Home

Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)(4) moet op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

  2. De doelstellingen van het milieubeleid van de Unie omvatten in het bijzonder behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de gezondheid van de mens en behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Dit beleid berust op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

  3. In het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling (Vijfde Milieuactieprogramma)(5) werd gesteld dat de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling ingrijpende veranderingen in de huidige ontwikkelings-, productie-, consumptie- en gedragspatronen vereist en pleit onder meer voor de beperking van de verspilling van natuurlijke hulpbronnen en voor de voorkoming van verontreiniging. Dit programma noemde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) als een van de doelgebieden voor regelgeving waar het gaat om de toepassing van de uitgangspunten preventie, nuttige toepassing en veilige verwijdering van afval.

  4. Deze richtlijn vormt een aanvulling op de algemene Uniewetgeving inzake afvalbeheer, waaronder Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen(6). Zij verwijst naar de in die richtlijn gebruikte definities, met inbegrip van de definities van afvalstoffen en algemene afvalbeheershandelingen. De definitie van inzameling in Richtlijn 2008/98/EG omvat de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie. Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad(7) voorziet in een kader voor het vaststellen van voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten en maakt de vaststelling mogelijk van specifieke ecologische ontwerpvoorschriften voor energiegerelateerde producten die ook onder deze richtlijn kunnen vallen. Richtlijn 2009/125/EG en de krachtens die richtlijn aangenomen uitvoeringsmaatregelen laten de Uniewetgeving inzake afvalbeheer onverlet. Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur(8) vereist de vervanging van verboden stoffen met betrekking tot alle onder die richtlijn vallende elektrische en elektronische apparatuur (EEA).

  5. Omdat de markt blijft groeien en de innovatiecycli alsmaar korter worden, worden apparaten sneller vervangen en is EEA een snelgroeiende bron van afval. Hoewel Richtlijn 2002/95/EG doeltreffend heeft bijgedragen tot het verminderen van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die zich in nieuwe EEA bevinden, zullen gevaarlijke stoffen zoals kwik, cadmium, lood, zeswaardig chroom, polychloorbifenylen (pcb's) en ozonafbrekende stoffen nog vele jaren lang in AEEA worden aangetroffen. De aanwezigheid van gevaarlijke onderdelen in EEA levert in de afvalfase ernstige moeilijkheden op, en recycling van AEEA vindt niet in voldoende mate plaats. Te weinig recycling resulteert in het verlies van kostbare grondstoffen.

  6. Deze richtlijn heeft ten doel bij te dragen tot duurzame productie en consumptie, in de eerste plaats door preventie van AEEA, en daarnaast door hergebruik, recycling en andere vormen van nuttige toepassing van dergelijke afvalstoffen, teneinde de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen en bij te dragen tot efficiënt hulpbronnengebruik en de terugwinning van waardevolle secundaire grondstoffen. Voorts beoogt deze richtlijn een verbetering van de milieuprestaties van alle marktdeelnemers die bij de levenscyclus van EEA betrokken zijn, zoals producenten, distributeurs en consumenten en in het bijzonder de marktdeelnemers die rechtstreeks betrokken zijn bij de inzameling en verwerking van AEEA. In het bijzonder kunnen verschillen tussen de nationale toepassingen van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid leiden tot substantiële verschillen in de financiële lasten voor ondernemers. Het bestaan van verschillen in nationaal beleid ten aanzien van het beheer van AEEA belemmert de doeltreffendheid van het recyclingbeleid. Daarom moeten de belangrijkste criteria op Unieniveau worden vastgesteld en moeten minimumnormen voor de verwerking van AEEA worden ontwikkeld.

  7. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op alle betrokken producten en producenten, ongeacht de verkoopstechniek, dus met inbegrip van afstandsverkoop en elektronische handel. In dit verband moeten producenten en distributeurs die kanalen voor afstandsverkoop en elektronische handel gebruiken, voor zover uitvoerbaar, dezelfde verplichtingen hebben, die op dezelfde wijze gehandhaafd moeten worden als voor andere distributiekanalen, om te voorkomen dat die andere distributiekanalen de kosten moeten dragen ingevolge deze richtlijn als een gevolg van AEEA waarvan de apparatuur op afstand of elektronisch is verkocht.

