Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring
Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),
Overwegende hetgeen volgt:
De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name wanneer dit nodig is voor de goede werking van de interne markt.
Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kunnen dergelijke maatregelen ook regels behelzen, die de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie- en jurisdictiegeschillen beogen.
Op zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en andere beslissingen van gerechtelijke autoriteiten aangewezen als de hoeksteen van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen vast te stellen ter uitvoering van dat beginsel.
De Commissie en de Raad hebben op 30 november 2000 een gemeenschappelijk programma aangenomen betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(3). In dat programma worden maatregelen voor de harmonisatie van collisieregels aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen vergemakkelijken, en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake testamenten en erfopvolging.
Op de bijeenkomst van 4 en 5 november 2004 in Brussel, heeft de Europese Raad een nieuw programma aangenomen, met als titel „Het Haags Programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie”(4). Dat programma benadrukt de noodzaak om een instrument voor zaken betreffende het erfrecht aan te nemen, waarin met name de volgende kwesties worden behandeld: collisie, rechterlijke bevoegdheid, wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van het erfrecht en een Europese erfrechtverklaring.
Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenprogramma aangenomen met als titel „Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger”(5). In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is, maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals erfopvolging en testamenten, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waaronder de openbare orde („ordre public”) en de nationale tradities op dit gebied.
De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.
Om deze doelstellingen te bereiken, moeten in deze verordening bepalingen worden samengebracht inzake rechterlijke bevoegdheid, inzake toepasselijk recht, inzake erkenning — of, naar gelang van het geval, aanvaarding —, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen, en inzake het tot stand brengen van een Europese erfrechtverklaring.
Het toepassingsgebied van deze verordening moet alle burgerrechtelijke aspecten van erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon omvatten, namelijk elke vorm van overgang en overdracht van goederen, rechten en verplichtingen bij overlijden, ongeacht of het gaat om een onder een uiterste wilsbeschikking vrijwillige overgang en overdracht dan wel om overgang in het geval van erfopvolging bij versterf.
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op fiscale zaken noch op administratiefrechtelijke zaken. Het is derhalve aan het nationale recht om te bepalen hoe bijvoorbeeld belastingen en andere geldelijke verplichtingen van publiekrechtelijke aard worden berekend en voldaan, of het nu gaat om belastingen die de erflater op het moment van overlijden verschuldigd is, dan wel enige belastingen in verband met de erfopvolging die door de nalatenschap of begunstigden van de nalatenschap verschuldigd zijn. Het is tevens aan het nationale recht om te bepalen of het vrijgeven van goederen van de nalatenschap aan rechthebbenden onder deze verordening of de inschrijving van goederen van de nalatenschap in een register onderworpen worden aan belastingheffing.
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op andere onderdelen van het burgerlijk recht dan het erfrecht. Een aantal zaken die geacht kunnen worden verband te houden met het erfrecht, dienen ten behoeve van de duidelijkheid uitdrukkelijk te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.
Derhalve dient deze verordening niet van toepassing te zijn op aangelegenheden die verband houden met huwelijksvermogensstelsels, waaronder de in sommige rechtsstelsels bekende huwelijkse voorwaarden voor zover deze geen betrekking hebben op erfopvolging, noch op vermogensstelsels van relatievormen die worden geacht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen te hebben. De autoriteiten die overeenkomstig deze verordening een bepaalde erfopvolging afhandelen, moeten echter, afhankelijk van de situatie, bij het vaststellen van de nalatenschap van de erflater en de onderscheiden erfdelen van de rechthebbenden rekening houden met de vereffening van het huwelijksvermogen of een daarmee te vergelijken vermogen van de erflater.
Ook aangelegenheden die verband houden met de oprichting, het beheer en de ontbinding van trusts moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Dit moet niet worden beschouwd als een algemene uitsluiting van trusts. Bij de oprichting van een trust bij testament of bij de oprichting van een wettelijke trust in het geval van erfopvolging bij versterf, moet het recht dat op grond van deze verordening op de erfopvolging van toepassing is, op de overgang van de goederen en de aanduiding van de rechthebbenden worden toegepast.
Rechten en goederen die op een andere wijze dan door erfopvolging zijn ontstaan of zijn overgedragen, bijvoorbeeld door schenking, moeten eveneens van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Het is niettemin het recht dat krachtens deze verordening is aangewezen als het op de erfopvolging toepasselijke recht, dat bepaalt of schenkingen of andere vormen van beschikking onder de levenden met zakenrechtelijke werking voorafgaand aan het overlijden, het voorwerp zullen uitmaken van inbreng of inkorting met het oog op de berekening van de erfdelen van de rechthebbenden volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht.
Op grond van deze verordening dient het mogelijk te zijn om een recht op onroerende of roerende zaken door erfopvolging tot stand te brengen of te laten overgaan volgens het recht dat op de erfopvolging van toepassing is. De verordening dient echter het beperkte aantal („numerus clausus”) zakelijke rechten zoals het nationale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd dat deze een zakelijk recht op een zaak dat zich in die lidstaat bevindt, erkent als zijn recht een dergelijk zakelijk recht niet kent.
Om de rechthebbenden evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten, die door erfopvolging zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, moet deze verordening erin voorzien dat een onbekend zakelijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht onder het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aanpassing dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd, en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare nationale zakelijk recht te bepalen, kunnen de autoriteiten of bevoegde personen van de staat, waarvan het recht op de erfopvolging van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doeleinde kan gebruik worden gemaakt van de bestaande netwerken voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, en van alle andere kanalen waarlangs een beter inzicht in het buitenlandse recht te krijgen is.
De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, zoals uitdrukkelijk in deze verordening is voorzien, dient andere vormen van aanpassing in het kader van de toepassing van deze verordening onverlet te laten.
