvloeiende verbintenissen al dan niet volledig en voortdurend door wiskundige voorzieningen zijn gedekt;

  3. pensioenactiviteiten van pensioenverzekeraars als voorgeschreven in de wet op de pensioenen voor werknemers (TyEL) en aanverwante Finse wettelijke regelingen op voorwaarde dat:

    1. pensioenverzekeraars die reeds ingevolge de Finse wet verplicht zijn verschillende stelsels voor boekhouding en beheer van hun pensioenactiviteiten aan te houden, bovendien met ingang van 1 januari 1995 voor het uitvoeren van deze activiteiten verschillende rechtspersonen in het leven zullen roepen; en

    2. de Finse autoriteiten zonder enig onderscheid alle onderdanen en ondernemingen van de lidstaten zullen toestaan alle in artikel 2 genoemde activiteiten die met deze uitzondering in verband staan, uit te voeren, overeenkomstig de Finse wetgeving, zowel door middel van eigendom van of deelneming in een bestaande verzekeringsonderneming of verzekeringsgroep, als door middel van oprichting van of deelneming in nieuwe verzekeringsondernemingen of groepen van verzekeraars, waaronder pensioenverzekeraars.

Met betrekking tot levensverzekeringen heeft deze richtlijn geen betrekking op de volgende ondernemingen en instellingen:

  1. instellingen die uitsluitend uitkeringen bij overlijden waarborgen, wanneer het bedrag van deze uitkeringen niet groter is dan het gemiddelde bedrag van de begrafeniskosten voor een sterfgeval of wanneer deze uitkeringen in natura geschieden;

  2. het „Versorgungsverband deutscher Wirtschaftsorganisationen” in Duitsland, behoudens in geval van statutenwijziging ten aanzien van de bevoegdheid.

  3. het „Consorcio de Compensación de Seguros” in Spanje, tenzij de statuten worden gewijzigd wat het toepassingsgebied van de activiteiten of de bevoegdheid betreft.

Wat herverzekering betreft, heeft deze richtlijn geen betrekking op de herverzekeringsactiviteit die de regering van een lidstaat om belangrijke redenen van openbaar belang uitoefent of volledig garandeert in de hoedanigheid van herverzekeraar in laatste instantie en wanneer een situatie op de markt, waarin het onmogelijk is om een adequate herverzekeringsdekking te verkrijgen, een dergelijk optreden noodzakelijk maakt.

1.

Herverzekeringsondernemingen die op 10 december 2007 het sluiten van nieuwe herverzekeringsovereenkomsten hebben gestaakt en uitsluitend hun bestaande portefeuille beheren met het oog op de beëindiging van hun werkzaamheden, vallen niet onder deze richtlijn.

2.

De lidstaten stellen een lijst op van de betrokken herverzekeringsondernemingen en delen deze lijst aan alle andere lidstaten mee.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. verzekeringsonderneming: een directe schade- of levensverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig artikel 14 vergunning is verleend;

  2. verzekeringscaptive: een verzekeringsonderneming die hetzij eigendom is van een financiële onderneming die noch een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, noch een groep van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 212, lid 1, punt c), is, hetzij eigendom is van een niet-financiële onderneming, en die tot doel heeft uitsluitend voor de risico’s van de onderneming of de ondernemingen waartoe zij behoort of voor een onderneming of ondernemingen van de groep waarvan zij lid is, verzekeringsdekking te bieden;

  3. verzekeringsonderneming van een derde land: een onderneming die overeenkomstig artikel 14 over een vergunning als verzekeringsonderneming zou moeten beschikken indien haar hoofdkantoor in de Gemeenschap lag;

  4. herverzekeringsonderneming: een onderneming waaraan overeenkomstig artikel 14 vergunning is verleend om herverzekeringsactiviteiten te verrichten;

  5. herverzekeringscaptive: een herverzekeringsonderneming die hetzij eigendom is van een financiële onderneming die noch een verzekerings- of erverzekeringsonderneming, noch een groep van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 212, lid 1, punt c), is, hetzij eigendom is van een niet-financiële onderneming, en die tot doel heeft uitsluitend voor de risico’s van de onderneming of de ondernemingen waartoe zij behoort of voor een onderneming of ondernemingen van de groep waarvan zij lid is, herverzekeringsdekking te bieden;

  6. herverzekeringsonderneming van een derde land: een onderneming die overeenkomstig artikel 14 over een vergunning als herverzekeringsonderneming zou moeten beschikken indien haar hoofdkantoor in de Gemeenschap lag;

  7. herverzekering: een van de volgende activiteiten:

    1. de activiteit waarbij risico’s worden aanvaard die door een verzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming van een derde land, een andere herverzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming van een derde land worden overgedragen; of

    2. in het geval van de „association of underwriters, known as Lloyd’s”: een activiteit waarbij een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming dan de „association of underwriters, known as Lloyd’s” de risico’s overneemt die door een lid van Lloyd’s worden overgedragen;

  8. lidstaat van herkomst: een van de volgende lidstaten:

    1. bij schadeverzekeringen: de lidstaat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die het risico dekt;

    2. bij levensverzekeringen: de lidstaat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die de verbintenis aangaat; of

    3. bij herverzekeringen: de lidstaat waar het hoofdkantoor van de herverzekeringsonderneming is gevestigd;

  9. lidstaat van ontvangst: de lidstaat waar een verzekerings- of herverzekeringsonderneming een bijkantoor heeft of diensten verricht en die niet de lidstaat van herkomst is; in het geval van levens- en schadeverzekeringen wordt onder lidstaat van dienstverrichting verstaan de lidstaat van de verbintenis en de lidstaat waar het risico is gelegen; de verbintenis of het risico wordt gedekt door een verzekeringsonderneming of een bijkantoor in een andere lidstaat;

  10. toezichthoudende autoriteit: de nationale autoriteit of autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toezicht uitoefenen op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;

  11. bijkantoor: een agentschap of bijkantoor van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die gevestigd is op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst;

  12. vestiging: hoofdkantoor of bijkantoor van een onderneming;

  13. lidstaat van het risico: een van de volgende lidstaten:

    1. de lidstaat waar de goederen zich bevinden, wanneer de verzekering betrekking heeft hetzij op onroerend goed, hetzij op onroerend goed en op de inhoud daarvan, voor zover deze door dezelfde verzekeringsovereenkomst wordt gedekt;

    2. de lidstaat van registratie, wanneer de verzekering betrekking heeft op voer- en vaartuigen van om het even welk type;

    3. de lidstaat waar de verzekeringnemer de overeenkomst heeft gesloten, indien het overeenkomsten betreft met een looptijd van vier maanden of minder die betrekking hebben op tijdens een reis of vakantie gelopen risico’s, ongeacht de branche;

    4. in alle gevallen die niet uitdrukkelijk zijn genoemd onder a), b) of c): de lidstaat waarin zich een van het volgende bevindt:

      1. de gewone verblijfsplaats van de verzekeringnemer; of

      2. indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is: de vestiging van die verzekeringnemer waarop de overeenkomst betrekking heeft;

  14. lidstaat van de verbintenis: de lidstaat waarin zich een van het volgende bevindt:

    1. de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer;

    2. indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is: de vestiging van die verzekeringnemer waarop de overeenkomst betrekking heeft;

  15. moederonderneming: een moederonderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG;

  16. dochteronderneming: een dochteronderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede dochterondernemingen daarvan;

  17. nauwe banden: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door zeggenschap of deelneming, of een situatie waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met eenzelfde persoon;

  18. zeggenschap: de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, of een gelijkaardige band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

  19. intragroeptransactie: een transactie waarbij een verzekeraar of herverzekeraar direct of indirect steunt op andere ondernemingen in dezelfde groep of op een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die door nauwe banden verbonden is met de ondernemingen binnen die groep, om te voldoen aan een verplichting, al dan niet contractueel en al dan niet inzake betaling;

  20. deelneming: eigendom, rechtstreeks of door middel van zeggenschap van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;

  21. gekwalificeerde deelneming: het in een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, bezitten van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een percentage dat het mogelijk maakt om invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van deze onderneming;

  22. gereglementeerde markt: een van het volgende:

    1. in het geval van een markt in een lidstaat: een gereglementeerde markt zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG; of

    2. in het geval van een markt in een derde land: een financiële markt die aan de volgende voorwaarden voldoet:

      1. deze is erkend door de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming en beantwoordt aan vereisten die vergelijkbaar zijn met die van Richtlijn 2004/39/EG; en

      2. de financiële instrumenten die op deze markt worden verhandeld, zijn van een kwaliteit die vergelijkbaar is met die van de instrumenten welke op de gereglementeerde markt(en) van de lidstaat van herkomst worden verhandeld;

  23. nationaal bureau: een nationaal bureau van verzekeraars, zoals omschreven in artikel 1, lid 3, van Richtlijn 72/166/EEG;

  24. nationaal garantiefonds: het orgaan genoemd in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG;

  25. financiële onderneming: een van de volgende ondernemingen:

    1. kredietinstelling, financiële instelling of onderneming die nevendiensten van het bankbedrijf verricht in de zin van artikel 4, respectievelijk punten 1), 5) en 21), van Richtlijn 2006/48/EG;

    2. verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding in de zin van artikel 212, lid 1, onder f);

    3. beleggingsonderneming of financiële instelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2004/39/EG; of

    4. gemengde financiële holding in de zin van artikel 2, punt 15), van Richtlijn 2002/87/EG;

  26. Special Purpose Vehicle: een onderneming, al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid en anders dan een bestaande verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, die risico’s van verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen overneemt en die zijn blootstelling aan deze risico’s volledig financiert door emissieprocedures of andere financieringsmechanismen waarbij de terugbetalingsrechten van de geldgevers van dit soort emissies of financieringsmechanismen achtergesteld zijn bij de herverzekeringsverplichtingen van de onderneming;

  27. „grote risicos”:

    1. de risico’s die behoren tot de in bijlage I, deel A, 4, 5, 6, 7, 11 en 12, vermelde branches;

    2. de risico’s die behoren tot de in bijlage I, deel A, 14 en 15, vermelde branches wanneer de verzekeringnemer in het kader van een bedrijf of beroep een industriële of commerciële activiteit dan wel een vrij beroep uitoefent en het risico daarop betrekking heeft;

    3. de risico’s die behoren tot de in bijlage I, deel A, 3, 8, 9, 10, 13 en 16, vermelde branches voor zover de verzekeringnemer ten minste twee van de drie volgende criteria overschrijdt:

      1. balanstotaal: 6 200 000 EUR;

      2. netto-omzet in de zin van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen(30): 12 800 000 EUR;

      3. gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250.

    Wanneer de verzekeringnemer deel uitmaakt van een groep ondernemingen waarvan de geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG wordt opgesteld, worden de in de eerste alinea, onder c), vermelde criteria op basis van de geconsolideerde rekening toegepast.

    De lidstaten kunnen aan de in de eerste alinea, onder c), genoemde categorie de risico’s toevoegen die door beroepsverenigingen, joint ventures of tijdelijke verenigingen worden verzekerd;

  28. uitbesteding: een overeenkomst van om het even welke vorm tussen een verzekerings- of herverzekeringsonderneming en een al dan niet onder toezicht staande dienstverlener op grond waarvan deze dienstverlener hetzij rechtstreeks hetzij door middel van onderuitbesteding een proces, een dienst of een activiteit uitvoert die anders door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zelf zou worden uitgevoerd;

  29. functie in een governancesysteem: een interne capaciteit om praktische taken uit te voeren; een governancesysteem omvat de Risk managementfunctie, de compliancefunctie, de interneauditfunctie en de actuariële functie zijn governancefuncties;

  30. verzekeringstechnisch risico: het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door een ondeugdelijke prijsstelling en inadequate aannames met betrekking tot de voorzieningen;

  31. marktrisico: het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de financiële situatie als direct of indirect gevolg van schommelingen in het niveau en in de volatiliteit van de marktprijzen van activa, verplichtingen en financiële instrumenten;

  32. kredietrisico: het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de financiële situatie als gevolg van schommelingen in de kredietwaardigheid van emittenten van effecten, tegenpartijen en debiteuren waaraan verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de vorm van een tegenpartijrisico, spreadrisico of marktrisicoconcentraties blootstaan;

  33. operationeel risico: het risico op verliezen door inadequate of falende interne procedures, personeel of systemen of door externe gebeurtenissen;

  34. liquiditeitsrisico: het risico dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen geen beleggingen en andere activa te gelde kunnen maken om aan hun financiële verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar zijn;

  35. concentratierisico: alle risicoposities waaraan een potentieel verlies verbonden is dat groot genoeg is om de solvabiliteit of de financiële positie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in gevaar te brengen;

  36. risicolimiteringstechnieken: alle technieken waarmee verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun risico’s deels of in hun geheel kunnen overdragen aan een andere partij;

  37. diversificatie-effecten: de vermindering van de risicopositie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en -groepen die verband houdt met de diversificatie van hun activiteiten en die voortvloeit uit het feit dat het tegenvallende resultaat uit hoofde van het ene risico kan worden gecompenseerd met het meevallende resultaat uit hoofde van een ander risico, wanneer er geen volledige correlatie tussen deze risico’s bestaat;

  38. kansverdelingsverwachting: een wiskundige functie waarbij een volledige reeks van elkaar uitsluitende toekomstige gebeurtenissen wordt gekoppeld aan een kans dat deze zich daadwerkelijk voordoen;

  39. risicomaatstaf: een wiskundige functie waarbij een financieel bedrag wordt gekoppeld aan een bepaalde kansverdelingsprognose en die monotoon toeneemt met de omvang van de risicopositie die aan deze kansverdelingsprognose ten grondslag ligt.

1.

De toegang tot het directe verzekeringsbedrijf of tot het herverzekeringsbedrijf dat onder deze richtlijn valt, wordt afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een vergunning.

2.

De in lid 1 bedoelde vergunning moet bij de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst worden aangevraagd door:

  1. een onderneming die haar hoofdkantoor op het grondgebied van deze lidstaat vestigt; of

  2. een verzekeringsonderneming die, na een vergunning overeenkomstig lid 1 te hebben verkregen, haar werkzaamheden wil uitbreiden tot een gehele verzekeringsbranche of tot andere verzekeringsbranches dan die waarvoor zij reeds een vergunning heeft verkregen.

1.

Een vergunning overeenkomstig artikel 14 geldt voor de gehele Gemeenschap. Zij stelt verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in staat aldaar werkzaamheden uit te oefenen, en omvat ook het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten.

2.

Onverminderd artikel 14 wordt de vergunning verleend per branche van directe verzekering als omschreven in bijlage I, deel A, of in bijlage II. Zij heeft betrekking op de gehele branche, behalve indien de aanvrager slechts een gedeelte van de tot deze branche behorende risico’s wenst te dekken.

De risico’s die tot een branche behoren kunnen niet onder een andere branche worden gerangschikt met uitzondering van de in artikel 16 genoemde gevallen.

Voor meerdere branches mag vergunning worden verleend, voor zover de nationale wetgeving van een lidstaat de gelijktijdige uitoefening van deze branches toestaat.

3.

Wat schadeverzekeringen betreft, mogen de lidstaten een vergunning verlenen voor de in bijlage I, deel B, vermelde groepen van branches.

De toezichthoudende autoriteiten mogen een vergunning die voor een branche is aangevraagd, beperken tot de uiteengezette werkzaamheden van het in artikel 23 genoemde programma van werkzaamheden.

4.

De ondernemingen waarop deze richtlijn betrekking heeft, mogen onverminderd artikel 16, lid 1, de in artikel 6 bedoelde hulpverlening slechts uitvoeren indien zij een vergunning hebben verkregen voor branche 18, bijlage I, punt A. In dat geval is deze richtlijn van toepassing op deze transacties.

5.

Wat herverzekeringen betreft, wordt de vergunning verleend voor schadeherverzekeringsactiviteiten, levensherverzekeringsactiviteiten of alle soorten herverzekeringsactiviteiten.

De aanvraag wordt onderzocht in het licht van het programma van werkzaamheden dat ingevolge artikel 18, lid 1, onder c), moet worden ingediend, en van de inachtneming van de voorwaarden die door de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, zijn vastgesteld.

1.

Een verzekeringsonderneming die een vergunning heeft verkregen voor het dekken van een hoofdrisico dat tot een branche of een aantal branches als genoemd in bijlage I, deel A, behoort, mag ook risico’s verzekeren die tot een andere branche behoren zonder dat voor deze risico’s een vergunning is vereist, mits de risico’s aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  1. ze hangen samen met het hoofdrisico;

  2. ze hebben betrekking op het object dat verzekerd is tegen het hoofdrisico; en

  3. ze worden verzekerd bij de overeenkomst die het hoofdrisico dekt.

2.

In afwijking van lid 1 mogen de risico’s die vallen onder de branches die genoemd worden in bijlage I, deel A, 14, 15 en 17, niet als bijkomende risico’s van andere branches worden beschouwd.

Het in branche 17 (rechtsbijstandverzekering) genoemde risico mag echter als bijkomend risico van branche 18 worden beschouwd indien aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. het hoofdrisico heeft alleen betrekking op het bieden van hulp aan in moeilijkheden verkerende personen die op reis zijn of zich buiten hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevinden; of

  2. de verzekering heeft betrekking op geschillen of risico’s die voortvloeien uit of samenhangen met het gebruik van zeeschepen.

1.

De lidstaat van herkomst eist dat ondernemingen die in het kader van artikel 14 een vergunning aanvragen, een van de in bijlage III vermelde rechtsvormen aannemen.

2.

De lidstaten mogen ondernemingen oprichten die een publiekrechtelijke vorm hebben, mits deze instellingen beogen het verzekeringsbedrijf of het herverzekeringsbedrijf uit te oefenen onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor privaatrechtelijke ondernemingen gelden.

3.

De Commissie mag uitvoeringsmaatregelen aannemen tot uitbreiding van de in bijlage III vermelde rechtsvormen.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

De lidstaat van herkomst eist dat ondernemingen die een vergunning aanvragen:

  1. als het om verzekeringsondernemingen gaat, hun doel beperken tot het verzekeringsbedrijf en verrichtingen die daaruit rechtstreeks voortvloeien, met uitsluiting van elke andere handelsactiviteit;

  2. als het om herverzekeringsondernemingen gaat, hun doel beperken tot herverzekeringswerkzaamheden en daarmee samenhangende verrichtingen. Dit vereiste kan tevens de functie van holding omvatten evenals werkzaamheden op het gebied van de financiële sector in de zin van artikel 2, punt 8, van Richtlijn 2002/87/EG;

  3. een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 23 overleggen;

  4. het in artikel 129, lid 1, onder d), bedoelde in aanmerking komend kernvermogen aanhouden ter dekking van de absolute ondergrens van het het minimumkapitaalvereiste;

  5. aantonen dat zij in staat zijn om in aanmerking komend eigen vermogen aan te houden ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste als bedoeld in artikel 100 en volgende;

  6. aantonen dat zij in staat zijn om in aanmerking komend kernvermogen aan te houden ter dekking van het minimumkapitaalvereiste als bedoeld in artikel 128 en volgende;

  7. aantonen dat zij in staat zullen zijn te voldoen aan het governancesysteem als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 2;

  8. wat schadeverzekeringen betreft, naam en adres mededelen van alle schaderegelaars die overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2000/26/EG zijn aangewezen in elke andere lidstaat dan de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, wanneer de te dekken risico’s zijn ingedeeld in branche 10 van bijlage I, deel A, van deze richtlijn, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder.

2.

Een verzekeringsonderneming die een vergunning aanvraagt voor de uitbreiding van haar werkzaamheden tot andere branches of voor de uitbreiding van een vergunning die slechts een deel van de in een branche ondergebrachte risico’s bestrijkt, moet een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 23 overleggen.

Bovendien moet zij aantonen dat zij beschikt over het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste als bedoeld in artikel 100, lid 1, en artikel 128.

3.

Onverminderd lid 2 toont een onderneming die het levensverzekeringsbedrijf uitoefent en die een vergunning aanvraagt voor de in artikel 73 bedoelde uitbreiding van haar werkzaamheden tot de risico’s in de branches 1 of 2 van bijlage I, deel punt A, het volgende aan:

  1. zij beschikt over het in aanmerking komend kernvermogen ter dekking van de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste voor levensverzekerings-ondernemingen en de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste voor schadeverzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder d);

  2. zij verplicht zich tot dekking van de financiële minimumverplichtingen als bedoeld in artikel 74, lid 3, en volgende.

4.

Onverminderd lid 2 toont een onderneming die het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent voor de risico’s in de branches 1 of 2 van bijlage I, deel A, en die een vergunning aanvraagt voor de in artikel 73 bedoelde uitbreiding van haar werkzaamheden tot levensverzekeringsrisico’s, het volgende aan:

  1. zij beschikt over het in aanmerking komend kernvermogen ter dekking van de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste voor levensverzekeringsondernemingen en de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste voor schadeverzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder d);

  2. zij verplicht zich tot dekking van de financiële minimumverplichtingen als bedoeld in artikel 74, lid 3, en volgende.

Wanneer er nauwe banden bestaan tussen de verzekerings- of herverzekeringsonderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de toezichthoudende autoriteiten slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

De toezichthoudende autoriteiten weigeren de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de verzekerings- of herverzekeringsonderneming nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken.

De toezichthoudende autoriteiten verlangen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de informatie die zij nodig hebben om zich ervan te kunnen vergewissen dat doorlopend aan de in de eerste alinea gestelde voorwaarden wordt voldaan.

De lidstaten eisen dat het hoofdkantoor van een verzekerings- en herverzekeringsonderneming zich bevindt in de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd.

1.

De lidstaten eisen geen voorafgaande goedkeuring of systematische mededeling van de algemene en bijzondere voorwaarden van verzekeringsovereenkomsten, de tarieven, de met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen en de formulieren en andere documenten waarvan de onderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met verzekeringnemers of cederende of retrocederende ondernemingen.

Bij levensverzekeringen mag de lidstaat van herkomst echter uitsluitend voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen betreffende de actuariële beginselen een systematische mededeling van de voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen eisen. Dit vereiste vormt geen voorwaarde vooraf voor het verlenen van een vergunning aan een levensverzekeringsonderneming.

2.

De lidstaten houden niet vast aan en gaan evenmin over tot invoering van de voorafgaande kennisgeving of de goedkeuring van voorgenomen tariefverhogingen, behalve dan als onderdeel van een algemeen prijscontrolesysteem.

3.

De lidstaten mogen ondernemingen die een vergunning aanvragen of hebben verkregen voor branche 18, onder A, van bijlage I onderwerpen aan het toezicht op de directe of indirecte middelen in de vorm van personeel en uitrusting, met inbegrip van de kwalificaties van de medische staf en de kwaliteit van de uitrusting waarover zij beschikken om hun verbintenissen na te komen die onder deze branche vallen.

4.

De lidstaten mogen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen handhaven of invoeren die de goedkeuring van de statuten en het mededelen van elk document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is, voorschrijven.

De lidstaten eisen niet dat bij de behandeling van de aanvraag van een vergunning de economische behoeften van de markt in aanmerking worden genomen.

1.

Het in artikel 18, lid 1, onder c), genoemde programma van werkzaamheden bevat gegevens of bewijsstukken betreffende:

  1. de aard van de risico’s of verbintenissen die de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming voornemens is te dekken;

  2. de aard van de herverzekeringsregelingen die de herverzekeringsonderneming voornemens is met cederende ondernemingen te treffen;

  3. de leidende beginselen op het gebied van herverzekering en retrocessie;

  4. de kernvermogensbestanddelen die de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste vormen;

  5. de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het productienet, de financiële middelen ter dekking daarvan en, indien de te dekken risico’s tot branche 18, onder A, van bijlage I behoren, de middelen waarover de verzekeringsonderneming beschikt om de beloofde bijstand te verlenen.

2.

Naast de vereisten van lid 1 bevat het programma voor de eerste drie boekjaren:

  1. een opgave van de te verwachten balanspositie;

  2. een raming van het toekomstige solvabiliteitskapitaalvereiste, als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 1, op basis van de onder a) genoemde te verwachten balanspositie, evenals de voor deze ramingen gehanteerde berekeningsmethode;

  3. een raming van het toekomstige minimumkapitaalvereiste, als bedoeld in de artikelen 128 en 129, op basis van de onder a) genoemde te verwachten balanspositie, evenals de voor deze ramingen gehanteerde berekeningsmethode;

  4. een raming van de financiële middelen ter dekking van de technische voorzieningen, het minimumkapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste;

  5. met betrekking tot schade- en herverzekeringen ook het volgende:

    1. een raming van de beheerskosten met uitzondering van de inrichtingskosten, met name de algemene lopende kosten en de provisies;

    2. een raming van de premies of bijdragen, alsmede een raming betreffende de schadegevallen;

  6. met betrekking tot levensverzekeringen ook een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven, zowel wat de directe verzekering en de geaccepteerde herverzekeringen als de cessies uit hoofde van herverzekering betreft.

1.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst verlenen een onderneming geen vergunning die toegang tot verzekerings- of herverzekeringswerkzaamheden geeft voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van haar directe of onrechtstreekse aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van deze deelneming.

Deze autoriteiten weigeren een vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten.

2.

Voor de toepassing van lid 1 worden de in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten(31) bedoelde stemrechten, alsmede de in artikel 12, leden 4 en 5, van die richtlijn neergelegde voorwaarden voor samenvoeging daarvan, in aanmerking genomen.

De lidstaten houden geen rekening met stemrechten of aandelen die beleggingsondernemingen of kredietinstellingen kunnen houden als gevolg van het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, vermeld in bijlage I, deel A, punt 6, van Richtlijn 2004/39/EG, mits die rechten niet worden uitgeoefend of anderszins gebruikt om inspraak uit te oefenen in het bestuur van de uitgevende instelling, en mits ze binnen één jaar na de verwerving worden overgedragen.

Een besluit tot weigering van een vergunning moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en aan de betrokken onderneming officieel ter kennis worden gebracht.

De lidstaten voorzien in de mogelijkheid van beroep bij een rechterlijke instantie wanneer een vergunning wordt geweigerd.

In eenzelfde mogelijkheid van beroep wordt voorzien voor het geval dat de toezichthoudende autoriteiten zich niet zouden hebben uitgesproken omtrent de aanvraag van een vergunning binnen zes maanden na de datum van ontvangst van dit verzoek.

1.

De toezichthoudende autoriteiten van een andere betrokken lidstaat worden geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een van de volgende ondernemingen:

  1. een dochteronderneming van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in die lidstaat vergunning is verleend;

  2. een dochteronderneming van de moederonderneming van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in die lidstaat vergunning is verleend; of

  3. een onderneming die onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in die lidstaat vergunning is verleend.

2.

De autoriteiten van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, worden geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een van de volgende verzekerings- of herverzekeringsondernemingen:

  1. een dochteronderneming van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

  2. een dochteronderneming van de moederonderneming van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend; of

  3. een onderneming die onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.

3.

De in de leden 1 en 2 bedoelde relevante autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder indien de geschiktheid van de aandeelhouders en de betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen van alle bij de leiding van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties vervullen, worden beoordeeld.

Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie over de geschiktheid van de aandeelhouders en de betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen van alle personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties vervullen, welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning en voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten van de noodzakelijke middelen worden voorzien en over de relevante deskundigheid en capaciteit alsook het relevante mandaat beschikken om het voornaamste doel van het toezicht, namelijk de bescherming van verzekeringnemers en begunstigden, te verwezenlijken.

Onverminderd het voornaamste doel van het toezicht als genoemd in artikel 27 zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten bij de uitoefening van hun algemene taken het mogelijke effect van hun beslissingen op de stabiliteit van de betrokken financiële systemen in de Europese Unie, met name in noodsituaties, naar behoren in overweging nemen, rekening houdend met de informatie die op dat moment beschikbaar is.

Wanneer zich uitzonderlijke bewegingen op de financiële markten voordoen, moeten de toezichthoudende autoriteiten rekening houden met de mogelijke procyclische effecten van hun optreden.

1.

Het toezicht berust op een prospectieve en op een risico gebaseerde benadering. Daarbij wordt doorlopend getoetst of het verzekerings- of herverzekeringsbedrijf naar behoren werkt en of verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan de toezichtvoorschriften voldoen.

2.

Het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen omvat een passende combinatie van bij de toezichthouder uitgevoerde werkzaamheden en werkzaamheden op basis van onderzoeken ter plaatse bij de onder toezicht staande onderneming.

3.

De lidstaten zorgen ervoor dat deze richtlijn wordt toegepast op een wijze die proportioneel is aan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die verbonden zijn aan het bedrijf van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

4.

De Commissie zorgt ervoor dat de uitvoeringsmaatregelen aan het proportionaliteitsbeginsel voldoen zodat deze richtlijn op evenredige wijze wordt toegepast, met name wat kleine verzekeringsondernemingen betreft.

1.

Het financiële toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met inbegrip van het toezicht op het bedrijf dat zij door middel van bijkantoren en in het kader van vrije dienstverrichting uitoefenen, behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaat van herkomst.

2.

Het financiële toezicht overeenkomstig lid 1 omvat het controleren, met betrekking tot het geheel van de werkzaamheden van de verzekerings- en herverzekeringsonderneming, van de solvabiliteit van de onderneming, de vorming van technische voorzieningen, de activa en het in aanmerking komend eigen vermogen, zulks overeenkomstig de in de lidstaat van herkomst geldende voorschriften of gebruiken, op grond van de communautaire bepalingen ter zake.

Wanneer aan de betrokken verzekeringsonderneming vergunning is verleend voor het dekken van de risico’s behorende tot de in bijlage I, deel A, punt 18, vermelde branche omvat het toezicht tevens het uitoefenen van controle op de technische middelen waarover de verzekeringsonderneming beschikt om de bijstand te kunnen verlenen waartoe zij zich heeft verbonden, voor zover de wetgeving van de lidstaat van herkomst voorziet in toezicht op deze middelen.

3.

Indien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van het risico of van de verbintenis of, in het geval van een herverzekeringsonderneming, van de lidstaat van ontvangst, redenen hebben om aan te nemen dat de werkzaamheden van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming haar financiële soliditeit kunnen aantasten, stellen zij de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van deze onderneming daarvan in kennis.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst gaan na of de onderneming de in deze richtlijn neergelegde prudentiële beginselen in acht neemt.

1.

De toezichthoudende autoriteiten verrichten hun taken op een transparante en verantwoorde wijze en beschermen daarbij vertrouwelijke informatie op behoorlijke wijze.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie bekend wordt gemaakt:

  1. de bewoordingen van de wet en regelgeving en bestuursrechtelijke voorschriften en algemene richtsnoeren op het gebied van de verzekeringsregelgeving;

  2. de algemene criteria en methoden, waaronder de overeenkomstig artikel 34, lid 4, ontwikkelde hulpmiddelen, die gehanteerd worden in het toezichtsproces als bedoeld in artikel 36;

  3. geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de toepassing van het prudentiële kader;

  4. de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de keuzemogelijkheden die deze richtlijn biedt;

  5. de doelstellingen van het toezicht en de voornaamste functies en werkzaamheden daarbinnen.

De in de eerste alinea bedoelde informatie is voldoende om een onderlinge vergelijking van de aanpak van de toezichthoudende autoriteiten in de verschillende lidstaten mogelijk te maken.

De informatie wordt volgens een gemeenschappelijk model verstrekt en regelmatig bijgewerkt. De in de eerste alinea, punten a) tot en met e), bedoelde informatie is in elke lidstaat via één elektronische locatie toegankelijk.

3.

De lidstaten stellen transparante procedures vast voor de benoeming en het ontslag van de leden van de bestuursinstanties van hun toezichthoudende autoriteiten.

4.

De Commissie neemt voor lid 2 uitvoeringsmaatregelen aan waarin nadere invulling wordt gegeven aan de voornaamste aspecten van de bekendmaking van geaggregeerde statistische gegevens, alsmede het model, de structuur, de inhoud en de publicatiedatum van de informatie.

Deze uitvoeringsmaatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

De lidstaat van herkomst van een verzekeringsonderneming onthoudt zijn toestemming niet aan een herverzekeringsovereenkomst die is gesloten met een herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig artikel 14 vergunning is verleend, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële soliditeit van die herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming.

2.

De lidstaat van herkomst van de herverzekeringsonderneming onthoudt zijn toestemming niet aan een retrocessieovereenkomst die door een onderneming is gesloten met een herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig artikel 14 een vergunning is verleend, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële soliditeit van die herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming.