  8. Om te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in een bepaalde lidstaat, moet een producent in die lidstaat zijn gevestigd. Bij wijze van uitzondering moeten lidstaten, ter vermindering van de bestaande belemmeringen voor de goede werking van de interne markt en van de administratieve lasten, producenten die niet op hun grondgebied maar in een andere lidstaat zijn gevestigd, toestaan om een gevolmachtigde aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het voldoen aan de verplichtingen van die producent uit hoofde van deze richtlijn. Daarnaast moeten de administratieve lasten worden verlicht door de procedures voor registratie en rapportering te vereenvoudigen en het betalen van meerdere vergoedingen voor registraties in de afzonderlijke lidstaten te voorkomen.

  9. Deze richtlijn moet van toepassing zijn op alle door consumenten gebruikte EEA alsook op voor bedrijfsmatig gebruik bedoelde EEA. Deze richtlijn dient te gelden zonder afbreuk te doen aan de Uniewetgeving betreffende veiligheids- en gezondheidsvoorschriften ter bescherming van eenieder die in contact komt met AEEA, aan de specifieke Uniewetgeving betreffende afvalbeheer, in het bijzonder Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's alsook afgedankte batterijen en accu's(9), en aan de Uniewetgeving betreffende productontwerp, in het bijzonder Richtlijn 2009/125/EG. Voorbereiding voor hergebruik, nuttige toepassing en recycling van afgedankte koelapparatuur en stoffen, mengsels en onderdelen daarvan, moet plaatsvinden in overeenstemming met de desbetreffende Uniewetgeving, en in het bijzonder met Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen(10), en met Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen(11). De doelstellingen van deze richtlijn kunnen worden verwezenlijkt zonder dat grote vaste installaties, zoals olieplatforms, bagagetransportsystemen op luchthavens of liften, in het toepassingsgebied ervan hoeven te worden opgenomen. Apparatuur die niet specifiek is ontworpen en geïnstalleerd als onderdeel van die installaties en die haar functie kan vervullen ook al maakt zij geen onderdeel uit van die installaties, moet echter ook in het toepassingsgebied van deze richtlijn worden opgenomen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op apparatuur zoals verlichtingsapparatuur en fotovoltaïsche panelen.

  10. In deze richtlijn moeten enkele definities worden opgenomen om het toepassingsgebied ervan te omschrijven. In het kader van een herziening van het toepassingsgebied, moet de definitie van EEA echter verder worden verduidelijkt om de desbetreffende nationale maatregelen en huidige, toegepaste en gevestigde praktijken van de lidstaten nauwer bij elkaar te doen aansluiten.

  11. Voorschriften inzake ecologisch ontwerp ten behoeve van gemakkelijker hergebruik, ontmanteling en nuttige toepassing van AEEA moeten in het kader van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2009/125/EG worden vastgelegd. Voor een optimaal hergebruik en een optimale nuttige toepassing door middel van productontwerp moet de hele levenscyclus van het product in aanmerking worden genomen.

  12. Onder andere doordat zij de producentenverantwoordelijkheid vastlegt, bevordert deze richtlijn dat bij het ontwerp en de productie van EEA ten volle rekening wordt gehouden met reparatie, de mogelijkheid tot verbetering, hergebruik, demontage en recycling daarvan en dat deze aspecten worden vergemakkelijkt.

  13. Teneinde de gezondheid en veiligheid van het personeel van de distributeur dat betrokken is bij het terugnemen en manipuleren van AEEA te waarborgen, dienen de lidstaten overeenkomstig de nationale veiligheids- en gezondheidsvoorschriften alsmede deze van de Unie te bepalen onder welke voorwaarden het terugnemen door de distributeurs kan worden geweigerd.