De voorwaarden voor de inschrijving van een recht op onroerende en op roerende zaken moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae), om te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de registratie moet plaatsvinden, en welke autoriteiten, zoals het kadaster of een notaris, belast zijn om na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De autoriteiten kunnen in het bijzonder nagaan of het recht van de erflater op de zaken uit de nalatenschap die in het ter inschrijving aangeboden document staan vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan anderszins het bewijs wordt geleverd in overeenstemming met het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om veelvouden van akten te voorkomen, moeten akten die door de bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat zijn opgemaakt en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende autoriteit worden aanvaard. In het bijzonder dient de op grond van deze verordening afgegeven Europese erfrechtverklaring een geldig document te vormen voor de inschrijving van de goederen van de nalatenschap in het register van een lidstaat. Dit laat onverlet dat de bij de registratie betrokken autoriteiten de persoon die om registratie verzoekt, kunnen vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aanvullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de betaling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om registratie verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens of documenten kunnen worden verstrekt.
De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht in een register moeten eveneens van het toepassingsgebied worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de registratie bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, registratie vereist is omwille van de werking erga omnis van de registers of ter bescherming van rechtsgeldige transacties, wordt het tijdstip van verkrijging derhalve door het recht van die lidstaat bepaald.
Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten inzake erfopvolging worden toegepast, te eerbiedigen. Voor de toepassing van deze verordening dient derhalve aan de term „gerecht” een brede betekenis te worden gegeven om niet alleen gerechten in de werkelijke betekenis van het woord te dekken maar ook notarissen en griffies in sommige lidstaten, die in bepaalde erfrechtzaken net zoals gerechten gerechtelijke taken uitvoeren, en ook notarissen en juridische beroepsbeoefenaren in sommige lidstaten, die in bepaalde erfkwesties gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht. Alle gerechten, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verordening vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term „gerecht” geen betrekking te hebben op de niet-gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat, die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om erfrechtzaken te behandelen, zoals notarissen in de meeste lidstaten, wanneer zij, zoals meestal het geval is, geen gerechtelijke taken vervullen.
Krachtens deze verordening moeten notarissen met een bevoegdheid in erfrechtzaken, die bevoegdheid kunnen uitoefenen die zij in de lidstaten op het gebied van erfrecht hebben. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, moet afhangen van de vraag of zij onder het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening vallen.
Akten die door notarissen in de lidstaten in erfrechtzaken zijn opgemaakt, moeten overeenkomstig deze verordening circuleren. Notarissen zijn in de uitoefening van een gerechtelijke functie gebonden aan de bevoegdheidsregels en de circulatie van hun beslissingen moet in overeenstemming met de regels inzake erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschieden. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie zijn notarissen niet aan de bevoegdheidsregels gebonden en de circulatie van de door hen opgemaakte authentieke akten moet voldoen aan de voorschriften betreffende dergelijke akten.
Gelet op de toenemende mobiliteit van burgers en teneinde de goede rechtsbedeling in de Europese Unie te waarborgen en ervoor te zorgen dat er een echte band bestaat tussen de erfopvolging en de lidstaat waar de bevoegdheid wordt uitgeoefend, moet deze verordening erin voorzien dat de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden als algemeen aanknopingspunt geldt voor het bepalen van zowel de bevoegdheid als het toepasselijke recht. Om de gewone verblijfplaats vast te stellen, dient de aangezochte autoriteit zich een oordeel te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze verordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.
In sommige gevallen kan het bepalen van de gewone verblijfplaats van de overledene een complexe zaak blijken. Dit kan het geval zijn indien de erflater om professionele of economische redenen, en soms voor een langere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden. In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft gewoond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in een ervan te vestigen. Indien de erflater onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden, bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden.
Voor het bepalen van het op de erfopvolging toepasselijke recht kan de autoriteit die de erfopvolging behandelt, in uitzonderlijke gevallen — bijvoorbeeld indien de erflater vrij kort voor zijn overlijden naar de staat van zijn gewone verblijfplaats was verhuisd en uit alle omstandigheden blijkt dat hij kennelijk een nauwere band had met een ander land — tot de slotsom komen dat het op de erfopvolging toepasselijke recht niet het recht moet zijn van de staat van de gewone verblijfplaats van de erflater, maar dat van de staat waarmee de erflater de kennelijk nauwere band had. De kennelijk nauwste band mag echter niet als subsidiair aanknopingspunt dienen als de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden moeilijk te bepalen is.
Niets in deze verordening mag een gerecht beletten om mechanismen voor de bestrijding van wetsontduiking toe te passen, zoals fraus legis in het kader van het internationaal privaatrecht.
De voorschriften van deze verordening zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat de autoriteit die de erfopvolging behandelt, in de meeste gevallen, haar eigen recht kan toepassen. In deze verordening worden daarom een aantal mechanismen vastgelegd die in werking treden indien de erflater het recht van de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit heeft gekozen als het recht dat zijn erfopvolging beheerst.
Een van die mechanismen houdt in dat de bij de erfopvolging betrokken partijen bij overeenkomst een forum keuze kunnen maken voor de gerechten van de lidstaat waarvan het recht is gekozen. Per geval moet worden vastgesteld, met name afhankelijk van het onderwerp waarop de forumkeuzeovereenkomst betrekking heeft, of de overeenkomst moet worden gesloten tussen alle bij de erfopvolging betrokken partijen of dat bepaalde partijen kunnen overeenkomen een specifiek onderwerp voor te leggen aan het gerecht van hun keuze, mits de beslissing van dat gerecht niet raakt aan de rechten van de andere partijen betrokken bij de erfopvolging.
Als een erfrechtzaak ambtshalve door een gerecht is ingeleid, zoals dat in bepaalde lidstaten het geval is, dan moet dat gerecht de procedure beëindigen indien de partijen de erfopvolging in de lidstaat van de rechtskeuze willen regelen door middel van een buitengerechtelijke schikking. Indien een erfrechtzaak niet ambtshalve door een gerecht is ingeleid, dan mag deze verordening de partijen niet beletten om de erfopvolging door middel van een buitengerechtelijke schikking te regelen, bijvoorbeeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze, indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit zou ook het geval moeten zijn als het op de erfopvolging toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is.