De lidstaten bepalen dat, wanneer een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst, na de toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf of door personen die daartoe worden gemachtigd, ter plaatse de gegevens kunnen verifiëren die voor het financiële toezicht op de onderneming noodzakelijk zijn.

De autoriteiten van de betrokken lidstaat van ontvangst mogen aan deze verificaties deelnemen.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om preventieve en corrigerende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voldoen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij binnen elke lidstaat moeten naleven.

2.

De toezichthoudende autoriteiten hebben de bevoegdheid om alle nodige maatregelen te treffen, waaronder zo nodig ook maatregelen van administratieve of financiële aard, jegens verzekerings- of herverzekeringsondernemingen en de leden van hun bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan.

3.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om alle informatie op te vragen die nodig is om overeenkomstig artikel 35 toezicht uit te oefenen.

4.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om in het kader van het toezichtsproces naast de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste zo nodig kwantitatieve hulpmiddelen te ontwikkelen voor de beoordeling van het vermogen van de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen om het hoofd te bieden aan mogelijke gebeurtenissen of toekomstige veranderingen in de economische omstandigheden die hun algehele financiële positie zouden kunnen aantasten. De toezichthoudende autoriteiten zijn bevoegd om voor te schrijven dat de ondernemingen dergelijke tests moeten verrichten.

5.

De toezichthoudende autoriteiten hebben de bevoegdheid onderzoeken ter plaatse te verrichten in de bedrijfsruimten van de verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen.

6.

De toezichthoudende bevoegdheden worden tijdig en op proportionele wijze uitgeoefend.

7.

De in de leden 1 tot en met 5 genoemde bevoegdheden jegens verzekerings- en herverzekeringsondernemingen gelden ook voor uitbestede werkzaamheden van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.

8.

De in de leden 1 tot en met 5 en 7 genoemde maatregelen worden zo nodig onder dwang toegepast, in voorkomend geval door een beroep te doen op de gerechtelijke instanties.

1.

De lidstaten schrijven voor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen bij de toezichthoudende autoriteiten de voor toezichtsdoeleinden benodigde informatie moeten indienen. Deze informatie bevat ten minste de gegevens die bij de uitvoering van het in artikel 36 bedoelde proces nodig zijn om:

  1. beoordelen van het door de ondernemingen toegepaste governancesysteem, de door hen verrichte werkzaamheden, de voor solvabiliteitsdoeleinden gehanteerde waarderingsgrondslagen, de risico’s en de Risk managementsystemen en hun kapitaalstructuur, -behoeften en -beheer;

  2. op basis van de uitoefening van hun toezichthoudende rechten en plichten elke passende beslissing te kunnen nemen.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheden hebben voor het volgende:

  1. zij mogen de aard, de reikwijdte en het model van de in lid 1 bedoelde informatie vaststellen en deze informatie bij verzekerings- en herverzekeringsondernemingen opvragen:

    1. in van tevoren bepaalde perioden;

    2. wanneer zich van tevoren omschreven gebeurtenissen voordoen;

    3. bij onderzoek naar de situatie van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming;

  2. zij mogen alle informatie inwinnen over overeenkomsten die in het bezit zijn van tussenpersonen, of over overeenkomsten die met derden worden aangegaan;

  3. zij mogen informatie opvragen bij externe deskundigen, zoals accountants en actuarissen.

3.

De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bestaat uit:

  1. kwalitatieve of kwantitatieve elementen of een passende combinatie daarvan;

  2. historische, huidige of prospectieve elementen of een passende combinatie daarvan;

  3. gegevens uit interne of externe bronnen of een passende combinatie daarvan.

4.

In de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  1. er moet rekening worden gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de betrokken onderneming, en met name met de risico’s die aan die werkzaamheden verbonden zijn;

  2. zij moet toegankelijk, in alle essentiële opzichten volledig, vergelijkbaar en in de tijd gezien consistent zijn; en

  3. zij moet relevant, betrouwbaar en begrijpelijk zijn.

5.

De lidstaten schrijven voor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten beschikken over passende systemen en structuren om aan de leden 1 tot en met 4 te voldoen, en over een door het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming goedgekeurde schriftelijk vastgelegde beleidslijn die waarborgt dat de ingediende informatie altijd correct is.

6.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan waarin nadere invulling wordt gegeven aan de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde informatie, teneinde te zorgen voor een passende convergentie van de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit.

Deze uitvoeringsmaatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de strategieën, processen en rapportageprocedures beoordelen en evalueren die de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hebben vastgesteld om te voldoen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn worden vastgesteld.

Daarbij worden de kwalitatieve vereisten inzake het governancesysteem beoordeeld, worden de risico’s beoordeeld waarmee de betrokken ondernemingen geconfronteerd worden of geconfronteerd kunnen worden en wordt het vermogen van deze ondernemingen beoordeeld om deze risico’s te beoordelen en daarbij rekening te houden met de omgeving waarin zij opereren.

2.

De toezichthoudende autoriteiten controleren en evalueren met name of voldaan is aan de eisen in verband met:

  1. het governancesysteem, met inbegrip van de beoordeling van eigen risico en solvabiliteit, als beschreven in hoofdstuk IV, afdeling 2;

  2. de technische voorzieningen als beschreven in hoofdstuk VI, afdeling 2;

  3. de kapitaalvereisten als beschreven in hoofdstuk VI, afdelingen 4 en 5;

  4. de beleggingsvoorschriften als beschreven in hoofdstuk VI, afdeling 6;

  5. de kwaliteit en kwantiteit van het eigen vermogen als beschreven in hoofdstuk VI, afdeling 3;

  6. wanneer de verzekerings- of herverzekeringsonderneming een volledig of gedeeltelijk intern model gebruikt: of steeds wordt voldaan aan de vereisten die gesteld worden aan volledig of gedeeltelijk interne modellen als beschreven in hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 3.

3.

De toezichthoudende autoriteiten beschikken over passende signaleringshulpmiddelen waarmee ze kunnen constateren dat de financiële omstandigheden in een verzekerings- of herverzekeringsonderneming verslechteren, en waarmee ze kunnen volgen hoe deze verslechtering wordt verholpen.

4.

De toezichthoudende autoriteiten beoordelen de adequaatheid van de methoden en praktijken van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen om mogelijke gebeurtenissen of toekomstige veranderingen in de economische omstandigheden in kaart te brengen die de algehele financiële positie van de betrokken onderneming zouden kunnen aantasten.

De toezichthoudende autoriteiten beoordelen het vermogen van de ondernemingen om het hoofd te bieden aan dergelijke mogelijke gebeurtenissen of toekomstige veranderingen in de economische omstandigheden.

5.

De toezichthoudende autoriteiten hebben de nodige bevoegdheden om verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te verplichten zwakke punten of tekortkomingen te verhelpen die in het kader van het prudentiële toezichtsproces zijn geconstateerd.

6.

De onderzoeken, evaluaties en beoordelingen als bedoeld in de leden 1, 2 en 4 worden periodiek verricht.

De toezichthoudende autoriteiten stellen de minimale frequentie en de reikwijdte van deze onderzoeken, evaluaties en beoordelingen vast, waarbij rekening wordt gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

1.

Als vervolg op het toezichtsproces kunnen de toezichthoudende autoriteiten in uitzonderlijke omstandigheden in een met redenen omkleed besluit voor een verzekerings- of herverzekeringsonderneming een kapitaalopslagfactor van de kapitaalvereiste (capital add-on) vaststellen. Deze mogelijkheid doet zich alleen in de volgende gevallen voor:

  1. de toezichthoudende autoriteit komt tot de conclusie dat het risicoprofiel van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming significant afwijkt van de aannames die ten grondslag liggen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zoals dit met de standaardformule overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2, is berekend, en:

    1. de vereiste overeenkomstig artikel 119 om een intern model te gebruiken, is niet aangewezen of is ondoeltreffend gebleken; of

    2. in overeenstemming met artikel 119 een gedeeltelijk of volledig intern model wordt ontwikkeld;

  2. de toezichthoudende autoriteit komt tot de conclusie dat het risicoprofiel van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming significant afwijkt van de aannames die ten grondslag liggen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zoals dit met een intern model of een gedeeltelijk intern model overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 3, is berekend, omdat met bepaalde kwantificeerbare risico’s onvoldoende rekening wordt gehouden en het niet binnen een passend tijdskader gelukt is om het model beter af te stemmen op het gegeven risicoprofiel; of

  3. de toezichthoudende autoriteit komt tot de conclusie dat het governancesysteem van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming significant afwijkt van de normen van hoofdstuk IV, afdeling 2, dat zij door deze afwijkingen niet in staat is de risico’s waaraan de onderneming blootstaat of blootgesteld zou kunnen worden, op correcte wijze te onderkennen, te meten, te bewaken, te beheren en te rapporteren, en dat er geen andere maatregelen zijn die binnen een passend tijdskader tot voldoende verbetering zouden leiden.

2.

In de in lid 1, onder a) en b), van dit artikel genoemde gevallen wordt de opslagfactor zo berekend dat gewaarborgd is dat de onderneming voldoet aan artikel 101, lid 3.

In de in lid 1, onder c), van dit artikel genoemde gevallen staat de opslagfactor in verhouding tot de materiële risico’s die voortvloeien uit de tekortkomingen die aanleiding hebben gegeven tot het besluit van de toezichthoudende autoriteit om de opslagfactor vast te stellen.

3.

In de in lid 1, onder b) en c), genoemde gevallen zorgt de toezichthoudende autoriteit ervoor dat de verzekerings- of herverzekeringsonderneming alles in het werk stelt om de tekortkomingen te verhelpen die geleid hebben tot de toepassing van een opslagfactor.

4.

De opslagfactor als bedoeld in lid 1, wordt ten minste eenmaal per jaar door de toezichthoudende autoriteit geëvalueerd en wordt opgeheven wanneer de onderneming de tekortkomingen heeft verholpen die tot de toepassing van deze factor geleid hebben.

5.

Het inadequate solvabiliteitskapitaalvereiste wordt vervangen door het solvabiliteitskapitaalvereiste na toepassing van de opslagfactor.

Onverminderd de eerste alinea wordt bij de berekening van de risicomarge als bedoeld in artikel 77, lid 5, het solvabiliteitskapitaalvereiste vóór toepassing van de overeenkomstig lid 1, onder c), opgelegde opslagfactor gebruikt.

6.

De Commissie stelt uitvoeringsmaatregelen vast waarin nadere invulling wordt gegeven aan de omstandigheden waaronder een opslagfactor van het kapitaalvereiste mag worden toegepast, en aan de methoden voor de berekening ervan.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

Onverminderd artikel 49 zorgen de lidstaten ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die een functie of een verzekerings- of herverzekeringsactiviteit uitbesteden, de nodige maatregelen treffen opdat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de dienstverlener moet in verband met de uitbestede functie of activiteit samenwerken met de toezichthoudende autoriteiten van de verzekerings- en herverzekeringsonderneming;

  2. de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, hun accountants en de toezichthoudende autoriteiten moeten daadwerkelijk toegang hebben tot gegevens over de uitbestede functies of activiteiten;

  3. de toezichthoudende autoriteiten moeten daadwerkelijk toegang hebben tot de bedrijfsruimten van de dienstverlener en moeten hun toegangsrechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

2.

De lidstaat waar de dienstverlener is gevestigd, staat de toezichthoudende autoriteiten van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming toe dat zij zelf of door middel van personen die zij daartoe machtigen, controles in de bedrijfsruimten van de dienstverlener verrichten. De toezichthoudende autoriteit van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming stelt de relevante autoriteit van de lidstaat van de dienstverlener in kennis alvorens zij de controle ter plaatse verricht. Bij een niet onder toezicht staande entiteit is de in kennis te stellen autoriteit de toezichthoudende autoriteit.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming mogen dergelijke controles ter plaatse delegeren aan de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat waar de dienstverlener is gevestigd.

1.

De lidstaten verlenen, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor op hun grondgebied toestemming om hun portefeuille, ongeacht of deze uit in het kader van het recht van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in de Gemeenschap gevestigde overnemende onderneming.

Zo’n overdracht mag alleen worden toegestaan indien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overnemende onderneming verklaren dat de overnemende onderneming, mede gelet op de overdracht, het vereiste in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste als bedoeld in artikel 100, eerste alinea, bezit.

2.

Voor verzekeringsondernemingen zijn de leden 3 tot en met 6 van toepassing.

3.

Wanneer een bijkantoor voornemens is zijn portefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen, wordt de lidstaat van dit bijkantoor geraadpleegd.

4.

In de gevallen bedoeld in de leden 1 en 3 verlenen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming toestemming voor de overdracht, nadat zij de instemming hebben verkregen van de autoriteiten van de lidstaten waar de overeenkomsten uit hoofde van het recht van vestiging of het vrij verrichten van diensten zijn gesloten.

5.

De autoriteiten van de geraadpleegde lidstaten delen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming binnen drie maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek hun advies of instemming mede.

Indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen deze termijn hebben gereageerd, geldt dat als stilzwijgende instemming.

6.

De overeenkomstig de leden 1 tot en met 5 toegestane portefeuilleoverdracht wordt hetzij alvorens, hetzij nadat toestemming is verleend, bekendgemaakt, overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat van herkomst, de lidstaat van het risico of de lidstaat van de verbintenis.

Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan iedereen die uit de overgedragen overeenkomsten voortvloeiende rechten of plichten heeft.

De eerste twee alinea’s van dit lid doen geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen.

De lidstaten zorgen ervoor dat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de eindverantwoordelijkheid draagt voor de naleving door de betrokken onderneming van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn worden vastgesteld.

1.

De lidstaten schrijven voor dat alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten beschikken over een doeltreffend governancesysteem dat voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering zorgt.

Dit systeem bevat in elk geval een adequate transparante organisatiestructuur met een duidelijke verdeling en correcte scheiding van verantwoordelijkheden en een doeltreffend systeem voor de overdracht van informatie. Ook zorgt het ervoor dat de artikelen 42 tot en met 49 worden nageleefd.

Het governancesysteem wordt intern periodiek geëvalueerd.

2.

Het governancesysteem is proportioneel aan de aard, omvang en complexiteit van de verrichtingen van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

3.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beschikken in elk geval voor het Risk managment, de interne controle, de interne audit en indien van toepassing, voor uitbestedingen over schriftelijk vastgelegde beleidslijnen. Zij zorgen ervoor dat deze beleidslijnen worden toegepast.

Deze schriftelijk vastgelegde beleidslijnen worden ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd. Ze worden vooraf door het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan goedgekeurd en ze worden aangepast bij een duidelijke wijziging van het betrokken systeem of gebied.

4.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen treffen redelijke maatregelen, waaronder de ontwikkeling van noodplannen, om voor continuïteit en regelmatigheid in de verrichting van hun werkzaamheden te zorgen. Daartoe maakt de onderneming gebruik van passende en proportionele systemen, middelen en procedures.

5.

De toezichthoudende autoriteiten beschikken over passende middelen, methoden en bevoegdheden om het governancesysteem van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te verifiëren en om zich openbarende risico’s te evalueren die door deze ondernemingen worden geconstateerd en die hun financiële soliditeit kunnen aantasten.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om verbetering of versterking van het governancesysteem te kunnen eisen teneinde naleving van de in de artikelen 42 tot en met 49 neergelegde vereisten te waarborgen.

1.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen zorgen ervoor dat alle personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties vervullen, te allen tijde aan de volgende vereisten voldoen:

  1. hun beroepskwalificaties, -kennis en -ervaring volstaan om een gezond en prudent bestuur mogelijk te maken (deskundigheid); en

  2. ze hebben een goede naam en integriteit (betrouwbaarheid).

2.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen stellen de toezichthoudende autoriteit in kennis van wijzigingen in de identiteit van de personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of verantwoordelijk zijn voor andere sleutelfuncties, en verstrekken daarbij alle informatie die nodig is om na te gaan of nieuwe personen die worden aangesteld om de onderneming te besturen, deskundig en betrouwbaar zijn.

3.

Als een van de in de leden 1 en 2 genoemde personen is vervangen omdat deze niet meer aan de vereisten van lid 1 voldoet, stellen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis.

1.

Indien een lidstaat van zijn onderdanen een bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad of slechts één van deze twee bewijzen eist, aanvaardt deze lidstaat als voldoende bewijs voor onderdanen van andere lidstaten het overleggen van een uittreksel uit het strafregister of, bij ontbreken daarvan, van een door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van de lidstaat van herkomst of oorsprong afgegeven gelijkwaardig document waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan.

2.

Wanneer het in lid 1 bedoelde document niet door de lidstaat van herkomst of oorsprong wordt afgegeven, kan dit worden vervangen door een verklaring onder ede - of, in de lidstaten waar niet in een eed is voorzien, door een plechtige verklaring - die door de betrokken onderdaan van de andere lidstaat wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie of, in voorkomend geval, van een notaris van de lidstaat van herkomst of oorsprong.

Die instantie of notaris geeft een attest af dat deze eed of deze plechtige verklaring bewijskracht geeft.

De in de eerste alinea bedoelde verklaring dat er geen faillissement heeft plaatsgehad, mag ook worden afgelegd ten overstaan van een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie van de betrokken lidstaat.

3.

De in de leden 1 en 2 bedoelde documenten en attesten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

4.

De lidstaten wijzen de autoriteiten en organisaties aan die bevoegd zijn voor de afgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten en stellen de overige lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Iedere lidstaat deelt de overige lidstaten en de Commissie tevens mede bij welke autoriteiten en organisaties de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten tot staving van het verzoek om op het grondgebied van deze lidstaat de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden te mogen uitoefenen, moeten worden ingediend.

1.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beschikken over een doeltreffend Risk managementsysteem dat bestaat uit strategieën, processen en rapportageprocedures die nodig zijn om op individueel en geaggregeerd niveau de risico’s waaraan zij blootstaan of blootgesteld zouden kunnen worden, alsook de onderlinge afhankelijkheden en relaties daartussen voortdurend te onderkennen, te meten, te bewaken, te beheren en te rapporteren.

Dit Risk managementsysteem is doeltreffend en goed geïntegreerd in de organisatiestructuur en de besluitvormingsprocessen van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming en wordt op passende wijze in acht genomen door de personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties vervullen.

2.

Het Risk managementsysteem bestrijkt de risico’s waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste als bedoeld in artikel 101, lid 4, alsook de risico’s waarmee bij de berekening ervan niet of onvolledig rekening wordt gehouden.

Het Risk managementsysteem bestrijkt in elk geval de volgende gebieden:

  1. aangaan van verzekeringstechnische verplichtingen en reservevorming;

  2. afgestemd beheer van activa en passiva (asset-liability management - ALM);

  3. beleggingen, met name afgeleide instrumenten en vergelijkbare verbintenissen;

  4. beheer van het liquiditeits- en concentratierisico;

  5. beheer van het operationele risico;

  6. herverzekering en andere risicolimiteringstechnieken.

De in artikel 41, lid 3, bedoelde schriftelijk vastgelegde beleidslijn voor het Risk management bestaat uit gedragslijnen voor de in de tweede alinea van dit lid, onder a) tot en met f) genoemde punten.

3.

Wat het beleggingsrisico betreft, tonen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan dat zij voldoen aan hoofdstuk VI, afdeling 6.

4.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voorzien in een Risk managementfunctie, die zo wordt opgezet dat het Risk managementsysteem gemakkelijker kan worden toegepast.

5.

Bij verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die gebruikmaken van een geheel of gedeeltelijk intern model dat goedgekeurd is overeenkomstig de artikelen 112 en 113, krijgt de Risk managementfunctie de volgende extra taken:

  1. zij zet het interne model op en past het toe;

  2. zij toetst en valideert het interne model;

  3. zij houdt informatie bij over het interne model en wijzigingen daarin;

  4. zij analyseert de werking van het interne model en stelt rapporten daarover op.

  5. zij verstrekt het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan informatie over de werking van het interne model en geeft daarbij aan waar verbeteringen noodzakelijk zijn, en zij houdt dit orgaan op de hoogte van de vorderingen die gemaakt zijn bij het verhelpen van eerder geconstateerde zwakke punten;

1.

In het kader van haar Risk managementsysteem beoordeelt elke verzekerings- en herverzekeringsonderneming haar eigen risico en solvabiliteit.

Bij deze beoordeling wordt in elk geval gekeken naar het volgende:

  1. de algehele solvabiliteitsbehoeften, waarbij rekening wordt gehouden met het specifieke risicoprofiel, de goedgekeurde risicotolerantielimieten en de bedrijfsstrategie van de onderneming;

  2. of de in hoofdstuk VI, afdelingen 4 en 5, vastgelegde kapitaalvereisten en de in hoofdstuk VI, afdeling 2, vastgelegde vereisten inzake de technische voorzieningen steeds worden nageleefd;

  3. de significantie waarmee het risicoprofiel van de betrokken onderneming afwijkt van de aannames die ten grondslag liggen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zoals vastgelegd in artikel 101, lid 3, en berekend met de standaardformule overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2, of met haar geheel of gedeeltelijk interne model overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 3.

2.

Met het oog op lid 1, onder a), beschikt de onderneming over processen die proportioneel zijn aan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die aan haar werkzaamheden verbonden zijn en waarmee zij de korte- en langetermijnrisico’s waaraan zij blootstaat of zou kunnen blootstaan, juist kan onderkennen en beoordelen. De onderneming geeft inzicht in de methoden die gebruikt zijn bij deze beoordeling.

3.

Bij gebruikmaking van een intern model wordt de beoordeling in het in lid 1, onder c), bedoelde geval samen met de herijking verricht waarbij de interne risicocijfers worden omgezet in de risicomaatstaf en de calibratie van het solvabiliteitskapitaalvereiste.

4.

De beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit maakt integraal deel uit van de bedrijfsstrategie en wordt steeds in aanmerking genomen bij de strategische beslissingen van de onderneming.

5.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verrichten de in lid 1 bedoelde beoordeling periodiek en verrichten deze onverwijld na een significante wijziging in hun risicoprofiel.

6.

De verzekerings- en herverzekeringsondernemingen stellen de toezichthoudende autoriteiten in het kader van de informatieverstrekking ingevolge artikel 35 ook in kennis van de resultaten van elke beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit.

7.

De beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit dient niet om een kapitaalvereiste te berekenen. het solvabiliteitskapitaalvereiste mag alleen worden aangepast overeenkomstig de artikelen 37, 231 tot en met 233en 238.

1.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beschikken over een doeltreffend systeem van interne controle.

Dit systeem omvat in elk geval de administratieve en financiële verslagleggingsprocedures, een interne-controlekader, passende rapportageregelingen op alle niveaus en een compliancefunctie.

2.

In de compliancefunctie wordt aan het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan advies uitgebracht over de naleving van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in het kader van deze richtlijn worden vastgesteld. Ook worden daarin de mogelijke gevolgen van wijzigingen in het rechtskader voor de verrichtingen van de betrokken onderneming beoordeeld en compliancerisico’s vastgesteld en beoordeeld.

1.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voorzien in een doeltreffende interneauditfunctie.

In deze functie wordt geëvalueerd of het interne-controlesysteem en andere onderdelen van het governancesysteem adequaat en doeltreffend zijn.

2.

De interneauditfunctie is objectief en onafhankelijk van de operationele functies.

3.

Bevindingen en aanbevelingen van de interne audit worden gerapporteerd aan het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan, dat besluit welke maatregelen moeten worden getroffen met betrekking tot elk van de bevindingen en aanbevelingen van de interne audit en ervoor zorgt dat deze maatregelen worden uitgevoerd.

1.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voorzien in een doeltreffende actuariële functie:

  1. zij coördineert de berekening van technische voorzieningen;

  2. zij zorgt ervoor dat de gebruikte methodieken en onderliggende modellen en de bij de berekening van technische voorzieningen gehanteerde aannames correct zijn;

  3. zij beoordeelt of genoeg gegevens worden gebruikt bij de berekening van technische voorzieningen, en zij beoordeelt de kwaliteit ervan;

  4. zij toetst de beste schattingen („best estimates”) aan de ervaring;

  5. zij verstrekt het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan informatie over de betrouwbaarheid en adequaatheid van de berekening van technische voorzieningen;

  6. zij ziet toe op de berekening van technische voorzieningen in de artikel 82 genoemde gevallen;

  7. zij brengt advies uit over de algehele gedragslijn voor het aangaan van verzekeringstechnische verplichtingen;

  8. zij brengt advies uit over de adequaatheid van herverzekeringsregelingen; en

  9. zij draagt ertoe bij dat het in artikel 44 bedoelde Risk managementsysteem doeltreffend wordt toegepast, met name wat betreft de risicomodellering die ten grondslag ligt aan de berekening van de kapitaalvereisten als beschreven in hoofdstuk VI, afdelingen 4 en 5, en de in artikel 45 bedoelde beoordeling.

2.

De actuariële functie wordt uitgeoefend door personen die kennis van actuariële en financiële wiskunde hebben die in verhouding staat tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die aan de werkzaamheden van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming verbonden zijn, en die kunnen aantonen over relevante ervaring met de toepasselijke beroeps- en andere normen te beschikken.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen bij de uitbesteding van functies of van verzekerings- of herverzekeringswerkzaamheden volledig verantwoordelijk blijven voor de nakoming van al hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.

2.

Uitbesteding van kritieke of belangrijke operationele functies of werkzaamheden mag niet tot het volgende leiden:

  1. er wordt wezenlijk afbreuk gedaan aan de kwaliteit van het governancesysteem van de betrokken onderneming;

  2. het operationele risico neemt onnodig toe;

  3. er wordt afbreuk gedaan aan het vermogen van de toezichthoudende autoriteiten om te controleren of de onderneming haar verplichtingen nakomt;

  4. de continuïteit en toereikendheid van de dienstverlening aan de verzekeringnemers wordt ondermijnd.

3.

Vóór de uitbesteding van kritieke of belangrijke functies of werkzaamheden stellen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de toezichthoudende autoriteiten daarvan en van latere wezenlijke ontwikkelingen met betrekking tot deze functies of werkzaamheden tijdig in kennis.

1.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan waarin nadere invulling wordt gegeven aan het volgende:

  1. de onderdelen van de in de artikelen 41, 44, 46 en 47 bedoelde systemen, en met name de gebieden die onder het in artikel 44, lid 2, bedoelde ALB en beleggingsbeleid van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen vallen;

  2. de in de artikelen 44 en 46 tot en met 48 bedoelde functies;

  3. de vereisten van artikel 42 en de desbetreffende functies;

  4. de voorwaarden waaronder uitbesteding, met name aan dienstverleners in derde landen, is toegestaan.

2.

Indien het nodig is om voor de nodige convergentie van de in artikel 45, lid 1, onder a), bedoelde beoordeling te zorgen, kan de Commissie uitvoeringsmaatregelen vaststellen om de onderdelen van die beoordeling nader te omschrijven.

3.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

De lidstaten verplichten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening houdend met de vereiste informatie van lid 3 en de beginselen van artikel 35, lid 4, jaarlijks een rapport te publiceren over hun solvabiliteit en financiële positie.

Dit rapport bevat hetzij integraal hetzij door verwijzingen naar, zowel qua aard als qua reikwijdte, gelijkwaardige informatie die al op grond van andere wet- of regelgeving is gepubliceerd, de volgende informatie:

  1. een beschrijving van de werkzaamheden en resultaten van de onderneming;

  2. een beschrijving van het governancesysteem en een beoordeling van de adequaatheid ervan voor het risicoprofiel van de onderneming;

  3. een beschrijving voor elke risicocategorie afzonderlijk van de risicopositie, -concentratie, -beheersing en -gevoeligheid;

  4. een beschrijving voor de activa, technische voorzieningen en andere verplichtingen afzonderlijk van de voor de waardering ervan gehanteerde grondslagen en methoden, met daarin een toelichting op de belangrijkste verschillen met de grondslagen en methoden die in jaarrekeningen voor de waardering ervan zijn gehanteerd;

  5. een beschrijving van het kapitaalbeheer, waaronder in elk geval het volgende:

    1. de structuur en het bedrag van het eigen vermogen, alsook de kwaliteit ervan;

    2. het bedrag van het solvabiliteitskapitaalvereiste en van het minimumkapitaalvereiste;

    3. de in artikel 304 beschreven mogelijkheid voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste;

    4. informatie waarmee de belangrijkste verschillen tussen de aannames die ten grondslag liggen aan respectievelijk de standaardformule en enig door de onderneming gehanteerd intern model voor de berekening van haar solvabiliteitskapitaalvereiste inzichtelijk worden;

    5. wanneer in de rapportageperiode niet wordt voldaan aan het minimumkapitaalvereiste of duidelijk niet is voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, en zelfs als de problemen inmiddels zijn opgelost: het bedrag van het tekort met daarbij een toelichting op de oorzaak en gevolgen ervan, waarbij ook wordt gemeld welke corrigerende maatregelen zijn getroffen.

2.

De in lid 1, onder e), in punt i), bedoelde beschrijving bevat een analyse van alle duidelijke verschillen ten opzichte van de vorige rapportageperiode en een toelichting op alle belangrijke verschillen met de waarde van deze elementen in jaarrekeningen, alsook een korte beschrijving van de overdraagbaarheid van kapitaal.

In de in lid 1, onder e), in punt ii) bedoelde informatie over het solvabiliteitskapitaalvereiste worden het bedrag dat overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdelingen 2 en 3, is berekend, en een eventuele opslagfactor van het kapitaalvereiste die overeenkomstig artikel 37 is toegepast of het effect van de specifieke parameters die de verzekerings- of herverzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 110 moet hanteren, afzonderlijk vermeld, met daarbij beknopte informatie over de rechtvaardiging daarvan door de betrokken toezichthoudende autoriteit.

Wel mogen de lidstaten, onverminderd publicatieverplichtingen in het kader van andere wet- en regelgeving, bepalen dat, ook al wordt de totale solvabiliteitskapitaalvereiste als bedoeld in lid 1, punt e), onder ii), bekendgemaakt, de opslagfactor of het effect van de specifieke parameters die de verzekerings- of herverzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 110 moet hanteren, niet apart bekendgemaakt hoeft te worden gedurende een overgangsperiode die uiterlijk op 31 oktober 2017 verstrijkt.

Het gepubliceerde bedrag van het solvabiliteitskapitaalvereiste gaat in voorkomend geval vergezeld van de mededeling dat het definitieve bedrag aan het oordeel van de toezichthoudende autoriteit is onderworpen.

1.

De lidstaten verplichten de toezichthoudende autoriteiten om jaarlijks de volgende informatie te verstrekken aan het CEVTB:

  1. de gemiddelde opslagfactor van de kapitaalvereiste per onderneming en de verdeling van de opslagfactoren zoals de toezichthoudende autoriteiten deze in het voorgaande jaar hebben toegepast. Ze worden berekend als percentage van het solvabiliteitskapitaalvereiste en als volgt afzonderlijk aangegeven:

    1. voor alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen;

    2. voor levensverzekeringsondernemingen;

    3. voor schadeverzekeringsondernemingen;

    4. voor verzekeringsondernemingen die zowel levensverzekerings- als schadeverzekeringsactiviteiten uitoefenen;

    5. voor herverzekeringsondernemingen;

  2. voor alle onder a) genoemde gegevens: het percentage van de opslagfactoren die respectievelijk op grond van artikel 37, lid 1, onder a), onder b) en onder c), zijn toegepast.

2.

Het CEVTB publiceert jaarlijks de volgende informatie:

  1. voor alle lidstaten samen: de totale verdeling van de opslagfactoren. Deze worden als percentage van het solvabiliteitskapitaalvereiste berekend voor:

    1. alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen;

    2. levensverzekeringsondernemingen;

    3. schadeverzekeringsondernemingen;

    4. verzekeringsondernemingen die zowel levensverzekerings- als schadeverzekeringsactiviteiten uitoefenen;

    5. herverzekeringsondernemingen;

  2. voor elke lidstaat afzonderlijk: de verdeling van de als percentage van het solvabiliteitskapitaalvereiste berekende opslagfactoren over alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in die lidstaat;

  3. voor alle onder a) en b) genoemde gegevens: het percentage van de opslagfactoren die respectievelijk op grond van artikel 37, lid 1, onder a), onder b) en onder c), zijn toegepast.

3.

Het CEVTB verstrekt de in lid 2 genoemde informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, met daarbij een rapport over de mate van toezichtconvergentie in de toepassing van opslagfactoren tussen de toezichthoudende autoriteiten in de verschillende lidstaten.

1.