  14. Gescheiden inzameling is een eerste vereiste om de specifieke behandeling en recycling van AEEA te waarborgen, en is noodzakelijk om het vastgestelde niveau van bescherming van de gezondheid van mens en milieu in de Unie te halen. De consument moet actief bijdragen tot het succes van deze inzameling en moet worden aangemoedigd AEEA in te leveren. Met het oog daarop moeten geschikte voorzieningen voor het inleveren van AEEA, met inbegrip van openbare inzamelpunten waar particuliere huishoudens hun afval ten minste kosteloos moeten kunnen inleveren, worden opgezet. Voor de distributeurs is een belangrijke rol weggelegd om bij te dragen tot het succes van de inzameling van AEEA. Daarom zouden inzamelpunten in detailhandelszaken voor heel kleine AEEA niet mogen vallen onder de registratie- of vergunningsvereisten van Richtlijn 2008/98/EG.

  15. Om in de Unie het vastgestelde beschermingsniveau en de geharmoniseerde milieudoelstellingen te bereiken, dienen de lidstaten passende maatregelen te treffen om de samen met het ongesorteerd stedelijk afval te verwijderen AEEA tot een minimum te beperken en een hoog niveau van gescheiden inzameling van AEEA te bereiken. Om te waarborgen dat de lidstaten doelmatige inzamelingssystemen opzetten, dient te worden verlangd dat zij een hoog inzamelingsniveau van AEEA bereiken, met name voor koel- en vriesapparatuur die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevat, gezien de grote milieueffecten van die stoffen en gezien de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 842/2006 en Verordening (EG) nr. 1005/2009. Uit gegevens in de door de Commissie in 2008 uitgevoerde effectbeoordeling blijkt dat toen reeds 65 % van de in de handel gebrachte EEA gescheiden werd ingezameld, maar dat meer dan de helft daarvan wellicht op onjuiste wijze werd verwerkt of illegaal wordt geëxporteerd en zelfs wanneer het op de juiste wijze werd verwerkt, werd dit niet gerapporteerd. Dat resulteert in milieuschade, het verloren gaan van kostbare secundaire grondstoffen en het leveren van inconsistente gegevens. Om dit te vermijden, moet een ambitieus inzamelingspercentage worden vastgesteld en moet ervoor worden gezorgd dat ingezamelde AEEA op milieuvriendelijke wijze wordt behandeld en op de juiste wijze wordt gerapporteerd. Het is aangewezen om minimumvoorschriften vast te stellen voor de overbrenging van gebruikte EEA waarvan vermoed wordt dat het AEEA is, bij de toepassing waarvan de lidstaten zich kunnen beroepen op de relevante richtsnoeren van de correspondenten die zijn opgesteld ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen(12). Deze minimumvoorschriften moeten in ieder geval dienen om te voorkomen dat ongewenste overbrenging van niet-functionerende EEA naar ontwikkelingslanden plaatsvindt.

  16. Het vaststellen van ambitieuze inzamelingspercentages moet plaatsvinden op basis van de hoeveelheid AEEA die geproduceerd wordt, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de verschillende levenscycli van producten in de lidstaten, met niet-verzadigde markten en met EEA met een lange levenscyclus. Daarom moet op korte termijn een methodologie worden ontwikkeld voor het berekenen van inzamelingspercentages op basis van geproduceerde AEEA. Volgens de huidige ramingen komt een inzamelingspercentage van 85 % van de geproduceerde AEEA ongeveer overeen met een inzamelingspercentage van 65 % van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in de handel is gebracht.