Om ervoor te zorgen dat de gerechten van alle lidstaten op dezelfde gronden bevoegdheid inzake de erfopvolging kunnen uitoefenen in gevallen waarin de erflater op het tijdstip van overlijden niet zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat had, dient deze verordening limitatief, in een hiërarchische volgorde, de gronden op te sommen, op grond waarvan deze subsidiaire bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
Om in het bijzonder gevallen van rechtsweigering te verhelpen, dient in deze verordening ook een forum necessitatis te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat bij wijze van uitzondering kennis kan nemen van een geschil dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval zou zich kunnen voordoen als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van de rechthebbende redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij in dat land een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegdheid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.
Ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat eenieder die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat of van een wettelijk erfdeel, of houdende beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap kan afleggen, deze verklaring kan afleggen voor de gerechten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in de bij het recht van die lidstaat voorgeschreven vorm. Dit mag niet beletten dat dergelijke verklaringen kunnen worden afgelegd voor andere autoriteiten in die lidstaat die krachtens het nationaal recht bevoegd zijn om verklaringen te ontvangen. Wie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, moet het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis stellen dat dergelijke verklaringen bestaan.
Het dient niet mogelijk te zijn dat een persoon, die zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap wil beperken, dit kan doen door middel van een gewone verklaring die wordt afgelegd voor de gerechten of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, indien hij volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht bij het bevoegde gerecht een specifieke procedure, bijvoorbeeld een „inventarisprocedure”, moet inleiden. Derhalve mag in dat geval een verklaring die door iemand in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats in de aldaar voorgeschreven vorm wordt afgelegd, niet als formeel geldig voor de toepassing van deze verordening worden beschouwd. Ook mogen de stukken die het geding inleiden niet worden beschouwd als verklaringen voor de toepassing van deze verordening
Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in civiele zaken.
Een dergelijke procedureregel is de litispendentieregel, die in werking treedt wanneer dezelfde erfrechtzaak voor verschillende gerechten in verschillende lidstaten aanhangig wordt gemaakt. Deze regel bepaalt welk gerecht de erfrechtzaak verder behandelt.
Aangezien erfrechtzaken in bepaalde lidstaten kunnen worden behandeld door buitengerechtelijke autoriteiten, bijvoorbeeld notarissen, die niet aan de bepalingen inzake bevoegdheid van deze verordening gebonden zijn, is het niet uit te sluiten dat in verschillende lidstaten een buitengerechtelijke schikking en een gerechtelijke procedure of twee buitengerechtelijke schikkingen betreffende dezelfde erfopvolging naast elkaar voorkomen. In een dergelijke situatie moeten de betrokken partijen, zodra zij kennis hebben van de parallelle procedures, onderling overeenkomen op welke manier men verder zal gaan. Bij gebreke van overeenstemming zal de erfopvolging moeten worden behandeld en beslecht door de gerechten die volgens deze verordening bevoegd zijn.
Om burgers zonder verlies aan rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, moet deze verordening het hun mogelijk maken van tevoren het recht te kennen dat op hun nalatenschap van toepassing zal zijn. Geharmoniseerde collisieregels moeten worden vastgesteld om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat de erfopvolging op voorzienbare wijze wordt beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering van de nalatenschap te voorkomen, de gehele erfopvolging beheersen, dat wil zeggen alle bestanddelen ervan, ongeacht hun aard en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.
Deze verordening moet burgers de mogelijkheid bieden om van tevoren de erfopvolging te regelen door middel van een keuze van het op hun nalatenschap toepasselijke recht. Deze keuze moet worden beperkt tot het recht van een staat waarvan zij de nationaliteit bezitten, zodat er een band is tussen de erflater en het gekozen recht en om te voorkomen dat een recht wordt gekozen met het specifieke oogmerk de erfgenamen die recht hebben op een wettelijk erfdeel te kort te doen in hun legitieme verwachtingen.
Een rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt uit de bewoordingen van die beschikking. De rechtskeuze zou kunnen worden beschouwd uit een uiterste wilsbeschikking te blijken indien bijvoorbeeld de erflater daarin heeft verwezen naar bepaalde rechtsregels van de staat van zijn nationaliteit of dat recht anderszins heeft vermeld.
In het kader van deze verordening moet een rechtskeuze ook geldig zijn als het gekozen recht niet in een rechtskeuze ter zake van erfopvolging voorziet. De materiële geldigheid van de rechtskeuze, oftewel de vraag of de rechtskeuze geacht kan worden willens en wetens te zijn gemaakt, moet evenwel beheerst worden door het gekozen recht. Hetzelfde dient te gelden voor de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gewijzigd of herroepen.
Voor de toepassing van deze verordening moet de vaststelling van iemands nationaliteit of meervoudige nationaliteit als een preliminaire vraag worden behandeld. Het vaststellen dat een persoon een onderdaan van een bepaalde staat is, valt buiten het toepassingsgebied van deze verordening en geschiedt volgens het nationale recht, waaronder ook, indien van toepassing, internationale verdragen, met dien verstande dat de algemene beginselen van de Europese Unie ten volle moeten worden geëerbiedigd.
Het recht dat is aangewezen als het op de erfopvolging toepasselijke recht, moet de erfopvolging beheersen vanaf het openvallen van de nalatenschap totdat de eigendom van de bestanddelen van de nalatenschap op de rechthebbenden is overgegaan, zoals in dat recht is bepaald. Het moet mede betrekking hebben op het beheer van de nalatenschap en de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap. Afhankelijk van met name het op de erfopvolging toepasselijke recht, is het mogelijk dat bij de betaling van de schulden van de nalatenschap rekening gehouden wordt met een bepaalde rangorde van de schuldeisers.