De toezichthoudende autoriteiten staan verzekerings- en herverzekeringsondernemingen toe om bepaalde informatie niet bekend te maken indien:

  1. door de bekendmaking van de informatie de concurrenten van de onderneming duidelijk onterecht worden bevoordeeld;

  2. er sprake is van verplichtingen jegens verzekeringnemers of relaties met andere tegenpartijen op grond waarvan een onderneming aan geheimhouding of vertrouwelijkheid gebonden is.

2.

Wanneer de toezichthoudende autoriteit heeft toegestaan dat bepaalde informatie niet bekend wordt gemaakt, vermelden ondernemingen dit in het rapport over de solvabiliteit en financiële positie en vermelden ze de redenen hiervoor.

3.

De toezichthoudende autoriteiten staan verzekerings- en herverzekeringsondernemingen toe gebruik te maken van of te verwijzen naar informatie die al in het kader van wet- of regelgeving is gepubliceerd, mits deze informatie qua aard en strekking gelijkwaardig is aan die welke vereist is in het kader van artikel 51.

4.

De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de in artikel 51, lid 1, onder e), bedoelde informatie.

1.

Bij belangrijke ontwikkelingen die duidelijk van invloed zijn op de relevantie van de informatie die overeenkomstig de artikelen 51 en 53 bekend wordt gemaakt, maken verzekerings- en herverzekeringsondernemingen informatie bekend over de aard en gevolgen van die belangrijke ontwikkeling.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden in elk geval als belangrijke ontwikkelingen aangemerkt:

  1. er wordt geconstateerd dat het minimumkapitaalvereiste niet wordt nageleefd, en de toezichthoudende autoriteiten achten de onderneming niet in staat om een realistisch financieel kortetermijnplan in te dienen of ontvangen zo’n plan niet binnen een maand na de datum waarop de niet-naleving werd geconstateerd;

  2. er wordt geconstateerd dat het solvabiliteitskapitaalvereiste significant niet wordt nageleefd en de toezichthoudende autoriteiten ontvangen niet binnen twee maanden na de datum waarop de niet-naleving werd geconstateerd, een realistisch saneringsplan.

Met betrekking tot de tweede alinea, onder a), verplichten de toezichthoudende autoriteiten de betrokken onderneming om onmiddellijk het tekortschietende bedrag bekend te maken en daarbij een toelichting te geven op de oorzaak en gevolgen ervan, waarbij ook wordt gemeld welke corrigerende maatregelen zijn getroffen. Wanneer ondanks een in eerste instantie realistisch geacht financieel kortetermijnplan het probleem van niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste drie maanden na de constatering ervan nog steeds niet is opgelost, wordt dit aan het eind van deze periode bekendgemaakt en wordt daarbij een toelichting gegeven op de oorzaak en gevolgen ervan, waarbij ook wordt gemeld welke corrigerende maatregelen zijn getroffen en welke verdere corrigerende maatregelen zijn gepland.

Met betrekking tot de tweede alinea, onder b), verplichten de toezichthoudende autoriteiten de betrokken onderneming om onmiddellijk het tekortschietende bedrag bekend te maken en daarbij een toelichting te geven op de oorzaak en gevolgen ervan, waarbij ook wordt gemeld welke corrigerende maatregelen zijn getroffen. Wanneer ondanks het in eerste instantie realistisch geachte saneringsplan het probleem van een duidelijke niet-naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste zes maanden na de constatering ervan nog steeds niet is opgelost, wordt dit aan het eind van deze periode bekendgemaakt en wordt daarbij een toelichting gegeven op de oorzaak en gevolgen ervan, waarbij ook wordt gemeld welke corrigerende maatregelen zijn getroffen en welke verdere corrigerende maatregelen zijn gepland.

2.

Naast de al overeenkomstig de artikelen 51 en 53 en lid 1 van dit artikel verplicht bekend te maken informatie over of toelichtingen op hun solvabiliteit en financiële positie mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen vrijwillig ook alle andere informatie en toelichtingen bekendmaken die daarmee verband houden.

1.

De lidstaten schrijven voor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten beschikken over passende systemen en structuren om aan de vereisten van de artikelen 51, 53 en 54, lid 1, te voldoen, en over een schriftelijk vastgelegde gedragslijn die waarborgt dat de overeenkomstig de artikelen 51, 53 en 54 bekendgemaakte informatie altijd correct is.

2.

Het rapport over de solvabiliteit en financiële positie wordt door het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming goedgekeurd en pas na deze goedkeuring gepubliceerd.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan waarin nadere invulling wordt gegeven aan de informatie die bekend moet worden gemaakt, en aan de wijze waarop dit dient te geschieden.

Deze uitvoeringsmaatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

De lidstaten schrijven voor dat iedere natuurlijke of rechtspersoon of dergelijke in onderlinge overeenstemming handelende personen (hierna „kandidaat-verwerver” genoemd), die besloten hebben om rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming in een verzekerings- of herverzekeringsonderneming te verwerven dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks een dergelijke gekwalificeerde deelneming verder te vergroten, waardoor het percentage van de gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal 20 %, 30 % of 50 % bereikt of overschrijdt dan wel de verzekerings- of herverzekeringsonderneming hun dochteronderneming wordt (hierna „voorgenomen verwerving” genoemd), de toezichthoudende autoriteiten van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming waarin zij een gekwalificeerde deelneming willen verwerven dan wel vergroten, daarvan vooraf schriftelijk kennis moeten geven onder vermelding van de omvang van de beoogde deelneming en de in artikel 59, lid 4, bedoelde relevante informatie. De lidstaten hoeven de drempel van 30 % niet toe te passen wanneer zij overeenkomstig artikel 9, lid 3, onder a), van Richtlijn 2004/109/EG een drempelwaarde van een derde toepassen.

2.

De lidstaten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die heeft besloten zijn rechtstreekse of onrechtstreekse gekwalificeerde deelneming in een verzekerings- of herverzekeringsonderneming af te stoten, de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan vooraf schriftelijk in kennis moet stellen onder vermelding van de omvang van de betrokken deelneming van die persoon na de voorgenomen afstoting. Tot kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteiten is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die heeft besloten de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen onder 20 %, 30 % of 50 % daalt of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming ophoudt zijn dochteronderneming te zijn. De lidstaten hoeven de drempel van 30 % niet toe te passen wanneer zij overeenkomstig artikel 9, lid 3, onder a), van Richtlijn 2004/109/EG een drempelwaarde van een derde toepassen.

1.

De toezichthoudende autoriteiten zenden de kandidaat-verwerver snel en in elk geval binnen twee werkdagen na ontvangst van de ingevolge artikel 57, lid 1, vereiste kennisgeving, alsook na eventuele ontvangst op een later tijdstip van de in lid 2 bedoelde informatie, een schriftelijke ontvangstbevestiging.

De toezichthoudende autoriteiten hebben vanaf de datum van de schriftelijke ontvangstbevestiging van de kennisgeving en van alle door de lidstaat vereiste documenten van de in artikel 59, lid 4, bedoelde lijst die bij de kennisgeving gevoegd moeten worden, een termijn van 60 werkdagen (hierna „beoordelingsperiode” genoemd), om de in artikel 59, lid 1, bedoelde beoordeling (hierna „beoordeling” genoemd), uit te voeren.

De toezichthoudende autoriteiten stellen de kandidaat-verwerver bij de ontvangstbevestiging in kennis van de datum waarop de beoordelingsperiode afloopt.

2.

De toezichthoudende autoriteiten mogen, indien nodig, tijdens de beoordelingsperiode, doch niet na de vijftigste werkdag daarvan, om aanvullende informatie verzoeken die noodzakelijk is om de beoordeling af te ronden. Dit verzoek wordt schriftelijk gedaan en vermeldt welke aanvullende informatie nodig is.

Vanaf de datum van het verzoek van de toezichthoudende autoriteiten om informatie tot de ontvangst van een antwoord daarop van de kandidaat-verwerver wordt de beoordelingsperiode onderbroken. De onderbreking duurt ten hoogste 20 werkdagen. Aanvullende verzoeken van de toezichthoudende autoriteiten ter vervollediging of verduidelijking van de informatie staan ter discretie van de toezichthoudende autoriteiten, maar mogen geen onderbreking van de beoordelingsperiode tot gevolg hebben.

3.

De toezichthoudende autoriteiten mogen de in lid 2, tweede alinea, bedoelde onderbreking verlengen tot ten hoogste 30 werkdagen:

  1. indien de kandidaat-verwerver buiten de Gemeenschap is gevestigd of aan reglementering onderworpen is; of

  2. indien de kandidaat-verwerver een natuurlijke of rechtspersoon is en niet onderworpen is aan toezicht uit hoofde van deze richtlijn of Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)(32), Richtlijn 2004/39/EG of Richtlijn 2006/48/EG.

4.

Indien de toezichthoudende autoriteiten na voltooiing van de beoordeling besluiten om zich te verzetten tegen de voorgenomen verwerving, geven zij de kandidaat-verwerver daarvan binnen twee werkdagen en zonder de beoordelingsperiode te overschrijden schriftelijk kennis en delen zij de redenen voor dat besluit mede. Onverminderd het nationale recht kan een passende motivering van het besluit op verzoek van de kandidaat-verwerver voor het publiek toegankelijk worden gemaakt. Dit neemt niet weg dat een lidstaat de toezichthoudende autoriteit kan toestaan deze informatie openbaar te maken zonder dat de kandidaat-verwerver daarom heeft verzocht.

5.

Indien de toezichthoudende autoriteiten zich binnen de beoordelingsperiode niet schriftelijk tegen de voorgenomen verwerving verzetten, wordt deze geacht te zijn goedgekeurd.

6.

De toezichthoudende autoriteiten mogen voor de voltooiing van de voorgenomen verwerving een maximumtermijn vaststellen en deze periode zo nodig verlengen.

7.

De lidstaten mogen geen voorschriften inzake kennisgeving aan en goedkeuring door de toezichthoudende autoriteiten van rechtstreekse of onrechtstreekse verwervingen van stemrechten of kapitaal opleggen die strenger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

8.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan om nadere invulling te geven aan de aanpassingen van de criteria van artikel 59, lid 1, om rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen en om te zorgen voor een uniforme toepassing van de artikelen 57 tot en met 63.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

Bij de beoordeling van de in artikel 57, lid 1, bedoelde kennisgeving en de in artikel 58, lid 2, bedoelde informatie beoordelen de toezichthoudende autoriteiten, met het oog op de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die het doelwit van de verwerving is en rekening houdend met de waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op de verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving aan de hand van alle navolgende criteria:

  1. de reputatie van de kandidaat-verwerver;

  2. de reputatie en ervaring van de personen die het bedrijf van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming als gevolg van de voorgenomen verwerving feitelijk gaan leiden;

  3. de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver, met name met betrekking tot de aard van de werkzaamheden die verricht en beoogd worden in de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die het doelwit van de verwerving is;

  4. of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële voorschriften op grond van deze richtlijn en, in voorkomend geval, aan de prudentiële voorschriften op grond van andere richtlijnen, met name Richtlijn 2002/87/EG, en met name of de groep waarvan zij deel gaat uitmaken zo gestructureerd is dat effectief toezicht en effectieve uitwisseling van informatie tussen de toezichthoudende autoriteiten mogelijk zijn en dat de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de toezichthoudende autoriteiten kan worden bepaald;

  5. of er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd of dat gepoogd wordt of gepoogd werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme(33), of dat de voorgenomen verwerving het risico daarop zou kunnen vergroten.

2.

De toezichthoudende autoriteiten mogen zich alleen tegen de voorgenomen verwerving verzetten indien daarvoor goede redenen zijn op grond van de criteria van lid 1 of indien de door de kandidaat-verwerver verstrekte informatie onvolledig is.

3.

De lidstaten verbinden geen voorwaarden vooraf aan de omvang van de deelneming die verworven dient te worden, en staan hun toezichthoudende autoriteiten evenmin toe de voorgenomen verwerving te toetsen aan economische marktbehoeften.

4.

De lidstaten publiceren een lijst met informatie die nodig is voor de beoordeling en die bij de in artikel 57, lid 1, bedoelde kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteiten moet worden verstrekt. De vereiste informatie staat in verhouding tot en is afgestemd op de aard van de kandidaat-verwerver en van de voorgenomen verwerving. De lidstaten verlangen geen informatie die voor een prudentiële beoordeling niet relevant is.

5.

Niettegenstaande artikel 58, leden 1, 2 en 3, worden, wanneer de toezichthoudende autoriteit kennis wordt gegeven van twee of meer voornemens om een gekwalificeerde deelneming in dezelfde verzekerings- of herverzekeringsonderneming te verwerven of te vergroten, de kandidaat-verwervers door deze autoriteit op niet-discriminerende wijze behandeld.

1.

De relevante toezichthoudende autoriteiten werken in onderling overleg samen bij de beoordeling indien de kandidaat-verwerver een van de volgende personen betreft:

  1. een kredietinstelling, verzekerings- of herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of beheermaatschappij in de zin van punt 2 van artikel 1 bis van Richtlijn 85/611/EEG (hierna „icbe-beheermaatschappij” genoemd), waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving;

  2. de moederonderneming van een kredietinstelling, verzekerings- of herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving; of

  3. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekerings- of herverzekeringsonderneming, beleggingsonder-neming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving.

2.

De toezichthoudende autoriteiten verstrekken elkaar zonder onnodige vertraging alle informatie die voor de beoordeling van essentieel belang of relevant is. Daartoe geven zij elkaar op verzoek alle relevante informatie en delen zij uit eigen beweging alle essentiële informatie mee. In een besluit van de toezichthoudende autoriteit die aan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming welke het doelwit van de verwerving is, vergunning heeft verleend, worden de standpunten en bedenkingen van de voor de kandidaat-verwerver verantwoordelijke toezichthoudende autoriteit vermeld.

Zodra zij daarvan kennis heeft, stelt de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis van verwervingen of afstotingen van deelnemingen in haar kapitaal waardoor stijging boven of daling onder een van de drempels zoals bedoeld in respectievelijk artikel 57 en artikel 58, leden 1 tot en met 7, optreedt.

Tevens stelt de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteiten van haar lidstaat van herkomst ten minste eens per jaar in kennis van de namen van de aandeelhouders en vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van de deelnemingen zoals deze bijvoorbeeld blijken uit de gegevens die worden vastgelegd bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit informatie die is ontvangen uit hoofde van de verplichtingen van beursgenoteerde vennootschappen.

De lidstaten bepalen dat, indien de door de in artikel 57 bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou kunnen belemmeren, de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst van de onderneming waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gewenst of vergroot, passende maatregelen moeten treffen om aan deze toestand een einde te maken. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders en schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in artikel 57 bedoelde kennisgevingsverplichting niet naleven.

Als een deelneming wordt verworven ondanks het bezwaar van de toezichthoudende autoriteiten, voorzien de lidstaten, onverminderd andere te treffen sancties, in:

  1. schorsing van de uitoefening van de betrokken stemrechten; of

  2. nietigheid van de uitgebrachte stemmen of de mogelijkheid dat ze nietig worden verklaard.

Voor de toepassing van deze afdeling worden de in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG bedoelde stemrechten, alsmede de in artikel 12, leden 4 en 5, van die richtlijn neergelegde voorwaarden voor samenvoeging daarvan, in aanmerking genomen.

De lidstaten houden geen rekening met stemrechten of aandelen die beleggingsondernemingen of kredietinstellingen kunnen houden als gevolg van het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, vermeld in bijlage I, deel A, punt 6, bij Richtlijn 2004/39/EG, tenzij die rechten worden uitgeoefend of anderszins gebruikt om inspraak uit te oefenen in het bestuur van de uitgevende instelling, en mits ze binnen één jaar na de verwerving worden overgedragen.

De lidstaten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de toezichthoudende autoriteiten, alsmede accountants en deskundigen die in opdracht van deze autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn.

Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, mogen vertrouwelijke gegevens waarvan deze personen beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit worden bekendgemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm zodat individuele verzekerings- en herverzekeringsondernemingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

Indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke beslissing in liquidatie verkeert, mogen evenwel vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden die betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in het kader van burgerrechtelijke of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt.

Artikel 64 belet niet dat tussen de toezichthoudende autoriteiten van de verschillende lidstaten uitwisseling van gegevens plaatsvindt. Deze gegevens vallen onder de in artikel 64 neergelegde geheimhoudingsplicht.

De lidstaten mogen met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen of met de autoriteiten of instanties van derde landen, zoals omschreven in artikel 68, leden 1 en 2, alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van informatie sluiten, indien met betrekking tot de mee te delen informatie ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in deze afdeling bedoelde waarborgen. De uitwisseling van informatie dient te geschieden ten behoeve van het uitoefenen van de toezichthoudende taak van deze autoriteiten of instanties.

Informatie die een lidstaat aan een derde land zal meedelen en die afkomstig is van een andere lidstaat, mag alleen worden bekendgemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de toezichthoudende autoriteit van die lidstaat die de informatie heeft meegedeeld en mag in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteit heeft ingestemd.

De toezichthoudende autoriteiten die overeenkomstig de artikelen 64 of 65 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze slechts gebruiken bij de uitoefening van hun taken en voor de volgende doeleinden:

  1. om te onderzoeken of aan de voorwaarden voor de toegang tot het verzekerings- of herverzekeringsbedrijf is voldaan en om de controle op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend te vergemakkelijken; in het bijzonder ten aanzien van het toezicht op de technische voorzieningen, het solvabiliteitskapitaalvereiste, het minimumkapitaalvereiste en het governancesysteem;

  2. om sancties op te leggen;

  3. in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de toezichthoudende autoriteiten;

  4. in rechtszaken ingevolge deze richtlijn.

1.

De artikelen 64 en 67 vormen geen beletsel voor het volgende:

  1. de uitwisseling van informatie tussen meerdere toezichthoudende autoriteiten in dezelfde lidstaat bij de uitoefening van hun toezichthoudende taak;

  2. de uitwisseling van informatie bij de uitoefening van hun toezichthoudende taak tussen de toezichthoudende autoriteiten en een van de volgende, zich in dezelfde lidstaat bevindende partijen:

    1. autoriteiten aan wie het toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen is opgedragen, alsmede autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten;

    2. instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen en bij andere soortgelijke procedures;

    3. met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen;

  3. de verstrekking aan instanties die het beheer voeren over een gedwongen liquidatieprocedure of over een garantiefonds, van de informatie die nodig is voor de vervulling van hun taak.

De onder b) en c) bedoelde informatie mag ook tussen verschillende lidstaten worden uitgewisseld.

De door deze autoriteiten, instanties en personen ontvangen informatie valt onder de in artikel 64 neergelegde geheimhoudingsplicht.

2.

De artikelen 64 tot en met 67 beletten de lidstaten niet toe te staan dat informatie wordt uitgewisseld tussen de toezichthoudende autoriteiten en een van de volgende partijen:

  1. de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen en bij andere soortgelijke procedures;

  2. de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de personen belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen;

  3. de van de verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen onafhankelijke actuarissen die wettelijk toezicht op deze ondernemingen uitoefenen, en de instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op deze actuarissen.

De lidstaten die de eerste alinea toepassen, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de informatie dient bestemd te zijn voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde toezichthoudende taken;

  2. de ontvangen informatie dient onder het in artikel 64 vastgestelde beroepsgeheim te vallen;

  3. informatie die afkomstig is uit een andere lidstaat, mag alleen worden bekendgemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de toezichthoudende autoriteit van wie deze afkomstig is, en mag in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteit heeft ingestemd.

De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de namen mee van de autoriteiten, personen of instanties die op grond van de eerste en tweede alinea informatie mogen ontvangen.

3.

De artikelen 64 tot en met 67 beletten de lidstaten niet om ter versterking van de stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel toe te staan dat informatie wordt uitgewisseld tussen de toezichthoudende autoriteiten en de autoriteiten en instanties die belast zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht.

De lidstaten die de eerste alinea toepassen, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de informatie dient bestemd te zijn voor opsporing en onderzoek als bedoeld in de eerste alinea;

  2. de ontvangen informatie dient onder de in artikel 64 neergelegde geheimhoudingsplicht te vallen;

  3. informatie die afkomstig is uit een andere lidstaat, mag alleen worden bekendgemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de toezichthoudende autoriteit van wie deze afkomstig is, en mag in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteit heeft ingestemd.

Indien de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties in een lidstaat bij de uitoefening van hun opsporings- of onderzoekstaken een beroep doen op personen die op grond van hun specifieke deskundigheid met een opdracht worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, kan de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie tot deze personen worden verruimd op de in de tweede alinea genoemde voorwaarden.

Voor de toepassing van de tweede alinea, onder c), delen de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties aan de toezichthoudende autoriteiten van wie de informatie afkomstig is, de namen en de precieze verantwoordelijkheden mee van de personen aan wie deze informatie zal worden doorgegeven.

4.

De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de namen mee van de autoriteiten, personen of instanties die op grond van lid 3 informatie mogen ontvangen.

De artikelen 64 en 67 beletten de lidstaten niet om op grond van wettelijke bepalingen de bekendmaking toe te staan van bepaalde gegevens aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn ter zake van de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

Deze gegevens mogen alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het prudentiële toezicht nodig is. De lidstaten bepalen evenwel dat de informatie die op grond van artikel 65 en artikel 68, lid 1, is ontvangen, en informatie welke is verkregen naar aanleiding van in artikel 32 bedoelde verificatie ter plaatse, alleen bekend mag worden gemaakt met uitdrukkelijke instemming van de toezichthoudende autoriteit van wie de informatie afkomstig was, of van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de verificatie ter plaatse is verricht.

Onverminderd deze afdeling mag een toezichthoudende autoriteit voor de uitoefening van hun taak dienstige informatie doen toekomen aan de volgende entiteiten:

  1. centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit;

  2. in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de betalingssystemen.

Deze autoriteiten of instanties mogen ook aan de toezichthoudende autoriteiten informatie toezenden die deze nodig hebben ter uitvoering van artikel 67. De in dit verband ontvangen informatie valt onder het in deze afdeling neergelegde beroepsgeheim.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat in de mandaten van de toezichthoudende autoriteiten op passende wijze een EU-dimensie in aanmerking wordt genomen.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten bij de uitoefening van hun taken aandacht schenken aan de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn worden vastgesteld. Te dien einde zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig Besluit 2009/79/EG deelnemen aan de werkzaamheden van het CETVB en terdege rekening houden met de in lid 3 van dit artikel bedoelde richtsnoeren en aanbevelingen van dit Comité.

3.

Het CETVB zorgt, indien nodig, voor juridisch niet-bindende richtsnoeren en aanbevelingen betreffende de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn en de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen om de convergentie van de toezichtpraktijken te bevorderen. Bovendien brengt het CETVB regelmatig en ten minste om de twee jaar verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de mate waarin de convergentie van het toezicht is gevorderd.

1.

De lidstaten bepalen ten minste dat personen die zijn toegelaten in de zin van de Achtste Richtlijn 84/253/EEG van de Raad van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden(34), en die bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming de wettelijke controle verrichten zoals bedoeld in artikel 51 van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG, artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG of artikel 31 van Richtlijn 85/611/EEG, dan wel een andere wettelijke taak, verplicht zijn aan de toezichthoudende autoriteiten onverwijld melding te maken van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming waarvan zij bij de uitvoering van die taken kennis hebben gekregen en dat tot het volgende kan leiden:

  1. een inbreuk ten gronde op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden voor vergunning of van specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen;

  2. aantasting van de bedrijfscontinuïteit van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming;

  3. weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of het uiten van voorbehouden;

  4. niet-naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste; of

  5. niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste.

De in de eerste alinea bedoelde personen maken ook melding van alle feiten of besluiten waarvan zij kennis hebben gekregen bij de uitvoering van taken als beschreven in de eerste alinea, bij een onderneming die uit een zeggenschapsband voortvloeiende nauwe banden heeft met de verzekerings- of herverzekeringsonderneming waar zij deze taken uitvoeren.

2.

Melding te goeder trouw aan de toezichthoudende autoriteiten door de personen die zijn toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG, van in lid 1 bedoelde feiten of besluiten vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een overeenkomst of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

1.

Verzekeringsondernemingen mag geen vergunning worden verleend om gelijktijdig levens- en schadeverzekeringsactiviteiten uit te oefenen.

2.

In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten het volgende bepalen:

  1. ondernemingen waaraan vergunning is verleend om het levensverzekeringsbedrijf uit te oefenen, kunnen ook een vergunning verkrijgen voor schadeverzekeringsactiviteiten die betrekking hebben op de risico’s in de branches 1 en 2 in deel A van bijlage I;

  2. ondernemingen waaraan uitsluitend voor de risico’s in de branches 1 en 2 in deel A van bijlage I, vergunning is verleend, kunnen tevens een vergunning verkrijgen om het levensverzekeringbedrijf uit te oefenen.

Wel wordt overeenkomstig artikel 74 voor elk bedrijf een gescheiden beheer gevoerd.

3.

De lidstaten mogen bepalen dat de in lid 2 bedoelde ondernemingen voor al hun activiteiten de boekhoudkundige regels in acht moeten nemen die voor levensverzekeringsondernemingen gelden. Tevens mogen de lidstaten in afwachting van een latere coördinatie op dit gebied bepalen dat wat de liquidatieregels betreft, ten aanzien van de door deze ondernemingen verrichte activiteiten die verband houden met de risico’s in de branches 1 en 2 in deel A van bijlage I, ook de regels gelden die van toepassing zijn op levensverzekeringsactiviteiten.

4.

Wanneer een schadeverzekeringsonderneming financiële, commerciële of administratieve banden heeft met een levensverzekeringsonderneming, zien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van herkomst erop toe dat de rekeningen van de betrokken ondernemingen niet worden vertekend ten gevolge van tussen deze ondernemingen gesloten overeenkomsten of door afspraken die de verdeling van de kosten en inkomsten kunnen beïnvloeden.

5.

De ondernemingen die op de volgende data gelijktijdig levens- en schadeverzekeringsactiviteiten uitoefenden die onder deze richtlijn vallen, mogen zulks blijven doen mits zij overeenkomstig artikel 74 voor elk bedrijf een gescheiden beheer voeren:

  1. 1 januari 1981 voor ondernemingen waaraan in Griekenland vergunning is verleend;

  2. 1 januari 1986 voor ondernemingen waaraan in Spanje en Portugal vergunning is verleend;

  3. 1 januari 1995 voor ondernemingen waaraan in Oostenrijk, Finland en Zweden vergunning is verleend;

  4. 1 mei 2004 voor ondernemingen waaraan in Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië vergunning is verleend;

  5. 1 januari 2007 voor ondernemingen waaraan in Bulgarije en Roemenië vergunning is verleend;

  6. 15 maart 1979 voor alle andere ondernemingen.

De lidstaat van herkomst kan verzekeringsondernemingen ertoe verplichten binnen een door hem bepaalde termijn een einde te maken aan het gelijktijdig uitoefenen van levens- en schadeverzekeringsactiviteiten die zij op de in de eerste alinea genoemde data verrichtten.

1.

Het in artikel 73 vermelde gescheiden beheer is zodanig opgezet dat het levensverzekeringsbedrijf gescheiden is van het schadeverzekeringsbedrijf.

De belangen van hen die uit hoofde van een levensverzekering en hen die uit hoofde van een schadeverzekering verzekerd zijn, mogen niet worden geschaad, en met name komen de winsten uit de levensverzekeringen ten goede aan degenen die een levensverzekering hebben gesloten alsof de levensverzekeringsonderneming uitsluitend het levensverzekeringsbedrijf uitoefent.

2.

Onverminderd de artikelen 100 en 128 berekenen de in artikel 73, leden 2 en 5, bedoelde verzekeringsondernemingen:

  1. een theoretische minimumkapitaalvereiste met betrekking tot hun levensverzekerings- of -herverzekeringsbedrijf. Deze vereiste wordt op basis van de in lid 6 bedoelde gescheiden boekhouding berekend alsof de betrokken onderneming alleen deze werkzaamheden zou verrichten; en

  2. een theoretische minimumkapitaalvereiste met betrekking tot hun schadeverzekerings- of -herverzekeringsbedrijf. Deze vereiste wordt op basis van de in lid 6 bedoelde gescheiden boekhouding berekend alsof de betrokken onderneming alleen deze werkzaamheden zou verrichten.

3.

De in artikel 73, leden 2 en 5, bedoelde verzekeringsondernemingen dekken ten minste de volgende vereisten met een overeenkomstig bedrag van in aanmerking komende kernvermogensbestanddelen:

  1. de theoretische minimumkapitaalvereiste met betrekking tot hun levensverzekeringsbedrijf;

  2. de theoretische minimumkapitaalvereiste met betrekking tot hun schadeverzekeringsbedrijf.

De in de eerste alinea bedoelde financiële minimumverplichtingen respectievelijk voor het levens- en het schadeverzekeringsbedrijf mogen niet door het andere bedrijf worden gedragen.

4.

Zolang aan de in lid 3 bedoelde financiële minimumverplichtingen is voldaan en onder voorbehoud van kennisgeving ervan aan de toezichthoudende autoriteit mag de onderneming ter dekking van het in artikel 100 bedoelde solvabiliteitskapitaalvereiste de nog beschikbare expliciete in aanmerking komende eigenvermogensbestanddelen voor het ene of voor het andere bedrijf gebruiken.

5.

De toezichthoudende autoriteiten zien via een analyse van de resultaten van het levens- en het schadeverzekeringsbedrijf erop toe dat de leden 1 tot en met 4 worden nageleefd.

6.

De boekingen moeten zodanig worden gedaan dat de bronnen van de resultaten van levensverzekeringen en van schadeverzekeringen gescheiden tot uiting komen. Alle inkomsten, met name premies, uitbetalingen van herverzekeraars, inkomsten uit beleggingen, en uitgaven, met name verzekeringsuitkeringen, stortingen in de technische voorzieningen, herverzekeringspremies en beheeruitgaven voor het verzekeringsbedrijf worden op basis van hun oorsprong onderverdeeld. De bestanddelen welke beide werkzaamheden gemeen hebben, worden geboekt volgens een verdeelsleutel die door de toezichthoudende autoriteit moet zijn aanvaard.

De verzekeringsondernemingen stellen aan de hand van de boekinghouding een document op waarin de in aanmerking komende kernvermogensbestanddelen ter dekking van elk van de beide in lid 2 bedoelde theoretische minimumkapitaalvereisten duidelijk zijn onderscheiden, zulks overeenkomstig artikel 98, lid 4.

7.

Wanneer het bedrag aan in aanmerking komende kernvermogensbestanddelen ontoereikend is voor de dekking van de in lid 3, eerste alinea, bedoelde financiële minimumverplichtingen, passen de toezichthoudende autoriteiten op het bedrijf in kwestie de maatregelen van deze richtlijn toe, ongeacht de resultaten van het andere bedrijf.

In afwijking van lid 3, tweede alinea, kunnen deze maatregelen vergunning tot een overdracht van expliciete in aanmerking komende kernvermogensbestanddelen van het ene bedrijf naar het andere inhouden.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, tenzij anders vermeld, activa en passiva als volgt waarderen:

  1. activa worden gewaardeerd tegen het bedrag waarvoor ze kunnen worden verhandeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn;

  2. passiva worden gewaardeerd tegen het bedrag waarvoor ze kunnen worden overgedragen of afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Bij de waardering van de onder b) bedoelde passiva wordt niet gecorrigeerd voor de eigen kredietwaardigheid van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

2.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan tot vaststelling van de methoden en aannames die gebruikt moeten worden bij de waardering van activa en passiva als beschreven in lid 1.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen technische voorzieningen vormen voor al hun verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen jegens verzekeringnemers en begunstigden van verzekerings- of herverzekeringsovereenkomsten.

2.

De waarde van de technische voorzieningen moet overeenstemmen met het huidige bedrag dat een verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou moeten betalen indien zij haar verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen met onmiddellijke ingang op een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou overdragen.

3.

De berekening van technische voorzieningen maakt gebruik van en strookt met informatie van de financiële markten en algemeen beschikbare gegevens over verzekeringstechnische risico’s (marktconsistentie).

4.

Technische voorzieningen worden op een prudente, betrouwbare en objectieve wijze berekend.

5.

De berekening van technische voorzieningen wordt uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 77 tot en met 82 en 86, uitgaande van de beginselen die zijn vastgesteld in de leden 2, 3 en 4 en rekening houdend met de beginselen die zijn vastgesteld in artikel 75, lid 1.

1.

De waarde van technische voorzieningen is gelijk aan de som van een beste schatting en een risicomarge zoals beschreven in de leden 2 en 3.

2.