  17. Een specifieke behandeling van AEEA is onontbeerlijk om de verspreiding van verontreinigende stoffen in het gerecycleerde materiaal of in de afvalstroom tegen te gaan. Een dergelijke behandeling vormt de meest doeltreffende manier om te garanderen dat het door de Unie vastgestelde milieubeschermingsniveau wordt bereikt. Installaties of bedrijven die inzamelings-, recycling- en verwerkingsactiviteiten uitvoeren, moeten aan minimale normen voldoen om negatieve milieueffecten in verband met de verwerking van AEEA te voorkomen. De beste beschikbare technieken voor verwerking, nuttige toepassing en recycling dienen te worden gebruikt, mits zij de gezondheid van de mens en een hoog niveau van milieubescherming garanderen. De beste beschikbare technieken voor verwerking, nuttige toepassing en recycling kunnen nader worden bepaald overeenkomstig de procedures van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(13).

  18. Het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's heeft in zijn advies van 19 januari 2009 inzake risicobeoordeling van nanotechnologieproducten opgemerkt dat nanomaterialen die stevig verankerd zijn in grote structuren, bijvoorbeeld in elektronische circuits, tijdens de afval- en recyclingfase kunnen vrijkomen. Ter bewaking van mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu als gevolg van de verwerking van AEEA die nanomaterialen bevat, moet de Commissie beoordelen of specifieke verwerking noodzakelijk is.

  19. De aanpak van de inzameling, de opslag, het vervoer, de verwerking en de recycling van AEEA, alsmede de voorbereiding ervan voor hergebruik dient erop gericht te zijn het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen en grondstoffen te bewaren, alsook waardevolle hulpbronnen die zich in EEA bevinden te recyclen met het oog op een betere grondstoffenvoorziening in de Unie.

  20. Waar van toepassing dient voorrang te worden gegeven aan voorbereiding voor hergebruik van AEEA en van onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen daarvan. Indien dat niet de voorkeur verdient, dient alle gescheiden ingezamelde AEEA voor nuttige toepassing te worden aangeboden en daarbij moet een hoog niveau van recycling en nuttige toepassing worden bereikt. Bovendien dienen producenten te worden gestimuleerd om gerecycleerd materiaal in nieuwe apparatuur te verwerken.

  21. De nuttige toepassing, voorbereiding voor hergebruik en recycling van AEEA moet alleen meetellen voor het behalen van de in deze richtlijn vastgelegde streefcijfers als die nuttige toepassing, voorbereiding voor hergebruik of recycling niet strijdig is met andere op de apparatuur toepasselijke Unie- of nationale wetgeving. Het zorgen voor de juiste voorbereiding voor hergebruik, recycling en terugwinning van AEEA is van groot belang voor een verstandig beheer van hulpbronnen en een optimalisering van de toevoer van hulpbronnen.

  22. De voornaamste uitgangspunten ten aanzien van de financiering met betrekking tot het beheer van AEEA moeten op Unieniveau worden vastgesteld en de financieringsstelsels moeten tot hoge inzamelingspercentages bijdragen alsook tot de toepassing van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid.

  23. Gebruikers van EEA in particuliere huishoudens dienen de mogelijkheid te hebben hun AEEA ten minste kosteloos in te leveren. De producenten dienen ten minste de inzameling door inzamelingsfaciliteiten, en de verwerking, nuttige toepassing en verwijdering van AEEA te financieren. De lidstaten dienen de producenten aan te sporen om de volledige verantwoordelijkheid voor de inzameling van AEEA op te nemen, met name door de financiering van de inzameling van AEEA in de hele afvalketen met inbegrip van de particuliere huishoudens, teneinde ervoor te zorgen dat gescheiden ingezamelde AEEA niet op onjuiste wijze wordt verwerkt of illegaal wordt geëxporteerd, dat uniforme concurrentievoorwaarden tot stand worden gebracht via een harmonisatie van de producentenfinanciering in de hele Unie, en dat de kosten voor de inzameling van deze afvalstoffen — overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt — worden verlegd van de belastingbetaler in het algemeen naar de consument van EEA. Een optimale toepassing van het beginsel producentenverantwoordelijkheid vereist dat elke producent verantwoordelijk is voor de financiering van het beheer van het afval van zijn eigen producten. De producent dient te kunnen kiezen om hetzij individueel hetzij via een collectieve regeling aan die verplichtingen te voldoen. Elke producent die een product in de handel brengt, dient een financiële waarborg te stellen, zodat de kosten voor het beheer van AEEA van weesproducten niet ten laste van de samenleving of van andere producenten kunnen komen. De verantwoordelijkheid voor de financiering van het beheer van de historische voorraad dient te berusten bij de gezamenlijke producenten door middel van collectieve financieringssystemen, en alle producenten die op de markt opereren op het tijdstip waarop de kosten ontstaan, dienen proportioneel in deze systemen bij te dragen. De collectieve systemen mogen niet zodanig zijn dat zij fabrikanten van gespecialiseerde producten, kleine producenten, importeurs of nieuwkomers uitsluiten. Collectieve regelingen kunnen voorzien in verschillende tarieven die gegrond zijn op het gemak waarmee producten en de waardevolle secundaire grondstoffen die zij bevatten, kunnen worden gerecycleerd. Voor producten met een lange levenscyclus die nu onder deze richtlijn vallen, zoals fotovoltaïsche panelen, moet zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande regelingen voor inzameling en nuttige toepassing, mits zij voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

