Home

Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen

Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen

DE RAAD VAN DE UROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging daarvan moet de Gemeenschap onder meer maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen aannemen, voor zover nodig voor de goede werking van de interne markt.

  2. Overeenkomstig artikel 65, punt b), van het Verdrag dient het daarbij onder meer te gaan om maatregelen ter bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie- en jurisdictiegeschillen.

  3. In dat kader heeft de Gemeenschap onder meer reeds de volgende maatregelen aangenomen: Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(3), Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken(4), Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken(5), Richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen(6), Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid(7), Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen(8) en Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”)(9).

  4. De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Raad en de Commissie verzocht speciale gemeenschappelijke procedureregels vast te stellen ter vereenvoudiging en versnelling van de beslechting van grensoverschrijdende geschillen over onder andere levensonderhoud. Hij heeft tevens opgeroepen tot de afschaffing van de intermediaire maatregelen die nog altijd noodzakelijk zijn voor de erkenning en de tenuitvoerlegging in de aangezochte staat van een in een andere lidstaat gewezen beslissing, met name een beslissing inzake levensonderhoud.

  5. Op 30 november 2000 hebben de Commissie en de Raad een gemeenschappelijk programma van maatregelen vastgesteld voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(10). Dit programma voorziet in de afschaffing van de exequaturprocedure voor aanspraken op levensonderhoud, opdat onderhoudsgerechtigden hun rechten op een meer doeltreffende wijze geldend kunnen maken.

  6. De Europese Raad, op 4 en 5 november 2004 te Brussel bijeen, heeft een nieuw programma aangenomen, met als titel „Haagse Programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” (hierna te noemen „het Haagse Programma”)(11).

  7. Op 2 en 3 juni 2005 heeft de Raad een actieplan van de Raad en de Commissie aangenomen dat het Haagse Programma in concrete acties vertaalt en dat de noodzaak vermeldt om voorstellen inzake onderhoudsverplichtingen aan te nemen(12).

  8. De Gemeenschap en haar lidstaten hebben deelgenomen aan onderhandelingen in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, die op 23 november 2007 hebben geresulteerd in de aanneming van het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna „het Haagse Verdrag van 2007”) en van het Haagse protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna „het Haagse Protocol van 2007”). In het kader van deze verordening moet derhalve met deze twee instrumenten rekening worden gehouden.

  9. Een onderhoudsgerechtigde dient in een lidstaat gemakkelijk een beslissing te kunnen verkrijgen die automatisch, zonder enige andere formaliteit uitvoerbaar is in een andere lidstaat.

  10. Om deze doelstelling te bereiken, is het wenselijk een communautair instrument inzake onderhoudsverplichtingen te creëren waarin alle voorschriften inzake bevoegdheid en toepasselijk recht, erkenning en uitvoerbaarheid, tenuitvoerlegging van beslissingen, rechtsbijstand en samenwerking tussen centrale autoriteiten worden verenigd.

  11. Alle onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, dienen binnen de werkingssfeer van de verordening te vallen, dit om de gelijke behandeling van alle onderhoudsgerechtigden te garanderen. Voor de toepassing van deze verordening moet het begrip „onderhoudsverplichting” autonoom geïnterpreteerd worden.

  12. Teneinde rekening te houden met de verschillende wijzen waarop kwesties inzake onderhoudsverplichtingen in de lidstaten worden geregeld, dient deze verordening toepasselijk te zijn op zowel rechterlijke beslissingen als beslissingen van administratieve autoriteiten, mits deze laatste autoriteiten waarborgen bieden, met name inzake onpartijdigheid en het recht van partijen om te worden gehoord. Deze administratieve autoriteiten dienen bijgevolg alle voorschriften van deze verordening in acht te nemen.

  13. Om de bovengenoemde redenen dient deze verordening ook de erkenning en de tenuitvoerlegging van gerechtelijke schikkingen en authentieke akten te verzekeren zonder dat zulks afbreuk doet aan het recht van de ene of de andere partij bij een dergelijke schikking of akte om een zodanig document voor een gerecht van de lidstaat van oorsprong te betwisten.

  14. De verordening dient te bepalen dat de term „onderhoudsgerechtigde” in het verband van een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen mede omvat openbare lichamen die gerechtigd zijn namens de onderhoudsgerechtigde op te treden dan wel de terugbetaling te vorderen van bij wijze van levensonderhoud aan de onderhoudsgerechtigde gedane uitkeringen. Wanneer een openbaar lichaam in die hoedanigheid optreedt, dient dit het recht te hebben op dezelfde diensten en dezelfde rechtsbijstand als een onderhoudsgerechtigde.

  15. Teneinde de behartiging van de belangen van onderhoudsgerechtigden te waarborgen en een goede rechtsbedeling in de Europese Unie te bevorderen, dienen de bevoegdheidsregels die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 44/2001 te worden aangepast. Het feit dat de verweerder zijn gewone verblijfplaats in een derde staat heeft, mag niet langer een reden zijn om de toepassing van communautaire bevoegdheidsregels uit te sluiten, en er dient geen enkele verwijzing naar de bevoegdheidsregels van het nationale recht meer te worden opgenomen. In deze verordening dient dus te worden bepaald in welk gevallen een gerecht van lidstaat een subsidiaire bevoegdheid kan uitoefenen.