De beste schatting stemt overeen met het kansgewogen gemiddelde van toekomstige kasstromen, waarbij rekening wordt gehouden met de tijdswaarde van geld (verwachte contante waarde van toekomstige kasstromen) en gebruik wordt gemaakt van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur.

Bij de berekening van de beste schatting wordt uitgegaan van geactualiseerde en betrouwbare informatie en realistische aannames en worden deugdelijke, toepasselijke en relevante actuariële en statistische methoden gebruikt.

De kasstroomprognose die bij de berekening van de beste schatting wordt gebruikt, houdt rekening met alle instroom en uitstroom van kasmiddelen die nodig zijn voor de afwikkeling van de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen gedurende de looptijd ervan.

De beste schatting wordt bruto berekend, zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald. Overeenkomstig artikel 81 worden deze bedragen apart berekend.

3.

De risicomarge is zodanig dat de waarde van de technische voorzieningen gelijk is aan het bedrag dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen naar verwachting zouden vragen voor de overname en de nakoming van de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen.

4.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen waarderen de beste schatting en de risicomarge afzonderlijk.

Wanneer de toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen echter op betrouwbare wijze kunnen worden gerepliceerd met behulp van financiële instrumenten met een waarneembare betrouwbare marktwaarde, wordt de waarde van technische voorzieningen in verband met die toekomstige kasstromen bepaald op basis van de marktwaarde van deze financiële instrumenten. In dit geval zijn geen afzonderlijke berekeningen van de beste schatting en de risicomarge vereist.

5.

Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de beste schatting en de risicomarge afzonderlijk ramen, wordt de risicomarge berekend door vaststelling van de kosten om een bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen te verschaffen dat gelijk is aan het solvabiliteitskapitaalvereiste die nodig is om de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen gedurende de looptijd ervan te dragen.

Voor alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen wordt bij de bepaling van de kosten van dit bedrag hetzelfde percentage gehanteerd (het kapitaalkostenpercentage - COST-of-Capital rate) en dit percentage wordt periodiek herzien.

Het kapitaalkostenpercentage is gelijk aan de opslag op de relevante risicovrije rente die een verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou betalen die overeenkomstig afdeling 3 een bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen aanhoudt dat gelijk is aan het solvabiliteitskapitaalvereiste die nodig is voor de verzekerings- en herverzekeringsverplichting gedurende de looptijd van die verplichting.

Naast hetgeen in artikel 77 is bepaald, nemen verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen bij de berekening van technische voorzieningen het volgende in aanmerking:

  1. alle kosten die worden gemaakt bij het nakomen van verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen;

  2. inflatie, waaronder kosten- en claiminflatie;

  3. alle door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verwachte betalingen aan verzekeringnemers en begunstigden, waaronder toekomstige discretionaire winstdelingen, ongeacht of deze betalingen contractueel gegarandeerd zijn, tenzij ze onder artikel 91, lid 2, vallen.

Bij de berekening van technische voorzieningen houden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening met de waarde van financiële garanties en contractuele opties in verzekerings- en herverzekeringsovereenkomsten.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hanteren met betrekking tot de kans dat verzekeringnemers gebruik zullen maken van bepaalde contractuele clausules, zoals voortijdige beëindiging of afkoop, realistische aannames die uitgaan van actuele en betrouwbare informatie. In de aannames wordt expliciet dan wel impliciet rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van toekomstige veranderingen in de financiële en niet-financiële omstandigheden voor de gebruikmaking van deze opties.

Bij de berekening van hun technische voorzieningen verdelen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen onder in homogene risicogroepen en ten minste in branches.

Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de bedragen berekenen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, worden de artikelen 76 tot en met 80 in acht genomen.

Bij de berekening van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, houden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening met het tijdsverschil tussen verhaalde bedragen en rechtstreekse betalingen.

De uitkomst van deze berekening wordt gecorrigeerd voor de verwachte verliezen door wanbetaling van de tegenpartij. Deze correctie wordt gebaseerd op een beoordeling van de kans op wanbetaling door de tegenpartij en het daaruit resulterende gemiddelde verlies („loss-given-default”).

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beschikken over interne processen en procedures om de adequaatheid, volledigheid en juistheid te waarborgen van de gegevens waarvan gebruik wordt gemaakt bij de berekening van hun technische voorzieningen.

Indien in specifieke omstandigheden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen over onvoldoende degelijke gegevens beschikken om een betrouwbare actuariële methode toe te passen op een set of subset van hun verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen of op bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, mogen passende benaderingen, met inbegrip van ad hoc methoden, worden gebruikt voor de berekening van de beste schatting.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beschikken over processen en procedures die ervoor zorgen dat de beste schattingen en de aannames voor de berekening van de beste schattingen regelmatig worden getoetst aan de praktijkervaring.

Wanneer bij deze toetsing blijkt dat de door verzekerings- of herverzekeringsonderneming verrichte berekeningen van de beste schatting systematisch afwijken van de praktijkervaring, corrigeert de betrokken onderneming de gehanteerde actuariële methoden en/of aannames naar behoren.

Op verzoek van de toezichthoudende autoriteiten tonen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan dat hun technische voorzieningen toereikend zijn, dat de gehanteerde methoden toepasselijk en relevant zijn en dat de onderliggende statistische gegevens adequaat zijn.

Wanneer de berekening van technische voorzieningen door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen niet voldoet aan de artikelen 76 tot en met 83, mogen de toezichthoudende autoriteiten deze ondernemingen verplichten om de technische voorzieningen zodanig te verhogen dat deze overeenkomen met het overeenkomstig deze artikelen vastgestelde niveau.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen tot vaststelling van het volgende:

  1. actuariële en statistische methoden voor de berekening van de in artikel 77, lid 2, bedoelde beste schatting;

  2. de relevante risicovrije rentetermijnstructuur die moet worden gehanteerd bij de berekening van de in artikel 77, lid 2, bedoelde beste schatting;

  3. de omstandigheden waaronder technische voorzieningen als geheel worden berekend of als som van een beste schatting en een risicomarge, en de te hanteren methoden wanneer technische voorzieningen als geheel worden berekend;

  4. de methoden en aannames die gehanteerd moeten worden bij de berekening van de risicomarge, waaronder de bepaling van het bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen dat nodig is voor de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen en de calibratie van het kapitaalkostenpercentage;

  5. de branches op basis waarvan verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen voor de berekening van technische voorzieningen moeten worden onderverdeeld;

  6. de normen waaraan moet worden voldaan om de adequaatheid, volledigheid en juistheid te waarborgen van de gegevens die gebruikt worden bij de berekening van technische voorzieningen, alsmede de specifieke omstandigheden waarin benaderingen, met inbegrip van ad hoc methoden voor de berekening van de beste schatting toelaatbaar zijn;

  7. de methoden die moeten worden gehanteerd bij de berekening van de in artikel 81 bedoelde correctie voor wanbetaling van een tegenpartij om rekening te houden met de verwachte verliezen die daarvan het gevolg zijn;

  8. zo nodig vereenvoudigde methoden en technieken voor de berekening van technische voorzieningen, om ervoor te zorgen dat de onder a) en d) bedoelde actuariële en statistische methoden evenredig zijn aan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met inbegrip van verzekerings- en herverzekeringscaptives, worden gedragen.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

Het eigen vermogen is de som van het in artikel 88 bedoelde kernvermogen en het in artikel 89 bedoelde aanvullend vermogen.

Kernvermogen bestaat uit de volgende bestanddelen:

  1. het positieve verschil van activa ten opzichte van verplichtingen, die gewaardeerd zijn overeenkomstig artikel 75 en afdeling 2;

  2. achtergestelde verplichtingen.

Het in punt 1) bedoelde verschil wordt verminderd met het bedrag van de eigen aandelen die door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming worden gehouden.

1.

Aanvullend vermogen bestaat uit bestanddelen die geen kernvermogen vormen en die kunnen worden opgevraagd om verliezen te compenseren.

Aanvullend vermogen kan bestaan uit de volgende bestanddelen, voor zover deze geen kernvermogen vormen:

  1. niet-gestort aandelen- of waarborgkapitaal dat niet is opgevraagd;

  2. kredietbrieven en garanties;

  3. andere juridisch bindende verplichtingen jegens de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

Bij onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen met variabele premies kan het aanvullend vermogen ook de suppletiebijdragen omvatten die zij van hun leden kunnen eisen binnen de volgende twaalf maanden.

2.

Wanneer een aanvullendvermogensbestanddeel gestort of opgevraagd is, wordt het behandeld als een actief en maakt het geen deel meer uit van het aanvullend vermogen.

1.

Het bedrag aan aanvullend vermogen dat bij de bepaling van het eigen vermogen in aanmerking wordt genomen, wordt vooraf door de toezichthoudende autoriteit goedgekeurd.

2.

Het bedrag toegewezen aan elk aanvullendvermogensbestanddeel moet het vermogen van het bestanddeel om verliezen te compenseren weerspiegelen en is gebaseerd op prudente en realistische aannames. Indien een aanvullendvermogensbestanddeel een vaste nominale waarde heeft, is het bedrag van dat bestanddeel gelijk aan zijn nominale waarde, mits het het vermogen van het bestanddeel om verliezen te compenseren weerspiegelt.

3.

De toezichthoudende autoriteiten geven goedkeuring voor een van het volgende:

  1. een financieel bedrag voor elk aanvullendvermogensbestanddeel;

  2. een methode om het bedrag van elk aanvullendvermogensbestanddeel te bepalen. In dit geval verleent de toezichthoudende autoriteit slechts voor een bepaalde periode goedkeuring voor het bedrag dat overeenkomstig deze methode is vastgesteld.

4.

Bij elk aanvullendvermogensbestanddeel baseren de toezichthoudende autoriteiten hun goedkeuring op een beoordeling van het volgende:

  1. de positie van de betrokken tegenpartijen, in verband met hun mogelijkheid en bereidheid te betalen;

  2. de invorderbaarheid van het vermogensbestanddeel, waarbij rekening wordt gehouden met de rechtsvorm van het bestanddeel en met de omstandigheden waaronder het bestanddeel niet zal kunnen worden gestort of opgevraagd;

  3. informatie over de afloop van eerdere opvragingen door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van dergelijk aanvullend vermogen, voor zover die informatie op betrouwbare wijze kan worden gebruikt om de verwachte afloop van toekomstige opvragingen te beoordelen.

1.

Surplusfondsen worden geacht geaccumuleerde winsten te zijn die niet aan de verzekeringnemers en begunstigden beschikbaar zijn gesteld.

2.

Voor zover de nationale wetgeving het toestaat, worden niet als verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen beschouwd wanneer deze voldoen aan de criteria vastgelegd in artikel 94, lid 1.

1.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan waarin nadere invulling wordt gegeven aan:

  1. de criteria voor goedkeuring van de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 90;

  2. de behandeling van deelnemingen in de zin van artikel 212, lid 2, derde alinea, in financiële en kredietinstellingen bij de bepaling van het eigen vermogen.

Deze maatregelen die boegen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

2.

Deelnemingen in financiële en kredietinstellingen als bedoeld in lid 1, onder b), bestaan uit:

  1. deelnemingen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in:

    1. kredietinstellingen en financiële instellingen in de zin van artikel 4, punten 1) en 5), van Richtlijn 2006/48/EG;

    2. beleggingsondernemingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2004/39/EG;

  2. de in artikel 63 en artikel 64, lid 3, van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde achtergestelde vorderingen en instrumenten van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met betrekking tot de onder a) genoemde entiteiten waarin zij een deelneming hebben.

1.

Eigenvermogensbestanddelen worden in drie tiers ingedeeld. De indeling van deze bestanddelen is afhankelijk van de vraag of ze kernvermogens- of aanvullendvermogensbestanddelen zijn en de mate waarin ze de volgende kenmerken bezitten:

  1. het bestanddeel blijft, ook bij liquidatie, beschikbaar of kan op verzoek opgevraagd worden om verliezen volledig te compenseren (permanente beschikbaarheid);

  2. bij liquidatie is het gehele bedrag van het bestanddeel beschikbaar om verliezen te compenseren en wordt de terugbetaling van het bestanddeel aan de houder ervan geweigerd totdat alle andere verplichtingen, waaronder verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen jegens verzekeringnemers en begunstigden van verzekerings- en herverzekeringsovereenkomsten, zijn nagekomen (achterstelling).

2.

Bij de beoordeling van de mate waarin de eigenvermogensbestanddelen, op dit moment en in de toekomst, de kenmerken bezitten die zijn vastgelegd onder a) en b) van lid 1, wordt voldoende rekening gehouden met de duur van het bestanddeel, met name of het bestanddeel gedateerd is of niet. Wanneer een eigenvermogensbestanddeel gedateerd is, moet rekening worden gehouden met de relatieve duur van het bestanddeel in vergelijking met de duur van de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen van de onderneming (voldoende looptijd).

Bovendien worden de volgende elementen in de beschouwing betrokken:

  1. of het bestanddeel vrij is van vereisten of stimulansen om de nominale som terug te betalen (afwezigheid van stimulansen voor terugbetaling);

  2. of het bestanddeel vrij is van verplichte vermogenskosten (afwezigheid van verplichte inherente kosten);

  3. of het bestanddeel niet bezwaard is (afwezigheid van bezwaringen).

1.

Kernvermogen wordt ingedeeld in Tier 1 wanneer het in hoge mate de kenmerken van artikel 93, lid 1, onder a) en b) bezit, rekening houdend met de elementen vastgelegd in artikel 93, lid 2.

2.

Kernvermogen wordt ingedeeld in Tier 2 wanneer het in hoge mate de kenmerken van artikel 93, lid 1, onder b) bezit, rekening houdend met de elementen vastgelegd in artikel 93, lid 2.

Aanvullende eigenvermogensbestanddelen worden ingedeeld in Tier 2 wanneer zij in hoge mate de kenmerken van artikel 93, lid 1, onder a) en b) bezitten, rekening houdend met de elementen vastgelegd in artikel 93, lid 2.

3.

Kern- en aanvullende eigenvermogensbestanddelen die niet onder de leden 1 en 2 vallen, worden ingedeeld in Tier 3.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun eigenvermogensbestanddelen op basis van de criteria van artikel 94 indelen.

Daartoe verwijzen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in voorkomend geval naar het in artikel 97, lid 1, onder a), bedoelde overzicht van eigenvermogensbestanddelen.

Wanneer een eigenvermogensbestanddeel niet in dit overzicht voorkomt, wordt het overeenkomstig de eerste alinea beoordeeld en ingedeeld door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Deze indeling wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de toezichthoudende autoriteit.

Onverminderd artikel 95 en artikel 97, lid 1, punt a), gelden voor de toepassing van deze richtlijn de volgende indelingen:

  1. surplusfondsen die onder artikel 91, lid 2, vallen, worden ingedeeld in Tier 1;

  2. kredietbrieven en garanties die door een onafhankelijke trustee ten behoeve van schuldeisers uit hoofde van verzekering in trust worden gehouden en afgegeven zijn door kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG vergunning is verleend, worden ingedeeld in Tier 2;

  3. suppletiebijdragen welke onderlinge waarborgmaatschappijen of onderlinge verzekeringsmaatschappijen van reders met variabele premies die uitsluitend de in branches 6, 12 en 17 van deel A van de bijlage I genoemde risico’s verzekeren, van hun leden kunnen eisen binnen de volgende twaalf maanden, worden ingedeeld in Tier 2.

Overeenkomstig artikel 94, lid 2, tweede alinea, worden suppletiebijdragen welke onderlinge waarborgmaatschappijen of onderlinge verzekeringsmaatschappijen met variabele premies van hun leden kunnen eisen binnen de volgende twaalf maanden, die niet onder punt 3 van de eerste alinea vallen, ingedeeld in Tier 2, wanneer zij in hoge mate de kenmerken van artikel 93, lid 1, onder a) en b) bezitten, rekening houdend met de elementen vastgelegd in artikel 93, lid 2.

1.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen tot vaststelling van het volgende:

  1. een overzicht van eigenvermogensbestanddelen, met inbegrip van die welke bedoeld worden in artikel 96, die geacht worden aan de criteria van artikel 94 te voldoen. Het bevat voor elk eigenvermogensbestanddeel een nauwkeurige beschrijving van de elementen die de indeling ervan hebben bepaald;

  2. de methoden die de toezichthoudende autoriteiten moeten hanteren bij de verlening van goedkeuring voor de beoordeling en indeling van eigenvermogensbestanddelen die niet in het onder a) bedoelde overzicht voorkomen.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

2.

De Commissie toetst het in lid 1, onder a), bedoelde overzicht periodiek aan de marktontwikkelingen en werkt deze zo nodig bij.

1.

Wat de naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste betreft, gelden voor de in aanmerking komende bedragen van de bestanddelen van Tier 2 en Tier 3 kwantitatieve grenzen. Die grenzen zijn zodanig dat gewaarborgd wordt dat ten minste aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het aandeel van Tier 1-bestanddelen in het in aanmerking komend eigen vermogen is meer dan een derde van het totale in aanmerking komend eigen vermogen;

  2. het in aanmerking komende bedrag van Tier 3-bestanddelen is minder dan een derde van het totale in aanmerking komend eigen vermogen.

2.

Wat de naleving van het minimumkapitaalvereiste betreft, geldt dat het bedrag van de in Tier 2 ingedeelde, in aanmerking komende kernvermogensbestanddelen ter dekking van het minimumkapitaalvereiste is gebonden aan kwantitatieve grenzen. Die grenzen zijn zodanig dat ten minste gewaarborgd wordt dat het aandeel van Tier 1-bestanddelen in het in aanmerking komend kernvermogen meer is dan de helft van het totale in aanmerking komend kernvermogen.

3.

Het in aanmerking komend bedrag van het eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste overeenkomstig artikel 100 is gelijk aan de som van het bedrag van Tier 1, het in aanmerking komend bedrag van Tier 2 en het in aanmerking komend bedrag van Tier 3.

4.

Het in aanmerking komend bedrag van het kernvermogen ter dekking van het minimumkapitaalvereiste overeenkomstig artikel 128 is gelijk aan de som van het bedrag van Tier 1 en het in aanmerking komend bedrag van de in Tier 2 ingedeelde kernvermogensbestanddelen.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan tot vaststelling van het volgende:

  1. de kwantitatieve grenzen als bedoeld in artikel 98, leden 1 en 2;

  2. de aanpassingen die moeten worden gedaan om rekening te houden met het gebrek aan overdraagbaarheid van die eigenvermogensbestanddelen die enkel kunnen worden gebruikt ter dekking van verliezen in verband met een bepaald onderdeel van de verplichtingen of bepaalde risico’s (afgezonderde fondsen).

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

De lidstaten stellen verplicht dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in aanmerking komend eigen vermogen aanhouden ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste.

Het solvabiliteitskapitaalvereiste wordt hetzij overeenkomstig de standaardformule van onderafdeling 2 hetzij met een in onderafdeling 3 beschreven intern model berekend.

1.

Het solvabiliteitskapitaalvereiste wordt overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 berekend.

2.

Het solvabiliteitskapitaalvereiste wordt berekend op basis van de veronderstelling dat de onderneming haar bedrijf blijvend zal uitoefenen.

3.

Het solvabiliteitskapitaalvereiste wordt zo gekalibreerd dat rekening gehouden wordt met alle kwantificeerbare risico’s waaraan een verzekerings- of herverzekeringsonderneming blootstaat. Het dekt bestaande verzekeringen, alsmede nieuwe verzekeringen die naar verwachting in de volgende twaalf maanden worden afgesloten. Bij de bestaande activiteiten dekt het uitsluitend onverwachte verliezen.

Het stemt overeen met de Value at Risk (VaR) van het kernvermogen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming met een betrouwbaarheidsgraad van 99,5 % over een periode van één jaar.

4.

De solvabiliteitskapitaalvereiste omvat ten minste de volgende risico’s:

  1. schadeverzekeringstechnisch risico;

  2. levensverzekeringstechnisch risico;

  3. ziektekostenverzekeringstechnisch risico;

  4. marktrisico;

  5. kredietrisico;

  6. operationeel risico.

Tot de in de eerste alinea, onder f), bedoelde operationele risico’s worden ook juridische risico’s gerekend, maar niet risico’s die voortvloeien uit strategische beslissingen en reputatie risico’s.

5.

Bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste houden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening met het effect van risicolimiteringstechnieken, mits in het solvabiliteitskapitaalvereiste naar behoren rekening wordt gehouden met krediet- en andere risico’s die voortvloeien uit het gebruik van dergelijke technieken.

1.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen berekenen het solvabiliteitskapitaal-vereiste ten minste eenmaal per jaar en melden de toezichthoudende autoriteiten de uitkomst van deze berekening.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen houden in aanmerking komend eigen vermogen aan dat het laatst gemelde solvabiliteitskapitaalvereiste dekt.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen controleren het bedrag van het in aanmerking komend eigen vermogen en het solvabiliteitskapitaalvereiste continu.

Indien het risicoprofiel van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming duidelijk afwijkt van de aannames die ten grondslag lagen aan het laatst gemelde solvabiliteitskapitaalvereiste, berekent de betrokken onderneming het solvabiliteitskapitaalvereiste onverwijld opnieuw en meldt zij het aan de toezichthoudende autoriteiten.

2.

Wanneer er aanwijzingen zijn dat het risicoprofiel van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming duidelijk veranderd is sinds de datum waarop het solvabiliteitskapitaalvereiste voor het laatst is gemeld, mogen de toezichthoudende autoriteiten de betrokken onderneming verplichten het solvabiliteitskapitaalvereiste opnieuw te berekenen.

Het solvabiliteitskapitaalvereiste berekend op basis van de standaardformule is de som van de volgende bestanddelen:

  1. het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste zoals beschreven in artikel 104;

  2. het kapitaalvereiste voor het operationele risico, zoals beschreven in artikel 107;

  3. de correctie voor het verliescompensatievermogen van technische voorzieningen en uitgestelde belastingen, zoals beschreven in artikel 108.

1.

Het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste bestaat uit afzonderlijke risicomodules die overeenkomstig punt 1 van bijlage IV geaggregeerd worden.

Het bestaat uit ten minste de volgende modules:

  1. schadeverzekeringstechnisch risico;

  2. levensverzekeringstechnisch risico;

  3. ziektekostenverzekeringstechnisch risico;

  4. marktrisico;

  5. tegenpartijrisico.

2.

Voor de toepassing van lid 1, onder a), b) en c), worden verzekerings- en herverzekeringsverrichtingen ondergebracht in de verzekeringstechnische risicomodule die het best rekening houdt met de technische aard van de onderliggende risico’s.

3.

De correlatiecoëfficiënten voor de in lid 1 bedoelde aggregatie van de risicomodules, alsook de calibratie van de kapitaalvereisten voor elke risicomodule afzonderlijk resulteert in een algeheel solvabiliteitskapitaalvereiste dat voldoet aan de beginselen van artikel 101.

4.

Elk van de in lid 1 genoemde risicomodules wordt gekalibreerd aan de hand van een VaR-maatstaf met een betrouwbaarheidsgraad van 99,5 % over een periode van één jaar.

In voorkomend geval wordt bij de opzet van een risicomodule rekening gehouden met diversificatie-effecten.

5.

Voor alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen worden voor de risicomodules dezelfde opzet en specificaties gebruikt, zowel wat het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste als de in artikel 109 bedoelde vereenvoudigde berekeningen betreft.

6.

Wat risico’s in verband met rampen betreft, mogen geografische specificaties in voorkomend geval worden gebruikt voor de berekening van de modules voor levens-, schade- en ziektekostenverzekeringstechnische risico’s.

7.

Mits de toezichthoudende autoriteiten ermee instemmen, mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen bij de berekening van de modules voor levens-, schade- en ziektekostenverzekeringstechnische risico binnen de opzet van de standaardformule een onderset van de parameters ervan vervangen door parameters die kenmerkend zijn voor de betrokken onderneming.

Dergelijke parameters worden gekalibreerd op basis van de interne gegevens van de betrokken onderneming of van gegevens die rechtstreeks relevantie hebben voor de verrichtingen van de desbetreffende onderneming die gebruikmaakt van standaardmethoden.

Bij de verlening van goedkeuring controleren de toezichthoudende autoriteiten de volledigheid, juistheid en adequaatheid van de gebruikte gegevens.

1.

Het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste wordt overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 berekend.

2.

De module schadeverzekeringstechnisch risico houdt rekening met het risico dat voortvloeit uit schadeverzekeringsverplichtingen en dat betrekking heeft op de gedekte gevaren en de processen die in het kader van de bedrijfsuitoefening worden toegepast.

Er wordt rekening gehouden met de onzekerheid in de resultaten van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met betrekking tot de bestaande verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen, alsmede met betrekking tot de nieuwe verzekeringen die naar verwachting in de komende twaalf maanden worden afgesloten.

Overeenkomstig punt 2 van bijlage IV wordt de module berekend als een combinatie van de kapitaalvereisten voor ten minste de volgende ondermodules:

  1. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door schommelingen in het tijdstip, de frequentie en de ernst van verzekerde gebeurtenissen en in het tijdstip en het bedrag van schaderegelingen (premie- en voorzieningenrisico in de schadeverzekeringsbranche);

  2. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door duidelijke onzekerheid over de prijsstelling en de aannames voor de voorzieningen in verband met extreme of uitzonderlijke gebeurtenissen (rampenrisico in de schadeverzekeringsbranche).

3.

De module levensverzekeringstechnisch risico houdt rekening met het risico dat voortvloeit uit levensverzekeringsverplichtingen en dat betrekking heeft op de gedekte gevaren en de processen die in het kader van de bedrijfsuitoefening worden toegepast.

Overeenkomstig punt 3 van bijlage IV wordt de module berekend als een combinatie van de kapitaalvereisten voor ten minste de volgende ondermodules:

  1. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door veranderingen in het niveau, de trend of de volatiliteit van sterftecijfers wanneer een stijging van het sterftecijfer leidt tot een stijging van de waarde van verzekeringsverplichtingen (kortlevenrisico);

  2. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door veranderingen in het niveau, de trend of de volatiliteit van sterftecijfers wanneer een daling van het sterftecijfer leidt tot een stijging van de waarde van verzekeringsverplichtingen (langlevenrisico);

  3. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door veranderingen in het niveau, de trend of de volatiliteit van invaliditeits-, ziekte- en morbiditeitscijfers (invaliditeits- en morbiditeitsrisico);

  4. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door veranderingen in het niveau, de trend of de volatiliteit van de kosten voor het nakomen van verzekerings- of herverzekeringsovereenkomsten (kostenrisico in de levensverzekeringsbranche);

  5. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door schommelingen in het niveau, de trend of de volatiliteit van de op de lijfrente toegepaste herzieningspercentages als gevolg van veranderingen in het wettelijk kader of in de gezondheidstoestand van de verzekerde (herzieningsrisico);

  6. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door veranderingen in het niveau of de volatiliteit van de percentages van voortijdige beëindiging, beëindiging, verlenging of afkoop van de overeenkomst (afkooprisico);

  7. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door duidelijke onzekerheid over de prijsstelling en de aannames voor de voorzieningen in verband met extreme of onregelmatige gebeurtenissen (rampenrisico in de levensverzekeringsbranche).

4.

De module ziektekostenverzekeringstechnisch risico houdt rekening met het risico dat voortvloeit uit ziektekostenverzekeringsverplichtingen ongeacht of hij een soortgelijke technische grondslag heeft als die van levensverzekeringen, en heeft betrekking op zowel de gedekte gevaren als de processen die in het kader van de bedrijfsuitoefening worden toegepast.

Het dekt in elk geval de volgende risico’s:

  1. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door veranderingen in het niveau, de trend of de volatiliteit van de kosten voor het nakomen van verzekerings- of herverzekeringsovereenkomsten;

  2. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door schommelingen in het tijdstip, de frequentie en de ernst van verzekerde gebeurtenissen en in het tijdstip en het bedrag van schaderegelingen ten tijde van de vorming van de voorzieningen;

  3. het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door duidelijke onzekerheid over de prijsstelling en de aannames voor de voorzieningen in verband met de uitbraak van grote epidemieën en door een ongebruikelijke accumulatie van risico’s onder dergelijke extreme omstandigheden.

5.

De module marktrisico houdt rekening met het risico dat voortvloeit uit het niveau of de volatiliteit van de marktprijzen van financiële instrumenten die van invloed zijn op de activa en verplichtingen van de onderneming. Het houdt naar behoren rekening met de structurele mismatch tussen activa en verplichtingen, met name wat betreft de looptijd ervan.

Overeenkomstig punt 4 van bijlage IV wordt de module berekend als een combinatie van de kapitaalvereisten voor ten minste de volgende ondermodules:

  1. de gevoeligheid van de waarde van activa, verplichtingen en financiële instrumenten voor veranderingen in de rentetermijnstructuur of in de volatiliteit van de rente (renterisico);

  2. de gevoeligheid van de waarde van activa, verplichtingen en financiële instrumenten voor veranderingen in het niveau of in de volatiliteit van de marktprijzen van aandelen (aandelenrisico);

  3. de gevoeligheid van de waarde van activa, verplichtingen en financiële instrumenten voor veranderingen in het niveau of in de volatiliteit van de marktprijzen van vastgoed (vastgoedrisico);

  4. de gevoeligheid van de waarde van activa, verplichtingen en financiële instrumenten voor veranderingen in het niveau of in de volatiliteit van de kredietspreiding boven de risicovrije rentetermijnstructuur (spreadrisico);

  5. de gevoeligheid van de waarde van activa, verplichtingen en financiële instrumenten voor veranderingen in het niveau of in de volatiliteit van wisselkoersen (valutarisico);

  6. extra risico’s die een verzekerings- of herverzekeringsonderneming loopt hetzij door een gebrek aan diversificatie in de activaportefeuille hetzij door een sterke blootstelling aan het risico van wanbetaling van een enkele emittent van effecten of een groep van verbonden emittenten (marktrisicoconcentraties).

6.

De module tegenpartijrisico houdt rekening met potentiële verliezen als gevolg van onverwachte wanbetaling of een verslechtering van de kredietwaardigheid van de tegenpartijen en debiteuren van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de volgende twaalf maanden. Zij omvat risicolimiteringsovereenkomsten, zoals herverzekeringsovereenkomsten, securitisaties en afgeleide instrumenten, alsook kortlopende vorderingen op tussenpersonen en andere kredietvorderingen die niet onder de ondermodule spreadrisico vallen. De module houdt op passende wijze rekening met zekerheden of andere waarborgen die worden gehouden door of voor rekening van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming en de ermee gepaard gaande risico’s.

De module tegenpartijrisico houdt voor elke tegenpartij rekening met de algehele blootstelling van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming aan dit tegenpartijrisico, ongeacht de rechtsvorm van diens contractuele verplichtingen jegens deze onderneming.

1.

De ondermodule aandelenrisico die wordt berekend met de standaardformule omvat een symmetrische aanpassing van de aandelenkapitaaleis om het risico te dekken dat voortvloeit uit wijzigingen van de aandelenprijzen.

2.

De symmetrische aanpasing van de standaard aandelenkapitaaleis, die gekalibreerd zijn in overeenstemming met artikel 104, lid 4, ter dekking van de risico’s die voortvloeien uit wijzigingen van de aandelenprijzen, is gebaseerd op een functie van de huidige stand van een passende aandelenindex en een gewogen gemiddelde stand van die index. Het gewogen gemiddelde wordt berekend over een passende periode die dezelfde is voor alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.

3.

De symmetrische aanpassing van de standaard aandelenkapitaaleis, ter dekking van de risico’s die voortvloeien uit wijzigingen van de aandelenprijzen, resulteert niet in een aandelenkapitaaleis die meer dan 10 procentpunten lager of 10 procentpunten hoger dan de standaard aandelenkapitaaleis is.

1.

Het kapitaalvereiste voor het operationele risico houdt rekening met de operationele risico’s voor zover daarmee al geen rekening is gehouden in de risicomodules die in artikel 104 worden genoemd. Dit vereiste wordt gekalibreerd overeenkomstig artikel 101, lid 3.

2.

Bij levensverzekeringsovereenkomsten waarbij het beleggingsrisico wordt gedragen door de verzekeringnemers, wordt in de berekening van het kapitaalvereiste voor het operationele risico rekening gehouden met het bedrag aan jaarlijkse kosten dat voor deze verzekeringsverplichtingen wordt gemaakt.

3.

Bij andere dan de in lid 2 bedoelde verzekerings- en herverzekeringstransacties wordt in de berekening van het kapitaalvereiste voor het operationele risico rekening gehouden met het volume van deze transacties wat betreft verdiende premies en technische voorzieningen die in verband met deze verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen worden aangehouden. In dit geval bedraagt het kapitaalvereiste voor de operationele risico’s niet meer dan 30 % van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste in verband met deze verzekerings- en herverzekeringstransacties.

