Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, artikel 53, lid 1, en de artikelen 62 en 114,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. De toezichtmodellen op nationale grondslag zijn niet meer berekend op de financiële mondialisering en de geïntegreerde en onderling verweven Europese financiële markten, waarop vele financiële instellingen grensoverschrijdend actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale bevoegde autoriteiten aan het licht gebracht.
In verscheidene resoluties vóór en tijdens de financiële crisis heeft het Europees Parlement opgeroepen over te gaan tot een meer geïntegreerd Europees toezicht teneinde op Unieniveau voor alle marktdeelnemers een werkelijk vlak speelveld te creëren en rekening te houden met de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie (namelijk in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie, getiteld „Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan”; van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie, van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) — Witboek, van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity en van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur alsook in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus).
In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van Jacques de Larosière ermee belast aanbevelingen op te stellen over hoe het Europese toezichtsstelsel te versterken met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 (verslag-de Larosière) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. Verregaande hervormingen van de toezichtstructuur van de financiële sector in de Unie werden aanbevolen. In het verslag-de Larosière werd tevens aanbevolen een Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFT) op te zetten, dat moet bestaan uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities (ESA), één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en een Europees Comité voor systeemrisico's.
In haar mededeling van 4 maart 2009, getiteld „Op weg naar Europees herstel”, heeft de Commissie voorgesteld met ontwerp-wetgeving tot invoering van het ESFT te komen en in haar mededeling van 27 mei 2009, getiteld „Europees financieel toezicht”, heeft zij nadere bijzonderheden verstrekt over de mogelijke architectuur van dat nieuwe toezichtkader.
In zijn conclusies naar aanleiding van zijn bijeenkomst op 18 en 19 juni 2009 heeft de Europese Raad aanbevolen om een Europees Systeem voor Financieel Toezicht, bestaande uit drie nieuwe ESA, in te stellen. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees „rulebook” dat op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Raad benadrukte dat de ESA ook toezichtbevoegdheden voor ratingbureaus moeten krijgen en verzocht de Commissie concrete voorstellen op te stellen over hoe het ESFT een sterke rol kan spelen in crisissituaties.
Op 23 september 2009 heeft de Commissie voorstellen aangenomen voor drie verordeningen tot oprichting van het ESFT, inclusief de oprichting van de drie ESA.
Opdat het ESFT effectief kan werken, zijn wijzigingen in de rechtshandelingen van de Unie op de werkterreinen van de drie ESA noodzakelijk. Die wijzigingen betreffen de definitie van de reikwijdte van bepaalde bevoegdheden van de ESA, de integratie van bepaalde bevoegdheden die in de rechtshandelingen van de Unie zijn vastgelegd, alsook aanpassingen die strekken tot een vlotte en efficiënte werking van de ESA in de context van het ESFT.
De oprichting van de drie ESA moet vergezeld gaan van de opstelling van één „rulebook” om een consequente harmonisatie en een eenvormige toepassing te garanderen en zo bij te dragen tot een efficiëntere werking van de interne markt.
In de regelgeving tot oprichting van het ESFT wordt bepaald dat de ESA voor de gebieden die specifiek in de relevante wetgeving worden vastgelegd, ontwerpen van technische normen kunnen opstellen die vervolgens moeten worden voorgelegd aan de Commissie, die de normen overeenkomstig de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door middel van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vaststelt. In deze richtlijn moet een eerste reeks van dergelijke gebieden worden bepaald, waarbij het mogelijk moet blijven om in de toekomst andere gebieden toe te voegen.
De toepasselijke wetgeving moet bepalen op welke gebieden de ESA bevoegd zijn om ontwerpen van technische normen op te stellen, en volgens welke procedure deze normen worden vastgesteld. In het geval van gedelegeerde handelingen moeten in de toepasselijke wetgeving de in artikel 290 VWEU bedoelde elementen, voorwaarden en specificaties worden vastgesteld.
Bij het bepalen van gebieden voor technische normen moet een geschikt evenwicht worden nagestreefd tussen de opstelling van één enkel samenstel van geharmoniseerde regels en het voorkomen van onnodig ingewikkelde regelgeving en handhaving. Er moet uitsluitend geopteerd worden voor gebieden waar consistente technische regels beduidend en doeltreffend zullen bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de relevante wetgeving, waarbij gewaarborgd wordt dat beleidsbeslissingen door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie genomen worden overeenkomstig hun gebruikelijke procedures.
De gebieden waarvoor technische normen worden opgesteld, moeten echt technisch van aard zijn, en voor de ontwikkeling ervan moet de expertise van toezichtdeskundigen vereist zijn. De technische normen die in de vorm van gedelegeerde handelingen worden vastgesteld, dienen ertoe de voorwaarden voor een consequente harmonisatie van de regels die in de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde basisinstrumenten zijn vervat, verder te ontwikkelen, te specificeren en te bepalen, doordat zij bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling aanvullen of wijzigen. De technische normen die in de vorm van uitvoeringshandelingen worden vastgesteld, dienen de voorwaarden te bepalen voor de eenvormige toepassing van wettelijk bindende handelingen van de Unie. De technische normen mogen daarom geen beleidskeuzen inhouden.
In het geval van technische reguleringsnormen is het aangewezen gebruik te maken van de in de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit)(4), van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen)(5) en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)(6) bedoelde procedure. Technische uitvoeringsnormen dienen te worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010. De zogenoemde Lamfalussy-aanpak op vier niveaus, die bedoeld is om het reguleringsproces met betrekking tot de financiële wetgeving van de Unie efficiënter en transparanter te maken, is door de Europese Raad bekrachtigd. De Commissie is bevoegdheid verleend om op vele gebieden maatregelen van niveau 2 vast te stellen, en een groot aantal Commissieverordeningen en -richtlijnen van niveau 2 is reeds van kracht. Ingeval de technische reguleringsnormen ontworpen zijn om de voorwaarden voor de toepassing van deze maatregelen van niveau 2 verder te ontwikkelen, te specificeren of te bepalen, mogen zij slechts worden vastgesteld nadat de toepasselijke maatregelen van niveau 2 is vastgesteld, en moeten zij met die niveau 2-maatregel verenigbaar zijn.
Bindende technische normen dragen bij tot één „rulebook” voor wetgeving inzake financiële diensten, zoals is bekrachtigd door de Europese Raad in zijn conclusies van juni 2009. Voor zover bepaalde voorschriften in wetgevingshandelingen van de Unie niet volledig geharmoniseerd zijn, mogen, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel in het toezicht, bindende technische normen ter ontwikkeling, specificering of bepaling van de toepassingsvoorwaarden van deze voorschriften de lidstaten niet beletten extra informatie te eisen of strengere voorschriften vast te stellen. Technische normen moeten de lidstaten derhalve op bepaalde gebieden de mogelijkheid daartoe bieden, wanneer die wetgevingshandelingen in een overeenkomstige discretionaire bevoegdheid voorzien.
Zoals bepaald in de regelgeving tot oprichting van het ESFT dienen de ESA, alvorens de technische normen aan de Commissie voor te leggen, waar aangewezen te dien aanzien openbare raadplegingen te houden en de potentiële kosten en voordelen ervan te analyseren.
Technische normen moeten overgangsmaatregelen met passende termijnen kunnen omvatten wanneer de kosten van onmiddellijke uitvoering buitensporig zouden zijn in vergelijking met de voordelen ervan.
De regelgeving tot oprichting van het ESFT voorziet in een mechanisme om geschillen tussen nationale bevoegde autoriteiten te regelen. Wanneer een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een andere bevoegde autoriteit genomen/niet genomen maatregelen op in de rechtshandelingen van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 bepaalde gebieden waar de toepasselijke wetgeving samenwerking, coördinatie of gezamenlijke besluitvorming door nationale bevoegde autoriteiten van meer dan een lidstaat vereist, zouden de ESA, op verzoek van één van de betrokken bevoegde autoriteiten, de autoriteiten moeten kunnen bijstaan bij het bereiken van overeenstemming binnen de tijdslimiet die bepaald is door de ESA, die daarbij rekening houden met eventuele relevante tijdslimieten in de desbetreffende wetgeving en met de dringendheid en complexiteit van het geschil. Indien een dergelijk geschil voortduurt, zouden de ESA de kwestie moeten kunnen schikken.
De regelgeving tot oprichting van de ESA schrijft voor dat in de wetgeving voor de sector moet worden bepaald op welke aangelegenheden deze schikking van meningsverschillen tussen nationale bevoegde autoriteiten kan worden toegepast. In deze richtlijn moet een eerste reeks van dergelijke aangelegenheden worden bepaald, waarbij het mogelijk moet blijven om in de toekomst andere aangelegenheden toe te voegen. Deze richtlijn mag niet beletten dat de ESA handelen overeenkomstig andere bevoegdheden of dat zij de in hun oprichtingsverordeningen omschreven taken vervullen, niet-bindende bemiddeling daaronder begrepen, en tot een consequente, efficiënte en effectieve toepassing van de rechtshandelingen van de Unie bijdragen. Op gebieden waarop in de toepasselijke wetgevingshandeling reeds één of andere vorm van niet-bindende bemiddeling bestaat, of waar er tijdslimieten zijn vastgesteld voor gezamenlijke besluiten die door één of meer nationale bevoegde autoriteiten moeten worden genomen, zijn er daarenboven wijzigingen nodig, om ervoor te zorgen dat de procedure voor het nemen van een gemeenschappelijk besluit duidelijk is en zo min mogelijk verstoord wordt, maar ook om te garanderen dat, waar nodig, de ESA geschillen kunnen regelen. De bindende procedure voor het beslechten van geschillen is erop gericht oplossingen te vinden in situaties waarin de nationale bevoegde autoriteiten het niet eens kunnen worden over procedurele of inhoudelijke vraagstukken met betrekking tot de naleving van de rechtshandelingen van de Unie.
Deze richtlijn dient derhalve situaties aan te wijzen waarin procedurele of materiële vraagstukken met betrekking tot de naleving van het EU-recht moeten worden opgelost en de nationale bevoegde autoriteiten niet in staat zijn om zelf tot een oplossing te komen. In een dergelijke situatie moet elk van de betrokken nationale bevoegde autoriteiten het vraagstuk kunnen voorleggen aan de betrokken Europese toezichthoudende autoriteit. Deze Europese toezichthoudende autoriteit dient op te treden volgens de oprichtingsverordening en deze richtlijn. Teneinde de kwestie te schikken en de naleving van het recht van de Unie te waarborgen moet de betrokken ETA de betrokken bevoegde autoriteiten bindend kunnen verzoeken bepaalde maatregelen te nemen of het treffen van bepaalde maatregelen na te laten. In de aangelegenheden waarin de toepasselijke rechtshandeling van de Unie de lidstaten discretionaire bevoegdheden verleent, mogen de door een Europese toezichthoudende autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening van discretionaire bevoegdheden door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het recht van de Unie.
Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(7) voorziet in bemiddeling of gezamenlijke besluiten voor het selecteren van belangrijke bijkantoren met het oog op het lidmaatschap van het college van toezichthouders, modelvalidatie en groepsrisicobeoordeling. Op al die gebieden dient via wijzigingen duidelijk te worden aangegeven dat in het geval van een geschil tijdens een gespecificeerde termijn, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) — het geschil mag schikken aan de hand van de in Verordening (EU) nr. 1093/2010 vastgestelde procedure. Deze benadering maakt duidelijk dat, hoewel de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) niet in de plaats dient te treden van de uitoefening van discretionaire bevoegdheden door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het recht van de Unie, geschillen moeten kunnen worden opgelost en de samenwerking versterkt moet kunnen worden voordat een definitief besluit wordt genomen of aan een instelling wordt meegedeeld.
Om te zorgen voor een soepele overgang van de huidige taken van het Comité van Europese bankentoezichthouders, het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité van Europese effectenregelgevers naar de nieuwe ESA, dienen de verwijzingen naar deze Comités in de toepasselijke wetgeving te worden vervangen door verwijzingen naar respectievelijk de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).
Met het oog op de volledige uitvoering van het bij het VWEU ingestelde nieuwe kader dienen de krachtens artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG) toegewezen uitvoeringsbevoegdheden te worden aangepast aan en vervangen door passende bepalingen overeenkomstig de artikelen 290 en 291 VWEU. Die herziening dient binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon haar beslag te krijgen en de resterende krachtens artikel 202 VEG toegewezen bevoegdheden dienen met ingang van die datum te vervallen.
De aanpassing van comitéprocedures aan het VWEU en in het bijzonder aan de artikelen 290 en 291 dient per geval te geschieden. Om rekening te kunnen houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de voorschriften in de bij de onderhavige richtlijn gewijzigde richtlijnen te kunnen specificeren, dient de Commissie de bevoegdheid te krijgen om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het VWEU vast te stellen.
Het Europees Parlement en de Raad dienen te beschikken over een termijn van drie maanden vanaf de datum van kennisgeving om bezwaar aan te tekenen tegen een gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad moet deze termijn ingeval van significante problemen met drie maanden kunnen worden verlengd. Het Europees Parlement en de Raad moeten tevens de andere instellingen in kennis kunnen stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen. Een dergelijke vroegtijdige goedkeuring van gedelegeerde handelingen is met name aangewezen wanneer er termijnen moeten worden gehaald, bijvoorbeeld in het geval van een tijdslimiet die de Commissie volgens de basishandeling moet respecteren voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen.
In de verklaring (nr. 39) bij artikel 290 VWEU, die gehecht is aan de Slotakte van de intergouvernementele conferentie tot aanneming van het Verdrag van Lissabon, nam de conferentie nota van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.
In de door het ESFT opgezette nieuwe toezichtarchitectuur zullen de nationale bevoegde autoriteiten nauw met de ESA moeten samenwerken. Wijzigingen in de toepasselijke wetgeving moeten ervoor zorgen dat er geen wettelijke obstakels bestaan voor de informatie-uitwisselingsverplichtingen in het kader van de verordeningen tot oprichting van de ESA.
Informatie die wordt doorgezonden aan of uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten en de ESA of het ESRB dient te vallen onder de geheimhoudingsplicht waartoe eenieder gehouden is die werkzaam is of is geweest bij de bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen.
In de regelgeving tot oprichting van de ESA is bepaald dat zij contacten kunnen leggen met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen en ondersteuning kunnen verlenen bij de voorbereiding van gelijkwaardigheidsbesluiten betreffende de toezichtregimes in derde landen. Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten(8) en Richtlijn 2006/48/EG dienen te worden gewijzigd om de ESA de mogelijkheid te bieden samenwerkingsovereenkomsten met derde landen te sluiten en informatie uit te wisselen indien die derde landen kunnen garanderen dat het beroepsgeheim beschermd wordt.
De totstandbrenging van één enkele geconsolideerde lijst of register voor elke categorie van financiële instellingen in de Unie, welke momenteel de taak is van de nationale bevoegde autoriteiten, zal de transparantie vergroten en is meer geschikt in de context van de interne financiële markt. De ESA dienen te worden belast met de taak registers en lijsten van financiële actoren in de Unie op te stellen, bekend te maken en regelmatig te actualiseren. Het betreft de registers en lijsten van vergunningen voor kredietinstellingen, die door de nationale bevoegde autoriteiten zijn verleend en eveneens het register van alle beleggingsondernemingen en de lijst van gereglementeerde markten in het kader van Richtlijn 2004/39/EG. Zo dient ook aan de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) de taak te worden toebedeeld de lijst van goedgekeurde prospectussen en de goedkeuringscertificaten in het kader van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten(9), op te stellen, bekend te maken en regelmatig te actualiseren.
Binnen de gebieden waarop de ESA verplicht zijn ontwerpen van technische normen te ontwikkelen, dienen die ontwerpen van technische normen binnen drie jaar na de oprichting van de ESA aan de Commissie te worden voorgelegd, tenzij in de toepasselijke wetgevingshandeling een andere termijn is vastgesteld.
De taken van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) met betrekking tot Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen(10) mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van het Europees Stelsel van centrale banken om, overeenkomstig artikel 127, lid 2, vierde streepje, VWEU, de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen.
De technische normen die de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) dient op te stellen overeenkomstig deze richtlijn en met betrekking tot Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening(11) mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de lidstaten ten aanzien van de prudentiële voorschriften voor die instellingen, zoals vastgesteld in Richtlijn 2003/41/EG.
Krachtens artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2003/71/EG kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de goedkeuring van een prospectus aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat overdragen, mits die bevoegde autoriteit daarmee instemt. Krachtens artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 moeten dergelijke delegatieovereenkomsten ten minste één maand voordat zij van kracht worden, ter kennis van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) worden gebracht. Gezien de ervaring met de overdracht van goedkeuringen in het kader van Richtlijn 2003/71/EG, die in kortere termijnen voorziet, is het evenwel passend artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 niet op deze situatie toe te passen.
De ESA hoeven vooralsnog geen ontwerpen van technische normen op te stellen inzake de bestaande bepalingen die voorschrijven dat de personen die het bedrijf van beleggingsondernemingen, kredietinstellingen en instellingen voor collectieve belegging in effecten feitelijk leiden alsmede hun beheermaatschappijen als voldoende betrouwbaar bekend staan en over voldoende ervaring beschikken om een gezond en prudent beheer te waarborgen. Gezien het belang van deze voorschriften dienen de ESA evenwel bij voorrang richtsnoeren met de beste praktijken vast te stellen en ervoor te zorgen dat de prudentiële en toezichtsprocessen in die zin convergeren. Zij dienen op dezelfde wijze beste praktijken vast te stellen en convergentie te waarborgen met betrekking tot de prudentiële voorschriften inzake de statutaire zetel van deze lichamen.
Het Europees „rulebook”, dat van toepassing is op alle financiële instellingen op de interne markt, dient te zorgen voor een adequate harmonisatie van de criteria en methoden die door de bevoegde autoriteiten worden gehanteerd om het risico van kredietinstellingen te beoordelen. Meer bepaald moet het opstellen van ontwerpen van technische normen met betrekking tot de interne-ratingbenadering, de geavanceerde meetbenadering, alsook het interne model voor de marktrisicobenadering, die op grond van deze richtlijn zullen worden opgesteld, ervoor zorgen dat die benaderingen van hoge kwaliteit en deugdelijk zijn, en dat zij consequent door de bevoegde autoriteiten worden geëvalueerd. De bevoegde autoriteiten moeten op grond van die technische normen financiële instellingen kunnen toestaan om verschillende benaderingen te ontwikkelen die gebaseerd zijn op hun ervaring en specifieke kenmerken, overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2006/48/EG en Richtlijn 2006/49EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen(12) en onverminderd de voorschriften van de toepasselijke technische normen.
Daar de doelstellingen van onderhavige richtlijn, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regelgeving en toezicht te verzekeren, het beschermen van depositohouders, beleggers en begunstigden en aldus van ondernemingen en consumenten, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het handhaven van de stabiliteit en duurzaamheid van het financieel systeem, het beschermen van de reële economie, het vrijwaren van de openbare financiën en het versterken van de internationale coördinatie van het toezicht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
De Commissie dient uiterlijk op 1 januari 2014 verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en aan de Raad over de indiening door de ESA van de in deze richtlijn bedoelde ontwerpen van technische normen en in voorkomend geval passende voorstellen in te dienen.
Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen(13), Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat(14), Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik)(15), Richtlijn 2003/41/EG, Richtlijn 2003/71/EG, Richtlijn 2004/39/EG, Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten(16), Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme(17), Richtlijn 2006/48/EG, Richtlijn 2006/49/EG en Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)(18) moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Wijzigingen in Richtlijn 98/26/EG
Richtlijn 98/26/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:
Artikel 6, lid 3, wordt vervangen door:
„3.De in lid 2 bedoelde lidstaat brengt het Europees Comité voor systeemrisico's, de overige lidstaten en de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(*) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — hierna de „ESMA”) onmiddellijk op de hoogte.
in artikel 10, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:
„1.De lidstaten bepalen welke systemen en respectieve systeembeheerders onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en melden deze bij de ESMA aan en delen haar mee welke autoriteiten zij overeenkomstig artikel 6, lid 2, hebben aangewezen. De ESMA maakt die informatie bekend op haar website.”.
het volgende artikel wordt ingevoegd:
1.De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.
2.De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.”.
„Artikel 10 bis
De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.
De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.”.
Artikel 2 Wijzigingen in Richtlijn 2002/87/EG
Richtlijn 2002/87/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
lid 2 wordt vervangen door:
„2.De overeenkomstig artikel 10 aangewezen coördinator stelt de moederonderneming aan het hoofd van een groep, of bij ontstentenis van een moederonderneming de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector in een groep, in kennis van het feit dat de groep als financieel conglomeraat is aangemerkt, alsmede van de aanwijzing van de coördinator.
De coördinator informeert tevens de bevoegde autoriteiten die vergunningen hebben verleend aan gereglementeerde entiteiten in de groep en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, alsook het bij artikel 54 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit)(*), van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen)(**) en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)(***) opgericht Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (hierna „het Gemengd Comité” genoemd).
het volgende lid wordt toegevoegd:
„3.Het Gemengd Comité maakt de lijst van de als financiële conglomeraten aangemerkte groepen bekend op zijn website en houdt deze actueel. Deze informatie wordt via een hyperlink beschikbaar gemaakt op de website van elk van de Europese toezichthoudende autoriteiten.”.
In artikel 9, lid 2, wordt het volgende punt ingevoegd:
regelmatig geactualiseerde regelingen voorhanden om bij te dragen tot herstel- en saneringsregelingen en -plannen en deze zo nodig te ontwikkelen.”.
De titel van afdeling 3 wordt vervangen door:
„MAATREGELEN TER VERGEMAKKELIJKING VAN AANVULLEND TOEZICHT EN AANVULLENDE BEVOEGDHEDEN VAN HET GEMENGD COMITÉ”.
Het volgende artikel wordt toegevoegd in Afdeling 3:
Het Gemengd Comité ziet overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 toe op een samenhangend sector- en grensoverschrijdend toezicht en op naleving van de wetgeving van de Unie.”.
Artikel 10, lid 1, wordt vervangen door:
„1.Teneinde een adequaat aanvullend toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat te verzekeren, wordt uit de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, met inbegrip van die van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, één enkele coördinator aangewezen die verantwoordelijk is voor de coördinatie en de uitoefening van het aanvullende toezicht. De identiteit van de coördinator wordt bekendgemaakt op de website van het Gemengd Comité.”.
In artikel 11, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:
„De coördinator en de andere relevante bevoegde autoriteiten en, indien nodig, de andere betrokken bevoegde autoriteiten treffen de nodige coördinatieregelingen om het aanvullende toezicht te vergemakkelijken en van een brede juridische basis te voorzien. Bij de coördinatieregelingen kan de coördinator met extra taken worden belast, en kunnen de procedures worden gespecificeerd voor de besluitvorming tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in de artikelen 3 en 4, artikel 5, lid 4, artikel 6, artikel 12, lid 2, en de artikelen 16 en 18, alsmede voor de samenwerking met andere bevoegde autoriteiten.
Overeenkomstig artikel 8 en volgens de in artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vermelde procedure ontwikkelen de ESA, via het Gemengd Comité, richtsnoeren ten behoeve van de convergentie van de toezichtpraktijken met betrekking tot de samenhang tussen coördinatieregelingen voor het toezicht overeenkomstig artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248, lid 4, van Richtlijn 2009/138/EG.”.
In artikel 12, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:
„De bevoegde autoriteiten kunnen tevens, indien zulks voor de uitoefening van hun respectieve taken nodig is, overeenkomstig het bepaalde in de sectorale voorschriften, met betrekking tot de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat informatie uitwisselen met de volgende autoriteiten: de centrale banken, het Europees Stelsel van centrale banken, de Europese Centrale Bank en het Europees Comité voor systeemrisico’s overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s(*).
Het volgende artikel wordt toegevoegd:
1.De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met het Gemengd Comité, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
2.De bevoegde autoriteiten verstrekken het Gemengd Comité overeenkomstig artikel 30 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 alle informatie die het nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken.”.
Artikel 14, lid 1, wordt vervangen door:
„1.De lidstaten zorgen ervoor dat er in hun rechtsgebied geen juridische belemmeringen bestaan die de onder het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht vallende natuurlijke en rechtspersonen, ongeacht of dat al dan niet gereglementeerde entiteiten zijn, beletten om onderling alle informatie uit te wisselen die voor dat aanvullende toezicht relevant is, of informatie uit te wisselen overeenkomstig deze richtlijn en met de Europese toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 35 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, zo nodig via het Gemengd Comité.”.
Artikel 16, tweede alinea, wordt vervangen door:
„Onverminderd artikel 17, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen welke maatregelen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot gemengde financiële holdings kunnen nemen. Overeenkomstig de artikelen 16 en 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 kunnen de ESA, via het Gemengd Comité, richtsnoeren ontwikkelen voor maatregelen ten aanzien van gemengde financiële holdings.”.
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
lid 1 wordt vervangen door:
„1.Onverminderd de sectorale voorschriften verifiëren de bevoegde autoriteiten in het in artikel 5, lid 3, bedoelde geval of de gereglementeerde entiteiten waarvan de moederonderneming haar hoofdbestuur in een derde land heeft, onderworpen zijn aan door de bevoegde autoriteit van dat derde land uitgeoefend toezicht dat gelijkwaardig is met het toezicht uit hoofde van deze richtlijn betreffende het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 2. De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die de coördinator zou zijn indien de in artikel 10, lid 2, bepaalde criteria van toepassing waren op verzoek van de moederonderneming of van een van de gereglementeerde entiteiten die in de Unie een vergunning hebben verkregen, dan wel op haar eigen initiatief.
Die bevoegde autoriteit raadpleegt de andere relevante bevoegde autoriteiten en spant zich tot het uiterste in om te voldoen aan alle toepasselijke richtsnoeren die overeenkomstig de artikelen 16 en 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 via het Gemengd Comité zijn opgesteld.”;
het volgende lid wordt ingevoegd:
„1 bis.Wanneer een bevoegde autoriteit van mening verschilt over een door een andere relevante bevoegde autoriteit uit hoofde van lid 1 genomen besluit, is artikel 19 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van toepassing.”.
Artikel 19, lid 2, wordt vervangen door:
„2.Onverminderd artikel 218, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) onderzoekt de Commissie met de steun van het Gemengd Comité, het Europees Comité voor het bankwezen, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité voor financiële conglomeraten het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.”.
In artikel 20, lid 1, wordt de volgende alinea ingevoegd:
„Deze maatregelen hebben geen betrekking op de aan de Commissie gedelegeerde en verleende bevoegdheid ten aanzien van de in artikel 21 bis vermelde punten.”.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
lid 4 wordt vervangen door:
„4.De ESA kunnen via het Gemengd Comité algemene richtsnoeren verstrekken over de vraag of de regelingen inzake aanvullend toezicht van de bevoegde autoriteiten in derde landen naar verwachting de doelstellingen van het aanvullend toezicht zullen verwezenlijken zoals die in deze richtlijn zijn bepaald voor de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat dat geleid wordt door een entiteit met statutaire zetel in een derde land. De richtsnoeren worden getoetst door het Gemengd Comité, dat rekening houdt met alle wijzigingen in het aanvullend toezicht dat door die bevoegde autoriteiten wordt uitgeoefend.”;
lid 5 wordt vervangen door:
„5.Uiterlijk op 1 december 2011 onderwerpt de Commissie artikel 20 aan een toetsing en dient zij in voorkomend geval passende wetgevingsvoorstellen in met het oog op de volledige toepassing van de gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU en uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU wat deze richtlijn betreft. Onverminderd de reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vervallen de in artikel 21 aan de Commissie toegewezen bevoegdheden tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon blijven bestaan, per 1 december 2012.”.
Het volgende artikel wordt toegevoegd:
1.Om een consequente harmonisatie van deze richtlijn te garanderen, kunnen de ESA, overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen met betrekking tot:
artikel 2, lid 11, om de toepassing van artikel 17 van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad in de context van deze richtlijn nader te bepalen;
artikel 2, lid 17, om de procedures voor de aanwijzing van de „relevante bevoegde autoriteiten” vast te stellen of de criteria daarvoor nader te bepalen;
artikel 3, lid 5, om de alternatieve parameters voor de identificatie van een financieel conglomeraat nader te bepalen.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.
2.Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn te garanderen, kunnen de ESA, overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met betrekking tot:
artikel 6, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de in bijlage I, deel II, bedoelde berekeningsmethodes, onverminderd artikel 6, lid 4;
artikel 7, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de procedures voor het opnemen van elementen in het toepassingsgebied van de definitie van onder superviserende controle staande „risicoconcentraties” als bedoeld in de tweede alinea van artikel 7, lid 2;
artikel 8, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de procedures voor het opnemen van elementen in het toepassingsgebied van de definitie van onder superviserende controle staande „intragroeptransacties” als bedoeld in de derde alinea van artikel 8, lid 2.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 13 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.
„Artikel 9 bis Rol van het Gemengd Comité
Het Gemengd Comité ziet overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 toe op een samenhangend sector- en grensoverschrijdend toezicht en op naleving van de wetgeving van de Unie.”.