De bevoegdheidsregels als bepaald in deze verordening kunnen er in bepaalde gevallen toe leiden dat een gerecht dat bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, niet het recht van zijn eigen staat toepast. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet in een lidstaat waarvan het recht bepaalt dat een beheerder moet worden benoemd, moet deze verordening toestaan dat de aangezochte gerechten van die lidstaten een of meer beheerders volgens hun eigen recht benoemen. Dit mag niet beletten dat partijen ervoor kiezen de erfopvolging door middel van een buitengerechtelijke schikking te regelen in een andere lidstaat waar dat wettelijk mogelijk is. Omwille van een soepele coördinatie tussen het op de erfopvolging toepasselijke recht en het recht van de lidstaat van het aangezochte gerecht, moet het gerecht de persoon of personen tot beheerder benoemen die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht gerechtigd zouden zijn de nalatenschap te beheren, zoals bijvoorbeeld de executeur-testamentair of de erfgenamen zelf of, indien het op de erfopvolging toepasselijke recht dat verlangt, een derde-beheerder. Het gerecht mag echter in bepaalde gevallen, wanneer het nationale recht zulks verlangt, een derde-beheerder benoemen, ook als het op de erfopvolging toepasselijke recht daarin niet voorziet. Wanneer de erflater een executeur-testamentair heeft aangewezen, kunnen zijn bevoegdheden hem niet worden ontnomen tenzij het op de erfopvolging toepasselijke recht in de beëindiging van diens mandaat voorziet.
De bevoegdheden van de in de lidstaat van het aangezochte gerecht benoemde beheerders moeten dezelfde zijn als die waarover zij volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht beschikken. Wanneer bijvoorbeeld de erfgenaam tot beheerder is benoemd, moet hij dus over de beheersbevoegdheden beschikken die het toepasselijke recht een erfgenaam toekent. Wanneer de beheersbevoegdheden uit hoofde van het op de erfopvolging toepasselijke recht onvoldoende zijn voor de bescherming van de goederen van de nalatenschap of van de rechten van de schuldeisers of andere personen die borg stonden voor de schulden van de erflater, kunnen de in de lidstaat van het aangezochte gerecht benoemde beheerders met het oog daarop op residuaire basis beheersbevoegdheden uitoefenen waarin het recht van die lidstaat voorziet. Dergelijke restbevoegdheden zijn bijvoorbeeld: het opmaken van een boedelbeschrijving, de schuldeisers in kennis stellen van het openvallen van de nalatenschap en hen uitnodigen hun vorderingen bekend te maken, en het nemen van voorlopige of bewarende maatregelen om de goederen van de nalatenschap te beschermen. Een beheerder moet bij de uitoefening van zijn restbevoegdheden het op de erfopvolging toepasselijke recht in acht nemen wat betreft de overdracht van de eigendom van goederen van de nalatenschap, met inbegrip van elke rechtshandeling die door rechthebbenden is verricht vóór de aanstelling van de beheerder, aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap en de rechten van de rechthebbenden, waaronder, indien van toepassing, het recht om de erfenis te aanvaarden of verwerpen. Een beheerder kan in dat kader bijvoorbeeld slechts goederen van de nalatenschap vervreemden of schulden van de nalatenschap betalen als het op de erfopvolging toepasselijke recht dat toelaat. Wanneer de benoeming van een derde-beheerder overeenkomstig het op de erfopvolging toepasselijke recht de aansprakelijkheid van de erfgenamen wijzigt, dient deze wijziging te worden geëerbiedigd.
Deze verordening mag schuldeisers of hun vertegenwoordigers niet beletten nadere, door het nationale recht beschikbare maatregelen te nemen, in overeenstemming met de regelgeving van de Unie, teneinde hun rechten te beschermen.
Deze verordening moet mogelijk maken dat potentiële schuldeisers in andere lidstaten waar zich goederen van de nalatenschap bevinden, informatie krijgen over het openvallen van de nalatenschap. In het kader van de toepassing van deze Verordening, moet daarom worden overwogen of een mechanisme kan worden gecreëerd, wellicht via het e-Justice-portaal, om potentiële schuldeisers in andere lidstaten toegang tot relevante informatie te geven, zodat zij hun vorderingen bekend kunnen maken.
Het op de erfopvolging toepasselijke recht moet bepalen wie de rechthebbenden met betrekking tot een gegeven nalatenschap zijn. Onder „rechthebbenden” zal in de meeste rechtsstelsels worden verstaan de erfgenamen, de legatarissen en de personen die recht hebben op een wettelijk erfdeel, al is bijvoorbeeld de rechtspositie van de legatarissen niet in alle rechtsstelsels dezelfde. In sommige rechtsstelsels kan de legataris een rechtstreeks erfdeel ontvangen terwijl hij elders alleen een vordering op de erfgenamen kan krijgen.
Ten behoeve van de rechtszekerheid voor personen die de vererving van hun nalatenschap willen plannen, moet in deze verordening een specifieke collisieregel betreffende de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen worden opgenomen. Eenvormige toepassing van deze regel vereist dat in deze verordening de elementen worden opgesomd die deel uitmaken van de materiële geldigheid. De toetsing van een uiterste wilsbeschikking op haar materiële geldigheid kan leiden tot de conclusie dat de uiterste wilsbeschikking rechtens niet bestaat.
De erfovereenkomst is een vorm van uiterste wilsbeschikking waarvan de toelaatbaarheid en aanvaarding van lidstaat tot lidstaat verschilt. Om het eenvoudiger te maken dat ingevolge een erfovereenkomst verkregen erfrechten in de lidstaten worden aanvaard, moet in deze verordening duidelijk worden aangegeven welk recht van toepassing is op de toelaatbaarheid van zulke overeenkomsten, op de materiële geldigheid ervan, en op de rechtsgevolgen tussen de partijen, met inbegrip van de voorwaarden voor ontbinding van dergelijke overeenkomsten.