  16. Teneinde meer in het bijzonder een voorziening te bieden voor gevallen van rechtsweigering, dient in deze verordening ook een forum necessitatis (noodbevoegdheid) te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat in uitzonderlijke omstandigheden kennis kan nemen van een geschil dat een nauwe band met een derde staat heeft. Een dergelijk uitzonderlijk geval zou zich kunnen voordoen wanneer een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of wanneer van de verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij in dat land een procedure aanhangig maakt of voert. De op het forum necessitatis gebaseerde bevoegdheid kan evenwel alleen worden uitgeoefend als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het gerecht waar de zaak aanhangig is gemaakt, bijvoorbeeld door de nationaliteit van een van de partijen.

  17. In een aanvullende bevoegdheidsregel dient te worden bepaald dat de onderhoudsplichtige, behoudens specifieke omstandigheden, een procedure tot wijziging van een bestaande onderhoudsbeslissing of tot verkrijging van een nieuwe beslissing alleen aanhangig kan maken in de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats had toen de beslissing werd gegeven en waar hij nog steeds gewoonlijk verblijft. Om te verzekeren dat het Haagse Verdrag van 2007 en deze verordening goed op elkaar aansluiten, dient dit voorschrift ook te gelden voor beslissingen van een derde staat die partij is bij het genoemde verdrag, voor zover dit tussen de betrokken staat en de Gemeenschap in werking is getreden en in de betrokken staat en in de Gemeenschap dezelfde onderhoudsverplichtingen dekt.

  18. Voor de toepassing van deze verordening dient te worden bepaald dat het begrip „nationaliteit” in Ierland wordt vervangen door het begrip „woonplaats” („domicile”), evenals in het Verenigd Koninkrijk, voor zover deze verordening in die lidstaat van toepassing wordt overeenkomstig artikel 4 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht.

  19. Teneinde de rechtszekerheid, de voorspelbaarheid en de autonomie van partijen te vergroten, dient deze verordening partijen de mogelijkheid te bieden in onderlinge overeenstemming het bevoegde gerecht te kiezen op basis van bepaalde aanknopingsfactoren. Met het oog op de bescherming van de zwakkere partij moet een dergelijke forumkeuze worden uitgesloten voor onderhoudsverplichtingen ten aanzien van kinderen jonger dan achttien jaar.

  20. In de verordening dient te worden bepaald dat voor de door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaten de collisieregels van dat protocol toepasselijk zijn. Te dien einde dient een verwijzing naar genoemd protocol te worden opgenomen. Het Haagse Protocol van 2007 zal door de Gemeenschap tijdig worden gesloten om de toepassing van deze verordening mogelijk te maken. Ten einde rekening te houden met de mogelijkheid dat het Haagse Protocol van 2007 niet in alle lidstaten toepasselijk zou zijn, dient, wat de erkenning, de uitvoerbaarheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen betreft, onderscheid te worden gemaakt tussen lidstaten die door het Haagse Protocol van 2007 gebonden zijn en lidstaten die niet door het Protocol gebonden zijn.

  21. Gepreciseerd zij dat deze collisieregels in het kader van deze verordening alleen het recht, toepasselijk op onderhoudsverplichtingen bepalen, maar niet recht dat van toepassing is op de vaststelling van de familiebetrekkingen waarop de onderhoudsverplichtingen zijn gebaseerd. De vaststelling van de familiebetrekkingen blijft vallen onder het nationale recht van de lidstaten, met inbegrip van hun regels van internationaal privaatrecht.

  22. Om een snelle en efficiënte inning van levensonderhoud te waarborgen en vertraging door beroepsprocedures te voorkomen, dienen de in een lidstaat gegeven beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen in beginsel bij voorraad uitvoerbaar te zijn. Derhalve dient in deze verordening te worden bepaald dat het gerecht van oorsprong de beslissing bij voorraad uitvoerbaar kan verklaren, zelfs indien het nationale recht niet in uitvoerbaarheid van rechtswege voorziet en zelfs indien naar nationaal recht een rechtsmiddel tegen de beslissing is ingesteld of nog kan worden ingesteld.

  23. Teneinde de kosten verbonden aan de door deze verordening geregelde procedures te beperken, is het nuttig dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van moderne communicatietechnologieën, met name bij het horen van partijen.

  24. De door de toepassing van de collisieregels geboden waarborgen rechtvaardigen dat onderhoudsbeslissingen, gegeven in een lidstaat die gebonden is door het Haagse Protocol van 2007, zonder enige procedure of inhoudelijke toetsing in de lidstaat van tenuitvoerlegging, in alle andere lidstaten worden erkend en uitvoerbaar zijn.