  24. Producenten moet kunnen worden toegestaan om bij de verkoop van nieuwe producten, op vrijwillige basis, de kopers de kosten van milieuvriendelijke inzameling, verwerking en verwijdering van AEEA te tonen. Dit is in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over het actieplan inzake duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid, met name met betrekking tot verstandiger consumeren en groene overheidsopdrachten.

  25. Voorlichting van de gebruikers over het voorschrift dat AEEA niet samen met ongesorteerd stedelijk afval mag worden verwijderd en gescheiden moet worden ingezameld, alsmede over de inzamelingssystemen en over hun eigen rol bij het beheer van AEEA, is onontbeerlijk om de inzameling van AEEA te doen slagen. Dit maakt het nodig dat EEA die in vuilnisbakken of vergelijkbare vormen van stedelijk afvalinzameling zou kunnen terechtkomen, van een duidelijk merkteken wordt voorzien.

  26. De door producenten te verstrekken informatie ter identificatie van onderdelen en materialen is van belang om het beheer, en in het bijzonder de verwerking en de nuttige toepassing of recycling, van AEEA te vergemakkelijken.

  27. De lidstaten dienen er zorg voor te dragen dat met de infrastructuur voor inspectie en controle kan worden nagegaan of deze richtlijn correct ten uitvoer wordt gelegd, onder meer gelet op Aanbeveling 2001/331/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten(14).

  28. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat doeltreffende, proportionele en afschrikkende sancties worden opgelegd aan natuurlijke en rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor afvalbeheer indien zij de bepalingen van deze richtlijn overtreden. Onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade moeten de lidstaten ook maatregelen kunnen nemen om de kosten ingevolge de niet-naleving en de herstelmaatregelen terug te vorderen(15).

  29. Gegevens over het gewicht van EEA die in de Unie in de handel worden gebracht en over het niveau van inzameling, voorbereiding voor hergebruik, met inbegrip van, voor zover mogelijk, voorbereiding voor hergebruik van complete apparaten, nuttige toepassing of recycling en uitvoer van overeenkomstig deze richtlijn ingezamelde AEEA zijn noodzakelijk om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn te kunnen meten. Voor het berekenen van de inzamelingspercentages dient er een gemeenschappelijke methode voor het berekenen van het gewicht van EEA te worden ontwikkeld, waarbij onder meer moet worden onderzocht of dat begrip het werkelijke gewicht van de hele apparatuur omvat in de vorm waarin zij verhandeld wordt, inclusief alle onderdelen, subeenheden, hulpstukken en verbruiksmaterialen, doch exclusief verpakking, batterijen, gebruiksaanwijzingen en handleidingen.

  30. Het is aangewezen de lidstaten de mogelijkheid te bieden om ervoor te opteren sommige bepalingen van deze richtlijn uit te voeren door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde instanties en de betrokken bedrijfssectoren, mits aan bepaalde voorschriften is voldaan.

  31. Teneinde problemen aan te pakken waar lidstaten mee te maken krijgen bij het behalen van de inzamelingspercentages, rekening te houden met de vooruitgang van de wetenschap en techniek en de bepalingen betreffende het bereiken van de streefcijfers inzake nuttige toepassing aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen met betrekking tot overgangsaanpassingen voor bepaalde lidstaten, aanpassingen aan de vooruitgang van wetenschap en techniek en het aannemen van nadere regels inzake AEEA die buiten de Unie wordt uitgevoerd en die wordt meegeteld bij het narekenen of de streefcijfers inzake nuttige toepassing zijn bereikt. Het is van groot belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

  32. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(16).

  33. De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

  34. Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken(17) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

  35. Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage XI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.

  36. Daar de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang van het probleem, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp

Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), ter beperking van de gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en ter verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan, overeenkomstig de artikelen 1 en 4 van Richtlijn 2008/98/EG, waarmee wordt bijgedragen aan een duurzame ontwikkeling.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is als volgt van toepassing op elektrische en elektronische apparatuur (EEA):

  1. vanaf 13 augustus 2012 tot 14 augustus 2018 (overgangsperiode), behoudens lid 3, op EEA die onder de in bijlage I genoemde categorieën valt. Bijlage II bevat een indicatieve lijst van EEA die onder de in bijlage I genoemde categorieën valt;

  2. vanaf 15 augustus 2018, behoudens lid 3 en 4, op alle EEA. Alle EEA wordt ingedeeld in de in bijlage III genoemde categorieën. Bijlage IV bevat een niet-beperkende lijst van EEA die onder de in bijlage III genoemde categorieën valt (open toepassingsgebied).

2.

Deze richtlijn geldt onverminderd de voorschriften van de Gemeenschapswetgeving inzake veiligheid en gezondheid en inzake chemische stoffen, met name Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen(18), alsook die van de specifieke Uniewetgeving inzake afvalstoffenbeheer en productontwerp.

3.

Deze richtlijn is niet van toepassing op de hierna genoemde EEA:

  1. apparatuur die noodzakelijk is voor de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van lidstaten, met inbegrip van wapens, munitie en oorlogsmateriaal voor specifiek militaire doeleinden;

  2. apparatuur die specifiek is ontworpen en geïnstalleerd om deel uit te maken van andere apparatuur welke is uitgesloten van of niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, die haar functie alleen kan vervullen als zij deel uitmaakt van laatstbedoelde apparatuur;

  3. gloeilampen.

4.

Behalve op de in lid 3 vermelde apparatuur is deze richtlijn vanaf 15 augustus 2018 niet van toepassing op de hierna genoemde EEA:

  1. apparatuur die is ontworpen om de ruimte ingestuurd te worden;

  2. grote, niet-verplaatsbare industriële werktuigen;

  3. grote, vaste installaties, met uitzondering van apparatuur die niet specifiek is ontworpen en geïnstalleerd als onderdeel van zulke installaties;

  4. vervoermiddelen voor personen of goederen, met uitzondering van elektrische tweewielers zonder typegoedkeuring;

  5. niet voor de weg bestemde mobiele machines die uitsluitend voor beroepsmatig gebruik ter beschikking zijn gesteld;

  6. apparatuur die speciaal is ontworpen uitsluitend voor doeleinden van onderzoek en ontwikkeling en die alleen door een bedrijf aan een ander bedrijf ter beschikking wordt gesteld;

  7. medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, wanneer deze hulpmiddelen naar verwachting vóór het einde van hun levensduur infectieus zijn, en actieve implanteerbare medische hulpmiddelen.

5.