Het recht dat volgens deze verordening van toepassing is op de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking en, wat erfovereenkomsten betreft, op de rechtsgevolgen van die overeenkomsten tussen de partijen, moet onverlet laten de rechten van eenieder die, op grond van het op de erfopvolging toepasselijke recht, recht heeft op een wettelijk erfdeel of een ander recht dat hem niet kan worden ontnomen door degene wiens nalatenschap in het geding is.
Daar waar in deze verordening wordt verwezen naar het recht dat van toepassing zou zijn geweest op de nalatenschap van degene die bij uiterste wil beschikt, mocht hij zijn overleden op de dag waarop de uiterste wilsbeschikking, naar gelang van het geval, is opgesteld, gewijzigd of herroepen, moet onder een dergelijke verwijzing een verwijzing worden verstaan naar het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de betrokkene of, indien hij op grond van deze verordening een rechtskeuze heeft gemaakt, naar het recht van de staat van de nationaliteit die hij op de datum van de rechtskeuze bezat.
In deze verordening moet de formele geldigheid van alle schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen worden geregeld op een wijze die overeenkomt met de bepalingen van het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen. De bevoegde autoriteit die bepaalt of een uiterste wilsbeschikking volgens deze verordening formeel geldig is, moet het oneigenlijk tot stand brengen van een internationaal aanknopingspunt met als oogmerk de regels betreffende de formele geldigheid te omzeilen, buiten beschouwing laten.
Voor de toepassing van deze verordening dient elke rechtsregel waarbij de toegestane vormen van uiterste wilsbeschikking worden beperkt op grond van bepaalde persoonlijke kenmerken van de erflater, zoals zijn leeftijd, als vormvoorschrift te worden beschouwd. Dit mag aldus niet worden uitgelegd dat de bekwaamheid van een minderjarige om bij uiterste wil te beschikken wordt bepaald door het recht dat volgens deze verordening de formele geldigheid van een uiterste wilsbeschikking beheerst. Dit recht moet uitsluitend bepalen of een persoonlijke hoedanigheid, bijvoorbeeld minderjarigheid, iemand kan beletten een uiterste wilsbeschikking in een bepaalde vorm op te stellen.
Omwille van economische, familiale of sociale overwegingen gelden voor bepaalde onroerende goederen, ondernemingen en andere specifieke categorieën van goederen, in de lidstaat waar ze zich bevinden, bijzondere regels die de vererving van die goederen beperken of daarop van invloed zijn. Deze verordening moet de toepassing van deze bijzondere regels verzekeren. Deze uitzondering op de toepassing van het op de erfopvolging toepasselijke recht moet echter strikt worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening. Bijgevolg mogen noch de collisieregels waarbij onroerende goederen aan een ander rechtsstelsel worden onderworpen dan roerende goederen, noch de bepalingen waarbij een groter wettelijk erfdeel wordt toegekend dan in het recht dat ingevolge deze verordening van toepassing is, worden beschouwd als bijzondere regels die de vererving van die bepaalde goederen beperken of daarop van invloed zijn.
Teneinde te waarborgen dat gevallen waarin niet vaststaat in welke volgorde twee of meer personen zijn overleden wier erfopvolging door verschillende rechtsstelsel wordt beheerst, op eenvormige wijze worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat geen van de overledenen rechten kan laten gelden op de nalatenschap van de ander of anderen.
In bepaalde omstandigheden kan een nalatenschap zonder rechthebbenden blijven. De verschillende rechtsstelsels voorzien hierin op uiteenlopende wijze. In sommige rechtsstelsels kan de staat de opengevallen nalatenschap als erfgenaam opeisen, ongeacht waar de bestanddelen zich bevinden. In andere rechtsstelsels kan de staat zich slechts de bestanddelen toe-eigenen die zich op zijn grondgebied bevinden. Daarom dient deze verordening een regel te bevatten, waarin wordt bepaald dat de toepassing van het op de erfopvolging toepasselijke recht niet mag uitsluiten dat een lidstaat zich op grond van zijn eigen recht de zich op zijn grondgebied bevindende goederen toe-eigent. Om echter te voorkomen dat de schuldeisers van de nalatenschap door deze regel worden benadeeld, dient een uitzondering te worden toegevoegd krachtens welke de schuldeisers van de nalatenschap hun vorderingen kunnen laten voldoen uit alle bestanddelen van de nalatenschap, ongeacht waar deze zich bevinden.
De collisieregels in deze verordening kunnen leiden tot de toepassing van het recht van een derde staat. Indien dat het geval is, moet rekening worden gehouden met de regels van internationaal privaatrecht van die staat. Als die regels voorzien in terugverwijzing naar hetzij het recht van een lidstaat, hetzij naar het recht van een derde staat die zijn eigen erfrecht zou toepassen, moet in het belang van de internationale consistentie deze terugverwijzing worden aanvaard. Terugverwijzing moet echter worden uitgesloten in het geval de erflater een rechtskeuze heeft gemaakt voor het recht van een derde staat.
Met het oog op het algemeen belang moeten de gerechten en andere in erfrechtzaken bevoegde autoriteiten van de lidstaten in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten, indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten en andere bevoegde autoriteiten de exceptie van openbare orde niet toepassen om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte, een gerechtelijke schikking uit een andere lidstaat te erkennen — of naar gelang het geval, te aanvaarden —, of ten uitvoer te leggen, wanneer dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name artikel 21, dat elke vorm van discriminatie verbiedt.
Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in erfrechtzaken, ongeacht of deze beslissingen in contentieuze of niet-contentieuze procedures zijn gewezen, moeten in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen worden vastgelegd die gelijkaardig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vastgesteld.