  25. De erkenning in een lidstaat van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen heeft uitsluitend ten doel de inning van het in de beslissing vastgestelde levensonderhoud mogelijk te maken. De erkenning houdt niet in de erkenning, door de betrokken lidstaat, van de familiebetrekkingen, de bloedverwantschap, het huwelijk of de aanverwantschap die ten grondslag liggen aan de onderhoudsverplichting die tot de beslissing heeft geleid.

  26. Voor beslissingen die in een niet door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat zijn gegeven, dient de verordening te voorzien in een procedure voor erkenning en uitvoerbaarverklaring. Deze procedure dient te worden ingericht volgens het model van de procedure en de gronden voor weigering van erkenning van Verordening (EG) nr. 44/2001. Teneinde de procedure te versnellen en de onderhoudsgerechtigde in staat te stellen zijn aanspraak snel geldend te maken, dient te worden bepaald dat het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt binnen vaste termijnen uitspraak doet, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen.

  27. Voorts dienen formaliteiten voor de tenuitvoerlegging die de kosten voor de onderhoudsgerechtigde kunnen opdrijven, zoveel mogelijk te worden beperkt. Met het oog daarop bepaalt deze verordening dat de onderhoudsgerechtigde niet gehouden is in de lidstaat van tenuitvoerlegging over een postadres of een bevoegde vertegenwoordiger te beschikken, zonder dat overigens afbreuk wordt gedaan aan de interne organisatie van de lidstaten op het stuk van procedures van tenuitvoerlegging.

  28. Teneinde de met de procedures van tenuitvoerlegging gepaard gaande kosten te beperken, mogen geen vertalingen worden verlangd, behalve indien de tenuitvoerlegging betwist wordt en onverminderd de op de betekening en kennisgeving van stukken toepasselijke voorschriften.

  29. Om te waarborgen dat de vereisten van een eerlijk proces worden geëerbiedigd, dient deze verordening te bepalen dat de verweerder die niet voor het gerecht van oorsprong van een door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat is verschenen, het recht heeft om, wanneer de tegen hem gegeven beslissing ten uitvoer wordt gelegd, om heroverweging van deze beslissing te verzoeken. De verweerder dient een verzoek om heroverweging evenwel in te dienen binnen een bepaalde termijn, die moet aanvangen uiterlijk op de dag waarop hij, in de fase van de procedure van tenuitvoerlegging, de beschikking over zijn goederen geheel of ten dele verliest. Het recht op heroverweging is een buitengewoon rechtsmiddel dat ter beschikking staat van de verweerder tegen wie verstek is verleend. Het laat onverlet de mogelijkheid van een beroep op andere buitengewone rechtsmiddelen die zijn voorzien in het recht van de lidstaat van oorsprong, mits deze niet onverenigbaar zijn met het recht op heroverweging uit hoofde van de verordening.

  30. Teneinde de tenuitvoerlegging van een beslissing van een door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat in een andere lidstaat te bespoedigen, is er aanleiding de gronden voor weigering of schorsing van de tenuitvoerlegging die de onderhoudsplichtige wegens het grensoverschrijdende karakter van de aanspraak op levensonderhoud kan inroepen, te beperken. Deze beperking mag geen afbreuk doen aan de gronden voor weigering of schorsing die in het nationale recht zijn voorzien en die niet onverenigbaar zijn met de in deze verordening genoemde gronden, zoals de vereffening van de schuld door de onderhoudsplichtige op het moment van de tenuitvoerlegging of het feit dat bepaalde goederen niet vatbaar zijn voor beslag.

  31. Ter vergemakkelijking van de grensoverschrijdende inning van levensonderhoud dient een regeling te worden getroffen voor de samenwerking van de door de lidstaten aangewezen centrale autoriteiten. Deze autoriteiten dienen onderhoudsgerechtigden en onderhoudsplichtigen bij te staan bij het in een andere lidstaat doen gelden van hun rechten, door de indiening van verzoeken tot erkenning, uitvoerbaarverklaring en tenuitvoerlegging van gegeven beslissingen, tot wijziging van zodanige beslissingen of tot verkrijging van een beslissing. Zij dienen ook informatie uit te wisselen om onderhoudsplichtigen en onderhoudsgerechtigden te lokaliseren en, voor zover nodig, hun inkomen en vermogen vast te stellen. Zij dienen, ten slotte, onderling samen te werken en algemene informatie uit te wisselen, alsmede de samenwerking van bevoegde autoriteiten van hun lidstaat te bevorderen.

  32. Elke overeenkomstig deze verordening aangewezen centrale autoriteit dient, behoudens welomschreven uitzonderingen, haar eigen kosten te dragen en iedere verzoeker die in haar lidstaat verblijft bij te staan. De maatstaf voor de bepaling van het recht van een persoon om bijstand van een centrale autoriteit te vragen, dient minder streng te zijn dan de aanknopingsfactor „gewone verblijfplaats” die elders in deze verordening wordt gebruikt. Het criterium „verblijfplaats” sluit echter de enkele aanwezigheid uit.