Bij de in artikel 103, onder c), bedoelde correctie voor het vermogen van technische voorzieningen en uitgestelde belastingen om verliezen te compenseren, wordt rekening gehouden met de potentiële compensatie van onverwachte verliezen door middel van een verlaging van de technische voorzieningen of uitgestelde belastingen dan wel een combinatie van de twee.

Bij deze correctie wordt rekening gehouden met het risicolimiteringseffect van toekomstige discretionaire uitkeringen uit hoofde van verzekeringsovereenkomsten voor zover verzekerings- en herverzekeringsondernemingen kunnen bepalen dat dergelijke uitkeringen mogen worden verlaagd om onverwachte verliezen te dekken. Het risicolimiteringseffect van toekomstige discretionaire uitkeringen bedraagt niet meer dan de som van de technische voorzieningen en uitgestelde belastingen in verband met deze toekomstige beschikbare uitkeringen.

Voor de toepassing van de tweede alinea wordt de waarde van de toekomstige discretionaire uitkeringen onder ongunstige omstandigheden vergeleken met de waarde van dergelijke uitkeringen bij de aannames die aan de berekening van de beste schatting ten grondslag liggen.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen voor een bepaalde ondermodule of risicomodule een vereenvoudigde berekening toepassen wanneer dit op grond van de aard, omvang en complexiteit van hun risico’s billijk is en het onevenredig zou zijn om alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te verplichten om de standaardberekening toe te passen.

Vereenvoudigde berekeningen worden gekalibreerd overeenkomstig artikel 101, lid 3.

Wanneer het solvabiliteitskapitaalvereiste beter niet kan worden berekend volgens de standaardformule van onderafdeling 2, omdat het risicoprofiel van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming duidelijk afwijkt van de aannames die ten grondslag liggen aan de standaardformule voor de berekening, mogen de toezichthoudende autoriteiten de betrokken onderneming in een met redenen omklede beslissing verplichten bij de berekening van de levens-, schade- en ziektekostenverzekeringstechnische risicomodules binnen de standaardformule een onderset van de parameters ervan vervangen door parameters die eigen zijn aan die onderneming, als bepaald in artikel 104, lid 7. Die specifieke parameters worden op zodanige wijze berekend dat gewaarborgd wordt dat de onderneming voldoet aan artikel 101, lid 3.

1.

Om ervoor te zorgen dat alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die het solvabiliteitskapitaalvereiste op basis van de standaardformule berekenen, gelijk worden behandeld, of om rekening te houden met marktontwikkelingen neemt de Commissie uitvoeringsmaatregelen aan tot vaststelling van het volgende:

  1. een standaardformule overeenkomstig de bepalingen van artikelen 101 en 103 tot en met 109;

  2. ondermodules die nodig zijn of die de risico’s die onder de risicomodules van artikel 104 vallen nauwkeuriger dekken, en latere bijstellingen ervan;

  3. de methoden, aannames en standaardparameters die gebruikt moeten worden bij de berekening van elk van de risicomodules of ondermodules van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste zoals beschreven in de artikelen 104, 105 en 304, het symmetrisch aanpassingsmechanisme en de passende periode, uitgedrukt in het aantal maanden, als bedoeld in artikel 106 alsmede de passende benadering voor de integratie van de in artikel 304 bedoelde methode in verband met het gebruik van deze methode in het solvabiliteitskapitaalvereiste als berekend volgens de standaardformule;

  4. de correlatieparameters, zo nodig met inbegrip van de in bijlage IV bedoelde parameters en de procedures om deze parameters bij te stellen;

  5. wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen risicolimiteringstechnieken hanteren, de methoden en aannames die gebruikt moeten worden voor de beoordeling van de veranderingen in het risicoprofiel van de betrokken onderneming en voor de correctie van de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste;

  6. de kwalitatieve criteria waaraan de onder e) bedoelde risicolimiteringstechnieken moeten voldoen om er zeker van te zijn dat het risico daadwerkelijk is overgedragen aan een derde partij;

  7. de methoden en parameters die gebruikt moeten worden voor de beoordeling van het kapitaalvereiste voor het operationele risico zoals beschreven in artikel 107, met inbegrip van het in artikel 107, lid 3, bedoelde percentage;

  8. de methoden en aanpassingen die gebruikt moeten worden om aan te geven dat er minder ruimte is voor risicodiversificatie voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in verband met afgezonderde fondsen;

  9. de methode die gebruikt moeten worden bij de berekening van de correctie voor het vermogen van technische voorzieningen of uitgestelde belastingen om verliezen te compenseren, zoals vastgelegd in artikel 108;

  10. de onderset van standaardparameters in de modules voor levens-, schade- en ziektekostenverzekeringstechnische risico’s die vervangen mogen worden door ondernemingsspecifieke parameters zoals beschreven in artikel 104, lid 7;

  11. de standaardmethoden die de verzekerings- of herverzekeringsonderneming moet gebruiken voor de berekening van de ondernemingsspecifieke parameters als bedoeld onder j), en de criteria voor de volledigheid, juistheid en adequaatheid van de gebruikte gegevens waaraan moet worden voldaan voordat de toezichthoudende autoriteiten goedkeuring verlenen;

  12. de vereenvoudigde berekeningen voor specifieke ondermodules en risicomodules, alsook de criteria die verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met inbegrip van verzekerings- en herverzekeringscaptives, in acht moeten nemen om een van de in artikel 109 bedoelde vereenvoudigingen te mogen toepassen;

  13. de benadering die moet worden gebruikt met betrekking tot dochterondernemingen in de zin van artikel 212 bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste, met name bij de berekening van de ondermodule aandelenrisico als bedoeld in artikel 105, lid 5, rekening houdend met de waarschijnlijke afname van de volatiliteit van de waarde van die dochterondernemingen die voortvloeit uit de strategische aard van die investeringen en de invloed die wordt uitgeoefend door de deelnemende onderneming op die dochterondernemingen.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

2.

De Commissie mag uitvoeringsmaatregelen aannemen tot vaststelling van kwantitatieve grenzen en criteria voor de bepaling van de in aanmerking komende activa om te voorkomen dat bepaalde risico’s niet voldoende worden gedekt door een ondermodule. Dergelijke uitvoeringsmaatregelen zijn van toepassing op tegenover technische voorzieningen staande activa, met uitzondering van activa die aangehouden worden voor levensverzekeringsovereenkomsten waarbij het beleggingsrisico wordt gedragen door de verzekeringnemer. Die maatregelen worden door de Commissie herzien in het licht van de ontwikkelingen in de standaardformule en de financiële markten.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het solvabiliteitskapitaalvereiste mogen berekenen met behulp van een geheel of gedeeltelijk intern model dat goedgekeurd is door de toezichthoudende autoriteiten.

2.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen gedeeltelijk interne modellen gebruiken voor de berekening van een of meer van het volgende:

  1. een of meer risicomodules of ondermodules van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste als genoemd in de artikelen 104 en 105;

  2. het kapitaalvereiste voor het operationele risico, zoals beschreven in artikel 107;

  3. de in artikel 108 bedoelde correctie.

Voorts mogen deelmodellen worden gebruikt voor het gehele bedrijf van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of voor slechts een of meer belangrijke bedrijfsonderdelen.

3.

Bij een aanvraag voor goedkeuring dienen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen ten minste gegevens die bewijzen dat het interne model voldoet aan de vereisten van de artikelen 120 tot en met 125.

Wanneer een zodanige aanvraag betrekking heeft op een gedeeltelijk intern model, worden de vereisten van de artikelen 120 tot en met 125 aangepast om rekening te houden met het beperkte toepassingsgebied van het model.

4.

De toezichthoudende autoriteiten nemen binnen zes maanden na ontvangst van de volledige aanvraag een beslissing over de aanvraag.

5.

De toezichthoudende autoriteiten verlenen alleen goedkeuring voor de aanvraag, als zij ervan overtuigd zijn dat de risico-onderkennings-, -meet-, -bewakings-, -beheer- en -rapportagesystemen van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming deugdelijk zijn, en zij er met name van overtuigd zijn dat het interne model aan de vereisten van lid 3 voldoet.

6.

Een beslissing van de toezichthoudende autoriteiten om de aanvraag voor het gebruik van een intern model af te wijzen, wordt met redenen omkleed.

7.

Na van de toezichthoudende autoriteiten goedkeuring te hebben gekregen voor het gebruik van een intern model, kan van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, in een met redenen omkleed besluit, worden geëist dat zij een schatting verstrekken van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardformule van onderafdeling 2.

1.

Bij een gedeeltelijk intern model verlenen de toezichthoudende autoriteiten alleen goedkeuring als dit model voldoet aan de vereisten van artikel 112 en aan de volgende aanvullende voorwaarden:

  1. de onderneming geeft een goede verklaring voor het beperkte toepassingsgebied van het model;

  2. het resulterende solvabiliteitskapitaalvereiste vormt een betere afspiegeling van het risicoprofiel van de onderneming en voldoet met name aan de grondslagen van onderafdeling 1;

  3. de opzet ervan sluit zodanig aan bij de grondslagen van onderafdeling 1 dat het gedeeltelijk interne model volledig kan worden geïntegreerd in de standaardformule voor het solvabiliteitskapitaalvereiste.

2.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het gebruik van een gedeeltelijk intern model dat slechts bepaalde ondermodules van een bepaalde risicomodule, of een aantal bedrijfsonderdelen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming met betrekking tot een bepaalde risicomodule of delen van beide bestrijkt, mogen de toezichthoudende autoriteiten de betrokken verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verplichten tot de indiening van een realistisch overgangsplan om het toepassingsgebied van het model uit te breiden.

Het overgangsplan vermeldt hoe verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het toepassingsgebied van het model zodanig denken uit te breiden tot andere ondermodules of bedrijfsonderdelen dat daarmee het belangrijkste deel van hun verzekeringstransacties met betrekking tot deze specifieke risicomodule wordt bestreken.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan waarin nadere invulling wordt gegeven aan:

  1. de te volgen procedure voor de goedkeuring van een intern model;

  2. de aanpassingen in de normen van de artikelen 120 tot en met 125 om rekening te houden met het beperkte toepassingsgebied van het gedeeltelijk interne model.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

In het kader van de eerste goedkeuringsprocedure voor een intern model keuren de toezichthoudende autoriteiten de gedragslijn voor de wijziging van het model van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming goed. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen hun interne model overeenkomstig deze gedragslijn wijzigen.

In de gedragslijn wordt aangegeven welke wijzigingen in het interne model ingrijpend en welke niet-ingrijpend zijn.

Ingrijpende wijzigingen in het interne model en wijzigingen in de gedragslijn worden altijd vooraf door de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 112 goedgekeurd.

Niet-ingrijpende wijzigingen in het interne model worden niet vooraf door de toezichthoudende autoriteiten goedgekeurd voor zover deze in overeenstemming zijn met de gedragslijn.

De bestuurlijke, beleidsbepalende of toezichthoudende organen van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verlenen goedkeuring voor de indiening bij de toezichthoudende autoriteiten van de in artikel 112 bedoelde aanvraag voor goedkeuring van het interne model en de aanvraag voor goedkeuring van latere ingrijpende wijzigingen in dit model.

Het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan draagt de verantwoordelijkheid voor de invoering van systemen die ervoor zorgen dat het interne model naar behoren blijft werken.

Na overeenkomstig artikel 112 goedkeuring te hebben gekregen, vallen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voor de berekening van het gehele of een deel van het solvabiliteitskapitaalvereiste niet terug op de standaardformule van onderafdeling 2, tenzij daarvoor goede redenen zijn en de bevoegde autoriteiten ermee akkoord gaan.

1.

Als verzekerings- en herverzekeringsondernemingen nadat ze van de toezichthoudende autoriteiten goedkeuring hebben gekregen voor het gebruik van een intern model, de vereisten van de artikelen 120 tot en met 125 niet meer naleven, dienen zij onverwijld bij de toezichthoudende autoriteiten hetzij een plan in om de situatie binnen een redelijke termijn te herstellen, hetzij informatie in waaruit blijkt dat dit geen noemenswaardige gevolgen heeft.

2.

Ingeval verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het in lid 1 bedoelde plan niet uitvoeren, mogen de toezichthoudende autoriteiten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verplichten om het solvabiliteitskapitaalvereiste weer volgens de standaardformule van onderafdeling 2 te berekenen.

Wanneer het solvabiliteitskapitaalvereiste beter niet kan worden berekend volgens de standaardformule van onderafdeling 2, omdat het risicoprofiel van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming duidelijk afwijkt van de aannames die ten grondslag liggen aan de standaardformule voor de berekening, mogen de toezichthoudende autoriteiten de betrokken onderneming in een met redenen omklede beslissing verplichten om een intern model voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste of de relevante risicomodules daarvan te gebruiken.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen tonen aan dat het interne model algemeen wordt gebruikt in en een belangrijke rol speelt bij hun governancesysteem als bedoeld in de artikelen 41 tot en met 50, en met name

  1. hun Risk managementsysteem als beschreven in artikel 44 en hun besluitvormingsprocedures;

  2. hun procedures voor de beoordeling en allocatie van het economisch en solvabiliteitskapitaal, waaronder de in artikel 45 bedoelde beoordeling.

Voorts tonen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan dat de frequentie waarmee het solvabiliteitskapitaalvereiste met het interne model wordt berekend, aansluit bij de frequentie waarmee zij hun interne model gebruiken voor de andere in de eerste alinea vermelde doeleinden.

Het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan is er verantwoordelijk voor dat de opzet en werking van het interne model correct blijft en dat het risicoprofiel van de betrokken verzekerings- en herverzekeringsondernemingen correct tot uiting blijft komen in het interne model.

1.

Het interne model, en met name de berekening van de kansverdelingsprognose die eraan ten grondslag ligt, voldoet aan de criteria van de leden 2 tot en met 9.

2.

De methoden die gebruikt worden voor de berekening van de kansverdelingsprognose, berusten op deugdelijke, toepasselijke en relevante actuariële en statistische methoden en sluiten aan bij de methoden die gebruikt worden voor de berekening van technische voorzieningen.

De methoden die gebruikt worden voor de berekening van de kansverdelingsprognose, berusten op actuele en betrouwbare informatie en op realistische aannames.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen kunnen tegenover de toezichthoudende autoriteiten de juistheid aantonen van de aannames die aan hun interne model ten grondslag liggen.

3.

Voor het interne model worden juiste, volledige en gepaste gegevens gebruikt.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen werken de bij de berekening van de kansverdelingsprognose gebruikte gegevensbestanden ten minste eenmaal per jaar bij.

4.

Er wordt geen specifieke methode voor de berekening van de kansverdelingsprognose voorgeschreven.

Ongeacht de gekozen berekeningsmethode is het interne model voldoende in staat om risico’s zodanig te classificeren dat gewaarborgd is dat het overeenkomstig artikel 120 algemeen gebruikt wordt in en een belangrijke rol speelt in het governancesysteem van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, en met name in hun Risk managmentsysteem en besluitvormingsprocedures en bij hun allocatie van kapitaal.

Het interne model bestrijkt alle materiële risico’s waaraan verzekerings- en herverzekeringsondernemingen blootstaan. Interne modellen bestrijken in elk geval de risico’s die in artikel 101, lid 4, worden genoemd.

5.

Wat de diversificatie-effecten betreft, mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in hun interne model rekening houden met afhankelijkheden binnen risicocategorieën en dwars door risicocategorieën heen, mits de toezichthoudende autoriteiten overtuigd zijn van de deugdelijkheid van het systeem dat gebruikt wordt voor de meting van deze diversificatie-effecten.

6.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen volledig rekening houden met het effect van risicolimiteringstechnieken in hun interne modellen, zolang krediet- en andere risico’s die voortvloeien uit het gebruik van deze technieken correct tot uiting komen in het interne model.

7.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beoordelen in hun model de bijzondere risico’s die verbonden zijn aan financiële garanties en contractuele clausules, wanneer deze van wezenlijk belang zijn. Ook beoordelen zij de risico’s die verbonden zijn aan clausules waarvan de verzekeringnemer gebruik kan maken, en aan contractuele clausules voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Daartoe houden zij rekening met de mogelijke gevolgen van toekomstige veranderingen in de financiële en niet-financiële omstandigheden voor de gebruikmaking van deze clausules.

8.

In hun interne model mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening houden met beheeractiviteiten waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij die onder bepaalde omstandigheden zullen verrichten.

In het in de eerste alinea bedoelde geval houdt de betrokken onderneming rekening met de tijd die nodig is voor de uitvoering van dergelijke activiteiten.

9.

In hun interne model houden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening met alle door hen verwachte betalingen aan verzekeringnemers en begunstigden, ongeacht of deze contractueel gegarandeerd zijn.

1.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen voor de interne modellering een andere periode of risicomaatstaf hanteren dan die welke in artikel 101, lid 3, worden genoemd, zolang deze ondernemingen de output van het interne model maar kunnen gebruiken voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste op een wijze die verzekeringnemers en begunstigden een bescherming biedt die gelijkwaardig is aan die van artikel 101.

2.

Waar dit uitvoerbaar is, leiden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan de hand van de VaR-maatstaf van artikel 101, lid 3, het solvabiliteitskapitaalvereiste rechtstreeks af uit de kansverdelingsprognose die hun interne model oplevert.

3.

Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het solvabiliteitskapitaalvereiste niet rechtstreeks kunnen afleiden uit de kansverdelingsprognose die hun interne model oplevert, mogen de toezichthoudende autoriteiten toestaan dat bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste benaderingen gebruikt worden, zolang deze ondernemingen maar tegenover de toezichthoudende autoriteiten kunnen aantonen dat verzekeringnemers een bescherming wordt geboden die gelijkwaardig is aan die van artikel 101.

4.

De toezichthoudende autoriteiten mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verplichten om binnen hun interne model gebruik te maken van relevante benchmarkportefeuilles en van aannames die niet zozeer berusten op interne als wel op externe gegevens, teneinde de calibratie van het interne model te controleren en na te gaan of de specificatie ervan in overeenstemming is met de vaste marktpraktijk.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen evalueren ten minste eenmaal per jaar voor elk bedrijfsonderdeel de oorzaken en bronnen van winsten en verliezen.

Zij tonen aan op welke wijze de categorisatie van risico’s in hun interne model de oorzaken en bronnen van winsten en verliezen verklaart. De categorisatie van risico’s en de toeschrijving van winsten en verliezen weerspiegelen het risicoprofiel van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voorzien in een regelmatige modelvalideringscyclus waarbij de prestatie van het interne model wordt gecontroleerd, de voortdurende deugdelijkheid van de specificatie ervan wordt herbeoordeeld en de uitkomsten ervan aan de praktijkervaring worden getoetst.

Het modelvalideringsproces omvat een doeltreffende statistische procedure voor de validering van het interne model waarmee verzekerings- en herverzekeringsondernemingen tegenover de toezichthoudende autoriteiten kunnen aantonen dat de resulterende kapitaalvereisten deugdelijk zijn.

De toegepaste statistische methode toetst de deugdelijkheid van de kansverdelingsprognose niet alleen aan de feitelijke verlieservaring, maar ook aan alle materiële nieuwe gegevens en daaraan gerelateerde informatie.

Het modelvalideringsproces omvat een analyse van de stabiliteit van het interne model en met name een toetsing van de gevoeligheid van de uitkomsten van het interne model voor wijzigingen in de voornaamste onderliggende aannames. Het proces omvat ook een beoordeling van de juistheid, volledigheid en adequaatheid van de gegevens waarvan het interne model gebruik maakt.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen documenteren de opzet en operationele bijzonderheden van hun interne model.

Uit de documentatie blijkt dat de artikelen 120 tot en met 124 worden nageleefd.

In de documentatie wordt een gedetailleerd beeld geschetst van de theorie, de aannames en de wiskundige en empirische grondslagen van het interne model.

Eventuele omstandigheden waaronder het interne model niet doeltreffend werkt, worden in de documentatie vermeld.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen documenteren alle in artikel 115 bedoelde ingrijpende wijzigingen in hun interne model.

Het gebruik van een model of gegevens van een derde partij wordt geen goede reden geacht om af te wijken van de in de artikelen 120 tot en met 125 beschreven vereisten waaraan het interne model moet voldoen.

Om te zorgen voor een geharmoniseerde aanpak voor het gebruik van interne modellen in de gehele Gemeenschap en om de beoordeling van het risicoprofiel en de uitoefening van het bedrijf van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te verbeteren, neemt de Commissie voor de artikelen 120 tot en met 126 uitvoeringsmaatregelen aan.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

De lidstaten stellen verplicht dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in aanmerking komend kernvermogen aanhouden ter dekking van het minimumkapitaalvereiste.

1.

Het minimumkapitaalvereiste wordt berekend overeenkomstig de volgende grondslagen:

  1. het wordt op een duidelijke en eenvoudige wijze berekend, en wel zodanig dat de berekening kan worden gecontroleerd;

  2. het komt overeen met een bedrag aan in aanmerking komend kernvermogen waaronder verzekeringnemers en begunstigden blootstaan aan een ontoelaatbaar risiconiveau, indien verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun activiteiten zouden mogen voortzetten;

  3. de in lid 2 bedoelde lineaire functie die wordt gebruikt ter berekening van het minimumkapitaalvereiste wordt gekalibreerd aan de VaR van het kernvermogen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming met een betrouwbaarheidsgraad van 85 % over een periode van één jaar;

  4. het heeft een absolute ondergrens van:

    1. 2 200 000 EUR voor schadeverzekeringsondernemingen, schadeverzekeringscaptives daaronder begrepen, met uitzondering van het geval waarin alle of sommige van de risico’s in een van de branches 10 tot en met 15 van deel A van bijlage 1 worden gedekt, in welk geval het niet geringer is dan 3 200 000 EUR,

    2. 3 200 000 EUR voor levensverzekeringsondernemingen, levensverzekeringscaptives daaronder begrepen,

    3. 3 200 000 EUR voor herverzekeringsondernemingen, met uitzondering van het geval van herverzekeringscaptives, in welk geval het niet geringer is dan 1 000 000 EUR,

    4. de som van de in punt i) en punt ii) vermelde bedragen voor verzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 73, lid 5.

2.

Onverminderd lid 3, wordt het minimumkapitaalvereiste berekend als een lineaire functie van een set of onderset van de volgende variabelen: de technische voorzieningen van de onderneming, geschreven premies, risico dragend kapitaal, uitgestelde belasting en administratieve uitgaven. De gebruikte variabelen worden gemeten onder aftrek van herverzekering.

3.

Onverminderd lid 1, punt d), mag het minimumkapitaalvereiste niet dalen onder 25 %, noch uitstijgen boven 45 %, van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de onderneming, berekend overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2 of 3, inclusief de eventueel overeenkomstig artikel 37 opgelegde opslagfactor.

De lidstaten staan hun toezichthoudende autoriteiten gedurende een periode die niet later eindigt dan 31 oktober 2014 toe te verlangen dat een verzekerings- of herverzekeringsonderneming de in de eerste alinea bedoelde percentages uitsluitend toepast op het overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2, berekende solvabiliteitskapitaalvereiste van de onderneming.

4.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen berekenen het minimumkapitaalvereiste ten minste eenmaal per kwartaal en melden de toezichthoudende autoriteiten de uitkomsten van deze berekening.

Indien het minimumkapitaalvereiste van een onderneming wordt bepaald door een van beide in lid 3 bedoelde grenswaarden, verstrekt de onderneming de toezichthoudende autoriteit de informatie die nodig is voor een deugdelijk inzicht in de redenen die hieraan ten grondslag liggen.

5.

Uiterlijk op 31 oktober 2017 legt de Commissie aan het Europees Parlement en het bij Besluit 2004/9/EG(35) ingestelde Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen een verslag voor over de voorschriften die de lidstaten en de werkwijzen die de toezichthoudende autoriteiten ter uitvoering van de leden 1 tot en met 4 hebben ingevoerd.

Dit verslag moet met name handelen over het gebruik en de hoogte van de bovengrens en benedengrens bedoeld in lid 3, alsmede over eventuele problemen waarmee de toezichthoudende autoriteiten en de ondernemingen te kampen hebben bij de toepassing van dit artikel.

De Commissie stelt uitvoeringsmaatregelen vast waarin nadere invulling wordt gegeven aan de berekening van het in de artikelen 128 en 129 bedoelde minimumkapitaalvereiste.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

In afwijking van artikelen 139 en 144 voldoen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, wanneer zij op 31 oktober 2012 voldoen aan de vereiste solvabiliteitsmarge als bedoeld in artikel 28 van Richtlijn 2002/83/EG, artikel 16 bis van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 37, 38 of 39 van Richtlijn 2005/68/EG, maar niet beschikken over voldoende in aanmerking komend kernvermogen ter dekking van het minimumkapitaalvereiste, uiterlijk op 31 oktober 2013 aan artikel 128.

Indien de betrokken onderneming binnen de in de eerste alinea genoemde periode niet voldoet aan artikel 128, wordt haar vergunning volgens de nationale wettelijke procedures ingetrokken.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen al hun activa beleggen overeenkomstig het in de leden 2, 3 en 4 beschreven „prudent person”-beginsel.

2.

Wat de gehele activaportefeuille betreft, beleggen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen alleen in activa en instrumenten waarvan de betrokken onderneming de risico’s goed kan onderkennen, meten, bewaken, beheren, beheersen en rapporteren en houden zij bij de beoordeling terdege rekening met de algehele solvabiliteitseisen in overeenstemming met artikel 45, lid 1, tweede alinea, onder a).

Voorts worden alle activa, en met name die ter dekking van het minimumkapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste, zodanig belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel gewaarborgd zijn. Bovendien worden de activa zodanig gelokaliseerd dat hun beschikbaarheid gewaarborgd is.

Activa die tegenover technische voorzieningen staan, worden belegd op een wijze die strookt met de aard en looptijd van de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen. Deze activa worden belegd in het belang van alle verzekeringnemers en begunstigden waarbij rekening wordt gehouden met alle verwoorde beleidsdoelstellingen.

Bij een belangenconflict zorgen verzekeringsondernemingen of de entiteit die hun activaportefeuille beheert, ervoor dat de belegging in het belang van verzekeringnemers en begunstigden wordt gedaan.

3.

Onverminderd lid 2 zijn de tweede, derde en vierde alinea van dit lid van toepassing op activa die aangehouden worden voor levensverzekeringsovereenkomsten waarbij het beleggingsrisico door de verzekeringnemers wordt gedragen.

Indien de uitkeringen waarin een overeenkomst voorziet, rechtstreeks gekoppeld zijn aan de waarde van rechten van deelneming in een icbe zoals omschreven in Richtlijn 85/611/EEG, of aan de waarde van activa die zijn opgenomen in een door de verzekeringsondernemingen gehouden intern fonds, dat gewoonlijk in fracties is verdeeld, moeten de technische voorzieningen met betrekking tot deze uitkeringen zo exact mogelijk gedekt worden door deze rechten van deelneming of fracties, dan wel, indien geen fracties zijn gecreëerd, door deze activa.

Indien de uitkeringen waarin een overeenkomst voorziet, rechtstreeks gekoppeld zijn aan een aandelenindex of aan een andere referentiewaarde dan die bedoeld in de tweede alinea, moeten de technische voorzieningen met betrekking tot deze uitkeringen zo exact mogelijk gedekt worden door de fracties die geacht worden de referentiewaarde te vertegenwoordigen of, indien geen fracties zijn gecreëerd, door activa met een toereikende veiligheid en verhandelbaarheid die zo nauw mogelijk aansluiten bij die waarop de betrokken referentiewaarde is gebaseerd.

Wanneer de uitkeringen als bedoeld in de tweede en derde alinea een gegarandeerd rendement of een andere gegarandeerde uitkering behelzen, is lid 4 van toepassing op de activa die tegenover de desbetreffende aanvullende technische voorzieningen staan.

4.

Onverminderd lid 2 zijn de tweede tot en met vijfde alinea van dit lid van toepassing op andere activa dan die welke onder lid 3 vallen.

Het gebruik van afgeleide instrumenten is toegestaan, voor zover deze bijdragen tot een vermindering van de risico’s of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken.

Beleggingen en activa die niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde financiële markt, worden tot een prudent niveau beperkt.

De activa worden naar behoren gediversifieerd zodanig dat een bovenmatige afhankelijkheid van een bepaald actief, een bepaalde emittent of groep van ondernemingen, of een bepaalde geografische ruimte en bovenmatige risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden.

Beleggingen in activa uitgegeven door dezelfde emittent of door emittenten die tot dezelfde groep behoren, stellen de verzekeringsondernemingen niet bloot aan bovenmatige risicoconcentratie.

1.

De lidstaten verplichten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen niet te beleggen in bepaalde categorieën activa.

2.

Lidstaten onderwerpen de beleggingsbeslissingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming of haar vermogensbeheerder niet aan enige vorm van voorafgaande goedkeuring of verplichtingen tot systematische kennisgeving.

3.

Dit artikel laat onverlet dat lidstaten bepalingen mogen vaststellen ter beperking van de soorten activa of referentiewaarden waaraan verzekeringsuitkeringen zijn verbonden. Dergelijke regels zijn alleen van toepassing wanneer het beleggingsrisico wordt gedragen door een verzekeringnemer, die een natuurlijke persoon is en zij zijn niet restrictiever dan de regels die zijn vastgesteld in Richtlijn 85/611/EEG.

1.

Met betrekking tot verzekeringsrisico’s gelegen in de Gemeenschap verplichten de lidstaten niet dat de activa die worden aangehouden tegenover de technische voorzieningen met betrekking tot deze risico’s, binnen de Gemeenschap of in een bepaalde lidstaat gelokaliseerd zijn.

Bovendien schrijven lidstaten met betrekking tot bedragen die uit hoofde van herverzekeringsovereenkomsten kunnen worden verhaald op ondernemingen waaraan overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend of die hun hoofdkantoor hebben in een derde land met een solvabiliteitsregeling die overeenkomstig artikel 172 gelijkwaardig wordt geacht, evenmin voor dat de activa die voor deze verhaalbare bedragen staan, binnen de Gemeenschap gelokaliseerd moeten zijn.

2.

De lidstaten mogen voor de vorming van technische voorzieningen geen systeem met brutovoorzieningen handhaven of invoeren waarbij activa als zekerheden moeten worden verstrekt ter dekking van de voorziening voor onverdiende premies en van de voorzieningen voor te betalen schaden indien de herverzekeraar een verzekerings- of herverzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend.

1.

Om een uniforme toepassing van deze richtlijn te waarborgen, mag de Commissie uitvoeringsmaatregelen vaststellen met kwalitatieve vereisten op de volgende gebieden:

  1. het onderkennen, meten, bewaken, beheersen en rapporteren van risico’s die voortvloeien uit beleggingen met betrekking tot de eerste alinea van artikel 132, lid 2;

  2. het onderkennen, meten, bewaken, beheersen en rapporteren van specifieke risico’s die voortvloeien uit beleggingen in afgeleide instrumenten en in in de tweede alinea van artikel 132, lid 4, bedoelde activa.

2.

Teneinde de samenhang tussen de verschillende sectoren te waarborgen en een einde te maken aan het uiteenlopen van de belangen van ondernemingen die leningen „herverpakken” in verhandelbare effecten en andere financiële instrumenten (initiatoren) en de belangen van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die beleggen in deze effecten of instrumenten, stelt de Commissie uitvoeringsmaatregelen vast ten aanzien van:

  1. de vereisten waaraan moet worden voldaan door de initiator opdat een verzekerings- of herverzekeringsonderneming mag beleggen in deze effecten of instrumenten die zijn uitgegeven na 1 januari 2011, met inbegrip van vereisten die waarborgen dat de initiator een netto economisch belang aanhoudt van niet minder dan 5 %;

  2. kwalitatieve vereisten waaraan moet worden voldaan door de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die in deze effecten of instrumenten beleggen.

3.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beschikken over procedures om een verslechtering van de financiële omstandigheden te constateren en stellen de toezichthoudende autoriteiten onmiddellijk in kennis wanneer zo’n verslechtering zich voordoet.

Indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming niet voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk VI, afdeling 2, kunnen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de onderneming haar de vrije beschikking over de activa ontnemen, na de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van ontvangst van hun voornemen op de hoogte te hebben gebracht. De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst bepaalt daarbij op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.

1.

Zodra verzekerings- en herverzekeringsondernemingen constateren dat niet meer wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, of wanneer het gevaar dreigt dat er in de drie volgende maanden niet aan wordt voldaan, stellen zij de toezichthoudende autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis.