Teneinde rekening te houden met de verschillende erfrechtstelsels in de lidstaten, dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van authentieke akten in erfrechtzaken te waarborgen.
Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat moet worden gelet op de aard en de reikwijdte van haar bewijskracht in de lidstaat van herkomst. Het recht van de lidstaat van herkomst bepaalt derhalve welke bewijskracht aan een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat moet worden toegekend.
De „formele geldigheid” van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn dat gegevens omvat zoals de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de autoriteit die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder vallen ook de feitelijke gegevens die door de betrokken autoriteit in de akte zijn vastgesteld, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen hebben afgelegd. Een partij die de formele geldigheid van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.
Het begrip „de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen” moet worden uitgelegd als een materieelrechtelijke verwijzing naar de inhoud ten gronde vastgelegd in de authentieke akte. De in een authentieke akte vastgelegde rechtshandeling kan bijvoorbeeld een overeenkomst tussen partijen over de verdeling van de nalatenschap zijn, maar ook een uiterste wilsbeschikking, erfovereenkomst of andere wilsverklaring. De rechtsbetrekkingen zouden bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op de aanduiding van de erfgenamen en andere rechthebbenden volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht, hun erfdeel, het bestaan van een wettelijk erfdeel, of elke andere regeling volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hierover moeten oordelen volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht.
Het gerecht van een lidstaat waarbij een incidentele vordering wordt ingesteld betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, moet bevoegd zijn om van die vordering kennis te nemen.
Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang de zaak niet is beslecht. Indien de zaak zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, heeft de aangevochten authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die op een daartoe strekkende vordering ongeldig is verklaard, heeft niet langer bewijskracht.
De autoriteit die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt, moet beoordelen of een akte, en in voorkomend geval welke, gelet op de omstandigheden van het concrete geval, de voorrang heeft. Indien uit de omstandigheden niet blijkt of een authentieke akte, dan wel welke, in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de zaak worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde gerechten of, indien de vraag bij incidentele vordering wordt opgeworpen, door het aangezochte gerecht. In geval van onverenigbaarheid van een authentieke akte en een beslissing moet rekening worden gehouden met de bij deze verordening bepaalde weigeringsgronden voor erkenning van een beslissing.
Een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie impliceert dat de erfgenamen, de legatarissen, de executeurs-testamentair en de beheerders van de nalatenschap eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdheden moeten kunnen aantonen in een andere lidstaat, bijvoorbeeld een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden. Om dit te verwezenlijken, moet bij deze verordening worden voorzien in de instelling van een eenvormige verklaring, de Europese erfrechtverklaring (hierna „de erfrechtverklaring”), die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt. Ten einde het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen, mag de erfrechtverklaring niet in de plaats treden van interne documenten met gelijkaardige strekking in de lidstaten.
De autoriteit die de erfrechtverklaring afgeeft, moet de formaliteiten die vereist zijn voor de registratie van onroerende goederen in de lidstaat waar het register wordt gehouden, in acht nemen. Daartoe moet deze verordening voorzien in uitwisseling van informatie over die formaliteiten tussen de lidstaten.
Het gebruik van de erfrechtverklaring mag niet verplicht worden gesteld. Dit betekent dat wie een erfrechtverklaring mag aanvragen, hiertoe niet verplicht is, maar vrijelijk gebruik kan maken van de andere instrumenten die hem op grond van deze verordening ter beschikking staan (beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen). Een persoon of autoriteit die een in een andere lidstaat afgegeven erfrechtverklaring voorgelegd krijgt, kan evenwel niet vragen dat in plaats daarvan een beslissing, authentieke akte of gerechtelijke schikking wordt verstrekt.
De erfrechtverklaring dient te worden afgegeven in de lidstaat waarvan de gerechten op grond van deze verordening bevoegd zijn. Welke autoriteiten bevoegd zijn voor de afgifte van de erfrechtverklaring, hetzij gerechten in de zin van deze verordening, hetzij andere autoriteiten bevoegd in erfrechtzaken, bijvoorbeeld notarissen, moet door elke lidstaat in zijn nationale recht worden bepaald. Elke lidstaat moet tevens zelf bepalen of de autoriteit die de erfrechtverklaring afgeeft andere bevoegde instanties bij de afgifte kan betrekken, bijvoorbeeld instanties die bevoegd zijn om een verklaring op erewoord in plaats van een verklaring onder ede af te nemen. De lidstaten moeten de Commissie de nodige informatie verstrekken betreffende de instanties die de erfrechtverklaring afgeven, zodat deze informatie kan worden bekendgemaakt.
De erfrechtverklaring moet in alle lidstaten dezelfde rechtsgevolgen hebben. De erfrechtverklaring moet niet een zelfstandige executoriale titel zijn, maar moet bewijskracht hebben en moet worden geacht nauwkeurig aan te geven welke elementen zijn vastgesteld krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht of krachtens een ander rechtsstelsel dat van toepassing is op bepaalde elementen, bijvoorbeeld de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking. De bewijskracht van de erfrechtverklaring mag zich niet uitstrekken tot elementen die door deze verordening niet geregeld worden, zoals verwantschapskwesties en de vraag of een bepaald goed eigendom van de erflater was. Hij die betalingen verricht of goederen uit de nalatenschap overdraagt aan iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerechtigd om de betaling of het goed als erfgenaam of legataris in ontvangst te nemen, moet afdoende worden beschermd indien hij, op basis van de in de erfrechtverklaring bevestigde informatie, te goeder trouw heeft gehandeld. Deze bescherming moet ook worden verleend aan hem die, afgaand op de nauwkeurigheid van de in de erfrechtverklaring geattesteerde informatie, goederen uit de nalatenschap koopt of ontvangt van iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerechtigd over die goederen te beschikken. De bescherming moet worden verleend als geldige afschriften van de erfrechtverklaring worden overgelegd. Of de derde persoon de goederen in eigendom werkelijk heeft verkregen, moet niet in deze verordening worden geregeld.