  33. Om onderhoudsgerechtigden en onderhoudsplichtigen volledig te kunnen bijstaan en de grensoverschrijdende inning van levensonderhoud zo goed mogelijk te bevorderen, dienen de centrale autoriteiten te kunnen beschikken over een aantal persoonsgegevens. Deze verordening dient de lidstaten bijgevolg te verplichten ervoor te zorgen dat hun centrale autoriteiten toegang hebben tot deze gegevens bij de overheidsinstanties of -administraties die in het kader van hun gebruikelijke activiteiten over deze gegevens beschikken. Iedere lidstaat dient echter vrij te zijn om te bepalen op welke wijze toegang wordt verleend. Zo zou een lidstaat de overheidsinstanties of -administraties moeten kunnen aanwijzen die overeenkomstig deze verordening de gegevens aan de centrale autoriteit dienen te verstrekken, in voorkomend geval daaronder begrepen de overheidsinstanties of -administraties die reeds zijn aangewezen in het kader van andere regelingen inzake toegang tot gegevens. Wanneer een lidstaat overheidsdiensten of -administraties aanwijst, moet hij ervoor zorgen dat zijn centrale autoriteit overeenkomstig deze verordening toegang kan krijgen tot de gevraagde informatie waarover zij beschikken. Een lidstaat dient voorts zijn centrale autoriteit te kunnen machtigen om toegang te verkrijgen tot de gevraagde informatie waarover enige andere rechtspersoon beschikt en voor de behandeling waarvan deze verantwoordelijk is.

  34. Wat de toegang tot, en het gebruik en de verstrekking van persoonsgegevens betreft, dienen de vereisten van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(13), zoals omgezet in de nationale wetgeving van de lidstaten, in acht te worden genomen.

  35. Voor de toepassing van deze verordening dienen de specifieke voorwaarden voor de toegang tot persoonsgegevens, het gebruik en de verstrekking van deze gegevens evenwel nader te worden omschreven. In dit verband is rekening gehouden met het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming(14). De kennisgeving aan de persoon over wie de informatie is verzameld, dient overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte lidstaat te geschieden. Het dient echter mogelijk te zijn om de kennisgeving uit te stellen om te voorkomen dat de onderhoudsplichtige zijn bezittingen overbrengt en aldus de inning van levensonderhoud in het gedrang brengt.

  36. Gezien de kosten van procedures, dient in een zeer gunstige rechtsbijstandsregeling te worden voorzien, namelijk in een volledige tegemoetkoming in de kosten verbonden aan procedures betreffende onderhoudsverplichtingen jegens kinderen jonger dan 21 jaar die door tussenkomst van de centrale autoriteiten aanhangig worden gemaakt. De bestaande rechtsbijstandsregeling in het kader van de Europese Unie, op grond van Richtlijn 2003/8/EG, dient bijgevolg te worden aangevuld met specifieke regels die een bijzonder regime creëren voor rechtsbijstand op het gebied van onderhoudsverplichtingen. In dat verband dient de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat in uitzonderlijke gevallen de kosten te kunnen verhalen op een verzoeker die kosteloze rechtsbijstand heeft genoten en die in het ongelijk is gesteld, voor zover diens financiële situatie dit toelaat. Dat zou met name het geval zijn voor een bemiddelde persoon die te kwader trouw heeft gehandeld.

  37. Voor andere dan de in de vorige overweging bedoelde onderhoudsverplichtingen dient te worden gewaarborgd dat op het gebied van rechtsbijstand alle partijen dezelfde behandeling krijgen bij de tenuitvoerlegging van een beslissing in een andere lidstaat. Zo dienen de bepalingen betreffende de continuïteit van de rechtsbijstand aldus te worden begrepen dat zij ook voorzien in de verlening van zodanige bijstand aan een partij die, terwijl zij geen rechtsbijstand heeft genoten tijdens de procedure strekkende tot verkrijging of wijziging van een beslissing in de lidstaat van oorsprong, vervolgens in diezelfde lidstaat wel rechtsbijstand heeft genoten in het kader van een verzoek tot tenuitvoerlegging van de beslissing. Ook dient een partij die kosteloos heeft geprocedeerd ten overstaan van een administratieve autoriteit als in bijlage X genoemd, in de lidstaat van tenuitvoerlegging de meest gunstige rechtsbijstand of de ruimste vrijstelling van kosten en uitgaven te genieten, mits zij aantoont dat zij daarvoor in de lidstaat van oorsprong in aanmerking zou zijn gekomen.

  38. Teneinde de kosten voor het vertalen van bewijsstukken te beperken, dient het gerecht waarbij een zaak aanhangig is gemaakt, alleen als dat nodig is vertaling van stukken te verlangen, onverminderd de rechten van de verdediging en de voorschriften voor de betekening en de kennisgeving van stukken.

  39. Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, dienen de lidstaten te worden verplicht de namen en contactgegevens van hun centrale autoriteiten alsook andere informatie aan de Commissie mede te delen. Deze gegevens dienen ter beschikking van de betrokken beroepsbeoefenaren en het publiek te worden gesteld door middel van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie of langs elektronische weg via het bij Besluit 2001/470/EG opgerichte Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken. Voorts dient het gebruik van de in deze verordening vervatte formulieren de communicatie tussen centrale autoriteiten te vereenvoudigen en te versnellen en de elektronische indiening van verzoeken mogelijk te maken.

  40. Er dient een regeling te worden getroffen voor de verhouding tussen deze verordening en de bilaterale of multilaterale overeenkomsten inzake onderhoudsverplichtingen waarbij de lidstaten partij zijn. In dat verband dient te worden bepaald dat de lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst van 23 maart 1962 tussen Zweden, Denemarken, Finland, IJsland en Noorwegen inzake het verhaal van levensonderhoud, deze overeenkomst kunnen blijven toepassen, aangezien zij op het stuk van erkenning en tenuitvoerlegging gunstiger bepalingen bevat dan die waarin deze verordening voorziet. Wat toekomstige bilaterale overeenkomsten met derde landen op het gebied van onderhoudsverplichtingen betreft, dienen de procedures en de voorwaarden voor machtiging van lidstaten om zelf met derde landen over dergelijke overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten, te worden vastgesteld in het kader van de besprekingen over een desbetreffend Commissievoorstel.

  41. Voor de berekening van de in deze verordening voorziene termijnen dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden(15), te worden toegepast.

  42. De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(16).

  43. De Commissie dient met name te worden gemachtigd om elke wijziging van de formulieren die in deze verordening zijn voorzien, aan te nemen volgens de in artikel 3 van Besluit 1999/468/EG bedoelde raadplegingsprocedure. Voor de opstelling van de lijst van administratieve autoriteiten die onder deze verordening vallen, dient de Commissie evenwel te worden gemachtigd om volgens de in artikel 4 van dat besluit bedoelde beheersprocedure te handelen.

  44. Deze verordening dient Verordening (EG) nr. 44/2001 te wijzigen door in de plaats te treden van de bepalingen daarvan die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen. Onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van de onderhavige verordening dienen de lidstaten vanaf de datum waarop zij van kracht wordt, op onderhoudsverplichtingen de bepalingen van deze verordening over bevoegdheid, erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, en over rechtsbijstand, toe te passen in plaats van die van Verordening (EG) nr. 44/2001.

  45. Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het treffen van een aantal maatregelen om de daadwerkelijke inning van levensonderhoud in grensoverschrijdende gevallen te waarborgen en derhalve het vrije verkeer van personen in de Europese Unie te vergemakkelijken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, mag de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  46. Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.

  47. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze verordening en is bijgevolg niet door de verordening gebonden noch gehouden deze toe te passen. Dat laat onverlet de mogelijkheid voor het Verenigd Koninkrijk om mede te delen dat het voornemens is deze verordening, na de aanneming ervan, overeenkomstig artikel 4 van genoemd protocol te aanvaarden.

  48. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van de voorgestelde verordening, en is daardoor niet gebonden noch gehouden deze toe te passen, onverminderd de mogelijkheid voor Denemarken om, overeenkomstig artikel 3 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(17), de inhoud van de wijzigingen die thans in Verordening (EG) nr. 44/2001 worden aangebracht, toe te passen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

1.

Deze verordening is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.

2.

In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan, de lidstaten waarop deze verordening van toepassing is.

1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „beslissing”, een door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk bevel tot tenuitvoerlegging, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten. Voor de toepassing van de hoofdstukken VII en VIII wordt onder „beslissing” mede verstaan, een in een derde land gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen;

  2. „gerechtelijke schikking”, een schikking inzake onderhoudsverplichtingen die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;

  3. „authentieke akte”,

    1. een akte inzake onderhoudsverplichtingen die als authentieke akte is verleden of geregistreerd in de lidstaat van herkomst en waarvan de authenticiteit:

      1. betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

      2. is vastgesteld door een overheidsinstantie of andere daartoe bevoegd verklaarde instantie, of

    2. een afspraak inzake onderhoudsverplichtingen die met administratieve autoriteiten van de lidstaat van herkomst is gemaakt of die door deze autoriteiten authentiek is verklaard;

  4. „lidstaat van herkomst”, de lidstaat waar, naar gelang van het geval, de beslissing is gegeven, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen, of de authentieke akte is opgesteld;

  5. „lidstaat van tenuitvoerlegging”, de lidstaat waar om tenuitvoerlegging van de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte wordt gevraagd;

  6. „verzoekende lidstaat”, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII verzendt;

  7. „aangezochte lidstaat”, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII in ontvangst neemt;

  8. „Haagse Verdrag-staat”, een staat die partij is bij het Haagse Verdrag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna „het Haagse Verdrag van 2007”), voor zover dit verdrag van toepassing is tussen de Gemeenschap en die staat;

  9. „gerecht van herkomst”, het gerecht dat de ten uitvoer te leggen beslissing heeft gegeven;

  10. „onderhoudsgerechtigde”, elke natuurlijke persoon aan wie levensonderhoud verschuldigd is of van wie gesteld wordt dat levensonderhoud aan hem verschuldigd is;

  11. „onderhoudsplichtige”, elke natuurlijke persoon die levensonderhoud verschuldigd is of ten aanzien van wie gesteld wordt dat hij levensonderhoud verschuldigd is.