2.

Binnen twee maanden na de constatering dat niet wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, dient de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming bij de toezichthoudende autoriteit een realistisch saneringsplan ter goedkeuring in.

3.

De toezichthoudende autoriteit verplicht de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming om de nodige maatregelen te treffen om binnen zes maanden na de constatering dat het solvabiliteitskapitaalvereiste niet wordt nageleefd, het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste weer op peil te brengen of haar risicoprofiel zodanig te verlagen dat weer wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste.

De toezichthoudende autoriteit mag deze periode zo nodig met drie maanden verlengen.

4.

Bij een uitzonderlijke koersdaling op de financiële markten kan de toezichthoudende autoriteit de in lid 3, tweede alinea, bedoelde periode verlengen met een passende periode, rekening houdend met alle relevante factoren.

De betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming dient om de drie maanden een voortgangsverslag in bij de toezichthoudende autoriteit waarin wordt aangegeven welke maatregelen er zijn getroffen en welke vooruitgang er is geboekt om het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste weer op peil te brengen of haar risicoprofiel zodanig te verlagen dat weer wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste.

De in de eerste alinea bedoelde verlenging wordt ingetrokken als uit dat voortgangsverslag blijkt dat er geen duidelijke vooruitgang is geboekt bij het weer op peil brengen van het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste of bij het zodanig verlagen van het risicoprofiel dat weer wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste tussen de datum waarop is geconstateerd dat niet meer werd voldaan aan het solvabiliteitskapitaalverseiste en de datum van indiening van het voortgangsverslag.

5.

In uitzonderlijke omstandigheden kan de toezichthoudende autoriteit, indien zij van oordeel is dat de financiële positie van de betrokken onderneming nog verder zal verslechteren, eveneens de vrije beschikking over de activa van deze onderneming beperken of ontnemen. Deze toezichthoudende autoriteit stelt de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van ontvangst in kennis van alle genomen maatregelen. Deze autoriteiten treffen op verzoek van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst dezelfde maatregelen. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst bepaalt daarbij op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.

1.

Zodra verzekerings- en herverzekeringsondernemingen constateren dat niet meer wordt voldaan aan het minimumkapitaalvereiste, of wanneer het gevaar dreigt dat er in de drie volgende maanden niet aan wordt voldaan, stellen zij de toezichthoudende autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis.

2.

Binnen een maand na de constatering dat niet meer wordt voldaan het minimumkapitaalvereiste, dient de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming bij de toezichthoudende autoriteit ter goedkeuring een realistisch financieel kortetermijnplan in om het in aanmerkend komend kernvermogen binnen drie maanden na deze constatering op het niveau van het minimumkapitaalvereiste terug te brengen of haar risicoprofiel zodanig te verlagen dat weer wordt voldaan aan het minimumkapitaalvereiste.

3.

Voorts kan de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de vrije beschikking over de activa van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming beperken of ontnemen. Zij brengt de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van ontvangst daarvan op de hoogte. Deze autoriteiten treffen op verzoek van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst dezelfde maatregelen. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst bepaalt daarbij op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.

Wanneer de lidstaat van herkomst van de onderneming in de in de artikelen 137 tot en met 139 en artikel 144, lid 2, bedoelde gevallen daarom verzoekt, treffen de lidstaten overeenkomstig nationale wetgeving de nodige maatregelen om de vrije beschikking over de op hun grondgebied gelokaliseerde activa te kunnen ontnemen. De lidstaat van herkomst bepaalt daarbij op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.

Onverminderd de artikelen 138 en 139 hebben de toezichthoudende autoriteiten bij een aanhoudende verslechtering van de solvabiliteitspositie van de onderneming de bevoegdheid om alle nodige maatregelen te treffen om in het geval van verzekeringsovereenkomsten de belangen van verzekeringnemers, alsook de verplichtingen uit hoofde van herverzekeringsovereenkomsten te beschermen.

Deze maatregelen zijn proportioneel en weerspiegelen derhalve de omvang en duur van de verslechtering van de solvabiliteitspositie van de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

1.

Het in artikel 138, lid 2, bedoelde saneringsplan en het in artikel 139, lid 2, bedoelde financieel plan bevatten ten minste de volgende gegevens of bewijsstukken:

  1. de te verwachten beheerskosten, met name lopende algemene kosten en provisies;

  2. een prognose van de ontvangsten en uitgaven, zowel wat het directe verzekeringsbedrijf en de geaccepteerde herverzekeringen als de cessies uit hoofde van herverzekering betreft;

  3. een opgave van de te verwachten balanspositie;

  4. een raming van de financiële middelen ter dekking van de technische voorzieningen en het solvabiliteits- en het minimumkapitaalvereiste;

  5. het algemene herverzekeringsbeleid.

2.

Indien de toezichthoudende autoriteiten op grond van lid 1 van dit artikel een saneringsplan als bedoeld in artikel 138, lid 2, of een financieel plan als bedoeld in artikel 139, lid 2, hebben verlangd, onthouden zij zich van de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 39, zolang zij van mening zijn dat de rechten van de verzekeringnemers of de contractuele verplichtingen van de herverzekeringsonderneming in het gedrang komen.

De Commissie neemt uitvoeringsmaatregelen aan waarin wordt aangegeven met welke factoren rekening wordt gehouden, met het oog op de toepassing van artikel 138, lid 4, met inbegrip van de maximale passende periode, uitgedrukt in totaal aantal maanden, die dezelfde is voor alle verzekerings- of herverzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 138, lid 4, eerste alinea.

Ter bevordering van de convergentie mag de Commissie uitvoeringsmaatregelen aannemen waarin nadere invulling wordt gegeven aan het in artikel 138, lid 2, bedoelde saneringsplan, het in artikel 139, lid 2 bedoelde financieel plan, alsmede aan artikel 141, waarbij ernaar gestreefd wordt procyclische effecten te vermijden.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 301, lid 3.

1.

De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst kan een aan een verzekerings- of herverzekeringsonderneming verleende vergunning in de volgende gevallen intrekken:

  1. de betrokken onderneming maakt geen gebruik van de vergunning binnen twaalf maanden, doet uitdrukkelijk afstand van de vergunning of heeft gedurende meer dan zes maanden haar werkzaamheden gestaakt, tenzij de vergunning volgens de bepalingen van de betrokken lidstaat in deze gevallen vervalt;

  2. de betrokken onderneming voldoet niet meer aan de vergunningsvoorwaarden;

  3. de betrokken onderneming schiet ernstig tekort in de verplichtingen die voortvloeien uit de op haar van toepassing zijnde regelgeving.

De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst trekt een aan een verzekerings- of herverzekeringsonderneming verleende vergunning in indien de onderneming niet voldoet aan het minimumkapitaalvereiste en de toezichthoudende autoriteit het financieel plan duidelijk inadequaat acht, of indien de betrokken onderneming er niet in slaagt om binnen drie maanden na de constatering dat niet meer wordt voldaan aan het minimumkapitaalvereiste, het goedgekeurde financieel plan te volgen.

2.

Wanneer de vergunning wordt ingetrokken of vervalt, stelt de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de toezichthoudende autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis. Deze autoriteiten treffen passende maatregelen om te beletten dat de verzekerings- of herverzekeringsonderneming op hun grondgebied nieuwe werkzaamheden aanvangt.

De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst neemt samen met deze autoriteiten alle passende maatregelen om de belangen van de verzekerden te beschermen, en beperkt met name de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 140.

3.

Een besluit tot intrekking van de vergunning is vermeldt alle gronden en wordt ter kennis van de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming gebracht.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat een verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen, de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis stelt.

Met een bijkantoor wordt gelijkgesteld: elke duurzame aanwezigheid van een onderneming op het grondgebied van een lidstaat, ook indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een bijkantoor, maar enkel bestaat uit een bureau, beheerd door eigen personeel van de onderneming of door een zelfstandig persoon die echter gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap zou doen.

2.

De lidstaten verlangen dat een verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens:

  1. de naam van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij het bijkantoor wenst te vestigen;

  2. haar programma van werkzaamheden, waarin ten minste de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;

  3. de naam van een persoon aan wie voldoende bevoegdheden zijn verleend om de verzekeringsonderneming of, in het geval van Lloyd’s, de betrokken „underwriters” te verbinden ten opzichte van derden en te vertegenwoordigen en om haar of hen tegenover de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaat van ontvangst te vertegenwoordigen. (hierna „algemeen gevolmachtigde” genoemd);

  4. het adres in de lidstaat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd en afgeleverd, waaronder de mededelingen aan de algemeen gevolmachtigde.

In het geval van Lloyd’s mogen zich bij eventuele geschillen in de lidstaat van ontvangst welke voortvloeien uit aangegane verbintenissen, voor de verzekerden geen grotere moeilijkheden voordoen dan bij vergelijkbare geschillen met klassieke verzekeraars.

3.

Ingeval een schadeverzekeringsonderneming haar bijkantoor de risico’s wil laten dekken die zijn ingedeeld in branche 10 in deel A van bijlage I, met uitzondering van de wettelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, moet zij een verklaring overleggen waarin staat dat zij is toegetreden tot het nationale bureau en het nationale garantiefonds van de lidstaat van ontvangst.

4.

In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, onder b), c) en d), verstrekte gegevens, stelt de verzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van het bijkantoor schriftelijk van de betreffende wijziging in kennis, zulks ten minste een maand vóór de toepassing van de wijziging, zodat de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor overeenkomstig artikel 146 hun onderscheiden verplichtingen kunnen vervullen.

1.

Tenzij de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst, gelet op het betrokken project, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het governancesysteem of aan de financiële positie van de verzekeringsonderneming of de betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen overeenkomstig artikel 42 van de algemeen gevolmachtigde, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in artikel 145, lid 2, bedoelde informatie mededeling van deze informatie aan de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stellen zij de betrokken verzekeringsonderneming daarvan in kennis.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst verklaren tevens dat de verzekeringsonderneming het vereiste solvabiliteitskapitaalvereiste en minimumkapitaalvereiste dekt zoals berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 100 en 129.

2.

Wanneer de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst weigeren de in artikel 145, lid 2, bedoelde informatie mee te delen aan de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, delen zij de redenen van deze weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle informatie aan de betrokken verzekeringsonderneming mee.

Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst.

3.

Voordat het bijkantoor van de verzekeringsonderneming met zijn werkzaamheden aanvangt, delen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in voorkomend geval binnen twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie, aan de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de voorwaarden, verband houdende met het algemeen belang, mede waaronder deze werkzaamheden in de lidstaat van ontvangst moeten worden uitgeoefend. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst geeft deze informatie door aan de betrokken verzekeringsonderneming.

De verzekeringsonderneming kan het bijkantoor bepalen en met de werkzaamheden aanvangen vanaf de datum waarop de toezichthoudende activiteit van de lidstaat van herkomst deze mededeling heeft ontvangen of, indien zo’n mededeling niet werd ontvangen, bij het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde periode.

Een verzekeringsonderneming die voornemens is haar werkzaamheden voor het eerst in het kader van het vrij verrichten van diensten in één of meer lidstaten uit te oefenen, stelt de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan vooraf in kennis, met opgave van de aard van de risico’s of verbintenissen die zij wenst aan te gaan.

1.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen binnen één maand na de in artikel 147 bedoelde kennisgeving de lidstaat of lidstaten op het grondgebied waarvan een verzekeringsonderneming voornemens is in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uit te oefenen, de volgende informatie toekomen:

  1. een verklaring waaruit blijkt dat de verzekeringsonderneming het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste dekt zoals berekend overeenkomstig de artikelen 100 en 129;

  2. de verzekeringsbranches die de verzekeringsonderneming mag uitoefenen;

  3. de aard van de risico’s of verbintenissen die de verzekeringsonderneming voornemens is aan te gaan in de lidstaat van ontvangst.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst stelt, tegelijkertijd de betrokken verzekeringsonderneming in kennis van die mededeling.

2.

De lidstaten op wier grondgebied een schadeverzekeringsonderneming voornemens is, in het kader van het vrij verrichten van diensten, de in branche 10 in deel A van bijlage I ingedeelde risico’s te dekken, met uitzondering van de wettelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, mogen eisen dat de verzekeringsonderneming het volgende toezendt:

  1. naam en adres van de vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder h);

  2. een verklaring waarin staat dat zij is toegetreden tot het nationale bureau en het nationale garantiefonds van de lidstaat van ontvangst.

3.

Wanneer de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst de in lid 1 bedoelde informatie niet meedelen binnen de daarin gestelde termijn, delen zij de redenen van deze weigering binnen diezelfde termijn aan de verzekeringsonderneming mee.

Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst.

4.

De verzekeringsonderneming mag haar werkzaamheden aanvangen vanaf de datum waarop haar bericht is gegeven van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde mededeling.

Wanneer een verzekeringsonderneming voornemens is in de in artikel 145 bedoelde informatie een wijziging aan te brengen, volgt zij daartoe de procedure van de artikelen 147 en 148.

1.

Wanneer een schadeverzekeringsonderneming, via een vestiging in een bepaalde lidstaat, dekking verleent voor een in branche 10 in deel A van bijlage I ingedeeld risico in een andere lidstaat, met uitzondering van de aansprakelijkheid van de vervoerder, verlangt de lidstaat van ontvangst van deze onderneming dat zij toetreedt tot en bijdraagt aan de financiering van zijn nationale bureau en het nationale garantiefonds.

2.

De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt alleen gedaan voor de in het kader van de dienstverrichting gedekte risico’s van branche 10 in deel A van bijlage I, met uitzondering van de aansprakelijkheid van de vervoerder. Deze bijdrage wordt berekend op dezelfde grondslag als geldt voor schadeverzekeringsondernemingen die voor deze risico’s vanuit een vestiging in deze lidstaat dekking verlenen.

De berekening geschiedt op basis van de premie-inkomsten van de verzekeringsonderneming uit die branche in de lidstaat van ontvangst of het aantal daar gedekte risico’s in deze branche.

3.

De lidstaat van ontvangst mag van een verzekeringsonderneming verlangen dat haar diensten voldoen aan de voorschriften van deze lidstaat inzake dekking van verzwaarde risico’s, voor zover die voorschriften ook van toepassing zijn op de daar gevestigde schadeverzekeringsondernemingen.

De lidstaat van ontvangst verplicht de schadeverzekeringsonderneming ervoor te zorgen dat het feit dat zij in het kader van dienstverrichting dekking voor een risico van branche 10 in deel A van bijlage I verleent, met uitzondering van de aansprakelijkheid van de vervoerder, er niet toe leidt dat personen die een vordering, ontstaan uit voorvallen die zich op het grondgebied van deze staat hebben voorgedaan, indienen, in een nadeliger positie verkeren dan wanneer de onderneming vanuit een vestiging aldaar werkzaam zou zijn.

1.

Voor de in artikel 151 genoemde doeleinden verlangt de lidstaat van ontvangst van de schadeverzekeringsonderneming dat zij een op zijn grondgebied woonachtige of gevestigde vertegenwoordiger aanstelt, die alle nodige informatie over vorderingen vergaart, en over voldoende bevoegdheden beschikt om de onderneming te vertegenwoordigen tegenover personen die schade hebben geleden en een vordering kunnen indienen - met inbegrip van de betaling van dergelijke vorderingen - en deze onderneming te vertegenwoordigen of zo nodig te laten vertegenwoordigen voor de rechter en de autoriteiten van die lidstaat in verband met deze vorderingen.

Ook mag deze vertegenwoordiger worden verplicht de schadeverzekeringsonderneming bij de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst te vertegenwoordigen wanneer het gaat om de controle op het bestaan en de geldigheid van verzekeringsovereenkomsten voor wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen.

2.

De lidstaat van ontvangst mag de vertegenwoordiger niet verplichten zich namens de schadeverzekeringsonderneming die hem heeft aangesteld, bezig te houden met andere dan de in lid 1 genoemde werkzaamheden.

3.

De aanstelling van de vertegenwoordiger wordt niet beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 145.

4.

Indien de verzekeringsonderneming heeft nagelaten een vertegenwoordiger aan te wijzen, kunnen de lidstaten toestaan dat de krachtens artikel 4 van Richtlijn 2000/26/EG aangewezen schaderegelaar de functie van een krachtens lid 1 van dit artikel aangewezen vertegenwoordiger vervult.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mogen verlangen dat de informatie die zij mogen vragen over het bedrijf van de verzekeringsondernemingen die op het grondgebied van deze lidstaat werkzaam zijn, hun in de officiële taal of talen van deze lidstaat wordt verstrekt.

1.

De lidstaat van ontvangst stelt geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van verzekeringsovereenkomsten, tarieven of, in het geval van levensverzekeringen, de met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen en de formulieren en andere documenten waarvan een verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers.

2.

Voor het toezicht op de naleving van zijn nationale bepalingen betreffende verzekeringsovereenkomsten mag de lidstaat van ontvangst van een verzekeringsonderneming die op zijn grondgebied het verzekeringsbedrijf wenst uit te oefenen, slechts een niet-systematische mededeling van deze voorwaarden of andere documenten verlangen zonder dat dit vereiste voor de verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden vormt.

3.

De lidstaat van ontvangst mag niet vasthouden aan of overgaan tot invoering van een vereiste voor voorafgaande kennisgeving of goedkeuring van voorgenomen tariefverhogingen, behalve dan als onderdeel van een algemeen prijscontrolesysteem.

1.

Indien de toezichthoudende autoriteiten van een lidstaat van ontvangst vaststellen dat een verzekeringsonderneming die een bijkantoor op het grondgebied van deze lidstaat heeft of daar in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam is, zich niet houdt aan de rechtsvoorschriften die in deze lidstaat op haar van toepassing zijn, verzoeken zij de betrokken verzekeringsonderneming een einde te maken aan deze onregelmatigheid.

2.

Indien de betrokken verzekeringsonderneming niet het nodige doet, stellen de toezichthoudende autoriteiten van de betrokken lidstaat de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

Deze toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst treffen onverwijld alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken verzekeringsonderneming een einde maakt aan de onregelmatigheid.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst brengen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst op de hoogte van de getroffen maatregelen.

3.

Indien de verzekeringsonderneming ondanks de door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen of omdat die maatregelen ontoereikend blijken te zijn of in het geheel niet worden getroffen in die lidstaat, inbreuk blijft maken op de in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke voorschriften, kunnen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, na de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan op de hoogte te hebben gebracht, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te sanctioneren met inbegrip van, voor zover zulks volstrekt noodzakelijk is, het de onderneming beletten op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten.

De lidstaten zorgen ervoor dat de voor dergelijke maatregelen noodzakelijke kennisgevingen op hun grondgebied aan de verzekeringsondernemingen kunnen worden betekend.

4.

De leden 1, 2 en 3 laten de bevoegdheid van de betrokken lidstaten onverlet om passende noodmaatregelen te treffen om onregelmatigheden op hun grondgebied te voorkomen en te sanctioneren. Zo kunnen zij onder meer een verzekeringsonderneming beletten op hun grondgebied nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten.

5.

De leden 1, 2 en 3 laten de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om inbreuken op hun grondgebied te bestraffen.

6.

Indien de verzekeringsonderneming die een inbreuk heeft gepleegd, in de betrokken lidstaat een vestiging heeft of er goederen bezit, kunnen de toezichthoudende autoriteiten van deze lidstaat, overeenkomstig de nationale wetgeving, de voor deze inbreuk vastgestelde nationale administratieve sancties ten uitvoer leggen ten aanzien van deze vestiging of deze goederen.

7.

Een op grond van de leden 2 tot en met 6 genomen maatregel die beperkingen van de uitoefening van het verzekeringsbedrijf inhoudt, moet met redenen worden omkleed en ter kennis van de betrokken verzekeringsonderneming worden gebracht.

8.

Een verzekeringsonderneming legt aan de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst op hun verzoek alle voor de toepassing van de leden 1 tot en met 7 gevraagde documenten over, voor zover ook verzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in deze lidstaat daartoe zijn gehouden.

9.

De lidstaten verstrekken de Commissie informatie over het aantal en de aard van de gevallen die hebben geleid tot een weigering in de zin van artikel 146 of artikel 148 waarin maatregelen zijn genomen overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

Op basis van deze informatie verstrekt de Commissie om de twee jaar informatie aan het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.

Verzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in een lidstaat mogen met alle beschikbare communicatiemiddelen in de lidstaat van ontvangst reclame maken voor hun diensten, mits zij de om redenen van algemeen belang vastgestelde voorschriften inzake vorm en inhoud van dergelijke reclame in acht nemen.

1.

Onverminderd een latere harmonisatie is een verzekeringsovereenkomst uitsluitend onderworpen aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies in de lidstaat van het risico of de verbintenis.

Met het oog op de toepassing van de eerste alinea worden de roerende zaken die zich bevinden in een op het grondgebied van een lidstaat gelegen onroerende zaak, met uitzondering van commerciële transitogoederen, aangemerkt als een risico in deze lidstaat, ook al worden de onroerende zaak en de inhoud daarvan niet door dezelfde verzekeringsovereenkomst gedekt.

In het geval van Spanje is een verzekeringsovereenkomst ook onderworpen aan de extra heffingen die bij wet zijn ingesteld ten behoeve van het Spaanse „Consorcio de compensación de seguros” voor het vervullen van zijn taak met betrekking tot de compensatie van verliezen die het gevolg zijn van uitzonderlijke gebeurtenissen die zich in deze lidstaat voordoen.

2.

Het recht dat krachtens artikel 178 van deze richtlijn en Verordening (EG) nr. 593/2008 op de overeenkomst van toepassing is, is niet van invloed op de belastingregeling die van toepassing is.

3.

Elke lidstaat past wat betreft de maatregelen om de verschuldigde indirecte belastingen en parafiscale heffingen als bedoeld in lid 1, te innen zijn eigen nationale bepalingen toe op de verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied risico’s dekken of verbintenissen aangaan.

1.

Indien de toezichthoudende autoriteiten van een lidstaat vaststellen dat een herverzekeringsonderneming die een bijkantoor op het grondgebied van deze lidstaat heeft of daar in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam is, zich niet houdt aan de wettelijke voorschriften die in deze lidstaat op haar van toepassing zijn, vereisen zij van de betrokken herverzekeringsonderneming een einde te maken aan deze onregelmatigheid. Tegelijkertijd stellen zij de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst van deze bevindingen in kennis.

2.

Indien de herverzekeringsonderneming ondanks de door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen inbreuk blijft maken op de in de lidstaat van ontvangst geldende rechtsregels of indien deze maatregelen ontoereikend blijken, kunnen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, na de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan op de hoogte te hebben gebracht, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te sanctioneren met inbegrip van, voor zover zulks volstrekt noodzakelijk is, het de onderneming beletten op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten.

De lidstaten zorgen ervoor dat de voor dergelijke maatregelen noodzakelijke kennisgevingen op hun grondgebied aan de herverzekeringsondernemingen kunnen worden betekend.

3.

Een op grond van de leden 1 en 2 genomen maatregel die sancties en beperkingen van de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf inhoudt, wordt met redenen omkleed en ter kennis van de betrokken herverzekeringsonderneming gebracht.

Elke verzekeringsonderneming stelt, afzonderlijk voor in het kader van het recht van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten tot stand gekomen transacties, de toezichthoudende autoriteit van haar lidstaat van herkomst in kennis van het bedrag aan premies, schadegevallen en provisies, telkens zonder aftrek van herverzekering door de lidstaat, en wel als volgt:

  1. voor schadeverzekeringen: per branchegroep zoals vermeld in deel B van bijlage V;

  2. voor levensverzekeringen: voor elk van de branches I tot en met IX zoals vermeld in bijlage II.

Wat betreft branche 10 in deel A van bijlage I, met uitzondering van de aansprakelijkheid van de vervoerder, brengt de betrokken onderneming deze toezichthoudende autoriteit ook op de hoogte van de frequentie en de gemiddelde kosten van de schadegevallen.

De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst deelt de in de eerste en de tweede alinea bedoelde informatie binnen een redelijke termijn in geaggregeerde vorm mee aan de toezichthoudende autoriteiten van een betrokken lidstaat als zij daarom verzoeken.

In geval van liquidatie van een verzekeringsonderneming worden de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zijn gesloten, op dezelfde wijze nagekomen als de verbintenissen die voortvloeien uit de andere verzekeringsovereenkomsten van deze onderneming, zonder onderscheid naar nationaliteit voor zover het de verzekerden en begunstigden betreft.

In geval van liquidatie van een herverzekeringsonderneming worden de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zijn gesloten, op dezelfde wijze nagekomen als de verbintenissen die voortvloeien uit de andere herverzekeringsovereenkomsten van deze onderneming.

1.

Voor iedere onderneming waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gevestigd, stellen de lidstaten de toegang op hun grondgebied tot het in artikel 2, lid 1, eerste alinea, bedoelde bedrijf afhankelijk van een vergunning.

2.

Een lidstaat mag een vergunning verlenen, indien de onderneming ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

  1. zij is bevoegd tot de uitoefening van het verzekeringsbedrijf krachtens de nationale wetgeving waaronder zij ressorteert;

  2. zij richt een bijkantoor op het grondgebied van de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, op;

  3. zij verbindt zich ertoe, ter zetel van het bijkantoor een specifieke boekhouding te voeren voor het bedrijf dat zij aldaar uitoefent en er alle bescheiden met betrekking tot de behandelde zaken te bewaren;

  4. zij wijst een algemeen gevolmachtigde aan, die door de toezichthoudende autoriteiten moet worden toegelaten;

  5. zij beschikt in de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd over activa welke ten minste de helft van de in artikel 129, lid 1, onder d), voor het minimumkapitaalvereiste aangegeven absolute ondergrens dienen te bedragen, en deponeert een vierde gedeelte van deze absolute ondergrens bij wijze van waarborg;

  6. zij verbindt zich ertoe te voldoen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste overeenkomstig de artikelen 100 en 128;

  7. zij deelt naam en adres mede van de schaderegelaar die is aangewezen in iedere andere lidstaat dan de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, wanneer de te dekken risico’s zijn ingedeeld bij branche 10 in deel A van bijlage I, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder;

  8. zij legt een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 163 over;

  9. zij voldoet aan de governancevereisten van hoofdstuk IV, deel 2.

3.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „bijkantoor” verstaan een duurzame aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van een in lid 1 bedoelde onderneming waaraan in die lidstaat vergunning is verleend en die het verzekeringsbedrijf uitoefent.

1.

Het in artikel 162, lid 2, onder h), genoemde programma van werkzaamheden van het bijkantoor bevat het volgende:

  1. de aard van de risico’s of verbintenissen die de onderneming voornemens is aan te gaan;

  2. de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering;

  3. ramingen van het toekomstige solvabiliteitskapitaalvereiste als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling 4, op basis van een te verwachten balanspositie, alsook de berekeningsmethode die is gehanteerd om deze ramingen te bepalen;

  4. ramingen van het toekomstige minimumkapitaalvereiste als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling 5, op basis van een te verwachten balanspositie, alsook de berekeningsmethode die is gehanteerd om deze ramingen te bepalen;

  5. de omvang van het in aanmerking komend eigen vermogen en het in aanmerking komend kernvermogen van de onderneming ten opzichte van het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste als bedoeld in hoofdstuk VI, afdelingen 4 en 5;

  6. de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het productienet, de financiële middelen ter dekking daarvan en, wanneer de te dekken risico’s zijn ingedeeld bij branche 18 in deel A van bijlage I, de beschikbare middelen voor het verlenen van de bijstand;

  7. informatie over de structuur van het governancesysteem.

2.

Naast de in lid 1 opgesomde elementen bevat het programma van werkzaamheden voor de eerste drie boekjaren voorts het volgende:

  1. een opgave van de te verwachten balanspositie;

  2. een raming van de financiële middelen ter dekking van de technische voorzieningen, het minimumkapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste;

  3. met betrekking tot schadeverzekering:

    1. een raming van de kosten van beheer met uitzondering van de inrichtingskosten, met name de algemene lopende kosten en de provisies;

    2. een raming van de premies of bijdragen, alsmede een raming betreffende de schadegevallen;

  4. met betrekking tot levensverzekering, een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke uitgaven en ontvangsten, zowel wat de directe transacties en de geaccepteerde herverzekeringen als de cessies uit hoofde van herverzekering betreft.

3.

Met betrekking tot levensverzekeringen mogen de lidstaten van een verzekeringsonderneming systematische mededeling eisen van de voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen, zonder dat dit vereiste voor een levensverzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

1.

De lidstaten verlenen, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op hun grondgebied gevestigde bijkantoren, als bedoeld in dit hoofdstuk, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in dezelfde lidstaat gevestigde overnemer, indien de toezichthoudende autoriteiten van die lidstaat, of in voorkomend geval van de in artikel 167 bedoelde lidstaat, verklaren dat de overnemende overneming, na de overdracht, het vereiste in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het in artikel 100, eerste alinea, bedoelhet solvabiliteitskapitaalvereiste bezit.

2.

De lidstaten verlenen, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op hun grondgebied gevestigde bijkantoren, als bedoeld in dit hoofdstuk, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een verzekeringsonderneming die haar hoofdkantoor in een andere lidstaat heeft, indien de toezichthoudende autoriteiten van die lidstaat verklaren dat de overnemende onderneming, na de overdracht, het vereiste in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het in artikel 100, eerste alinea, bedoelhet solvabiliteitskapitaalvereiste bezit.

3.

Indien een lidstaat, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde bijkantoren, als bedoeld in dit hoofdstuk, toestemming verleent om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigd bijkantoor, als bedoeld in dit hoofdstuk, verzekert hij zich ervan dat de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van de overnemende onderneming, of in voorkomend geval die van de in artikel 167 bedoelde lidstaat, het volgende verklaren:

  1. dat de overnemende onderneming, na de overdracht, het vereiste in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste bezit;

  2. dat de wetgeving van de lidstaat van de overnemende onderneming in de mogelijkheid van een dergelijke overdracht voorziet; en

  3. dat die lidstaat met de overdracht instemt.

4.

In de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen verleent de lidstaat waar het overdragende bijkantoor is gevestigd, toestemming voor de overdracht na de instemming te hebben verkregen van de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat waar het risico is gelegen of van de lidstaat van de verbintenis, wanneer deze niet de lidstaat is waar het overdragende bijkantoor is gevestigd.

5.

De toezichthoudende autoriteiten van de geraadpleegde lidstaten delen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van het overdragende bijkantoor hun advies of hun instemming mede binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek. Indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen die termijn hebben gereageerd, geldt zulks als een gunstig advies of een stilzwijgende instemming.

6.

De overeenkomstig de leden 1 tot en met 5 toegestane overdracht wordt in de lidstaat van het risico of in de lidstaat van de verbintenis bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden.

Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan allen voor wie uit de overgedragen overeenkomsten rechten of verplichtingen voortvloeien.

De lidstaten leggen de ondernemingen de verplichting op passende technische voorzieningen te vormen, welke overeenkomen met de op hun grondgebied aangegane verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen, berekend overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 2. Zij schrijven tevens voor dat de ondernemingen hun activa en passiva overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 1, moeten waarderen en hun eigen vermogen overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 3, moeten bepalen.

1.

Iedere lidstaat verplicht de op zijn grondgebied opgerichte bijkantoren over een in aanmerking komend eigen vermogen te beschikken dat bestaat uit de in artikel 98, lid 3, genoemde bestanddelen.

Het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste worden berekend overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI, afdelingen 4 en 5.

Voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereistehet minimumkapitaalvereiste worden echter, zowel voor schade- als voor levensverzekering uitsluitend de verrichtingen van het betrokken bijkantoor in aanmerking genomen.

2.

Het vereiste in aanmerking komend kernvermogen ter dekking van het minimumkapitaalvereiste en de absolute ondergrens van dit minimumkapitaalvereiste worden gevormd overeenkomstig artikel 98, lid 4.

3.

Het in aanmerking komend kernvermogen mag niet kleiner zijn dan de helft van de in artikel 129, lid 1, onder d), bedoelde absolute ondergrens.

Het in artikel 162, lid 2, onder e), bedoelde gestorte depot wordt onder het in aanmerking komend kernvermogen ter dekking van het minimumkapitaalvereiste gerekend.

4.

De activa die tegenover het solvabiliteitskapitaalvereiste staan, moeten gelokaliseerd zijn binnen de lidstaat van bedrijfsuitoefening ter grootte van het minimumkapitaalvereiste, en, voor het resterende gedeelte, binnen de Gemeenschap.

1.

Ondernemingen die in verscheidene lidstaten een vergunning aangevraagd of verkregen hebben, kunnen om de volgende voordelen verzoeken, die slechts gezamenlijk kunnen worden toegekend:

  1. het in artikel 166 bedoelde solvabiliteitskapitaalvereiste wordt berekend op basis van het geheel van de werkzaamheden die zij binnen de Gemeenschap uitoefenen;

  2. de uit hoofde van artikel 162, lid 2, onder e), vereiste waarborg wordt in slechts één van deze lidstaten gestort;

  3. de activa die tegenover het minimumkapitaalvereiste staan, zijn overeenkomstig artikel 134 gelokaliseerd in één van de lidstaten waar zij werkzaam zijn.

In de in de eerste alinea, onder a), bedoelde gevallen worden bij deze berekeningen uitsluitend de transacties van alle binnen de Gemeenschap gevestigde bijkantoren in aanmerking genomen.

2.

De aanvraag om in aanmerking te komen voor de in lid 1 bedoelde voordelen wordt bij de toezichthoudende autoriteiten van de betrokken lidstaten ingediend. In deze aanvraag wordt de autoriteit aangegeven die in de toekomst toezicht op de solvabiliteit voor het geheel van de werkzaamheden van de bijkantoren gevestigd in de Gemeenschap dient te houden. De keuze van de autoriteit moet door de onderneming met redenen worden omkleed.

De in artikel 162, lid 2, onder e), bedoelde waarborg wordt bij die lidstaat gestort.

3.

De voordelen van lid 1 mogen slechts worden toegekend wanneer de toezichthoudende autoriteiten van alle lidstaten waar de aanvraag is ingediend, hun toestemming verlenen.

Deze voordelen worden van kracht op het tijdstip waarop de gekozen toezichthoudende autoriteit de andere toezichthoudende autoriteiten heeft medegedeeld, de controle van de solvabiliteit voor het geheel van de werkzaamheden van de in de Gemeenschap gevestigde bijkantoren op zich te nemen.

De gekozen toezichthoudende autoriteit ontvangt van de andere lidstaten de nodige inlichtingen om de totale solvabiliteit van de op hun grondgebied gevestigde bijkantoren te kunnen controleren.

4.

De krachtens de leden 1, 2 en 3 toegekende voordelen worden op verzoek van één of meer betrokken lidstaten door alle betrokken lidstaten gelijktijdig ingetrokken.

In het kader van deze afdeling zijn artikel 34, artikel 139, lid 3, artikel 140 en artikel 141 van toepassing.

Voor de toepassing van de artikelen 137 tot en met 139 in het geval van een onderneming die de in artikel 167, leden 1, 2 en 3, voorziene voordelen geniet, wordt de toezichthoudende autoriteit die de solvabiliteit controleert van de in de Gemeenschap gevestigde bijkantoren voor het geheel van hun werkzaamheden, gelijkgesteld met de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied het hoofdkantoor van de communautaire onderneming zich bevindt.

1.

De in deze afdeling bedoelde bijkantoren mogen het schade- en het levensverzekeringsbedrijf niet gelijktijdig in dezelfde lidstaat uitoefenen.

2.

In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten bepalen dat de in deze afdeling bedoelde bijkantoren die op de voor hen geldende datum als bedoeld in artikel 73, lid 5, eerste alinea, deze twee werkzaamheden op het grondgebied van een lidstaat gelijktijdig uitoefenden, deze daar kunnen blijven uitoefenen, mits zij overeenkomstig artikel 74 een gescheiden beheer voeren voor elk van deze werkzaamheden.

3.

Elke lidstaat die uit hoofde van de tweede alinea van artikel 73, lid 5, de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen verplicht heeft een einde te maken aan het gelijktijdig uitoefenen van de werkzaamheden die zij op de voor hen geldende datum, bedoeld in de eerste alinea van artikel 73, lid 5, verrichtten, moet deze verplichting ook opleggen aan de in deze afdeling bedoelde bijkantoren die op zijn grondgebied zijn gevestigd en aldaar de twee werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen.

De lidstaten mogen bepalen dat de in deze afdeling bedoelde bijkantoren waarvan het hoofdkantoor de twee werkzaamheden gelijktijdig uitoefent en die op de voor hen geldende datum, bedoeld in de eerste alinea van artikel 73, lid 5, op het grondgebied van een lidstaat uitsluitend het levensverzekeringsbedrijf uitoefenden, hun werkzaamheden kunnen blijven verrichten. Indien de onderneming het schadeverzekeringsbedrijf op dit grondgebied wil uitoefenen, mag zij het levensverzekeringsbedrijf nog slechts verrichten via een dochteronderneming.

Bij intrekking van de vergunning door de in artikel 167, lid 2, bedoelde autoriteit, stelt deze de toezichthoudende autoriteiten van de andere lidstaten waar de onderneming werkzaam is, hiervan in kennis; deze autoriteiten treffen de nodige maatregelen.

Wanneer het besluit tot intrekking is gebaseerd op adequaatheid van de algemene solvabiliteit zoals deze is vastgesteld door de lidstaten die de in artikel 167 bedoelde instemming hebben verleend, trekken ook de lidstaten die partij zijn bij die instemming hun vergunning in.

De Gemeenschap kan, in overeenkomstig het Verdrag met één of meer derde landen gesloten overeenkomsten, besluiten tot toepassing van bepalingen welke afwijken van die van deze afdeling, teneinde, op basis van wederkerigheid, aan de verzekeringnemers en verzekerden van de lidstaten een voldoende bescherming te waarborgen.

1.

De Commissie stelt uitvoeringsmaatregelen vast die criteria bevatten om te bepalen of de solvabiliteitsregeling van een derde land die wordt toegepast op herverzekeringsactiviteiten van ondernemingen waarvan het hoofdkantoor in dat derde land is gelegen, gelijkwaardig is aan die van titel I.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 301, lid 3.

2.

De Commissie kan volgens de regelgevingsprocedure van artikel 301, lid 2, en rekening houdend met de overeenkomstig lid 1 vastgestelde criteria besluiten of de solvabiliteitsregeling van een derde land die wordt toegepast op herverzekeringsactiviteiten van ondernemingen waarvan het hoofdkantoor in dat derde land is gelegen, gelijkwaardig is aan die van titel I.

Deze besluiten worden regelmatig geëvalueerd.

3.

Ingeval de solvabiliteitsregeling van een derde land overeenkomstig lid 2 gelijkwaardig is geacht aan die van deze richtlijn, worden herverzekeringsovereenkomsten met ondernemingen waarvan het hoofdkantoor in dat derde land is gelegen, op dezelfde wijze behandeld als herverzekeringsovereenkomsten met ondernemingen waaraan overeenkomstig deze richtlijn vergunning is verleend.

De lidstaten mogen voor de vorming van technische voorzieningen geen systeem met brutovoorzieningen handhaven of invoeren waarbij activa als zekerheden moeten worden verstrekt ter dekking van de voorziening voor onverdiende premies en van de voorzieningen voor te betalen schaden indien de herverzekeraar een verzekerings- of een herverzekeringsonderneming is van een derde land, waarvan de solvabiliteitsregeling overeenkomstig artikel 172 gelijkwaardig wordt geacht aan die van deze richtlijn.

Een lidstaat past op herverzekeringsondernemingen van derde landen die herverzekeringsactiviteiten op zijn grondgebied aanvangen of reeds verrichten, geen bepalingen toe die leiden tot een gunstigere behandeling dan die welke geldt voor herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in die lidstaat hebben.

1.

De Commissie kan bij de Raad voorstellen indienen voor onderhandelingen over overeenkomsten met een of meer derde landen over de middelen voor de uitoefening van toezicht op:

  1. herverzekeringsondernemingen uit derde landen die herverzekeringsactiviteiten uitoefenen in de Gemeenschap;

  2. herverzekeringsondernemingen uit de Gemeenschap die herverzekeringsactiviteiten uitoefenen op het grondgebied van een derde land.

2.

De in lid 1 bedoelde overeenkomsten beogen in het bijzonder, onder voorwaarden van gelijkwaardige prudentiële regelgeving, een doeltreffende markttoegang te waarborgen voor herverzekeringsondernemingen op het grondgebied van elke partij bij de overeenkomst en te zorgen voor de wederzijdse erkenning van toezichtregels en -gewoonten op het gebied van herverzekering. Zij beogen tevens het volgende:

  1. dat de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten de informatie kunnen verkrijgen die nodig is voor het toezicht op herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor zich in de Gemeenschap bevindt en die activiteiten uitoefenen op het grondgebied van de betrokken derde landen;

  2. dat de toezichthoudende autoriteiten van derde landen de informatie kunnen verkrijgen die nodig is voor het toezicht op herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op hun grondgebied is gevestigd en die activiteiten in de Gemeenschap uitoefenen.

3.

Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen het resultaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie en de toezichthoudende autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van elke vergunningverlening voor een rechtstreekse of onrechtstreekse dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen.

In deze kennisgeving wordt ook melding gemaakt van de structuur van de betrokken groep.

Indien een onderneming die onder het recht van een derde land valt, een deelneming verwerft in een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, waardoor deze verzekerings- of herverzekeringsonderneming een dochteronderneming van deze onderneming van het derde land wordt, stellen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst de Commissie en de toezichthoudende autoriteiten van de overige lidstaten daarvan in kennis.

1.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de algemene moeilijkheden die hun verzekerings- of herverzekeringsondernemingen ondervinden bij de vestiging en bedrijfsuitoefening in een derde land of bij de uitoefening van hun activiteiten in een derde land.

2.

De Commissie dient periodiek een verslag in bij de Raad waarin de behandeling in derde landen van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend wordt onderzocht met betrekking tot het volgende:

  1. de vestiging in derde landen van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

  2. de verwerving van deelnemingen in verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van derde landen;

  3. de uitoefening van verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten door deze gevestigde ondernemingen;

  4. de grensoverschrijdende verrichting van verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten van de Gemeenschap naar derde landen.

De Commissie legt deze verslagen, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen of aanbevelingen, voor aan de Raad.

HOOFDSTUK I Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Deze richtlijn stelt voorschriften vast betreffende:

  1. de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf en het herverzekeringsbedrijf anders dan in loondienst in de Gemeenschap;

  2. het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsgroepen;

  3. de sanering en liquidatie van directe verzekeringsondernemingen.

1.

Deze richtlijn is van toepassing op directe schade- en levensverzekeringsondernemingen die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.

De richtlijn is, met uitzondering van Titel IV, ook van toepassing op herverzekeringsondernemingen die uitsluitend herverzekeringsactiviteiten uitoefenen en die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.

2.

Wat schadeverzekering betreft, is deze richtlijn van toepassing op activiteiten van de in deel A van bijlage I vermelde branches. Voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, valt onder schadeverzekering ook de activiteit van hulpverlening aan in moeilijkheden verkerende personen die op reis zijn of zich buiten hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevinden. Zij bestaat erin dat tegen voorafgaande betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om onmiddellijke hulp te verlenen aan de begunstigde van een hulpverleningsovereenkomst wanneer deze in moeilijkheden verkeert ten gevolge van het zich voordoen van een onzeker voorval, in de gevallen en onder de voorwaarden welke in de overeenkomst zijn bepaald.

De hulp kan bestaan uit prestaties in geld of in natura. De prestaties in natura kunnen ook worden verstrekt met gebruikmaking van eigen personeel of uitrusting van de prestatieverstrekker.

Onderhoudsdiensten, dienstverlening na verkoop en de loutere aanwijzing omtrent of terbeschikkingstelling van hulp door een tussenpersoon vallen niet onder de hulpverleningsactiviteit.

3.

Met betrekking tot levensverzekeringen is deze richtlijn van toepassing op:

  1. de volgende levensverzekeringsactiviteiten voor zover zij uit een overeenkomst voortvloeien:

    1. levensverzekeringen, dat wil zeggen verzekeringen bij leven, bij overlijden, gemengde verzekeringen, levensverzekeringen met contraverzekering en verzekeringen in verband met huwelijk en geboorte;

    2. lijfrenteverzekeringen;

    3. aanvullende verzekeringen op een levensverzekering, met name verzekeringen tegen lichamelijk letsel, met inbegrip van arbeidsongeschiktheid, verzekeringen bij overlijden ten gevolge van een ongeval en verzekeringen tegen invaliditeit ten gevolge van ongeval of ziekte;

    4. het in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande type niet-opzegbare ziekteverzekering van lange duur dat „permanent health Insurance not subject t/m cancellation” wordt genoemd;

  2. de volgende verrichtingen voor zover zij voortvloeien uit een overeenkomst en voor zover zij gecontroleerd worden door de instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op particuliere verzekeringen:

    1. verrichtingen waarbij deelgenootschappen worden gevormd waarin de deelgenoten zich aaneensluiten om gezamenlijk hun bijdragen te kapitaliseren en het aldus gevormde vermogen te verdelen tussen de overlevenden of tussen de rechthebbenden van de overledenen (tontines);

    2. kapitalisatieverrichtingen die zijn gebaseerd op een actuariële techniek, waarbij in ruil voor tevoren vastgestelde stortingen ineens of periodieke stortingen, verplichtingen worden aangegaan die voor wat betreft hun duur en hun bedrag bepaald zijn;

    3. het beheer van collectieve pensioenfondsen, daaronder begrepen het beheer van beleggingen en met name van de activa welke staan tegenover de voorzieningen van de organen die uitkeringen verstrekken bij overlijden, bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid;

    4. verrichtingen als bedoeld onder punt iii), wanneer deze vergezeld gaan van een verzekeringsgarantie die betrekking heeft hetzij op het behoud van het kapitaal, hetzij op de betaling van een minimuminterest;

    5. door levensverzekeringsondernemingen gedane verrichtingen zoals die welke zijn bedoeld in boek IV, titel 4, hoofdstuk 1, van de Franse „Code des assurances”;

  3. de in de socialeverzekeringswetgeving omschreven of bedoelde verrichtingen in verband met de duur van het leven van de mens, voor zover deze in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat door levensverzekeringsondernemingen voor eigen risico worden verricht of beheerd.

Onverminderd artikel 2, lid 3, onder c), heeft deze richtlijn geen betrekking op verzekeringen die vallen binnen een wettelijke regeling van sociale zekerheid.

1.

Onverminderd artikel 3 en de artikelen 5 tot en met 10, is deze richtlijn niet van toepassing op een verzekeringsonderneming die aan alle onderstaande voorwaarden voldoet:

  1. de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van de onderneming bedragen niet meer dan 5 miljoen EUR;

  2. de totale technische voorzieningen van de onderneming, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van Special Purpose Vehicles, als bedoeld in artikel 76, kunnen worden verhaald, bedragen niet meer dan 25 miljoen EUR;

  3. indien de onderneming tot een groep behoort, bedragen de totale technische voorzieningen van de groep, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, niet meer dan 25 miljoen EUR;

  4. het bedrijf van de onderneming omvat geen verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten ter dekking van aansprakelijkheids-, krediet- en borgtochtverzekeringsrisico’s, tenzij deze bijkomende risico’s vormen in de zin van artikel 16, lid 1;

  5. het bedrijf van de onderneming omvat geen herverzekeringsactiviteiten ten bedrage van meer dan 0,5 miljoen EUR uitmaken van bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen EUR van haar technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, of meer dan 10 % uitmaken van haar bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10 % uitmaken van haar technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald.

2.

Als een van de in lid 1 genoemde bedragen drie achtereenvolgende jaren wordt overschreden, is de richtlijn vanaf het vierde jaar van toepassing.

3.

In afwijking van lid 1 is deze richtlijn van toepassing op alle ondernemingen die een vergunning voor het uitoefenen van verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten aanvragen en waarvan de jaarlijkse bruto premie-inkomsten of de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, naar verwachting in de volgende vijf jaar de in lid 1 vastgestelde bedragen zullen overschrijden.

4.

Deze richtlijn is niet langer op verzekeringsondernemingen van toepassing wanneer de toezichthoudende autoriteit heeft bevestigd dat zij aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:

  1. geen van de in lid 1 genoemde bedragen is gedurende de laatste drie jaren overschreden; alsmede

  2. geen van de in lid 1 vastgestelde bedragen zal naar verwachting in de volgende vijf jaren worden overschreden.

Mits de verzekeringsonderneming in kwestie haar activiteiten uitvoert in overeenstemming met de artikelen 145 tot en met 149, is lid 1 van dit artikel niet van toepassing.

5.

Lid 1 en lid 4 beletten niet dat een onderneming overeenkomstig deze richtlijn een vergunning aanvraagt of haar vergunning behoudt.

Met betrekking tot schadeverzekeringen heeft deze richtlijn geen betrekking op de volgende verrichtingen:

  1. kapitalisatieverrichtingen zoals deze door de wetgeving van elke lidstaat worden omschreven;

  2. verrichtingen van instellingen op het gebied van voorzorg en bijstand, waarvan de prestaties verschillen naar gelang van de beschikbare middelen en in het kader waarvan de bijdragen der leden forfaitair worden bepaald;

  3. verrichtingen van een organisatie die geen rechtspersoonlijkheid bezit, welke de onderlinge waarborg van haar leden tot doel hebben, zonder tot de betaling van premies of de vorming van technische reserves aanleiding te geven; of

  4. verrichtingen op het gebied van de exportkredietverzekering voor rekening of met garantie van de staat, of wanneer de staat de verzekeraar is.

1.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op de hulpverleningsactiviteit die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  1. de hulp wordt verleend bij een ongeval met of defect aan een wegvoertuig dat zich voordoet op het grondgebied van de lidstaat van de verlener van de dekking;

  2. de verplichting tot hulpverlening blijft beperkt tot de volgende verrichtingen:

    1. technische hulp ter plaatse, waarvoor de verlener van de dekking in de meeste gevallen eigen personeel en uitrusting gebruikt;

    2. het vervoer van het voertuig naar de plaats van reparatie die het dichtst bij is of het meest geschikt is voor het uitvoeren van de reparatie, alsmede het eventuele vervoer van bestuurder en passagiers, normaliter met hetzelfde hulpmiddel, naar de dichtstbijzijnde plaats van waaruit zij hun reis met andere middelen kunnen voortzetten;

    3. indien de lidstaat van herkomst van de verlener van de dekking dit bepaalt, het vervoer van het voertuig, eventueel begeleid door bestuurder en passagiers, naar hun woonplaats, hun vertrekpunt of hun oorspronkelijke bestemming binnen deze lidstaat; en

  3. de hulpverlening wordt niet uitgevoerd door een onderneming waarop deze richtlijn van toepassing is.

2.

In de in lid 1, onder b), in de punten i) en ii), bedoelde gevallen is de voorwaarde dat het ongeval of het defect zich heeft voorgedaan op het grondgebied van de lidstaat van de verlener van de dekking niet van toepassing wanneer de belanghebbende lid is van de organisatie die de dekking verleent, en de hulpverlening of het vervoer van het voertuig enkel op vertoon van de lidmaatschapskaart, zonder betaling van een extra premie, wordt uitgevoerd door een soortgelijke organisatie van het betrokken land op grond van een reciprociteitsovereenkomst of, in het geval van Ierland en het Verenigd Koninkrijk, wanneer de hulpverlening wordt verricht door een zelfde organisatie die in beide staten werkzaam is.

3.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op verrichtingen als bedoeld in lid 1, onder b), in punt iii), indien het ongeval of defect zich op het grondgebied van Ierland of, voor het Verenigd Koninkrijk, op het grondgebied van Noord-Ierland heeft voorgedaan en het voertuig, eventueel begeleid door bestuurder en passagiers, wordt vervoerd naar de woonplaats, het vertrekpunt of de oorspronkelijke bestemming van laatstgenoemden binnen elk van deze beide grondgebieden.

4.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op hulpverleningsactiviteiten van de Automobile Club du Grand-Duché de Luxembourg indien het ongeval of defect van een voertuig, buiten het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg heeft plaatsgevonden en de hulpverlening bestaat uit het vervoer van het bij dat ongeval of defect betrokken voertuig, eventueel begeleid door bestuurder en passagiers, naar hun woonplaats.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op onderlinge verzekeringsondernemingen die schadeverzekeringsactiviteiten verrichten en die met een andere onderlinge verzekeringsonderneming een overeenkomst hebben gesloten welke voorziet in volledige herverzekering van de door hen gesloten verzekeringsovereenkomsten of in de vervanging van de cederende onderneming door de overnemende onderneming voor de nakoming van de uit deze verzekeringsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen. In dit geval is de overnemende onderneming onderworpen aan de richtlijn.

Tenzij hun statuten of het toepasselijke recht wijzigingen ondergaan ten aanzien van hun bevoegdheid, vallen de volgende instellingen die schadeverzekeringsactiviteiten verrichten, niet onder deze richtlijn:

  1. in Denemarken: Falck Danmark;

  2. in Duitsland: de volgende semioverheidsinstellingen:

    1. Postbeamtenkrankenkasse,

    2. Krankenversorgung der Bundesbahnbeamten;

  3. in Ierland: Voluntary Health Insurance Board;

  4. in Spanje: Consorcio de Compensación de Seguros.

Met betrekking tot levensverzekeringen heeft deze richtlijn geen betrekking op de volgende verrichtingen en activiteiten:

  1. verrichtingen van instellingen op het gebied van voorzorg en bijstand, waarvan de prestaties verschillen naar gelang van de beschikbare middelen, en in het kader waarvan de bijdragen van de leden forfaitair worden vastgesteld;

  2. verrichtingen van andere instellingen dan de in artikel 2 bedoelde ondernemingen die ten doel hebben aan al dan niet in loondienst werkzame personen, die in het kader van een onderneming of van een groep van ondernemingen of van een beroep of meerdere beroepen omvattende sector zijn gegroepeerd, uitkeringen te verstrekken bij overlijden, bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid, ongeacht of de uit deze verrichtingen voortvloeiende verbintenissen al dan niet volledig en voortdurend door wiskundige voorzieningen zijn gedekt;

  3. pensioenactiviteiten van pensioenverzekeraars als voorgeschreven in de wet op de pensioenen voor werknemers (TyEL) en aanverwante Finse wettelijke regelingen op voorwaarde dat:

    1. pensioenverzekeraars die reeds ingevolge de Finse wet verplicht zijn verschillende stelsels voor boekhouding en beheer van hun pensioenactiviteiten aan te houden, bovendien met ingang van 1 januari 1995 voor het uitvoeren van deze activiteiten verschillende rechtspersonen in het leven zullen roepen; en

    2. de Finse autoriteiten zonder enig onderscheid alle onderdanen en ondernemingen van de lidstaten zullen toestaan alle in artikel 2 genoemde activiteiten die met deze uitzondering in verband staan, uit te voeren, overeenkomstig de Finse wetgeving, zowel door middel van eigendom van of deelneming in een bestaande verzekeringsonderneming of verzekeringsgroep, als door middel van oprichting van of deelneming in nieuwe verzekeringsondernemingen of groepen van verzekeraars, waaronder pensioenverzekeraars.

Met betrekking tot levensverzekeringen heeft deze richtlijn geen betrekking op de volgende ondernemingen en instellingen:

  1. instellingen die uitsluitend uitkeringen bij overlijden waarborgen, wanneer het bedrag van deze uitkeringen niet groter is dan het gemiddelde bedrag van de begrafeniskosten voor een sterfgeval of wanneer deze uitkeringen in natura geschieden;

  2. het „Versorgungsverband deutscher Wirtschaftsorganisationen” in Duitsland, behoudens in geval van statutenwijziging ten aanzien van de bevoegdheid.

  3. het „Consorcio de Compensación de Seguros” in Spanje, tenzij de statuten worden gewijzigd wat het toepassingsgebied van de activiteiten of de bevoegdheid betreft.

Wat herverzekering betreft, heeft deze richtlijn geen betrekking op de herverzekeringsactiviteit die de regering van een lidstaat om belangrijke redenen van openbaar belang uitoefent of volledig garandeert in de hoedanigheid van herverzekeraar in laatste instantie en wanneer een situatie op de markt, waarin het onmogelijk is om een adequate herverzekeringsdekking te verkrijgen, een dergelijk optreden noodzakelijk maakt.

1.

Herverzekeringsondernemingen die op 10 december 2007 het sluiten van nieuwe herverzekeringsovereenkomsten hebben gestaakt en uitsluitend hun bestaande portefeuille beheren met het oog op de beëindiging van hun werkzaamheden, vallen niet onder deze richtlijn.

2.

De lidstaten stellen een lijst op van de betrokken herverzekeringsondernemingen en delen deze lijst aan alle andere lidstaten mee.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. verzekeringsonderneming: een directe schade- of levensverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig artikel 14 vergunning is verleend;

  2. verzekeringscaptive: een verzekeringsonderneming die hetzij eigendom is van een financiële onderneming die noch een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, noch een groep van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 212, lid 1, punt c), is, hetzij eigendom is van een niet-financiële onderneming, en die tot doel heeft uitsluitend voor de risico’s van de onderneming of de ondernemingen waartoe zij behoort of voor een onderneming of ondernemingen van de groep waarvan zij lid is, verzekeringsdekking te bieden;

  3. verzekeringsonderneming van een derde land: een onderneming die overeenkomstig artikel 14 over een vergunning als verzekeringsonderneming zou moeten beschikken indien haar hoofdkantoor in de Gemeenschap lag;

  4. herverzekeringsonderneming: een onderneming waaraan overeenkomstig artikel 14 vergunning is verleend om herverzekeringsactiviteiten te verrichten;

  5. herverzekeringscaptive: een herverzekeringsonderneming die hetzij eigendom is van een financiële onderneming die noch een verzekerings- of erverzekeringsonderneming, noch een groep van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 212, lid 1, punt c), is, hetzij eigendom is van een niet-financiële onderneming, en die tot doel heeft uitsluitend voor de risico’s van de onderneming of de ondernemingen waartoe zij behoort of voor een onderneming of ondernemingen van de groep waarvan zij lid is, herverzekeringsdekking te bieden;

  6. herverzekeringsonderneming van een derde land: een onderneming die overeenkomstig artikel 14 over een vergunning als herverzekeringsonderneming zou moeten beschikken indien haar hoofdkantoor in de Gemeenschap lag;

  7. herverzekering: een van de volgende activiteiten:

    1. de activiteit waarbij risico’s worden aanvaard die door een verzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming van een derde land, een andere herverzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming van een derde land worden overgedragen; of

    2. in het geval van de „association of underwriters, known as Lloyd’s”: een activiteit waarbij een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming dan de „association of underwriters, known as Lloyd’s” de risico’s overneemt die door een lid van Lloyd’s worden overgedragen;

  8. lidstaat van herkomst: een van de volgende lidstaten:

    1. bij schadeverzekeringen: de lidstaat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die het risico dekt;

    2. bij levensverzekeringen: de lidstaat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die de verbintenis aangaat; of

    3. bij herverzekeringen: de lidstaat waar het hoofdkantoor van de herverzekeringsonderneming is gevestigd;

  9. lidstaat van ontvangst: de lidstaat waar een verzekerings- of herverzekeringsonderneming een bijkantoor heeft of diensten verricht en die niet de lidstaat van herkomst is; in het geval van levens- en schadeverzekeringen wordt onder lidstaat van dienstverrichting verstaan de lidstaat van de verbintenis en de lidstaat waar het risico is gelegen; de verbintenis of het risico wordt gedekt door een verzekeringsonderneming of een bijkantoor in een andere lidstaat;

  10. toezichthoudende autoriteit: de nationale autoriteit of autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toezicht uitoefenen op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;

  11. bijkantoor: een agentschap of bijkantoor van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die gevestigd is op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst;

  12. vestiging: hoofdkantoor of bijkantoor van een onderneming;

  13. lidstaat van het risico: een van de volgende lidstaten:

    1. de lidstaat waar de goederen zich bevinden, wanneer de verzekering betrekking heeft hetzij op onroerend goed, hetzij op onroerend goed en op de inhoud daarvan, voor zover deze door dezelfde verzekeringsovereenkomst wordt gedekt;

    2. de lidstaat van registratie, wanneer de verzekering betrekking heeft op voer- en vaartuigen van om het even welk type;

    3. de lidstaat waar de verzekeringnemer de overeenkomst heeft gesloten, indien het overeenkomsten betreft met een looptijd van vier maanden of minder die betrekking hebben op tijdens een reis of vakantie gelopen risico’s, ongeacht de branche;

    4. in alle gevallen die niet uitdrukkelijk zijn genoemd onder a), b) of c): de lidstaat waarin zich een van het volgende bevindt:

      1. de gewone verblijfsplaats van de verzekeringnemer; of

      2. indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is: de vestiging van die verzekeringnemer waarop de overeenkomst betrekking heeft;

  14. lidstaat van de verbintenis: de lidstaat waarin zich een van het volgende bevindt:

    1. de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer;

    2. indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is: de vestiging van die verzekeringnemer waarop de overeenkomst betrekking heeft;

  15. moederonderneming: een moederonderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG;

  16. dochteronderneming: een dochteronderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede dochterondernemingen daarvan;

  17. nauwe banden: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door zeggenschap of deelneming, of een situatie waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met eenzelfde persoon;

  18. zeggenschap: de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, of een gelijkaardige band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

  19. intragroeptransactie: een transactie waarbij een verzekeraar of herverzekeraar direct of indirect steunt op andere ondernemingen in dezelfde groep of op een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die door nauwe banden verbonden is met de ondernemingen binnen die groep, om te voldoen aan een verplichting, al dan niet contractueel en al dan niet inzake betaling;

  20. deelneming: eigendom, rechtstreeks of door middel van zeggenschap van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;

  21. gekwalificeerde deelneming: het in een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, bezitten van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een percentage dat het mogelijk maakt om invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van deze onderneming;

  22. gereglementeerde markt: een van het volgende:

    1. in het geval van een markt in een lidstaat: een gereglementeerde markt zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG; of

    2. in het geval van een markt in een derde land: een financiële markt die aan de volgende voorwaarden voldoet:

      1. deze is erkend door de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming en beantwoordt aan vereisten die vergelijkbaar zijn met die van Richtlijn 2004/39/EG; en

      2. de financiële instrumenten die op deze markt worden verhandeld, zijn van een kwaliteit die vergelijkbaar is met die van de instrumenten welke op de gereglementeerde markt(en) van de lidstaat van herkomst worden verhandeld;

  23. nationaal bureau: een nationaal bureau van verzekeraars, zoals omschreven in artikel 1, lid 3, van Richtlijn 72/166/EEG;

  24. nationaal garantiefonds: het orgaan genoemd in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG;

  25. financiële onderneming: een van de volgende ondernemingen:

    1. kredietinstelling, financiële instelling of onderneming die nevendiensten van het bankbedrijf verricht in de zin van artikel 4, respectievelijk punten 1), 5) en 21), van Richtlijn 2006/48/EG;

    2. verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding in de zin van artikel 212, lid 1, onder f);

    3. beleggingsonderneming of financiële instelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2004/39/EG; of

    4. gemengde financiële holding in de zin van artikel 2, punt 15), van Richtlijn 2002/87/EG;

  26. Special Purpose Vehicle: een onderneming, al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid en anders dan een bestaande verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, die risico’s van verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen overneemt en die zijn blootstelling aan deze risico’s volledig financiert door emissieprocedures of andere financieringsmechanismen waarbij de terugbetalingsrechten van de geldgevers van dit soort emissies of financieringsmechanismen achtergesteld zijn bij de herverzekeringsverplichtingen van de onderneming;

  27. „grote risicos”:

    1. de risico’s die behoren tot de in bijlage I, deel A, 4, 5, 6, 7, 11 en 12, vermelde branches;

    2. de risico’s die behoren tot de in bijlage I, deel A, 14 en 15, vermelde branches wanneer de verzekeringnemer in het kader van een bedrijf of beroep een industriële of commerciële activiteit dan wel een vrij beroep uitoefent en het risico daarop betrekking heeft;

    3. de risico’s die behoren tot de in bijlage I, deel A, 3, 8, 9, 10, 13 en 16, vermelde branches voor zover de verzekeringnemer ten minste twee van de drie volgende criteria overschrijdt:

      1. balanstotaal: 6 200 000 EUR;

      2. netto-omzet in de zin van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen(30): 12 800 000 EUR;

      3. gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250.

    Wanneer de verzekeringnemer deel uitmaakt van een groep ondernemingen waarvan de geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG wordt opgesteld, worden de in de eerste alinea, onder c), vermelde criteria op basis van de geconsolideerde rekening toegepast.