De bevoegde instantie geeft de erfrechtverklaring uit op verzoek. Het origineel van de erfrechtverklaring moet onder de instantie van afgifte blijven; zij moet een of meer gewaarmerkte afschriften ervan verstrekken aan de aanvrager en aan eenieder die een rechtmatig belang aantoont. Dit mag een lidstaat niet beletten om, overeenkomstig het nationale recht inzake openbaarheid van documenten, inzage te verlenen in afschriften van de afgegeven erfrechtverklaring. Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid van beroep tegen beslissingen van de instantie van afgifte, waaronder de beslissing tot weigering. Wanneer een erfrechtverklaring wordt gecorrigeerd, gewijzigd of ingetrokken, stelt de instantie van afgifte eenieder die gewaarmerkte afschriften heeft ontvangen, daarvan in kennis teneinde onrechtmatig gebruik van een gewaarmerkt afschrift te voorkomen.
In verband met de internationale verplichtingen van de lidstaten moet de toepassing van de internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van vaststelling van deze verordening partij zijn, onverlet worden gelaten. Met name wat betreft de formele geldigheid van testamenten en gemeenschappelijke testamenten, moeten de lidstaten die partij zijn bij het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, in plaats van de bepalingen van deze verordening, de bepalingen van dat verdrag kunnen blijven toepassen. De coherentie met de algemene doelstellingen van deze verordening vereist evenwel dat deze verordening tussen de lidstaten voorrang heeft boven de verdragen die exclusief tussen twee of meer lidstaten zijn gesloten en betrekking hebben op aangelegenheden die door deze verordening worden beheerst.
Deze verordening dient niet te beletten dat de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, houdende bepalingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, specifieke bepalingen van dat verdrag, zoals herzien bij de intergouvernementele overeenkomst tussen de staten die partij zijn bij dat verdrag, kunnen blijven toepassen.
Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, moet aan de lidstaten de verplichting worden opgelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake erfrecht mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad(6) is opgericht. Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt voordat de verordening van toepassing wordt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Commissie mede te delen voordat de verordening van toepassing wordt.
Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communicatietechnologie, dient te worden voorzien in standaardformulieren voor de verklaringen die zullen worden afgelegd in verband met de aanvraag van een verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking, en voor de toepassing van een Europese erfrechtverklaring, evenals voor de erfrechtverklaring zelf.
Bij de berekening van de in deze verordening bepaalde termijnen dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden(7) te worden toegepast.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het instellen en het daarop volgend wijzigen van de verklaringen en de formulieren die behoren tot de verklaring van uitvoerbaarheid van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten en die behoren tot de Europese erfrechtverklaring. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(8).
De raadplegingsprocedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen tot vaststelling en vervolgens tot wijziging van de verklaringen en de formulieren die in deze verordening zijn vastgesteld, volgens de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde procedure.
Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vrije verkeer van personen, de mogelijkheid dat burgers de vererving van hun nalatenschap in Unieverband van tevoren regelen, en de bescherming van de rechten van erfgenamen en legatarissen en van personen die de erflater na staan, alsook van schuldeisers van de nalatenschap, niet afdoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en bijgevolg wegens de betekenis en de consequenties van deze verordening beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Deze verordening moet door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten worden toegepast met eerbiediging van deze rechten en beginselen.
Overeenkomstig artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze verordening, en is de verordening niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten. Dat laat de mogelijkheid onverlet dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland meedelen dat zij voornemens zijn deze verordening, na de vaststelling ervan, overeenkomstig artikel 4 van genoemd protocol te aanvaarden.
Overeenkomstig artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Deze verordening is van toepassing op de erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen. Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.
Deze verordening is niet van toepassing op:
-
de staat van natuurlijke personen, familierechtelijke betrekkingen en betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;
-
de bekwaamheid van natuurlijke personen, onverminderd artikel 23, lid 2, onder c), en artikel 26;
-
kwesties die verband houden met verdwijning, vermissing of vermoedelijk overlijden van een natuurlijke persoon;
-
kwesties die verband houden met huwelijksvermogensrecht en met vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;
-
andere onderhoudsverplichtingen dan die welke ontstaan als gevolg van overlijden;
-
de formele geldigheid van mondelinge uiterste wilsbeschikkingen;
-
rechten en goederen die ontstaan, overgaan of worden overgedragen op andere wijze dan door erfopvolging, bijvoorbeeld door middel van schenkingen, gemeenschappelijk eigendom dat overgaat op de langstlevende, pensioenregelingen, verzekeringsovereenkomsten en regelingen van soortgelijke aard, onverminderd artikel 23, lid 2, onder i);
-
kwesties die worden geregeld door het recht dat van toepassing is op vennootschappen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, zoals statutaire bepalingen of clausules in de oprichtingsakte van vennootschappen of andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die bepalen wat er met de aandelen gebeurt bij overlijden van de leden;
-
de ontbinding, de opheffing en de fusie van vennootschappen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid;
-
de oprichting, het beheer en de ontbinding van trusts;
-
de aard van zakelijke rechten, en
-
de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor een dergelijke inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving van dergelijke rechten of van het achterwege blijven daarvan.