Uiterlijk 14 augustus 2015 beziet de Commissie het toepassingsgebied van deze richtlijn, dat is vastgelegd in punt b) van lid 1, met inbegrip van de parameters voor het maken van het onderscheid tussen grote en kleine apparatuur in bijlage III, opnieuw, en brengt zij dienaangaande verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad. Dit verslag is, indien nodig, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 3 Definities

1.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) „elektrische en elektronische apparatuur” of „EEA” :
apparaten die afhankelijk zijn van elektrische stromen of elektromagnetische velden om naar behoren te werken en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden en die bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1 000 volt bij wisselstroom en 1 500 volt bij gelijkstroom;
b) „grote, niet-verplaatsbare industriële installaties” :
groot geheel van machines, apparatuur en/of onderdelen die samen werken voor een bepaalde toepassing, op een vaste plaats door vakmensen worden geïnstalleerd of afgebroken en door vakmensen worden gebruikt en onderhouden in een industriële productieomgeving of een centrum voor onderzoek en ontwikkeling;
c) „grote, vaste installatie” :

een grootschalig samenstel van diverse typen apparaten en eventueel andere hulpmiddelen die:

  1. door vakmensen wordt gemonteerd, geïnstalleerd en afgebroken,

  2. bestemd is voor permanent gebruik als onderdeel van een gebouw of een structuur op een vooraf bepaalde en speciaal daarvoor bestemde plaats, en

  3. uitsluitend door dezelfde speciaal ontworpen apparatuur vervangen kan worden;

d) „niet voor de weg bestemde mobiele machine” :
een machine met een interne krachtbron, waarvan de werking ofwel mobiliteit vereist, ofwel permanente of semipermanente beweging tussen een reeks vaste werklocaties tijdens het werk;
e) „afgedankte elektrische en elektronische apparatuur” of „AEEA” :
elektrische of elektronische apparaten die afvalstoffen zijn in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG, daaronder begrepen alle onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen die deel uitmaken van het product op het moment dat het wordt afgedankt;
f) „producent” :

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ongeacht de verkooptechniek, met inbegrip van communicatie op afstand in de zin van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten(19):

  1. is gevestigd in een lidstaat en onder zijn eigen naam of merk EEA vervaardigt, of EEA laat ontwerpen of vervaardigen die hij onder zijn naam of merk op het grondgebied van die lidstaat verhandelt,

  2. is gevestigd in een lidstaat en op het grondgebied van die lidstaat onder zijn eigen naam of handelsmerk apparatuur wederverkoopt die door andere leveranciers is geproduceerd; hierbij wordt de wederverkoper niet als „producent” aangemerkt wanneer het merkteken van de producent zoals bepaald in punt i) op het apparaat zichtbaar is,

  3. is gevestigd in een lidstaat en in die lidstaat beroepsmatig EEA uit een derde land of een andere lidstaat in de handel brengt, of

  4. via verkoop op afstand EEA rechtstreeks verkoopt aan particuliere huishoudens of aan andere gebruikers dan particuliere huishoudens in een lidstaat, en is gevestigd in een andere lidstaat of in een derde land.

Diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst wordt niet als „producent” aangemerkt, tenzij hij tevens optreedt als producent in de zin van het bepaalde onder de punten i) tot en met iv);

g) „distributeur” :
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die deel uitmaakt van de toeleveringsketen en EEA aanbiedt op de markt. Deze definitie neemt niet weg dat een distributeur ook tezelfdertijd een producent in de zin van punt f) kan zijn;
h) „AEEA van particuliere huishoudens” :
AEEA die afkomstig is van particuliere huishoudens en AEEA die afkomstig is van commerciële, industriële, institutionele en andere bronnen en die naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar is. Afval van EEA die waarschijnlijk zowel door particuliere huishoudens als door andere gebruikers dan particuliere huishoudens wordt gebruikt, wordt in elk geval als AEEA van particuliere huishoudens aangemerkt;
i) „financieringsovereenkomst” :
een lening-, lease-, huur- of afbetalingsovereenkomst of een regeling met betrekking tot enige apparatuur, ongeacht of volgens die overeenkomst of regeling, dan wel volgens een bijkomende overeenkomst of regeling, eigendomsoverdracht van het apparaat zal of kan plaatsvinden;
j) „op de markt aanbieden” :
het in het kader van een commerciële activiteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van een lidstaat;
k) „in de handel brengen” :
het voor het eerst beroepsmatig op de markt aanbieden van een product op het grondgebied van een lidstaat;
l) „afzondering” :
manuele, mechanische, chemische of metallurgische behandeling die ervoor zorgt dat gevaarlijke stoffen, mengsels en onderdelen tijdens het verwerkingsproces in een identificeerbare stroom of als identificeerbaar deel van een stroom zijn afgescheiden. Stoffen, mengsels of onderdelen zijn identificeerbaar als zij kunnen worden gemonitord om te verifiëren of zij worden verwerkt op een wijze die veilig is voor het milieu;
m) „medisch hulpmiddel” :
een medisch hulpmiddel of hulpstuk in de zin van artikel 1, lid 2, onder a) of b), van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen(20), dat EEA is;
n) „medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek” :
een hulpmiddel of hulpstuk voor in-vitrodiagnostiek in de zin van artikel 1, lid 2, onder b) of c), van Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek(21), dat EEA is;
o) „actief implanteerbaar medisch hulpmiddel” :
actief implanteerbaar medisch hulpmiddel in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen(22), dat EEA is.
2.

Voorts zijn de bij artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde definities van „gevaarlijke afvalstof”, „inzameling”, „gescheiden inzameling”, „preventie”, „hergebruik”, „verwerking”, „nuttige toepassing”, „voorbereiding voor hergebruik”, „recycling” en „verwijdering” van toepassing.

Artikel 4 Productontwerp

De lidstaten stimuleren, onverminderd de voorschriften van de Uniewetgeving inzake het goed functioneren van de interne markt en inzake productontwerp, met inbegrip van Richtlijn 2009/125/EG, samenwerking tussen producenten en recycleerders, en maatregelen ter bevordering van ontwerp en productie van EEA, met name met oog voor het vergemakkelijken van het hergebruik, de ontmanteling en de nuttige toepassing van AEEA en de onderdelen en materialen daarvan. In deze context nemen de lidstaten passende maatregelen opdat de eisen inzake ecologisch ontwerp die gericht zijn op het vergemakkelijken van het hergebruik en de verwerking van AEEA, vastgesteld in het kader van Richtlijn 2009/125/EG, worden toegepast en zodat specifieke ontwerpelementen of productieprocessen van de producenten het hergebruik van AEEA niet in de weg staan, tenzij de voordelen van deze elementen of processen zwaarder wegen, bij voorbeeld in verband met milieubescherming en/of veiligheidseisen.

Artikel 5 Gescheiden inzameling

Artikel 6 Verwijdering en vervoer van ingezamelde AEEA

Artikel 7 Inzamelingspercentage

Artikel 8 Passende verwerking

Artikel 9 Vergunningen

Artikel 10 Overbrenging van AEEA

Artikel 11 Streefcijfers inzake nuttige toepassing

Artikel 12 Financiering met betrekking tot AEEA van particuliere huishoudens

Artikel 13 Financiering met betrekking tot AEEA van andere gebruikers dan particuliere huishoudens

Artikel 14 Informatie voor de gebruikers

Artikel 15 Informatie voor de verwerkingsinstallaties

Artikel 16 Registratie, informatie en rapportage

Artikel 17 Gevolmachtigde

Artikel 18 Administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie

Artikel 19 Aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek

Artikel 20 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 21 Comitéprocedure

Artikel 22 Sancties

Artikel 23 Inspecties en controles

Artikel 24 Omzetting

Artikel 25 Intrekking

Artikel 26 Inwerkingtreding

Artikel 27 Adressaten

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIII

BIJLAGE IX

BIJLAGE X

BIJLAGE XI

BIJLAGE XII