2.

Voor de toepassing van deze verordening omvat het begrip „gerecht” ook administratieve autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen, voor zover zij waarborgen bieden wat betreft onpartijdigheid en het horen van de partijen en voor zover hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn

  1. vatbaar zijn voor een rechtsmiddel ten overstaan van een gerechtelijke autoriteit of voor toetsing door een zodanige autoriteit, en

  2. dezelfde kracht en dezelfde uitwerking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aangelegenheid.

Deze administratieve autoriteiten staan vermeld in bijlage X. Deze bijlage is opgesteld en wordt gewijzigd volgens de in artikel 73, lid 2, genoemde beheersprocedure, op verzoek van de lidstaat waar de betrokken administratieve autoriteit gevestigd is.

3.

Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 vervangt het begrip „woonplaats” („domicile”) „nationaliteit” in de lidstaten waar dit begrip in familierechtelijke zaken als aanknopingsfactor wordt gebruikt.

Voor de toepassing van artikel 6 worden partijen die hun woonplaats („domicile”) in verschillende territoriale eenheden van eenzelfde lidstaat hebben, geacht hun gemeenschappelijke woonplaats („domicile”) in die lidstaat te hebben.

Artikel 1 Toepassingsgebied

1.

Deze verordening is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.

2.

In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan, de lidstaten waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 2 Definities

1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „beslissing”, een door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk bevel tot tenuitvoerlegging, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten. Voor de toepassing van de hoofdstukken VII en VIII wordt onder „beslissing” mede verstaan, een in een derde land gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen;

  2. „gerechtelijke schikking”, een schikking inzake onderhoudsverplichtingen die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;

  3. „authentieke akte”,

    1. een akte inzake onderhoudsverplichtingen die als authentieke akte is verleden of geregistreerd in de lidstaat van herkomst en waarvan de authenticiteit:

      1. betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

      2. is vastgesteld door een overheidsinstantie of andere daartoe bevoegd verklaarde instantie, of

    2. een afspraak inzake onderhoudsverplichtingen die met administratieve autoriteiten van de lidstaat van herkomst is gemaakt of die door deze autoriteiten authentiek is verklaard;

  4. „lidstaat van herkomst”, de lidstaat waar, naar gelang van het geval, de beslissing is gegeven, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen, of de authentieke akte is opgesteld;

  5. „lidstaat van tenuitvoerlegging”, de lidstaat waar om tenuitvoerlegging van de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte wordt gevraagd;

  6. „verzoekende lidstaat”, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII verzendt;

  7. „aangezochte lidstaat”, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII in ontvangst neemt;

  8. „Haagse Verdrag-staat”, een staat die partij is bij het Haagse Verdrag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna „het Haagse Verdrag van 2007”), voor zover dit verdrag van toepassing is tussen de Gemeenschap en die staat;

  9. „gerecht van herkomst”, het gerecht dat de ten uitvoer te leggen beslissing heeft gegeven;

  10. „onderhoudsgerechtigde”, elke natuurlijke persoon aan wie levensonderhoud verschuldigd is of van wie gesteld wordt dat levensonderhoud aan hem verschuldigd is;

  11. „onderhoudsplichtige”, elke natuurlijke persoon die levensonderhoud verschuldigd is of ten aanzien van wie gesteld wordt dat hij levensonderhoud verschuldigd is.

2.

Voor de toepassing van deze verordening omvat het begrip „gerecht” ook administratieve autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen, voor zover zij waarborgen bieden wat betreft onpartijdigheid en het horen van de partijen en voor zover hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn

  1. vatbaar zijn voor een rechtsmiddel ten overstaan van een gerechtelijke autoriteit of voor toetsing door een zodanige autoriteit, en

  2. dezelfde kracht en dezelfde uitwerking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aangelegenheid.

Deze administratieve autoriteiten staan vermeld in bijlage X. Deze bijlage is opgesteld en wordt gewijzigd volgens de in artikel 73, lid 2, genoemde beheersprocedure, op verzoek van de lidstaat waar de betrokken administratieve autoriteit gevestigd is.

3.

Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 vervangt het begrip „woonplaats” („domicile”) „nationaliteit” in de lidstaten waar dit begrip in familierechtelijke zaken als aanknopingsfactor wordt gebruikt.

Voor de toepassing van artikel 6 worden partijen die hun woonplaats („domicile”) in verschillende territoriale eenheden van eenzelfde lidstaat hebben, geacht hun gemeenschappelijke woonplaats („domicile”) in die lidstaat te hebben.

HOOFDSTUK II BEVOEGDHEID

In de lidstaten zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

  1. het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

  2. het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, of

  3. het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een met deze verordening verbonden nevenverzoek is, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust, of

  4. het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust.

1.

Partijen kunnen overeenkomen dat ter zake van geschillen die tussen hen zijn gerezen of zullen rijzen in verband met onderhoudsverplichtingen, het volgende gerecht of de volgende gerechten bevoegd zijn:

  1. een gerecht of de gerechten van een lidstaat waar een hunner haar gewone verblijfplaats heeft,

  2. een gerecht of de gerechten van een lidstaat waarvan een hunner de nationaliteit heeft,

  3. in het geval van onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten of voormalige echtgenoten:

    1. het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van hun geschillen in huwelijkszaken, of

    2. een gerecht of de gerechten van de lidstaat waar zij laatstelijk gedurende ten minste één jaar hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gehad.

    De in de punten a), b) of c) genoemde voorwaarden moeten vervuld zijn op het tijdstip waarop de forumkeuzeovereenkomst wordt gesloten of op het tijdstip waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt.

    De bij overeenkomst verleende bevoegdheid is exclusief, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.

2.

De forumkeuzeovereenkomst wordt schriftelijk gesloten. Als schriftelijk wordt aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

3.

Dit artikel is niet van toepassing op geschillen betreffende een onderhoudsverplichting jegens een kind dat jonger is dan 18 jaar.

4.

Indien partijen zijn overeengekomen exclusieve bevoegdheid te verlenen aan een gerecht of de gerechten van een staat die partij is bij het op 30 oktober 2007 te Lugano ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(18) (hierna „Verdrag van Lugano”) en die geen lidstaat is, is dit verdrag, behalve waar het betreft in lid 3 bedoelde geschillen, van toepassing.

Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten.

Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4 en 5 bevoegd is, en indien geen enkel gerecht van een staat die partij is bij het Verdrag van Lugano, maar die geen lidstaat is, op grond van de bepalingen van genoemd verdrag bevoegd is, zijn de gerechten van de lidstaat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen bevoegd.

Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4, 5 en 6 bevoegd is, kunnen de gerechten van een lidstaat in uitzonderingsgevallen kennis nemen van een geschil indien in een derde staat waarmee het geschil nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt.

Het geschil moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

1.

Is een beslissing gegeven in een lidstaat of in een staat die partij is bij het Haagse Verdrag van 2007 waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, dan kan de onderhoudsplichtige niet in een andere lidstaat een procedure aanhangig maken om de beslissing te wijzigen of een nieuwe beslissing te verkrijgen zolang de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats behoudt in de staat waar de beslissing is gegeven.

2.

Lid 1 is niet van toepassing indien:

  1. de partijen overeenkomstig artikel 4 zijn overeengekomen dat de gerechten van die andere lidstaat bevoegd zijn,

  2. de onderhoudsgerechtigde zich op grond van artikel 5 onderwerpt aan de bevoegdheid van de gerechten van die andere lidstaat,

  3. de bevoegde autoriteit in de staat van herkomst die partij is bij het Haagse Verdrag van 2007 haar bevoegdheid tot wijziging van de beslissing of tot het geven van een nieuwe beslissing niet kan uitoefenen of weigert deze uit te oefenen, of

  4. de in de staat van herkomst die partij is bij het Haagse Verdrag van 2007 gegeven beslissing niet kan worden erkend of uitvoerbaar verklaard in de lidstaat waar een procedure tot wijziging van de beslissing of tot verkrijging van een nieuwe beslissing wordt overwogen.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een zaak geacht bij een gerecht te zijn aangebracht:

  1. op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of,

  2. indien het stuk betekend of medegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.

Indien een zaak bij een gerecht van een lidstaat aanhangig is gemaakt waarvoor het volgens deze verordening niet bevoegd is, verklaart het zich ambtshalve onbevoegd.

1.

Indien de verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt het bevoegde gerecht zijn uitspraak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder tijdig genoeg kennis heeft kunnen nemen van de het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk om verweer te kunnen voeren, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2.

In plaats van lid 1 van dit artikel is artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van toepassing indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk volgens die verordening vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat diende te worden verzonden.

3.

Indien de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepassing zijn, is artikel 15 van het Verdrag van s-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken van toepassing ingeval het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig dat verdrag naar het buitenland diende te worden verzonden.

1.

Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen verzoeken aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2.

Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.

1.

Indien samenhangende verzoeken aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.

2.

Indien deze verzoeken in eerste aanleg aanhangig zijn, kan het gerecht waar de zaak het laatst is aangebracht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de desbetreffende verzoeken kennis te nemen en zijn recht de voeging ervan toestaat.

3.

Samenhangend in de zin van dit artikel zijn verzoeken die zo nauw verbonden zijn dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen zouden kunnen worden gegeven.

Door het recht van een lidstaat voorziene voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen.

Artikel 3 Algemene bepalingen

Artikel 4 Forumkeuze

Artikel 5 Bevoegdheid gebaseerd op de verschijning van de verweerder

Artikel 6 Subsidiaire bevoegdheid

Artikel 7 Forum necessitatis

Artikel 8 Beperking ten aanzien van procedures

Artikel 9 Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht

Artikel 10 Toetsing van de bevoegdheid

Artikel 11 Toetsing van de ontvankelijkheid

Artikel 12 Aanhangigheid

Artikel 13 Samenhang

Artikel 14 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

HOOFDSTUK III TOEPASSELIJK RECHT

Artikel 15 Bepaling van het toepasselijke recht

HOOFDSTUK IV ERKENNING, UITVOERBAARHEID EN TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN

Artikel 16 Toepassingsgebied van dit hoofdstuk

AFDELING 1 Beslissingen gegeven in lidstaten die door het Haagse Protocol van 2007 gebonden zijn

Artikel 17 Afschaffing van het exequatur

Artikel 18 Bewarende maatregelen

Artikel 19 Recht om heroverweging te vragen

Artikel 20 Stukken voor de tenuitvoerlegging

Artikel 21 Weigering of schorsing van de tenuitvoerlegging

Artikel 22 Geen gevolgen voor het bestaan van familiebetrekkingen

AFDELING 2 Beslissingen gegeven in een niet door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat

Artikel 23 Erkenning

Artikel 24 Gronden voor weigering van de erkenning

Artikel 25 Aanhouden van de erkenningsprocedure

Artikel 26 Uitvoerbaarheid

Artikel 27 Relatief bevoegd gerecht

Artikel 28 Procedure

Artikel 29 Niet-overlegging van een uittreksel

Artikel 30 Uitvoerbaarverklaring

Artikel 31 Kennisgeving van de beslissing op het verzoek om uitvoerbaarverklaring

Artikel 32 Rechtsmiddelen tegen de beslissing op het verzoek

Artikel 33 Rechtsmiddel tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing

Artikel 34 Weigering of intrekking van een uitvoerbaarverklaring

Artikel 35 Aanhouding van de uitspraak

Artikel 36 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

Artikel 37 Gedeeltelijke uitvoerbaarheid

Artikel 38 Geen belasting, recht of heffing

AFDELING 3 Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 39 Uitvoerbaarheid bij voorraad

Artikel 40 Inroepen van een erkende beslissing

Artikel 41 Procedure van en voorwaarden voor tenuitvoerlegging

Artikel 42 Ontbreken van inhoudelijke toetsing van de beslissing

Artikel 43 Niet-prioritair verhalen van kosten

HOOFDSTUK V TOEGANG TOT DE RECHTER

Artikel 44 Recht op rechtsbijstand

Artikel 45 Inhoud van de rechtsbijstand

Artikel 46 Kosteloze rechtsbijstand voor het via de centrale autoriteiten ingediende verzoek betreffende onderhoudsverplichtingen jegens kinderen

Artikel 47 Niet in artikel C bedoelde gevallen

HOOFDSTUK VI GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN EN AUTHENTIEKE AKTEN

Artikel 48 Toepassing van de verordening op gerechtelijke schikkingen en authentieke akten

HOOFDSTUK VII SAMENWERKING TUSSEN CENTRALE AUTORITEITEN

Artikel 49 Aanwijzing van centrale autoriteiten

Artikel 50 Algemene taken van de centrale autoriteiten

Artikel 51 Specifieke taken van de centrale autoriteiten

Artikel 52 Volmacht

Artikel 53 Verzoek om specifieke maatregelen

Artikel 54 Kosten van de centrale autoriteit

Artikel 55 Verzoek via de centrale autoriteiten

Artikel 56 Toegestane verzoeken

Artikel 57 Inhoud van het verzoek

Artikel 58 Verzending, ontvangst en behandeling van verzoeken en zaken door tussenkomst van de centrale autoriteiten

Artikel 59 Talen

Artikel 60 Vergaderingen

Artikel 61 Toegang voor de centrale autoriteiten tot informatie

Artikel 62 Verstrekking en gebruik van informatie

Artikel 63 Kennisgeving aan de persoon over wie informatie is verzameld

HOOFDSTUK VIII OPENBARE LICHAMEN

Artikel 64 Openbare lichamen in de hoedanigheid van verzoeker

HOOFDSTUK IX ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 65 Legalisatie of soortgelijke formaliteit

Artikel 66 Vertaling van ter staving dienende stukken

Artikel 67 Verhalen van kosten

Artikel 68 Verhouding tot andere communautaire regelgeving

Artikel 69 Verhouding tot bestaande internationale verdragen en overeenkomsten

Artikel 70 Informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld

Artikel 71 Informatie betreffende contactgegevens en talen

Artikel 72 Wijziging van formulieren

Artikel 73 Comité

Artikel 74 Herzieningsclausule

Artikel 75 Overgangsbepalingen

Artikel 76 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIII

BIJLAGE IX

BIJLAGE X

BIJLAGE XI