    De lidstaten kunnen aan de in de eerste alinea, onder c), genoemde categorie de risico’s toevoegen die door beroepsverenigingen, joint ventures of tijdelijke verenigingen worden verzekerd;

  28. uitbesteding: een overeenkomst van om het even welke vorm tussen een verzekerings- of herverzekeringsonderneming en een al dan niet onder toezicht staande dienstverlener op grond waarvan deze dienstverlener hetzij rechtstreeks hetzij door middel van onderuitbesteding een proces, een dienst of een activiteit uitvoert die anders door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zelf zou worden uitgevoerd;

  29. functie in een governancesysteem: een interne capaciteit om praktische taken uit te voeren; een governancesysteem omvat de Risk managementfunctie, de compliancefunctie, de interneauditfunctie en de actuariële functie zijn governancefuncties;

  30. verzekeringstechnisch risico: het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de waarde van verzekeringsverplichtingen door een ondeugdelijke prijsstelling en inadequate aannames met betrekking tot de voorzieningen;

  31. marktrisico: het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de financiële situatie als direct of indirect gevolg van schommelingen in het niveau en in de volatiliteit van de marktprijzen van activa, verplichtingen en financiële instrumenten;

  32. kredietrisico: het risico op verliezen of op een ongunstige verandering in de financiële situatie als gevolg van schommelingen in de kredietwaardigheid van emittenten van effecten, tegenpartijen en debiteuren waaraan verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de vorm van een tegenpartijrisico, spreadrisico of marktrisicoconcentraties blootstaan;

  33. operationeel risico: het risico op verliezen door inadequate of falende interne procedures, personeel of systemen of door externe gebeurtenissen;

  34. liquiditeitsrisico: het risico dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen geen beleggingen en andere activa te gelde kunnen maken om aan hun financiële verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar zijn;

  35. concentratierisico: alle risicoposities waaraan een potentieel verlies verbonden is dat groot genoeg is om de solvabiliteit of de financiële positie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in gevaar te brengen;

  36. risicolimiteringstechnieken: alle technieken waarmee verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun risico’s deels of in hun geheel kunnen overdragen aan een andere partij;

  37. diversificatie-effecten: de vermindering van de risicopositie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en -groepen die verband houdt met de diversificatie van hun activiteiten en die voortvloeit uit het feit dat het tegenvallende resultaat uit hoofde van het ene risico kan worden gecompenseerd met het meevallende resultaat uit hoofde van een ander risico, wanneer er geen volledige correlatie tussen deze risico’s bestaat;

  38. kansverdelingsverwachting: een wiskundige functie waarbij een volledige reeks van elkaar uitsluitende toekomstige gebeurtenissen wordt gekoppeld aan een kans dat deze zich daadwerkelijk voordoen;

  39. risicomaatstaf: een wiskundige functie waarbij een financieel bedrag wordt gekoppeld aan een bepaalde kansverdelingsprognose en die monotoon toeneemt met de omvang van de risicopositie die aan deze kansverdelingsprognose ten grondslag ligt.

Afdeling 1 Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Deze richtlijn stelt voorschriften vast betreffende:

  1. de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf en het herverzekeringsbedrijf anders dan in loondienst in de Gemeenschap;

  2. het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsgroepen;

  3. de sanering en liquidatie van directe verzekeringsondernemingen.

1.

Deze richtlijn is van toepassing op directe schade- en levensverzekeringsondernemingen die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.

De richtlijn is, met uitzondering van Titel IV, ook van toepassing op herverzekeringsondernemingen die uitsluitend herverzekeringsactiviteiten uitoefenen en die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.

2.

Wat schadeverzekering betreft, is deze richtlijn van toepassing op activiteiten van de in deel A van bijlage I vermelde branches. Voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, valt onder schadeverzekering ook de activiteit van hulpverlening aan in moeilijkheden verkerende personen die op reis zijn of zich buiten hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevinden. Zij bestaat erin dat tegen voorafgaande betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om onmiddellijke hulp te verlenen aan de begunstigde van een hulpverleningsovereenkomst wanneer deze in moeilijkheden verkeert ten gevolge van het zich voordoen van een onzeker voorval, in de gevallen en onder de voorwaarden welke in de overeenkomst zijn bepaald.

De hulp kan bestaan uit prestaties in geld of in natura. De prestaties in natura kunnen ook worden verstrekt met gebruikmaking van eigen personeel of uitrusting van de prestatieverstrekker.

Onderhoudsdiensten, dienstverlening na verkoop en de loutere aanwijzing omtrent of terbeschikkingstelling van hulp door een tussenpersoon vallen niet onder de hulpverleningsactiviteit.

3.

Met betrekking tot levensverzekeringen is deze richtlijn van toepassing op:

  1. de volgende levensverzekeringsactiviteiten voor zover zij uit een overeenkomst voortvloeien:

    1. levensverzekeringen, dat wil zeggen verzekeringen bij leven, bij overlijden, gemengde verzekeringen, levensverzekeringen met contraverzekering en verzekeringen in verband met huwelijk en geboorte;

    2. lijfrenteverzekeringen;

    3. aanvullende verzekeringen op een levensverzekering, met name verzekeringen tegen lichamelijk letsel, met inbegrip van arbeidsongeschiktheid, verzekeringen bij overlijden ten gevolge van een ongeval en verzekeringen tegen invaliditeit ten gevolge van ongeval of ziekte;

    4. het in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande type niet-opzegbare ziekteverzekering van lange duur dat „permanent health Insurance not subject t/m cancellation” wordt genoemd;

  2. de volgende verrichtingen voor zover zij voortvloeien uit een overeenkomst en voor zover zij gecontroleerd worden door de instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op particuliere verzekeringen:

    1. verrichtingen waarbij deelgenootschappen worden gevormd waarin de deelgenoten zich aaneensluiten om gezamenlijk hun bijdragen te kapitaliseren en het aldus gevormde vermogen te verdelen tussen de overlevenden of tussen de rechthebbenden van de overledenen (tontines);

    2. kapitalisatieverrichtingen die zijn gebaseerd op een actuariële techniek, waarbij in ruil voor tevoren vastgestelde stortingen ineens of periodieke stortingen, verplichtingen worden aangegaan die voor wat betreft hun duur en hun bedrag bepaald zijn;

    3. het beheer van collectieve pensioenfondsen, daaronder begrepen het beheer van beleggingen en met name van de activa welke staan tegenover de voorzieningen van de organen die uitkeringen verstrekken bij overlijden, bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid;

    4. verrichtingen als bedoeld onder punt iii), wanneer deze vergezeld gaan van een verzekeringsgarantie die betrekking heeft hetzij op het behoud van het kapitaal, hetzij op de betaling van een minimuminterest;

    5. door levensverzekeringsondernemingen gedane verrichtingen zoals die welke zijn bedoeld in boek IV, titel 4, hoofdstuk 1, van de Franse „Code des assurances”;

  3. de in de socialeverzekeringswetgeving omschreven of bedoelde verrichtingen in verband met de duur van het leven van de mens, voor zover deze in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat door levensverzekeringsondernemingen voor eigen risico worden verricht of beheerd.

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

Deze richtlijn stelt voorschriften vast betreffende:

  1. de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf en het herverzekeringsbedrijf anders dan in loondienst in de Gemeenschap;

  2. het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsgroepen;

  3. de sanering en liquidatie van directe verzekeringsondernemingen.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Afdeling 2 Uitsluitingen van het toepassingsgebied

Onderafdeling 1 Algemeen
Artikel 3 Wettelijke regelingen
Artikel 4 Uitsluiting van het toepassingsgebied op grond van de omvang
Onderafdeling 2 Schade
Artikel 5 Verrichtingen
Artikel 6 Hulpverlening
Artikel 7 Onderlinge verzekeringsondernemingen
Artikel 8 Instellingen
Onderafdeling 3 Leven
Artikel 9 Verrichtingen en activiteiten
Artikel 10 Organisaties, ondernemingen en instellingen
Onderafdeling 4 Herverzekering
Artikel 11 Herverzekering
Artikel 12 Herverzekeringsondernemingen die hun werkzaamheden beëindigen

Afdeling 3 definities

Artikel 13 Definities

HOOFDSTUK II Toegang tot het bedrijf

Artikel 14 Vergunningbeginsel

Artikel 15 Reikwijdte van de vergunning

Artikel 16 Bijkomende risico’s

Artikel 17 Rechtsvorm van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming

Artikel 18 Voorwaarden voor de verlening van een vergunning

Artikel 19 Nauwe banden

Artikel 20 Hoofdkantoor van de verzekerings- en herverzekeringsonderneming

Artikel 21 Voorwaarden verzekeringsovereenkomst en tarieven

Artikel 22 Economische behoeften van de markt

Artikel 23 Programma van werkzaamheden

Artikel 24 Aandeelhouders en vennoten met een gekwalificeerde deelneming

Artikel 25 Weigering van de vergunning

Artikel 26 Voorafgaande raadpleging van de autoriteiten van andere lidstaten

HOOFDSTUK III Toezichthoudende autoriteiten en algemene voorschriften

Artikel 27 Voornaamste doel van het toezicht

Artikel 28 Financiële stabiliteit en procyclische effecten

Artikel 29 Algemene toezichtvoorschriften

Artikel 30 Toezichthoudende autoriteiten en reikwijdte van het toezicht

Artikel 31 Transparantie en verantwoording

Artikel 32 Verbod op onthouding van toestemming aan herverzekeringsovereenkomsten of retrocessieovereenkomsten

Artikel 33 Toezicht op in een andere lidstaat gevestigde bijkantoren

Artikel 34 Algemene toezichtsbevoegdheden

Artikel 35 Voor toezichtsdoeleinden te verstrekken informatie

Artikel 36 Toezichtsproces

Artikel 37 Opslagfactor van het kapitaalvereiste

Artikel 38 Toezicht op uitbestede functies en werkzaamheden

Artikel 39 Portefeuilleoverdracht

HOOFDSTUK IV Voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening

Afdeling 1 Verantwoordelijkheid van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan

Artikel 40 Verantwoordelijkheid van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan

Afdeling 2 Governancesysteem

Artikel 41 Algemene governancevereisten
Artikel 42 Deskundigheids- en betrouwbaarheidsvereisten waaraan personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties vervullen, moeten voldoen
Artikel 43 Bewijs van goede naam
Artikel 44 Risk management
Artikel 45 Beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit
Artikel 46 Interne controle
Artikel 47 Interne audit
Artikel 48 Actuariële functie
Artikel 49 Uitbesteding
Artikel 50 Uitvoeringsmaatregelen

Afdeling 3 Bekendmaking van informatie

Artikel 51 Rapport over de solvabiliteit en financiële positie: inhoud
Artikel 52 Informatie voor en rapporten van het CETVB
Artikel 53 Rapport over de solvabiliteit en financiële positie: toepasselijke beginselen
Artikel 54 Rapport over de solvabiliteit en financiële positie: actualiseringen en vrijwillige verstrekking van aanvullende informatie
Artikel 55 Rapport over de solvabiliteit en financiële positie: gedragslijn en goedkeuring
Artikel 56 Rapport over de solvabiliteit en financiële positie: uitvoeringsmaatregelen

Afdeling 4 gekwalificeerde deelneming

Artikel 57 Verwervingen
Artikel 58 Beoordelingsperiode
Artikel 59 Beoordeling
Artikel 60 Verwervingen door gereglementeerde financiële ondernemingen
Artikel 61 Door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming aan de toezichthoudende autoriteit te verstrekken informatie
Artikel 62 Gekwalificeerde deelneming: bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit
Artikel 63 Stemrechten

Afdeling 5 Beroepsgeheim, uitwisseling van informatie en bevordering van de convergentie van het toezicht

Artikel 64 Beroepsgeheim
Artikel 65 Uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten
Artikel 66 Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen
Artikel 67 Gebruik van vertrouwelijke informatie
Artikel 68 Uitwisseling van informatie met andere autoriteiten
Artikel 69 Bekendmaking van informatie aan overheidsdiensten die met financiële wetgeving zijn belast
Artikel 70 Overdracht van informatie aan centrale banken en monetaire autoriteiten
Artikel 71 Convergentie van het toezicht

Afdeling 6 Accountantstaken

Artikel 72 Plichten van accountants

HOOFDSTUK V Gelijktijdige uitoefening van het levens- en het schadeverzekeringsbedrijf

Artikel 73 Gelijktijdige uitoefening van het levens- en het schadeverzekeringsbedrijf

Artikel 74 Scheiding van levens- en schadeverzekeringsbeheer

HOOFDSTUK VI Voorschriften voor de waardering van activa en verplichtingen, technische voorzieningen, eigen vermogen, het solvabiliteitskapitaalvereiste, het minimumkapitaalvereiste en beleggingsvoorschriften

Afdeling 1 Waardering van activa en verplichtingen

Artikel 75 Waardering van activa en passiva

Afdeling 2 Voorschriften voor technische voorzieningen

Artikel 76 Algemeen
Artikel 77 Berekening van technische voorzieningen
Artikel 78 Andere elementen die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van technische voorzieningen
Artikel 79 Waardering van financiële garanties en contractuele clausules in verzekerings- en herverzekeringsovereenkomsten
Artikel 80 Onderverdeling
Artikel 81 Bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald
Artikel 82 Gegevenskwaliteit en gebruik van benaderingen, met inbegrip van ad hoc methoden voor technische voorzieningen
Artikel 83 Toetsing aan de praktijkervaring
Artikel 84 Toereikendheid van technische voorzieningen
Artikel 85 Verhoging van technische voorzieningen
Artikel 86 Uitvoeringsmaatregelen

Afdeling 3 Eigen vermogen

Onderafdeling 1 Bepaling van het eigen vermogen
Artikel 87 Eigen vermogen
Artikel 88 Kernvermogen
Artikel 89 Aanvullend vermogen
Artikel 90 Goedkeuring van de toezichthoudende autoriteit voor aanvullend vermogen
Artikel 91 Surplusfondsen
Artikel 92 Uitvoeringsmaatregelen
Onderafdeling 2 Indeling van het eigen vermogen
Artikel 93 Kenmerken en elementen voor de indeling van eigen vermogen in tiers
Artikel 94 Belangrijkste criteria voor de indeling in tiers
Artikel 95 Indeling van het eigen vermogen in tiers
Artikel 96 Indeling van bepaalde eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen
Artikel 97 Uitvoeringsmaatregelen
Onderafdeling 3 In aanmerking komend eigen vermogen
Artikel 98 In aanmerking komend eigen vermogen en grenzen met betrekking tot de tiers 1, 2 en 3
Artikel 99 Uitvoeringsmaatregelen

Afdeling 4 solvabiliteitskapitaalvereiste

Onderafdeling 1 algemene voorschriften voor de bepaling van het solvabiliteitskapitaalvereiste met de standaardformule of met een intern model
Artikel 100 Algemeen
Artikel 101 Berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste
Artikel 102 Berekeningsfrequentie
Onderafdeling 2 solvabiliteitskapitaalvereiste - standaardformule
Artikel 103 Samenstelling van de standaardformule
Artikel 104 Opzet van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste
Artikel 105 Berekening van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste
Artikel 106 Berekening van de ondermodule aandelenrisico: symmetrisch aanpassingsmechanisme
Artikel 107 Kapitaalvereiste voor het operationele risico
Artikel 108 Correctie voor het vermogen van technische voorzieningen en uitgestelde belastingen om verliezen te compenseren
Artikel 109 Vereenvoudigingen in de standaardformule
Artikel 110 Duidelijke afwijkingen van de aannames die aan de standaardformule voor de berekening ten grondslag liggen
Artikel 111 Uitvoeringsmaatregelen
Onderafdeling 3 Solvabiliteitskapitaalvereiste - geheel en gedeeltelijk interne modellen
Artikel 112 Algemene voorschriften voor de goedkeuring van geheel en gedeeltelijk interne modellen
Artikel 113 Specifieke voorschriften voor de goedkeuring van gedeeltelijk interne modellen
Artikel 114 Uitvoeringsmaatregelen
Artikel 115 Gedragslijn voor de wijziging van geheel of gedeeltelijk interne modellen
Artikel 116 Verantwoordelijkheden van de bestuurlijke, beleidsbepalende of toezichthoudende organen
Artikel 117 Terugkeer naar de standaardformule
Artikel 118 Niet-naleving van de vereisten inzake het interne model
Artikel 119 Duidelijke afwijkingen van de aannames die aan de standaardformule voor de berekening ten grondslag liggen
Artikel 120 Gebruikstest
Artikel 121 Statistische kwaliteitsnormen
Artikel 122 Kalibratienormen
Artikel 123 Toeschrijving van winsten en verliezen
Artikel 124 Valideringsnormen
Artikel 125 Documentatienormen
Artikel 126 Externe modellen en gegevens
Artikel 127 Uitvoeringsmaatregelen

Afdeling 5 Minimumkapitaalvereiste

Artikel 128 Algemeen
Artikel 129 Berekening van het minimumkapitaalvereiste
Artikel 130 Uitvoeringsmaatregelen
Artikel 131 Overgangsregeling voor de naleving van het minimumkapitaalvereiste

Afdeling 6 Beleggingen

Artikel 132 Prudent person-beginsel
Artikel 133 Beleggingsvrijheid
Artikel 134 Lokalisatie van activa en verbod op verstrekking van activa als zekerheden
Artikel 135 Uitvoeringsmaatregelen

HOOFDSTUK VII In moeilijkheden of in een onregelmatige situatie verkerende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen

Artikel 136 Constatering en kennisgeving door de verzekerings- en herverzekeringsonderneming van een verslechtering van de financiële omstandigheden

Artikel 137 Niet-naleving van vereisten inzake technische voorzieningen

Artikel 138 Niet naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste

Artikel 139 Niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste

Artikel 140 Verbod op de vrije beschikking over de op het grondgebied van een lidstaat gelokaliseerde activa

Artikel 141 Bevoegdheden van toezichthoudende autoriteiten bij de verslechtering van financiële omstandigheden

Artikel 142 Saneringsplan en financieel plan

Artikel 143 Uitvoeringsmaatregelen

Artikel 144 Intrekking van de vergunning

HOOFDSTUK VIII Recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten

Afdeling 1 Vestiging van verzekeringsondernemingen

Artikel 145 Voorwaarden voor het vestigen van een bijkantoor
Artikel 146 Mededeling van informatie

Afdeling 2 Vrij verrichten van diensten door verzekeringsondernemingen

Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 147 Voorafgaande kennisgeving aan de lidstaat van herkomst
Artikel 148 Kennisgeving door de lidstaat van herkomst
Artikel 149 Wijzigingen in de aard van de risico’s of verbintenissen
Onderafdeling 2 Wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen
Artikel 150 Verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
Artikel 151 Non-discriminatie van personen die een vordering indienen
Artikel 152 Vertegenwoordiger

Afdeling 3 Bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst

Onderafdeling 1 Verzekering
Artikel 153 Taal
Artikel 154 Voorafgaande kennisgeving en voorafgaande goedkeuring
Artikel 155 Verzekeringsondernemingen die niet aan de wettelijke voorschriften voldoen
Artikel 156 Reclame
Artikel 157 Belastingen en heffingen op premies
Onderafdeling 2 Herverzekering
Artikel 158 Herverzekeringsondernemingen die niet aan de wettelijke voorschriften voldoen

Afdeling 4 Statistische informatie

Artikel 159 Statistische informatie over grensoverschrijdende werkzaamheden

Afdeling 5 Behandeling van overeenkomsten van bijkantoren die in een liquidatieprocedure verwikkeld zijn

Artikel 160 Liquidatie van verzekeringsondernemingen
Artikel 161 Liquidatie van herverzekeringsondernemingen

HOOFDSTUK IX Binnen de gemeenschap gevestigde bijkantoren van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor buiten de gemeenschap is gevestigd

Afdeling 1 Toegang tot het bedrijf

Artikel 162 Vergunningbeginselen en -voorwaarden
Artikel 163 Programma van werkzaamheden van het bijkantoor
Artikel 164 Portefeuilleoverdracht
Artikel 165 Technische voorzieningen
Artikel 166 Solvabiliteitskapitaalvereiste en minimumkapitaalvereiste
Artikel 167 Voordelen voor ondernemingen met een vergunning in meer dan één lidstaat
Artikel 168 Verslaglegging, prudentiële en statistische informatie en ondernemingen in moeilijkheden
Artikel 169 Scheiding van schade- en levensverzekeringsbedrijf
Artikel 170 Intrekking van de vergunning van ondernemingen waaraan in meerdere lidstaten vergunning is verleend
Artikel 171 Overeenkomsten met derde landen

Afdeling 2 Herverzekering

Artikel 172 Gelijkwaardigheid
Artikel 173 Verbod op het verstrekken van activa als zekerheden
Artikel 174 Beginsel en voorwaarden voor de uitoefening van herverzekeringsactiviteiten
Artikel 175 Overeenkomsten met derde landen

HOOFDSTUK X Dochterondernemingen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen waarop het recht van een derde land van toepassing is en verwerving van deelnemingen door zulke ondernemingen

Artikel 176 Informatieverstrekking aan de Commissie door de lidstaten

Artikel 177 Behandeling van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van de Gemeenschap door derde landen

TITEL II SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR VERZEKERING EN HERVERZEKERING

HOOFDSTUK I Toepasselijk recht en voorwaarden van directe verzekeringsovereenkomsten

Afdeling 1 Toepasselijk recht

Artikel 178 Toepasselijk recht

Afdeling 2 Verplichte verzekering

Artikel 179 Aanverwante verplichtingen

Afdeling 3 Algemeen belang

Artikel 180 Algemeen belang

Afdeling 4 Voorwaarden van verzekeringsovereenkomsten en tarifering

Artikel 181 Schadeverzekering
Artikel 182 Levensverzekering

Afdeling 5 Aan verzekeringnemers te verstrekken informatie

Onderafdeling 1 Schadeverzekering
Artikel 183 Algemene informatie aan verzekeringnemers
Artikel 184 Aanvullende informatie ingeval de schadeverzekering wordt aangeboden op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten
Onderafdeling 2 Levensverzekering
Artikel 185 Informatie aan verzekeringnemers
Artikel 186 Opzegtermijn

HOOFDSTUK II Specifieke bepalingen betreffende schadeverzekering

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 187 Overeenkomstvoorwaarden
Artikel 188 Afschaffing van monopolies
Artikel 189 Deelneming aan nationale garantieregelingen

Afdeling 2 Communautaire co-assurantie

Artikel 190 Communautaire co-assurantietransacties
Artikel 191 Deelneming aan communautaire co-assurantie
Artikel 192 Technische voorzieningen
Artikel 193 Statistische gegevens
Artikel 194 Behandeling van co-assurantieovereenkomsten bij liquidatieprocedures
Artikel 195 Uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten
Artikel 196 Samenwerking bij de toepassing

Afdeling 3 Hulpverlening

Artikel 197 Met hulpverlening op reis gelijk te stellen activiteiten

Afdeling 4 Rechtsbijstandverzekering

Artikel 198 Toepassingsgebied van deze afdeling
Artikel 199 Afzonderlijke overeenkomsten
Artikel 200 Schaderegeling
Artikel 201 Vrije keuze van een advocaat
Artikel 202 Uitzondering op de vrije keuze van een advocaat
Artikel 203 Arbitrage
Artikel 204 Belangenconflict
Artikel 205 Afschaffing van het verbod op cumulering

Afdeling 5 Ziektekostenverzekering

Artikel 206 Ziektekostenverzekering als alternatief voor sociale zekerheid

Afdeling 6 Arbeidsongevallenverzekering

Artikel 207 Verplichte arbeidsongevallenverzekering

HOOFDSTUK III Specifieke bepalingen betreffende levensverzekering

Artikel 208 Verbod op verplichte overdracht van een deel van de afgesloten verzekeringen

Artikel 209 Premies voor nieuwe zaken

HOOFDSTUK IV Specifieke bepalingen betreffende herverzekering

Artikel 210 Finite herverzekering

Artikel 211 Special Purpose Vehicle

TITEL III TOEZICHT OP VERZEKERINGS- EN HERVERZEKERINGSONDERNEMINGEN IN EEN GROEP

HOOFDSTUK I Groepstoezicht: definities, toepassing, bereik en niveaus

Afdeling 1 Definities

Artikel 212 Definities

Afdeling 2 Toepassing en reikwijdte

Artikel 213 Toepassing van groepstoezicht
Artikel 214 Reikwijdte van het groepstoezicht

Afdeling 3 Niveaus

Artikel 215 Uiteindelijke moederonderneming op Gemeenschapsniveau
Artikel 216 Uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau
Artikel 217 Moederonderneming die meerdere lidstaten bestrijkt

HOOFDSTUK II Financiële positie

Afdeling 1 Groepssolvabiliteit

Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 218 Toezicht op groepssolvabiliteit
Artikel 219 Berekeningsfrequentie
Onderafdeling 2 Keuze van de berekeningsmethode en algemene beginselen
Artikel 220 Methodekeuze
Artikel 221 Opneming van het proportionele deel
Artikel 222 Uitsluiting van het meermaals gebruiken van in aanmerking komend eigen vermogen
Artikel 223 Uitsluiting van de schepping van kapitaal binnen een groep
Artikel 224 Waardering
Onderafdeling 3 Toepassing van de berekeningsmethoden
Artikel 225 Verbonden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen
Artikel 226 Verzekeringstussenholding
Artikel 227 Verbonden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen
Artikel 228 Verbonden kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen
Artikel 229 Onbeschikbaarheid van de benodigde informatie
Onderafdeling 4 Berekeningsmethoden
Artikel 230 Methode 1 (standaardmethode): methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen
Artikel 231 Intern model van een groep
Artikel 232 Groepsopslagfactor van het kapitaalvereiste
Artikel 233 Methode 2 (alternatieve methode): aftrek en aggregatie
Artikel 234 Uitvoeringsmaatregelen
Onderafdeling 5 Toezicht op de groepssolvabiliteit van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die dochterondernemingen van een verzekeringsholding zijn
Artikel 235 Groepssolvabiliteit van een verzekeringsholding
Onderafdeling 6 Toezicht op de groepssolvabiliteit van groepen met een gecentraliseerd risicobeheer
Artikel 236 Dochterondernemingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming: voorwaarden
Artikel 237 Dochterondernemingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming: besluit over de aanvraag
Artikel 238 Dochterondernemingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming: vaststelling van het solvabiliteitskapitaalvereiste
Artikel 239 Dochterondernemingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming: niet-naleving van het solvabiliteits- en minimumkapitaalvereiste
Artikel 240 Dochterondernemingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming: einde van de toepasselijkheid van de afwijkingen voor een dochteronderneming
Artikel 241 Dochterondernemingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming: uitvoeringsmaatregelen
Artikel 242 Herziening
Artikel 243 Dochterondernemingen van een verzekeringsholding

Afdeling 2 Risicoconcentratie en intragroeptransacties

Artikel 244 Toezicht op risicoconcentratie
Artikel 245 Toezicht op intragroeptransacties

Afdeling 3 Risicobeheer en interne controle

Artikel 246 Toezicht op het governancesysteem

HOOFDSTUK III Maatregelen om het groepstoezicht te vergemakkelijken

Artikel 247 Groepstoezichthouder

Artikel 248 Rechten en plichten van de groepstoezichthouder en de andere toezichthouders - College van toezichthouders

Artikel 249 Samenwerking en uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten

Artikel 250 Overleg tussen toezichthoudende autoriteiten

Artikel 251 Verzoeken van de groepstoezichthouder aan andere toezichthoudende autoriteiten

Artikel 252 Samenwerking met voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen verantwoordelijke autoriteiten

Artikel 253 Beroepsgeheim en vertrouwelijkheid

Artikel 254 Toegang tot informatie

Artikel 255 Verificatie van informatie

Artikel 256 Verslag over de solvabiliteit en financiële toestand van de groep

Artikel 257 bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van verzekeringsholdings

Artikel 258 Handhavingsmaatregelen

Artikel 259 Verslaglegging door het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen

HOOFDSTUK IV Derde landen

Artikel 260 Moederondernemingen van buiten de Gemeenschap: verificatie van gelijkwaardigheid

Artikel 261 Moederondernemingen van buiten de Gemeenschap: gelijkwaardigheid

Artikel 262 Moederondernemingen van buiten de Gemeenschap: ontbreken van gelijkwaardigheid

Artikel 263 Moederondernemingen van buiten de Gemeenschap: niveaus

Artikel 264 Samenwerking met toezichthoudende autoriteiten van derde landen

HOOFDSTUK V Gemengde verzekeringsholdings

Artikel 265 Intragroeptransacties

Artikel 266 Samenwerking met derde landen

TITEL IV SANERING EN LIQUIDATIE VAN VERZEKENINGSONDERNEMINGEN

HOOFDSTUK I Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen

Artikel 267 Toepassingsgebied van deze titel

Artikel 268 Definities

HOOFDSTUK II Saneringsmaatregelen

Artikel 269 Vaststelling van saneringsmaatregelen Toepasselijk recht

Artikel 270 Kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteiten

Artikel 271 Bekendmaking van beslissingen tot vaststelling van saneringsmaatregelen

Artikel 272 Kennisgeving aan bekende schuldeisers Recht tot het indienen van vorderingen

HOOFDSTUK III Liquidatieprocedure

Artikel 273 Opening van een liquidatieprocedure - Kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteiten

Artikel 274 Toepasselijk recht

Artikel 275 Behandeling van vorderingen uit hoofde van verzekering

Artikel 276 Speciaal register

Artikel 277 Subrogatie door een garantiestelsel

Artikel 278 Dekking van bevoorrechte vorderingen met activa

Artikel 279 Intrekking van de vergunning

Artikel 280 Bekendmaking van beslissingen tot opening van liquidatieprocedures

Artikel 281 Kennisgeving aan bekende schuldeisers

Artikel 282 Recht om vorderingen in te dienen

Artikel 283 Talen en vorm

Artikel 284 Regelmatig informeren van de schuldeisers

HOOFDSTUK IV Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 285 Gevolgen voor bepaalde overeenkomsten en rechten

Artikel 286 Zakelijke rechten van derden

Artikel 287 Eigendomsvoorbehoud

Artikel 288 Verrekening

Artikel 289 Gereglementeerde markten

Artikel 290 Nadelige handelingen

Artikel 291 Bescherming van derde verkrijgers

Artikel 292 Aanhangige rechtsgedingen

Artikel 293 Bewindvoerders en liquidateurs

Artikel 294 Inschrijving in een openbaar register

Artikel 295 Beroepsgeheim

Artikel 296 Behandeling van bijkantoren van verzekeringsondernemingen uit derde landen

TITEL V OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 297 Recht op beroep

Artikel 298 Samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie

Artikel 299 Euro

Artikel 300 Herziening van in euro luidende bedragen

Artikel 301 Comitéprocedure

Artikel 302 Kennisgevingen die zijn gedaan voordat de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking zijn getreden om aan de artikelen 57 tot en met 63 te voldoen

Artikel 303 Wijzigingen in Richtlijn 2003/41/EG

„Artikel 17 bis Beschikbare solvabiliteitsmarge

Artikel 17 ter Vereiste solvabiliteitsmarge

Artikel 17 quater Garantiefonds

Artikel 17 quinquies De vereiste solvabiliteitsmarge in de zin van artikel 17 ter, lid 3

„Artikel 21 bis Aanpassing van het bedrag van het garantiefonds

Artikel 21 ter Comitéprocedure

Artikel 304 ondermodule aandelenrisico op basis van looptijd

TITEL VI OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I Overgangsbepalingen

Afdeling 1 Verzekering

Artikel 305 Afwijkingen en afschaffing van beperkende maatregelen
Artikel 306 Door bestaande bijkantoren en verzekeringsondernemingen verkregen rechten

Afdeling 2 Herverzekering

Artikel 307 Overgangsperiode voor artikel 57, lid 3, en artikel 60, lid 6, van Richtlijn 2005/68/EG
Artikel 308 Door bestaande herverzekeringsondernemingen verkregen rechten

HOOFDSTUK II Slotbepalingen

Artikel 309 Omzetting

Artikel 310 Intrekking

Artikel 311 Inwerkingtreding

Artikel 312 Adressaten

BIJLAGE ISCHADEVERZEKERINGSBRANCHES

BIJLAGE IILEVENSVERZEKERINGSBRANCHES

BIJLAGE IIIRECHTSVORMEN VAN ONDERNEMINGEN

BIJLAGE IVSTANDAARDFORMULE VOOR HET SOLVABILITEITSKAPITAALVEREISTE (SOLVENCY CAPITAL REQUIREMENT - SCR)

BIJLAGE VGROEPEN SCHADEVERZEKERINGSBRANCHES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 159

BIJLAGE VI

BIJLAGE VIICONCORDANTIETABEL