Deze verordening laat de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaten inzake kwesties van erfopvolging onverlet.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a) „erfopvolging” :
- de erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon, waaronder wordt begrepen elke vorm van overgang of overdracht van goederen, rechten en verplichtingen naar aanleiding van een overlijden, ongeacht of het gaat om een vrijwillige overgang of overdracht krachtens een uiterste wilsbeschikking, dan wel om een overgang middels erfopvolging bij versterf;
- b) „erfovereenkomst” :
- een overeenkomst, met inbegrip van een uit wederkerige testamentaire beschikkingen voortvloeiende overeenkomst, die, met of zonder tegenprestatie, rechten op de toekomstige nalatenschap of nalatenschappen van een of meer partijen bij de overeenkomst in het leven roept, wijzigt of doet vervallen;
- c) „gemeenschappelijk testament” :
- een door twee of meer personen in een akte opgesteld testament;
- d) „uiterste wilsbeschikking” :
- een testament, een gemeenschappelijk testament of een erfovereenkomst;
- e) „lidstaat van herkomst” :
- de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen, de authentieke akte is verleden of de Europese erfrechtverklaring is afgegeven;
- f) „lidstaat van tenuitvoerlegging” :
- de lidstaat waar om de verklaring van uitvoerbaarheid of de tenuitvoerlegging van de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte wordt verzocht;
- g) „beslissing” :
- een door een gerecht van een lidstaat inzake erfopvolging gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, alsmede de beslissing betreffende de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten;
- h) „gerechtelijke schikking” :
- een schikking inzake erfopvolging die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;
- i) „authentieke akte” :
-
een document inzake erfopvolging dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de formele geldigheid:
-
betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en
-
is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van herkomst gemachtigde instantie.
-
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder het begrip „gerecht” verstaan: elke gerechtelijke autoriteit en alle andere autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren met bevoegdheid in een erfrechtzaak, die rechterlijke functies vervullen of handelen krachtens volmacht van, of onder toezicht van, een gerechtelijke autoriteit, voor zover dergelijke autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren waarborgen bieden wat betreft onpartijdigheid en het horen van partijen, en voor zover hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:
-
vatbaar zijn voor een rechtsmiddel ten overstaan van een gerechtelijke autoriteit of voor toetsing door een zodanige autoriteit, en
-
dezelfde rechtskracht en dezelfde werking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aangelegenheid.
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 79 in kennis van de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren.
Artikel 1 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen. Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.
Deze verordening is niet van toepassing op:
-
de staat van natuurlijke personen, familierechtelijke betrekkingen en betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;
-
de bekwaamheid van natuurlijke personen, onverminderd artikel 23, lid 2, onder c), en artikel 26;
-
kwesties die verband houden met verdwijning, vermissing of vermoedelijk overlijden van een natuurlijke persoon;
-
kwesties die verband houden met huwelijksvermogensrecht en met vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;
-
andere onderhoudsverplichtingen dan die welke ontstaan als gevolg van overlijden;
-
de formele geldigheid van mondelinge uiterste wilsbeschikkingen;
-
rechten en goederen die ontstaan, overgaan of worden overgedragen op andere wijze dan door erfopvolging, bijvoorbeeld door middel van schenkingen, gemeenschappelijk eigendom dat overgaat op de langstlevende, pensioenregelingen, verzekeringsovereenkomsten en regelingen van soortgelijke aard, onverminderd artikel 23, lid 2, onder i);
-
kwesties die worden geregeld door het recht dat van toepassing is op vennootschappen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, zoals statutaire bepalingen of clausules in de oprichtingsakte van vennootschappen of andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die bepalen wat er met de aandelen gebeurt bij overlijden van de leden;
-
de ontbinding, de opheffing en de fusie van vennootschappen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid;
-
de oprichting, het beheer en de ontbinding van trusts;
-
de aard van zakelijke rechten, en
-
de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor een dergelijke inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving van dergelijke rechten of van het achterwege blijven daarvan.
Artikel 2 Bevoegdheid op het gebied van erfopvolging in de lidstaten
Deze verordening laat de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaten inzake kwesties van erfopvolging onverlet.
Artikel 3 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a) „erfopvolging” :
- de erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon, waaronder wordt begrepen elke vorm van overgang of overdracht van goederen, rechten en verplichtingen naar aanleiding van een overlijden, ongeacht of het gaat om een vrijwillige overgang of overdracht krachtens een uiterste wilsbeschikking, dan wel om een overgang middels erfopvolging bij versterf;
- b) „erfovereenkomst” :
- een overeenkomst, met inbegrip van een uit wederkerige testamentaire beschikkingen voortvloeiende overeenkomst, die, met of zonder tegenprestatie, rechten op de toekomstige nalatenschap of nalatenschappen van een of meer partijen bij de overeenkomst in het leven roept, wijzigt of doet vervallen;
- c) „gemeenschappelijk testament” :
- een door twee of meer personen in een akte opgesteld testament;
- d) „uiterste wilsbeschikking” :
- een testament, een gemeenschappelijk testament of een erfovereenkomst;
- e) „lidstaat van herkomst” :
- de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen, de authentieke akte is verleden of de Europese erfrechtverklaring is afgegeven;
- f) „lidstaat van tenuitvoerlegging” :
- de lidstaat waar om de verklaring van uitvoerbaarheid of de tenuitvoerlegging van de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte wordt verzocht;
- g) „beslissing” :
- een door een gerecht van een lidstaat inzake erfopvolging gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, alsmede de beslissing betreffende de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten;
- h) „gerechtelijke schikking” :
- een schikking inzake erfopvolging die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;
- i) „authentieke akte” :
-
een document inzake erfopvolging dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de formele geldigheid:
-
betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en
-
is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van herkomst gemachtigde instantie.
-
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder het begrip „gerecht” verstaan: elke gerechtelijke autoriteit en alle andere autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren met bevoegdheid in een erfrechtzaak, die rechterlijke functies vervullen of handelen krachtens volmacht van, of onder toezicht van, een gerechtelijke autoriteit, voor zover dergelijke autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren waarborgen bieden wat betreft onpartijdigheid en het horen van partijen, en voor zover hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:
-
vatbaar zijn voor een rechtsmiddel ten overstaan van een gerechtelijke autoriteit of voor toetsing door een zodanige autoriteit, en
-
dezelfde rechtskracht en dezelfde werking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aangelegenheid.
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 79 in kennis van de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren.