Home

Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. In de G-20-verklaring "Strengthening the Financial System" van 2 april 2009 werd opgeroepen tot een internationaal samenhangende inspanning om de transparantie, de verantwoording en de regulering van de bankensector te versterken door het kapitaal in de bankensector kwantitatief en kwalitatief te verbeteren zodra het economisch herstel verzekerd is. In die verklaring werd er ook toe opgeroepen een aanvullende niet-risicogebaseerde maatstaf in te voeren om het overmatig gebruik van hefboomfinanciering in het bankwezen aan banden te leggen en een raamwerk voor sterkere liquiditeitsbuffers te ontwikkelen. Op grond van het door de G-20 verleende mandaat bereikte de Group of Central Bank Governors and Heads of Supervision (GHOS) overeenstemming over een aantal maatregelen om de regulering van het bankwezen aan te scherpen. Die maatregelen werden bekrachtigd door de leiders van de G-20 op de top van Pittsburgh van 24 en 25 september 2009 en werden in detail uitgewerkt in december 2009. In juli en september 2010 deed de GHOS twee nieuwe mededelingen over het ontwerp en de kalibratie van die nieuwe maatregelen en in december 2010 publiceerde het Bazels Comité voor bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision - BCBS) de definitieve maatregelen, die bekend staan als het Bazel III-raamwerk.

  2. De Groep op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU, onder voorzitterschap van Jacques de Larosière (de "de Larosière-groep"), verzocht de Unie een sterker geharmoniseerd pakket financiële regulering te ontwikkelen. In het kader van de toekomstige Europese toezichtarchitectuur onderstreepte de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 ook dat er één Europees "rulebook" moet worden opgesteld dat toepasselijk is voor alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen van de interne markt.

  3. In het rapport van de de Larosière-groep van 25 februari 2009 (het de Larosière-rapport) is opgemerkt dat een lidstaat strengere nationale maatregelen moet kunnen vaststellen die in het betreffende land als geschikt worden beschouwd om de financiële stabiliteit te waarborgen, zolang de beginselen van de interne markt en de overeengekomen minimale basisnormen in acht worden genomen.

  4. Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(3) en Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen(4) zijn herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Tal van bepalingen van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG zijn op zowel kredietinstellingen als beleggingsondernemingen van toepassing. Ter wille van de duidelijkheid en om een coherente toepassing van deze bepalingen te verzekeren, moeten zij worden samengevoegd in nieuwe wetgevingshandelingen die zowel op kredietinstellingen als op beleggingsondernemingen van toepassing zijn, namelijk deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van …(5). Ten behoeve van een grotere toegankelijkheid dienen de bepalingen van de bijlagen bij de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG in het dispositief van Richtlijn 2013/36/EU en deze verordening te worden opgenomen.

  5. Deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU moeten samen het juridische kader vormen dat van toepassing is op de toegang tot de werkzaamheden, het toezichtskader en de prudentiële voorschriften voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (gezamenlijk "instellingen" genoemd). Om die reden moet deze verordening in onderlinge samenhang worden gelezen met die Richtlijn.

  6. Richtlijn 2013/36/EU, die gebaseerd is op artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dient onder meer te bevatten de bepalingen betreffende de toegang tot de werkzaamheden van instellingen, de nadere regels voor de governance van die instellingen en het toepasselijke toezichtskader, zoals bepalingen betreffende de vergunningverlening voor de bedrijfsuitoefening, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen, de uitoefening van de vrijheid van vestiging en van het recht op het vrij verrichten van diensten, en de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst in dit verband, alsook de bepalingen inzake het aanvangskapitaal en de toetsing van de kapitaalvereisten (Supervisory Review) van instellingen.

  7. Deze verordening moet onder meer de prudentiële vereisten voor instellingen bevatten die strikt verband houden met de werking van de bancaire markt en de markt voor financiële diensten en bedoeld zijn om de financiële stabiliteit van de marktexploitanten alsook een hoge mate van bescherming van beleggers en deposanten te garanderen. Deze verordening beoogt een doorslaggevende bijdrage te leveren aan de goede werking van de interne markt en dient bijgevolg te worden gebaseerd op de bepalingen van artikel 114 VWEU, uitgelegd conform de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

  8. Hoewel de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG de voorschriften van de lidstaten op het gebied van prudentieel toezicht tot op zekere hoogte hebben geharmoniseerd, bieden zij de lidstaten toch aanzienlijke keuzevrijheid en mogelijkheden om voorschriften vast te stellen die strenger zijn dan de voorschriften van die richtlijnen. Dit resulteert in dusdanige verschillen tussen nationale voorschriften dat zij het grensoverschrijdend verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging zouden kunnen belemmeren, en zodoende een goede werking van de interne markt zouden kunnen belemmeren.

  9. Ter wille van de rechtszekerheid en om in de Unie gelijke mededingingsvoorwaarden te kunnen garanderen, is een voor alle marktdeelnemers geldend uniform pakket regels van cruciaal belang voor de werking van de interne markt. Om marktverstoringen en regelgevingsarbitrage tegen te gaan, moet derhalve door middel van prudentiële minimumvereisten voor maximale harmonisatie worden gezorgd. Dit brengt met zich mee dat de overgangsperioden waarin deze verordening voorziet onontbeerlijk zijn voor de probleemloze uitvoering van deze verordening en om onzekerheid voor de markten te voorkomen.

  10. Gelet op het werk dat de Standards Implementation Group (werkgroep implementatie van standaarden) van het Bazels Comité voor bankentoezicht ("Bazels Comité") verricht met betrekking tot monitoring en evaluatie van de implementatie van het Bazel III-raamwerk voor toetsingsvermogen door de landen die lid zijn van het Comité, moet de Commissie, doorlopend of althans na de publicatie van elk voortgangsverslag door het Bazels Comité, actuele informatie verstrekken over de implementatie en omzetting in nationale wetgeving van het Bazel III-raamwerk in andere belangrijke rechtsgebieden, inclusief een beoordeling van de consistentie van de wetgeving of regulering van andere landen met de internationale minimumstandaard, om verschillen op te sporen die gelijke mededingingsvoorwaarden in het gedrang zouden kunnen brengen.

  11. Om de belemmeringen voor het handelsverkeer en de concurrentieverstoringen die voortvloeien uit verschillen tussen nationale wetgevingen weg te nemen en te voorkomen dat er nog meer belemmeringen voor het handelsverkeer en aanzienlijke concurrentieverstoringen zouden ontstaan, is het bijgevolg nodig een verordening vast te stellen ter bepaling van uniforme voorschriften die in alle lidstaten toepasselijk zijn.

  12. Door de prudentiële vereisten in de vorm van een verordening vast te stellen, zou ervoor worden gezorgd dat deze vereisten rechtstreeks van toepassing zijn. Dit zou voor uniforme voorwaarden zorgen doordat wordt voorkomen dat nationale vereisten onderling verschillen als gevolg van de omzetting van een richtlijn. Deze verordening zou ertoe leiden dat alle instellingen in de hele Unie dezelfde voorschriften volgen, hetgeen ook zou bijdragen aan het vertrouwen in de stabiliteit van instellingen, in het bijzonder in stresssituaties. Een verordening zou ook de regulering minder complex maken en de nalevingskosten van bedrijven verminderen, in het bijzonder voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met grensoverschrijdende werkzaamheden, en concurrentieverstoringen helpen terugdringen. Gelet op het eigen karakter van de vastgoedmarkten, die gekenmerkt worden door economische ontwikkelingen en rechtsmachtverschillen die specifiek zijn voor lidstaten, regio's en lokale gebieden, moeten de bevoegde autoriteiten op basis van de wanbetalingservaring en verwachte marktontwikkelingen in bepaalde gebieden hogere risicogewichten kunnen vaststellen of striktere criteria kunnen toepassen voor blootstellingen gedekt met zekerheid in de vorm van vastgoed.

  13. Op gebieden die niet door deze verordening worden bestreken, zoals dynamische voorzieningen, voorschriften inzake nationale regelingen voor gedekte obligaties die geen verband houden met de behandeling van gedekte obligaties volgens de voorschriften van deze verordening, het verwerven en houden van deelnemingen binnen en buiten de financiële sector voor doeleinden die geen verband houden met de prudentiële vereisten van deze verordening, dienen de bevoegde autoriteiten of de lidstaten nationale voorschriften te kunnen opleggen, voor zover die niet onverenigbaar zijn met deze verordening.

  14. De voornaamste in de Unie opgevolgde aanbevelingen van het rapport Larosière waren de opstelling van één "rulebook" en de schepping van een Europees kader voor macroprudentieel toezicht, die tot doel hadden in combinatie de financiële stabiliteit te waarborgen. Het "rulebook" staat in voor een robuust en uniform regelgevingskader ter bevordering van de werking van de interne markt en belet dat zich mogelijkheden tot regelgevingsarbitrage voordoen. Binnen de interne markt voor financiële diensten kunnen macroprudentiële risico's echter op tal van manieren van elkaar verschillen, met een scala van nationale specifieke factoren, waardoor er variaties kunnen optreden bijvoorbeeld inzake de structuur en de omvang van de bancaire sector in vergelijking met de algehele economie en de kredietcyclus.

  15. Deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU zijn uitgerust met tal van instrumenten ter voorkoming en limitering van macroprudentiële en systeemrisico's, en zorgen aldus voor flexibiliteit terwijl zij tevens garanderen dat het gebruik van die instrumenten adequaat wordt gecontroleerd zodat het functioneren van de interne markt niet belemmerd wordt, en er voorts voor zorgen dat die instrumenten op transparante en samenhangende wijze worden gebruikt.

  16. Naast het in Richtlijn 2013/36/EU opgenomen instrument van de systeemrisicobuffer, moeten, indien macroprudentiële of systeemrisico's een lidstaat aangaan, de aangewezen autoriteiten van de betrokken lidstaat de mogelijkheid hebben die risico's met bepaalde specifieke individuele maatregelen te ondervangen wanneer dat voor de bestrijding van dat risico doeltreffender wordt geacht. Het Europees comité voor systeemrisico's ("ESRB") dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010(6) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) ("EBA") die is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010(7) moeten in de gelegenheid worden gesteld adviezen te verstrekken waarin wordt beoordeeld of de voorwaarden voor dergelijke nationale macroprudentiële maatregelen vervuld zijn, en er moet worden voorzien in een mechanisme van de Unie waarmee wordt belet dat de nationale maatregelen worden genomen indien er zeer sterke aanwijzingen zijn dat niet aan de toepasselijke voorwaarden is voldaan. Hoewel bij deze verordening uniforme microprudentiële voorschriften voor instellingen worden vastgesteld, blijft voor de lidstaten een aansturende rol in het macroprudentieel toezicht weggelegd, vanwege hun deskundigheid en hun bestaande verantwoordelijkheden met betrekking tot financiële stabiliteit. In dit specifieke geval moet, nu het besluit tot vaststelling van nationale macroprudentiële maatregelen bepaalde beoordelingen omvat met betrekking tot risico's die uiteindelijk van invloed kunnen zijn op de macro-economische, fiscale en budgettaire situatie van de lidstaat in kwestie, de bevoegdheid tot afwijzing van de voorgenomen nationale macroprudentiële maatregelen overeenkomstig artikel 291 VWEU worden toegekend aan de Raad, die besluit op voorstel van de Commissie.

  17. Indien de Commissie bij de Raad een voorstel tot afwijzing van nationale macroprudentiële maatregelen heeft ingediend, moet de Raad dat voorstel onverwijld bestuderen en besluiten of de nationale maatregelen al dan niet worden afgewezen. Overeenkomstig het reglement van orde van de Raad(8) kan door een lidstaat of door de Commissie een stemming worden gevraagd. Overeenkomstig artikel 296 VWEU dient de Raad zijn besluit met betrekking tot de in deze verordening aan zijn optreden gestelde voorwaarden met redenen te omkleden. Gezien het belang van het macroprudentiële en het systeemrisico voor de financiële markt van de lidstaat in kwestie en de daaruit voortvloeiende noodzaak snel te reageren, is het belangrijk dat de termijn waarbinnen de Raad moet besluiten op één maand wordt bepaald. Indien de Raad, na uitvoerige bestudering van het door de Commissie ingediende voorstel tot afwijzing van de voorgenomen nationale maatregelen, tot de conclusie komt dat de in deze verordening neergelegde voorwaarden voor het afwijzen van de nationale maatregelen niet vervuld zijn, dient hij zijn besluit steeds op duidelijke en ondubbelzinnige wijze met redenen te omkleden.

  18. Tot aan de harmonisatie van de liquiditeitsvereisten in 2015 en van de hefboomratio in 2018 kunnen de lidstaten deze maatregelen naar eigen goeddunken toepassen, met inbegrip van maatregelen tot limitering van macroprudentiële of systeemrisico's in een bepaalde lidstaat.

  19. Systeemrisicobuffers of individuele maatregelen van lidstaten om systeemrisico's voor die lidstaten te ondervangen, moeten kunnen worden toegepast op de bankensector in het algemeen of op een of meer onderverdelingen van de sector, d.w.z. onderverdelingen van instellingen met gelijksoortige risicoprofielen in hun bedrijfsactiviteiten, dan wel op risicoblootstellingen met betrekking tot een of meer binnenlandse economische of geografische sectoren van de bankensector als geheel.

  20. Indien de aangewezen autoriteiten van twee of meer lidstaten dezelfde veranderingen in de intensiteit van de systeemrisico's of de macroprudentiële risico's constateren die in elke lidstaat op nationaal niveau een risico voor de financiële stabiliteit inhouden en die naar het oordeel van de aangewezen autoriteiten beter door middel van nationale maatregelen kunnen worden ondervangen, kunnen de lidstaten een gezamenlijke kennisgeving doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het ESRB en de EBA. Samen met die kennisgeving aan de Raad, de Commissie, het ESRB en de EBA moeten de lidstaten relevant bewijs indienen, mede omvattende de met bewijs onderbouwde argumenten voor de gezamenlijke kennisgeving.

  21. De Commissie moet voorts gemachtigd worden een gedelegeerde handeling tot tijdelijke verhoging van het niveau van eigenvermogensvereisten,vereisten voor grote risicoblootstellingen en openbaarmakingvereisten vast te stellen. Dergelijke bepalingen moeten één jaar van toepassing zijn, tenzij het Europees Parlement of de Raad binnen drie maanden bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling. De Commissie moet vermelden om welke redenen zij van deze urgentieprocedure gebruikmaakt. De Commissie moet slechts gemachtigd worden strengere prudentiële vereisten op te leggen voor blootstellingen die voortvloeien uit marktontwikkelingen in de Unie of daarbuiten met gevolgen voor alle lidstaten.

  22. Een toetsing van de macroprudentiële regels is op haar plaats opdat de Commissie onder meer kan beoordelen of het macroprudentiële instrumentarium in deze verordening of in Richtlijn 2013/36/EU doeltreffend, doelmatig en transparant is, of er nieuwe instrumenten moeten worden voorgesteld, of de bestaande macroprudentiële instrumenten van deze verordening of van Richtlijn 2013/36/EU voor het ondervangen van soortgelijke risico's elkaar naar behoren dekken en mogelijk in zekere mate overlappen, en wat voor wisselwerking er bestaat tussen internationaal overeengekomen standaarden voor systeemrelevante instellingen en deze verordening casu quo Richtlijn 2013/36/EU.

  23. Wanneer de lidstaten richtsnoeren van algemene strekking aannemen, in het bijzonder op gebieden waar de vaststelling van ontwerpen van technische normen door de Commissie ophanden is, mogen deze richtsnoeren niet indruisen tegen het Unierecht noch de toepassing ervan in het gedrang brengen.

  24. Deze verordening belet de lidstaten niet om, in voorkomend geval, gelijkwaardige vereisten op te leggen aan ondernemingen die niet binnen haar toepassingsgebied vallen.

  25. De in deze verordening vastgelegde algemene prudentiële vereisten worden aangevuld met individuele regelingen die door de bevoegde autoriteiten worden getroffen naar aanleiding van hun doorlopende toetsing van elke instelling afzonderlijk. In Richtlijn 2013/36/EU zou onder meer moeten worden aangegeven welke regelingen toezichthouders kunnen treffen. De bevoegde autoriteiten moeten immers in staat zijn naar eigen inzicht regelingen op te leggen.

  26. Deze verordening mag geen negatieve invloed hebben op het vermogen van bevoegde autoriteiten om specifieke vereisten vast te stellen in het kader van het in Richtlijn 2013/36/EU beschreven proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder (Supervisory Review and Evaluation Process), dat moet worden toegesneden op het specifieke risicoprofiel van instellingen.

  27. Verordening (EU) nr. 1093/2010 strekt tot het verbeteren van de kwaliteit en de consistentie van het nationale toezicht en het versterken van het toezicht op grensoverschrijdende groepen.

  28. Met het oog op de toename van het aantal door deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU aan EBA toevertrouwde taken, dienen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erop toe te zien dat passende personele en financiële middelen beschikbaar worden gesteld.

  29. Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010 dient de EBA op te treden binnen het toepassingsgebied van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG. De EBA dient ook op te treden op het werkterrein van instellingen met betrekking tot zaken die niet rechtstreeks onder genoemde richtlijnen vallen, voor zover haar optreden noodzakelijk is om de effectieve en consistente toepassing van die richtlijnen te waarborgen. In deze verordening dient rekening te worden gehouden met de rol en functie van de EBA en moet worden bijgedragen aan de uitoefening van de in Verordening (EU) nr. 1093/2010 omschreven bevoegdheden van de EBA.

  30. Na de waarnemingsperiode en de volledige uitvoering van een liquiditeitsdekkingsvereiste overeenkomstig deze verordening, moet de Commissie nagaan of de praktische totstandkoming en werking van enkele liquiditeitssubgroepen, alsook de vaststelling of is voldaan aan de criteria inzake een specifieke intragroepbehandeling voor grensoverschrijdende instellingen, kunnen worden vergemakkelijkt door aan de EBA de bevoegdheid toe te kennen om op eigen initiatief een bindende bemiddeling te verrichten met het oog op het bereiken van gezamenlijke beslissingen van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van de artikelen 20 en 21 van deze verordening. Derhalve moet de Commissie op dat moment, als onderdeel van een van de algemene verslagen over de werkzaamheden van de EBA krachtens artikel 81 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, specifiek onderzoeken of aan de EBA een dergelijke bevoegdheid moet worden toegekend, en moet zij de resultaten van dit onderzoek opnemen in haar verslag dat in voorkomend geval vergezeld gaat van passende wetgevingsvoorstellen.

  31. In het rapport de Larosière werd de conclusie getrokken dat microprudentieel toezicht de financiële stabiliteit niet doeltreffend kan waarborgen zonder rekening te houden met ontwikkelingen op macroniveau, terwijl macroprudentieel toezicht niet zinvol is tenzij dit op een of andere manier van invloed kan zijn op het toezicht op microniveau. Nauwe samenwerking tussen de EBA en het ESRB is van fundamenteel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ESRB en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De EBA moet meer bepaald in staat zijn om alle door de bevoegde autoriteiten vergaarde relevante informatie aan het ESRB te bezorgen overeenkomstig de in deze verordening neergelegde rapportageverplichtingen.

  32. Gezien de desastreuze gevolgen van de recente financiële crisis zijn de algemene doelstellingen van deze verordening de economisch nuttige bankactiviteiten die het algemeen belang dienen te stimuleren en onhoudbare financiële speculatie zonder echte toegevoegde waarde te ontmoedigen. Dit impliceert een algemene hervorming van de wijze waarop spaargeld in de richting van productieve investeringen wordt gekanaliseerd. Om een duurzame en diverse banksector in de Unie te waarborgen, moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid krijgen om hogere kapitaalvereisten op te leggen aan systeemrelevante instellingen die ten gevolge van hun bedrijfsactiviteiten een bedreiging kunnen vormen voor de wereldeconomie.

  33. Voor instellingen die aan hun cliënten toebehorende gelden en/of effecten aanhouden, moeten gelijkwaardige financiële vereisten gelden in het belang van gelijke waarborgen voor spaarders en eerlijke concurrentieverhoudingen tussen vergelijkbare groepen instellingen.

  34. Aangezien instellingen op de interne markt rechtstreeks met elkaar concurreren, moeten de vereisten inzake monitoring in de gehele Unie gelijkwaardig zijn, rekening houdend met de verschillende risicoprofielen van de instellingen.

  35. Wanneer het ten behoeve van het toezicht nodig is de omvang van het geconsolideerde eigen vermogen van een groep instellingen te bepalen, dient deze berekening te geschieden overeenkomstig deze verordening.

  36. Volgens deze verordening zijn eigenvermogensvereisten van toepassing op individuele en op geconsolideerde basis, tenzij de bevoegde autoriteiten in door hen passend geachte gevallen geen toezicht op individuele basis toepassen. Individueel, geconsolideerd en grensoverschrijdend geconsolideerd toezicht zijn waardevolle instrumenten bij het toezicht op instellingen.

  37. Om een toereikende solvabiliteit van instellingen binnen een groep te waarborgen, is het van essentieel belang dat de kapitaalvereisten worden toegepast op basis van de geconsolideerde situatie van deze instellingen in de groep. Om te waarborgen dat het eigen vermogen op de juiste wijze binnen de groep wordt verdeeld en waar nodig kan worden ingezet voor de bescherming van spaargelden, dienen de kapitaalvereisten te gelden voor de individuele instellingen binnen een groep, tenzij dit doel op een andere, effectieve wijze kan worden gerealiseerd.

  38. De minderheidsbelangen van financiële tussenholdings die aan de vereisten van deze verordening moeten voldoen op gesubconsolideerde basis, kunnen ook in aanmerking komen, binnen de toepasselijke grenzen, voor het tier 1-kernkapitaal van de groep op geconsolideerde basis, omdat het tier 1-kernkapitaal van een financiële tussenholding dat aan minderheidsbelangen kan worden toegerekend en het gedeelte van datzelfde kapitaal dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend, in voorkomend geval de verliezen van hun dochterondernemingen in gelijke mate opvangen.

  39. Ten aanzien van de bij de berekening van het eigen vermogen en van de toereikendheid ervan voor het risico waaraan een instelling is blootgesteld, en ten aanzien van de bij de risicobepaling te gebruiken boekhoudkundige techniek dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen(9), waarin enkele aanpassingen van de bepalingen van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening(10) zijn vervat, of met Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen(11), naargelang welke voorschriften in het kader van de nationale wetgeving op de boekhouding van instellingen van toepassing zijn.

  40. Omwille van een toereikende solvabiliteit moeten er kapitaalvereisten worden vastgesteld waarbij actiefposten en posten buiten de balanstelling naar risicograad worden gewogen.

  41. Op 26 juni 2004 heeft het BCBS een kaderovereenkomst gesloten over de internationale convergentie van kapitaalmeting en kapitaalvereisten ("het Bazel II-raamwerk"). De bepalingen van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG die in deze verordening zijn overgenomen, komen overeen met de bepalingen van het Bazel II-kapitaalraamwerk. Doordat de aanvullende elementen van het Bazel III-kapitaalraamwerk in deze verordening zijn opgenomen, komt deze bijgevolg overeen met het bepaalde in de Bazel II- en Bazel III-kapitaalraamwerken.

  42. Het is van essentieel belang rekening te houden met de diversiteit van de instellingen in de Unie; daartoe moeten zij kunnen kiezen uit verschillende berekeningsmethoden voor de kapitaalvereisten ten aanzien van het kredietrisico, waarin de risicogevoeligheidsniveaus en de mate van verfijning variëren. Door het gebruik van externe ratings en van door de instellingen zelf opgestelde ramingen van individuele kredietrisicoparameters worden de risicogevoeligheid en de prudentiële soliditeit van de kredietrisicovoorschriften aanzienlijk verbeterd. Instellingen moeten worden aangemoedigd om over te stappen op de risicogevoeliger methoden. Bij de opstelling van de ramingen die nodig zijn voor de toepassing van de in deze verordening vervatte kredietrisicobenaderingen moeten instellingen de door hen gehanteerde processen voor meting en beheer van het kredietrisico verbeteren om over methoden ter bepaling van de voor instellingen geldende wettelijke eigenvermogensvereisten te kunnen beschikken die de aard, de omvang en de complexiteit van de processen van de afzonderlijke instellingen weerspiegelen. In dat opzicht moet de gegevensverwerking in verband met het innemen en beheren van blootstellingen met betrekking tot cliënten worden geacht tevens de ontwikkeling en de validatie van systemen voor beheer en meting van kredietrisico te omvatten. Dit dient niet alleen de rechtmatige belangen van instellingen, maar ook het doel van deze verordening, namelijk verbeterde methoden tot meting en beheer van risico's toe te passen en die tevens voor de wettelijke eigenvermogensvereisten te gebruiken. Desalniettemin vergen risicogevoeliger benaderingen aanzienlijke deskundigheid en middelen, naast een toereikend volume van kwalitatief hoogwaardige gegevens. Instellingen moeten derhalve aan hoge normen voldoen alvorens die benaderingen in het kader van de wettelijke vereisten inzake eigen vermogen toe te passen. In het licht van het lopende werk om te voorzien in achtervangmechanismen voor interne modellen, moet de Commissie een verslag indienen, in voorkomend geval vergezeld van een afzonderlijk wetgevingsvoorstel, over de mogelijkheid de Bazel I-vloer langer toe te passen, in voorkomend geval samen met een wetgevingsvoorstel.

  43. De kapitaalvereisten moeten evenredig zijn aan de te ondervangen risico's. De vereisten moeten met name het risicoverlagende effect van een groot aantal relatief beperkte blootstellingen weerspiegelen.

  44. Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) vormen een van de pijlers van de economie van de Unie door de fundamentele rol die zij spelen bij het creëren van groei en werkgelegenheid. Het herstel en de toekomstige groei van de economie van de Unie zijn in hoge mate afhankelijk van de beschikbaarheid van kapitaal en financiering waarmee in de Unie gevestigde kmo's de investeringen in nieuwe technologie en apparatuur kunnen verrichten die nodig zijn om hun concurrentiekracht te verbeteren. Doordat alternatieve financieringsbronnen slechts in beperkte mate beschikbaar zijn, wegen de gevolgen van de bankencrisis extra door op in de Unie gevestigde kmo's. In de huidige context is het dan ook zaak de financieringskloof voor kmo's te dichten en ervoor te zorgen dat een passende stroom van bankkredieten de kmo's bereikt. Op de kapitaalopslagen voor blootstellingen aan in kmo's belichaamd risico moet een ondersteuningsfactor van 0,7619 in mindering worden gebracht om instellingen in staat te stellen hun kredietverlening aan kmo's te verruimen. Te dien einde moeten de kredietinstellingen de uit de toepassing van de ondersteuningsfactor voortvloeiende vermindering van hun toetsingsvermogen effectief en uitsluitend aanwenden om in een toereikende stroom van kredieten naar in de Unie gevestigde kmo's te voorzien. De bevoegde autoriteiten moeten het totale bedrag aan kmo-blootstellingen bij kredietinstellingen en het totale op het toetsingsvermogen in mindering gebrachte bedrag periodiek bezien.

  45. Overeenkomstig het op 10 januari 2011 door de GHOS bekrachtigde besluit van het BCBS moeten alle aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van een instelling volledig en permanent kunnen worden afgeschreven of volledig in tier 1-kernkapitaal kunnen worden omgezet wanneer het punt van niet-levensvatbaarheid van de instelling wordt bereikt. In het Unierecht moet, als onderdeel van de vereisten in verband met het herstel en de afwikkeling van instellingen, de nodige wetgeving worden opgenomen om ervoor te zorgen dat eigenvermogensinstrumenten onder het mechanisme voor additionele verliesabsorptie vallen. Indien er op 31 december 2015 nog geen wetgeving van de Unie is aangenomen die voorschrijft dat kapitaalinstrumenten volledig en permanent worden afgeschreven of in tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden omgezet wanneer een instelling niet langer als levensvatbaar wordt beschouwd, moet de Commissie onderzoeken en rapporteren of een dergelijke bepaling in deze verordening moet worden opgenomen, en moet zij in het licht van dat onderzoek passende wetgevingsvoorstellen voorleggen.

  46. De bepalingen van deze verordening beantwoorden aan het evenredigheidsbeginsel, met name wat betreft de verschillen in omvang en schaal van de transacties en in het scala van de werkzaamheden van instellingen. Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel houdt tevens in dat voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen zo eenvoudig mogelijke ratingprocedures worden erkend, ook in het kader van de interneratingbenadering ("IRB-benadering"). De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgelegde vereisten evenredig zijn met de aard, de omvang en de complexiteit van de risico's die voortvloeien uit het bedrijfsmodel en de door de instelling verrichte activiteiten. De Commissie dient ervoor te zorgen dat gedelegeerde en uitvoeringshandelingen en technische regulerings- en uitvoeringsnormen stroken met het evenredigheidsbeginsel, zodat de evenredige toepassing van deze verordening gewaarborgd wordt. De EBA dient er daarom voor te zorgen dat alle technische regulerings- en uitvoeringsnormen zodanig geformuleerd zijn dat het evenredigheidsbeginsel in acht genomen en gehandhaafd wordt.

  47. De bevoegde autoriteiten moeten passende aandacht besteden aan gevallen waar zij vermoeden dat informatie als beschermd of vertrouwelijk wordt aangemerkt om de openbaarmaking van die informatie te voorkomen. Een instelling kan er weliswaar voor kiezen om informatie niet openbaar te maken omdat deze als beschermd of vertrouwelijk wordt beschouwd, maar het feit dat informatie als beschermd of vertrouwelijk wordt beschouwd, moet de instelling niet bevrijden van haar aansprakelijkheid die voortvloeit uit de niet-openbaarmaking van die informatie indien deze niet-openbaarmaking wordt geacht een wezenlijk effect te sorteren.

  48. Door het "evolutionaire" karakter van deze verordening kunnen instellingen kiezen uit drie benaderingen van kredietrisico van uiteenlopende complexiteit. Om in het bijzonder kleine instellingen in staat te stellen voor de meer risicogevoelige IRB-benadering te kiezen, moeten de desbetreffende bepalingen zo worden opgevat dat de blootstellingscategorieën alle blootstellingen omvatten die in deze verordening direct of indirect met de in deze categorieën ondergebrachte blootstellingen worden gelijkgesteld. Bij wijze van algemene regel dienen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot het proces van toezicht door de toezichthouder (Supervisory Review Process) geen onderscheid maken tussen de drie benaderingen, d.w.z. dat instellingen die de standaardbenadering aanwenden, niet louter en alleen daarom aan een strenger toezicht worden onderworpen.

  49. Kredietrisicolimiteringstechnieken moeten in sterkere mate in aanmerking worden genomen binnen een raamwerk van voorschriften dat ervoor zorgt dat de solvabiliteit niet wordt ondermijnd door onterechte inaanmerkingneming. De relevante momenteel in de lidstaten in de bankensector gebruikelijke zekerheden voor kredietrisicolimitering moeten in de mate van het mogelijke in de standaardbenadering, maar ook in de andere benaderingen, in aanmerking worden genomen.

  50. Om ervoor te zorgen dat de risico's en risicobeperkingen als gevolg van securitisatieactiviteiten en beleggingen van instellingen naar behoren worden weerspiegeld in hun kapitaalvereisten, zijn er ook voorschriften nodig die een risicogevoelige en vanuit prudentieel oogpunt deugdelijke behandeling van dergelijke activiteiten en beleggingen garanderen. Daartoe is er een duidelijke en alomvattende definitie van securitisatie nodig waaronder elke transactie of regeling valt waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of pool van blootstellingen, in tranches wordt onderverdeeld. Een blootstelling die aanleiding geeft tot een directe betalingsverplichting voor een transactie of regeling die wordt gebruikt om materiële activa te financieren of te beheren, moet niet worden beschouwd als een blootstelling in het kader van een securitisatie, zelfs als de transactie of regeling betalingsverplichtingen met een verschillende rangorde inhoudt.

  51. Naast toezicht om financiële stabiliteit te waarborgen, is er behoefte aan mechanismen die zijn ontwikkeld met het oog op de verbetering en ontwikkeling van een doeltreffende bewaking en voorkoming van mogelijke zeepbellen, teneinde te zorgen voor een optimale toewijzing van kapitaal in het licht van de macro-economische uitdagingen en doelstellingen, in het bijzonder met betrekking tot langetermijninvestering in de reële economie.

  52. Operationeel risico is een significant risico waaraan instellingen blootstaan en dat met eigen vermogen moet worden gedekt. Het is van essentieel belang dat rekening wordt gehouden met de diversiteit van de instellingen in de Unie; daartoe moeten zij kunnen kiezen uit verschillende berekeningsmethoden voor de vereisten ten aanzien van het operationeel risico, waarin de risicogevoeligheidsniveaus en de mate van verfijning variëren. Er moeten passende prikkels zijn om instellingen ertoe te bewegen over te stappen op de risicogevoeligere methoden. Omdat de technieken voor meting en beheer van het operationele risico nog niet helemaal zijn uitgerijpt, moeten de voorschriften regelmatig worden geëvalueerd en zo nodig worden bijgewerkt; dit geldt ook voor de vereisten ten aanzien van verschillende bedrijfsonderdelen en de erkenning van risicolimiteringstechnieken. Bijzondere aandacht dient hierbij uit te gaan naar het in aanmerking nemen van verzekeringen in de eenvoudige benaderingen ter berekening van de kapitaalvereisten voor het operationele risico.

  53. De bewaking en de beheersing van de blootstellingen van instellingen dienen integraal deel uit te maken van het toezicht op deze instellingen. Een overmatige concentratie van blootstellingen met betrekking tot één cliënt of groep verbonden cliënten kan derhalve tot een onaanvaardbaar risico op verlies leiden. Een dergelijke situatie kan worden geacht nadelig te zijn voor de solvabiliteit van een instelling.

  54. Om uit te maken of er sprake is van een groep verbonden cliënten en daarmee van blootstellingen die vanuit een risico-oogpunt één geheel vormen, is het ook van belang dat rekening wordt gehouden met risico's die voortvloeien uit een gemeenschappelijke bron van significante financiering die wordt verstrekt door de instelling zelf, de financiële groep waartoe zij behoort of met haar verbonden partijen.

  55. Hoewel het wenselijk is om bij de berekening van de waarde van blootstellingen uit te gaan van hetgeen bepaald is voor de berekening van de eigenvermogensvereisten, moeten voor de bewaking van grote risicoblootstellingen voorschriften zonder toepassing van risicogewichten of risicograden worden vastgesteld. Bovendien berusten de in de solvabiliteitsregeling gehanteerde technieken voor kredietrisicolimitering op de aanname dat het kredietrisico goed gespreid is. Bij grote risicoblootstellingen waarbij sprake is van een concentratierisico jegens één grote tegenpartij ("single name") is het kredietrisico niet goed gespreid. Daarom moeten er prudentiële voorzorgsmaatregelen gelden ten aanzien van het effect van die technieken. In dit verband moet bij grote risicoblootstellingen worden voorzien in een effectieve uitwinning van de kredietprotectie.

  56. Aangezien een verlies op een blootstelling met betrekking tot een instelling even ernstig kan zijn als een verlies op enig andere blootstelling, moeten dergelijke blootstellingen op dezelfde wijze worden behandeld en gerapporteerd als elke andere blootstelling. Er is voorzien in een alternatieve kwantitatieve limiet om de onevenredig zware impact van die benadering op kleinere instellingen te beperken. Daarnaast wordt voorzien in een vrijstelling voor zeer kortstondige blootstellingen in verband met geldtransfers, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing, afwikkeling en bewaring van financiële instrumenten ten behoeve van cliënten, en dit ten bate van de soepele werking van de financiële markten en de daaraan gerelateerde infrastructuur. Onder deze diensten vallen bijvoorbeeld de clearing en afwikkeling van geldposities en andere activiteiten die de afwikkeling vergemakkelijken. De bedoelde blootstellingen omvatten onder meer blootstellingen die mogelijk niet voorspelbaar zijn en dus niet onder de volledige controle van een kredietinstelling vallen, onder meer saldo's op interbancaire rekeningen die voortvloeien uit betalingen van cliënten, met inbegrip van overgemaakte of afgeboekte honoraria en rente, en andere betalingen voor cliëntendiensten, alsmede gegeven of ontvangen zekerheden.

  57. Het is van belang de belangen van ondernemingen die leningen in verhandelbare effecten en andere financiële instrumenten "herverpakken" (initiators of sponsors), en die van de ondernemingen die in deze effecten of instrumenten beleggen (beleggers), gelijk te laten lopen. Om dit te bereiken, moet de initiator of sponsor verplicht worden een significant belang in de onderliggende activa te behouden. Daarom is het van belang dat de initiators of de sponsors ten aanzien van de leningen in kwestie risico blijven dragen. Meer in het algemeen mogen securitisatietransacties niet zo worden opgezet dat de toepassing van de vereisten voor het aanhouden wordt ontweken, met name door middel van een vergoedings- en/of een tariefstructuur. Dit aanhouden moet gelden in alle situaties waarin de belangrijkste economische kenmerken van een securitisatie van toepassing zijn, ongeacht de juridische structuren of instrumenten die worden aangewend om deze economische kenmerken te verkrijgen. Met name bij een overdracht van het kredietrisico door middel van securitisatie zouden beleggers hun beslissingen pas na het betrachten van due diligence mogen nemen en daarvoor hebben zij deugdelijke informatie over de securitisaties nodig.

  58. Deze verordening voorziet er tevens in dat meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden niet is toegestaan. Voor een bepaalde securitisatie volstaat het als hetzij de initiator, hetzij de sponsor, hetzij de oorspronkelijke kredietverstrekker onder het vereiste valt. Evenzo dienen, wanneer securitisatietransacties andere securitisaties als onderliggende waarde hebben, de vereisten voor het aanhouden alleen te gelden voor de securitisatie waarop de belegging van toepassing is. Voor gekochte kortlopende vorderingen gelden de vereisten voor het aanhouden niet als deze voortvloeien uit bedrijfsactiviteiten in het kader waarvan zij met korting worden overgedragen of verkocht om deze activiteiten te financieren. De bevoegde autoriteiten dienen het risicogewicht met betrekking tot het niet-naleven van de verplichtingen inzake due diligence en risicobeheer in verband met de securitisatie toe te passen bij ongewone overtredingen van gedragslijnen en procedures die relevant zijn voor de beoordeling van de onderliggende risico's. Daarnaast moet de Commissie evalueren of voorkoming van het meervoudig toepassen van de vereisten voor het aanhouden praktijken in de hand kan werken waarbij de vereiste voor het aanhouden worden omzeild, en of de securitisatievoorschriften doeltreffend worden gehandhaafd door de bevoegde autoriteiten.

  59. Om de risico's van gesecuritiseerde blootstellingen in zowel de handelsportefeuille als de niet-handelsportefeuille naar behoren te kunnen beoordelen, moet due diligence worden betracht. Bovendien moeten de due-diligenceverplichtingen evenredig zijn. Due-diligenceprocedures moeten bijdragen tot een groter vertrouwen tussen initiators, sponsors en beleggers. Daarom is het wenselijk dat relevante informatie over de due-diligenceprocedures naar behoren openbaar wordt gemaakt.

  60. Wanneer een instelling een blootstelling met betrekking tot haar eigen moederonderneming of andere dochterondernemingen van die moederonderneming inneemt, is bijzondere voorzichtigheid geboden. Het beheer van dergelijke door instellingen ingenomen blootstellingen moet volledig zelfstandig worden gevoerd, met inachtneming van de beginselen van goed beheer, en los van elke andere overweging. Dat is met name van belang bij grote risicoblootstellingen en in gevallen die niet eenvoudig verband houden met intragroepsbeheer of gebruikelijke intragroepstransacties. De bevoegde autoriteiten moeten bijzondere aandacht schenken aan dergelijke blootstellingen binnen groepen. Dergelijke normen behoeven echter niet te worden toegepast wanneer de moederonderneming een financiële holding of een kredietinstelling is, of wanneer de andere dochterondernemingen kredietinstellingen, financiële instellingen, of ondernemingen die nevenactiviteiten verrichten, zijn, mits al deze ondernemingen onder het toezicht op geconsolideerde basis op de kredietinstelling vallen.

  61. Gezien de risicogevoeligheid van de voorschriften voor de kapitaalvereisten moet regelmatig worden nagegaan of deze een significante impact op de conjunctuurcyclus hebben. De Commissie dient, rekening houdende met het standpunt van de Europese Centrale Bank (ECB), over deze aspecten verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.

  62. De kapitaalvereisten voor handelaren in grondstoffen, ook handelaren die thans vrijstelling van de vereisten van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten(12) genieten, moeten opnieuw worden onderzocht.

  63. De liberalisering van de elektriciteits- en de gasmarkten is zowel uit economisch als uit politiek oogpunt een belangrijke doelstelling voor de Unie. In het licht daarvan moeten de kapitaalvereisten en andere prudentiële voorschriften die gelden voor ondernemingen die op die markten actief zijn, evenredig zijn en dienen zij de liberaliseringsdoelstelling niet onnodig te doorkruisen. Deze doelstelling moet in het bijzonder voor ogen worden gehouden wanneer deze verordening wordt getoetst.

  64. Instellingen die in hersecuritisaties beleggen, moeten due diligence betrachten, ook ten aanzien van de onderliggende securitisaties en de niet-gesecuritiseerde blootstellingen die er uiteindelijk aan ten grondslag liggen. Instellingen moeten beoordelen of blootstellingen in het kader van programma's van door activa gedekte bedrijfsobligaties gehersecuritiseerde blootstellingen zijn, inclusief blootstellingen in het kader van programma's die tranches in de hoogste rang van afzonderlijke pools van globale leningen verwerven wanneer geen van die leningen een gesecuritiseerde of gehersecuritiseerde blootstelling is, en wanneer de protectie voor het eerste verlies voor elke belegging van de verkoper van de leningen komt. In laatstgenoemde situatie dient een poolspecifieke liquiditeitsfaciliteit over het algemeen niet als een gehersecuritiseerde blootstelling te worden beschouwd, omdat het een tranche is van één pool van activa (d.w.z. de relevante pool van globale leningen) waarin geen gesecuritiseerde blootstellingen zitten. Daarentegen zou een kredietverbetering voor het gehele programma die slechts enkele van de verliezen dekt boven de door de verkoper verstrekte protectie in de diverse pools, over het algemeen een onderverdeling van het risico van een pool van meerdere activa met ten minste één gesecuritiseerde blootstelling vormen en bijgevolg een gehersecuritiseerde blootstelling zijn. Niettemin dienen, indien een dergelijk programma zichzelf volledig met één categorie bedrijfsobligaties financiert, en indien de kredietverbetering voor het gehele programma geen hersecuritisatie is of de bedrijfsobligaties volledig worden gedragen door de instelling die als sponsor optreedt, waarbij de belegger in bedrijfsobligaties daadwerkelijk bloot staat aan het wanbetalingsrisico van de sponsor en niet de onderliggende pools of activa, die bedrijfsobligaties over het algemeen niet als een gehersecuritiseerde blootstelling te worden beschouwd.

  65. De bepalingen betreffende voorzichtige waardering voor de handelsportefeuille moeten gelden voor alle instrumenten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, ongeacht of zij deel uitmaken van de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille van instellingen. Er moet worden verduidelijkt dat, wanneer voorzichtige waardering tot een lagere boekwaarde leidt dan die welke feitelijk in de rekeningen is opgevoerd, de absolute waarde van het verschil in mindering dient te worden gebracht op het eigen vermogen.

  66. Instellingen dienen, naar keuze, ofwel een kapitaalvereiste toe te passen op de gesecuritiseerde blootstellingen die krachtens deze verordening een risicogewicht van 1 250 % krijgen, ofwel deze blootstellingen af te trekken van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen, ongeacht of ze deel uitmaken van haar handelsportefeuille of haar niet-handelsportefeuille.

  67. Het dient voor instellingen die als initiator of sponsor optreden niet mogelijk te zijn het verbod op stilzwijgende steun te omzeilen door voor zulke steun hun handelsportefeuille te gebruiken.

  68. Onverminderd de openbaarmakingsverplichtingen die uitdrukkelijk in deze verordening zijn neergelegd, dienen de openbaarmakingsverplichtingen tot doel te hebben dat marktdeelnemers correcte en volledige informatie ontvangen over het risicoprofiel van individuele instellingen. Instellingen dienen derhalve te worden verplicht om niet uitdrukkelijk in deze verordening vermelde aanvullende informatie openbaar te maken indien dit nodig is om aan deze doelstelling te voldoen. Tegelijkertijd moeten de bevoegde autoriteiten passende aandacht besteden aan gevallen waar zij vermoeden dat informatie door een instelling als beschermd of vertrouwelijk wordt aangemerkt om de openbaarmaking van die informatie te voorkomen.

  69. Wanneer in een externe kredietbeoordeling van een gesecuritiseerde blootstelling het effect van de door de beleggende instelling zelf verstrekte kredietprotectie is meegenomen, dient de instelling geen aanspraak te kunnen maken op het lagere risicogewicht dat uit die protectie voortvloeit. De securitisatiepositie dient niet van het kapitaal te worden afgetrokken als er andere manieren zijn om een risicogewicht te bepalen dat overeenstemt met het werkelijke risico van de positie, waarbij die kredietprotectie buiten beschouwing blijft.

  70. Aangezien de normen voor interne modellen voor de berekening van de kapitaalvereisten voor marktrisico's recentelijk niet goed blijken te hebben gefunctioneerd, moeten zij worden versterkt. Met name wat de weergave van de kredietrisico's in de handelsportefeuille betreft, dienen deze normen te worden vervolledigd. Daarenboven dienen kapitaalopslagen een component die stressomstandigheden weergeeft te omvatten ter versterking van de kapitaalvereisten bij verslechterende marktomstandigheden en ter vermindering van het mogelijke optreden van procyclische effecten. Instellingen moeten voorts reverse stresstests uitvoeren om te onderzoeken in welke scenario's de levensvatbaarheid van instellingen bedreigd zou kunnen worden, tenzij zij kunnen aantonen dat een dergelijke test niet noodzakelijk is. Gezien de specifieke problemen die zich recent bij het gebruik van op interne modellen gebaseerde benaderingen voor de behandeling van securitisatieposities hebben voorgedaan, zouden de modellen voor securitisatierisico's die instellingen hanteren om kapitaalvereisten in de handelsportefeuille te berekenen nog slechts in beperkte mate erkend mogen worden en dient ten aanzien van securitisatieposities in de handelsportefeuille automatisch een gestandaardiseerd kapitaalvereiste te gelden.

  71. In deze verordening worden beperkte uitzonderingen voor bepaalde activiteiten inzake correlatiehandel vastgelegd, volgens welke een instelling van haar toezichthouder toestemming kan krijgen om een kapitaalopslag voor het algehele risico te berekenen, met inachtneming van strenge vereisten. In dergelijke gevallen moet de instelling verplicht worden op die activiteiten een kapitaalopslag toe te passen die gelijk is aan het hogere van twee bedragen, namelijk de kapitaalopslag overeenkomstig die intern ontwikkelde benadering of 8 % van de kapitaalopslag voor specifiek risico overeenkomstig de gestandaardiseerde meetmethode. De instelling dient er niet toe te worden verplicht die blootstellingen aan de opslag voor additioneel risico te onderwerpen, maar die blootstellingen moeten zowel in de value-at-risk (risicowaarde) als in de stressed value-at-risk-maatstaf worden opgenomen.

  72. Gelet op de aard en de omvang van de onverwachte verliezen die instellingen tijdens de financiële en economische crisis hebben geleden, is het noodzakelijk de kwaliteit en de harmonisering van het eigen vermogen dat instellingen moeten aanhouden, verder te verbeteren. Dit houdt onder meer in dat er een nieuwe definitie moet worden vastgesteld van de kernbestanddelen van kapitaal die beschikbaar zijn om onverwachte verliezen op te vangen wanneer die zich voordoen, dat de definitie van hybride kapitaal moet worden bijgesteld en dat er uniforme prudentiële aanpassingen moeten worden aangebracht aan het eigen vermogen. Voorts moet het niveau van het eigen vermogen aanzienlijk worden opgetrokken, inclusief nieuwe kapitaalratio's die toegespitst zijn op de kernbestanddelen van het eigen vermogen welke beschikbaar zijn voor het opvangen van verliezen wanneer die zich voordoen. Van instellingen waarvan de aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten zijn, wordt verwacht dat zij alleen met die aandelen die beantwoorden aan een reeks strenge criteria voor de kernkapitaalinstrumenten en de openbaar gemaakte reserves van de instelling, aan hun kapitaalvereisten met betrekking tot de kernbestanddelen van kapitaal voldoen. Om naar behoren rekening te houden met de verscheidenheid aan rechtsvormen waarbinnen instellingen in de Unie opereren, moet de reeks strenge criteria voor de kernbestanddelen van de kapitaalinstrumenten er voor instaan dat de kernbestanddelen van de kapitaalinstrumenten voor instellingen die niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, van de hoogste kwaliteit zijn. Dit zou de instellingen niet mogen beletten om op aandelen waaraan gedifferentieerde stemrechten of geen stemrechten verbonden zijn, uitkeringen te doen die een veelvoud zijn van de uitkeringen op aandelen waaraan een proportioneel hoger aantal stemrechten verbonden is, op voorwaarde dat, ongeacht het aantal stemrechten, de strenge criteria voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden nageleefd, met inbegrip van de criteria betreffende de flexibiliteit van betalingen, en dat, indien er een uitkering plaatsvindt, die uitkering wordt gedaan op alle door de instelling uitgegeven aandelen.

  73. Blootstellingen aan het risico inzake handelsfinancieringen zijn uiteenlopend van aard, maar hebben bepaalde kenmerken gemeen, zoals het feit dat het om beperkte, kortlopende kredieten gaat en dat na te trekken valt wie voor de terugbetaling verantwoordelijk is. Er liggen goederen- en dienstentransacties aan ten grondslag die de reële economie ondersteunen en in de meeste gevallen dienen om in de dagelijkse behoeften van kleine bedrijven te voorzien, en op die manier economische groei en werkgelegenheid helpen creëren. De instroom en de uitstroom van goederen en diensten houden elkaar meestal in evenwicht en het liquiditeitsrisico is dan ook beperkt.

  74. Het is passend dat de EBA een lijst bijhoudt en actualiseert van de vormen van kapitaalinstrumenten die in iedere lidstaat als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden aangemerkt. De EBA dient instrumenten die geen staatssteuninstrumenten zijn, die zijn uitgegeven na de inwerkingtreding van deze verordening en die niet voldoen aan de in deze verordening bepaalde criteria, uit de lijst te verwijderen en die verwijdering aan het publiek bekend te maken. Indien instrumenten die door de EBA uit de lijst zijn verwijderd, na de bekendmaking door de EBA toch nog als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden aangemerkt, dient de EBA ten volle gebruik te maken van haar bevoegdheden, met name die welke haar zijn verleend bij artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, betreffende inbreuken op het Unierecht. Gememoreerd zij dat, om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, een drietrapsmechanisme van toepassing is, waarbij in eerste instantie de EBA bevoegd is gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. In tweede instantie is, indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, de Commissie bevoegd om, rekening houdend met de aanbeveling van de EBA, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd. Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, is de EBA in derde instantie bevoegd besluiten te nemen die tot individuele financiële instellingen worden gericht. Daarnaast zij gememoreerd dat de Commissie op grond van artikel 258 VWEU bevoegd is om, indien zij van oordeel is dat een lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichting niet is nagekomen, de zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

  75. Deze verordening dient geen afbreuk te doen aan het vermogen van bevoegde autoriteiten om voorafgaande goedkeuringsprocessen in stand te houden met betrekking tot contracten betreffende aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaalinstrumenten. In deze gevallen mogen die kapitaalinstrumenten alleen worden toegerekend aan aanvullend-tier 1- of tier 2-kapitaal van de instellingen die deze goedkeuringsprocessen succesvol hebben doorlopen.

  76. Met het oog op een betere marktdiscipline en een grotere financiële stabiliteit, moeten er meer gedetailleerde vereisten worden ingevoerd inzake de openbaarmaking van de vorm en de aard van toetsingsvermogen, en moeten er prudentiële aanpassingen worden aangebracht om ervoor te zorgen dat beleggers en deposanten voldoende worden geïnformeerd over de solvabiliteit van instellingen.

  77. Voorts is het nodig dat de bevoegde autoriteiten kennis hebben van het niveau, ten minste in geaggregeerde vorm, van retrocessieovereenkomsten, het uitlenen van effecten en alle vormen van lasten op activa. Dergelijke informatie moet aan de bevoegde autoriteiten worden gerapporteerd. Teneinde de marktdiscipline te verbeteren, moeten er meer gedetailleerde voorschriften worden ingevoerd voor de openbaarmaking van retrocessieovereenkomsten en gewaarborgde financiering.

  78. De nieuwe definitie van kapitaal en de nieuwe toetsingsvermogensvereisten moeten op dusdanige wijze worden ingevoerd dat rekening wordt gehouden met de verschillende nationale uitgangspunten en omstandigheden en dat de aanvankelijke verschillen met betrekking tot de nieuwe normen gedurende de overgangsperiode afnemen. Om de passende continuïteit van het niveau van het eigen vermogen te garanderen, zal gedurende de overgangsperiode worden voorzien in grandfatheringbepalingen voor instrumenten die vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn uitgegeven in de context van een herkapitalisatiemaatregel op grond van de regels voor staatssteun. Afhankelijkheid van staatssteun moet in de toekomst zo veel mogelijk worden beperkt. Voor zover staatssteun in bepaalde omstandigheden noodzakelijk blijkt, dient deze verordening een raamwerk te bieden om dergelijke omstandigheden te ondervangen. Meer bepaald moet in deze verordening worden bepaald welke behandeling dient te gelden voor eigenvermogensinstrumenten die zijn uitgegeven in de context van een herkapitalisatiemaatregel op grond van de regels voor staatssteun. Aan de mogelijkheid voor instellingen om voor die behandeling in aanmerking te komen, moeten strikte voorwaarden worden verbonden. Voor zover die behandeling de mogelijkheid biedt om van de nieuwe criteria betreffende de kwaliteit van eigenvermogensinstrumenten af te wijken, dienen die afwijkingen zo veel mogelijk te worden beperkt. In de behandeling voor bestaande kapitaalinstrumenten die in de context van een herkapitalisatiemaatregel op grond van de regels voor staatssteun zijn uitgegeven, moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen kapitaalinstrumenten die wél en kapitaalinstrumenten die niet aan de vereisten van deze verordening voldoen. In deze verordening moeten derhalve passende overgangsbepalingen voor het laatstgenoemde geval worden opgenomen.

  79. Op grond van Richtlijn 2006/48/EG moeten kredietinstellingen tot en met 31 december 2011 een eigen vermogen hebben dat ten minste gelijk is aan gespecificeerde minimumbedragen. Gezien de aanhoudende impact van de financiële crisis op de bankensector en de verlenging van de door het BCBS goedgekeurde overgangsregelingen voor kapitaalvereisten, is het passend voor een beperkte periode opnieuw een lagere limiet vast te stellen tot er voldoende eigen vermogen wordt aangehouden overeenkomstig de bij deze verordening vastgestelde overgangsregelingen voor eigen vermogen, die vanaf de datum van uitvoering van deze verordening tot 2019 stapsgewijs zullen worden ingevoerd.

  80. Voor groepen die significante bank- of beleggingsactiviteiten alsook verzekeringsactiviteiten omvatten, voorziet Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat(13) in specifieke voorschriften die een dergelijke "dubbeltelling" van kapitaal ondervangen. Richtlijn 2002/87/EG is gebaseerd op internationaal overeengekomen beginselen voor de omgang met sectordoorsnijdende risico's. Deze verordening versterkt de manier waarop deze voorschriften voor financiële conglomeraten van toepassing zijn op groepen van banken en beleggingsondernemingen, door te zorgen voor een degelijke en consistente toepassing ervan. Verdere wijzigingen die eventueel nodig mochten blijken, zullen aan bod komen bij de in 2015 verwachte toetsing van Richtlijn 2002/87/EG.

  81. De financiële crisis heeft aangetoond dat instellingen het tegenpartijkredietrisico dat verbonden is aan otc-derivaten schromelijk onderschat hebben. Daarom heeft de G-20 in september 2009 ertoe opgeroepen meer otc-derivaten via een centrale tegenpartij (CTP) te laten clearen. Daarnaast vroegen zij otc-derivaten die niet centraal kunnen worden gecleard, aan hogere eigenvermogensvereisten te onderwerpen, opdat er naar behoren rekening wordt gehouden met de hogere risico's die eraan verbonden zijn.

  82. Naar aanleiding van de oproep van de G-20 heeft het BCBS als onderdeel van het Bazel III-raamwerk de regeling voor tegenpartijkredietrisico wezenlijk veranderd. Naar verwachting zal het Bazel III-raamwerk de eigenvermogensvereisten met betrekking tot de otc-derivaten en financieringstransacties voor effecten van instellingen significant verhogen en voorzien in sterke prikkels om instellingen gebruik te doen maken van CTP's. Naar verwachting zal het Bazel III-raamwerk ook voorzien in verdere prikkels om het risicobeheer van tegenpartijkredietblootstellingen te versterken en de huidige regeling voor de behandeling van blootstellingen aan het kredietrisico met betrekking tot CTP's te herzien.

  83. De instellingen moeten aanvullend eigen vermogen aanhouden vanwege het uit otc-derivaten voortvloeiend risico van aanpassing van de kredietwaardering. Instellingen moeten voorts een hogere correlatie van de waarde van activa toepassen bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor tegenpartijkredietrisicoblootstellingen die voortvloeien uit otc-derivaten en effectenfinancieringstransacties ten aanzien van bepaalde financiële instellingen. Instellingen moeten er ook toe worden verplicht, de meting en het beheer van het tegenpartijkredietrisico aanzienlijk te verbeteren door beter om te gaan met wrong-way risk, tegenpartijen met een hoge hefboomfinanciering en zekerheden, in combinatie met dienovereenkomstige verbeteringen op het gebied van back testing en stress testing.

  84. Blootstellingen aan het transactierisico met betrekking tot CTP's hebben doorgaans baat bij het door CTP's verschafte mechanisme voor multilaterale verrekening en verliesverdeling. Bijgevolg houden zij een zeer laag tegenpartijkredietrisico in en hoeven zij dan ook maar aan een zeer laag eigenvermogensvereiste te worden onderworpen. Tegelijk zou dit vereiste positief moeten zijn om ervoor te zorgen dat instellingen hun blootstellingen met betrekking tot CTP's volgen en bewaken in het kader van een goed risicobeheer en om te weerspiegelen dat zelfs blootstellingen aan het transactierisico met betrekking tot CTP's niet zonder risico zijn.

  85. Een wanbetalingsfonds van een CTP is een mechanisme dat voorziet in de onderlinge verdeling (omslag) van verliezen onder de clearingleden van de CTP. Het wordt gebruikt wanneer de door de CTP na wanbetaling van een clearinglid geleden verliezen groter zijn dan de marges en de bijdragen van dat clearinglid aan het wanbetalingsfonds en enige andere verdediging die de CTP kan gebruiken alvorens een beroep te doen op de bijdragen aan het wanbetalingsfonds van de overige clearingleden. Bijgevolg is het verliesrisico dat voortvloeit uit blootstellingen met betrekking tot bijdragen aan een wanbetalingsfonds hoger dan het verliesrisico in verband met transactieblootstellingen. Daarom moet deze soort blootstellingen aan een hoger eigenvermogensvereiste onderworpen worden.

  86. Het hypothetische kapitaal van een CTP moet een variabele zijn die nodig is om het eigenvermogensvereiste te bepalen voor de blootstellingen van een clearinglid in verband met zijn bijdragen aan een wanbetalingsfonds van een CTP. Het mag uitsluitend als zodanig worden gezien. Met name mag het niet worden gezien als het kapitaal dat een CTP door zijn bevoegde autoriteit verplicht wordt aan te houden.

  87. De toetsing van de behandeling van tegenpartijkredietrisico en met name het invoeren van hogere eigenvermogensvereisten voor bilaterale derivatencontracten om het hogere risico te weerspiegelen dat dergelijke contracten voor het financiële stelsel inhouden, heeft een vaste plaats in het streven van de Commissie naar efficiënte, veilige en degelijke derivatenmarkten. Bijgevolg completeert deze verordening Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters(14).

  88. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2015 de relevante vrijstellingen inzake grote risicoblootstellingen te toetsen. In afwachting van de uitkomst van deze toetsing moet het de lidstaten gedurende een voldoende lange overgangperiode toegestaan blijven te besluiten om bepaalde grote risicoblootstellingen van die voorschriften vrij te stellen. In aansluiting op de besprekingen in het kader van het voorstel met betrekking tot Richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer(15) en gelet op internationale en ontwikkelingen in de Unie terzake, dient de Commissie te toetsen of deze vrijstellingen op discretionaire wijze dan wel op een meer algemene wijze moeten blijven worden toegepast, alsook over de vraag of de aan die blootstellingen verbonden risico's met andere in deze verordening vastgestelde effectieve middelen worden ondervangen.

  89. Teneinde ervoor te zorgen dat de door de bevoegde autoriteiten verleende vrijstellingen voor risicoblootstellingen de samenhang van de uniforme voorschriften van deze verordening niet permanent in gevaar brengen, moeten de bevoegde autoriteiten, na een overgangsperiode en wanneer de bovengenoemde toetsing geen resultaat oplevert, de EBA raadplegen over de vraag of het al dan niet passend is van de mogelijkheid sommige blootstellingen vrij te stellen gebruik te blijven maken.

  90. De jaren die aan de financiële crisis voorafgingen, werden gekenmerkt door een buitensporige toename van de blootstellingen van instellingen in verhouding tot hun eigen vermogen (hefboomfinanciering). Tijdens de financiële crisis werden instellingen door verliezen en een tekort aan financiering gedwongen hun hefboomfinanciering in korte tijd aanzienlijk terug te dringen. Dit verhoogde de neerwaartse druk op de prijzen van activa, met nog meer verliezen voor instellingen tot gevolg, hetgeen wederom leidde tot een verdere vermindering van hun eigen vermogen. Deze negatieve spiraal had uiteindelijk tot gevolg dat er minder krediet beschikbaar kwam voor de reële economie en dat de crisis dieper werd en langer zou gaan duren.

  91. Op risico gebaseerde eigenvermogensvereisten zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat er voldoende eigen vermogen is om onverwachte verliezen te dekken. De crisis heeft echter laten zien dat deze vereisten op zich niet volstaan om instellingen te beletten buitensporige en onhoudbare hefboomrisico's te nemen.

  92. In september 2009 heeft de G-20 afgesproken internationaal overeengekomen regels te zullen ontwikkelen ter ontmoediging van buitensporige hefboomfinanciering. Daartoe onderschreven zij de invoering van een hefboomratio ter aanvulling van het Bazel II-raamwerk.

  93. In december 2010 heeft het BCBS richtsnoeren betreffende de berekeningsmethode voor de hefboomratio gepubliceerd. Deze voorschriften bepalen dat de hefboomratio, de onderdelen en het verloop ervan ten aanzien van het op risico gebaseerde vereiste zullen worden bewaakt gedurende een waarnemingsperiode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2017. Het BCBS is voornemens in de eerste helft van 2017 op grond van de resultaten van de waarnemingsperiode eventuele definitieve aanpassingen aan te brengen aan de definitie en de kalibratie van de hefboomratio met het oog op een migratie naar een bindend vereiste op 1 januari 2018 op basis van een passende toetsing en kalibratie. De richtsnoeren van het BCBS voorzien ook in de bekendmaking van de hefboomratio en de onderdelen ervan per 1 januari 2015.

  94. Een hefboomratio is een nieuw regulerings- en toezichtsinstrument voor de Unie. Conform internationale overeenkomsten moet de hefboomratio eerst als een additioneel element worden ingevoerd dat naar inzicht van de toezichthoudende autoriteiten op individuele instellingen kan worden toegepast. De rapportageverplichtingen voor instellingen zouden de mogelijkheid bieden tot een passende toetsing en kalibratie met het oog op migratie naar een bindend vereiste in 2018.

  95. Bij het toetsen van de impact van de hefboomratio op de verschillende bedrijfsmodellen moet er bijzondere aandacht uitgaan naar bedrijfsmodellen die geacht worden een laag risico in te houden, zoals hypothecaire leningen en gespecialiseerde kredietverlening aan regionale overheden, lagere overheden of publiekrechtelijke lichamen. Op basis van de ontvangen gegevens en de bevindingen van de toetsing door de toezichthouder gedurende een waarnemingsperiode dient de EBA in samenwerking met de bevoegde autoriteiten een indeling van bedrijfsmodellen en risico's te ontwikkelen. Op basis van een passende analyse, waarin tevens historische gegevens of stressscenario's worden meegenomen, moet worden beoordeeld welke niveaus van de hefboomwerkingsratio passend zijn om de veerkracht van de respectieve bedrijfsmodellen te waarborgen, alsmede of deze niveaus als drempels dan wel als bandbreedtes moeten worden vastgesteld. Nadat de waarnemingsperiode en de kalibratie van de respectieve niveaus van de hefboomratio hebben plaatsgevonden, kan de EBA, op basis van de beoordeling, een passende statistische evaluatie, inclusief gemiddelden en standaarddeviaties, van de hefboomratio bekend maken. Nadat de hefboomratiovereisten zijn vastgesteld, moet de EBA een passende statistische evaluatie, inclusief gemiddelden en standaarddeviaties, van de hefboomratio met betrekking tot de onderscheiden categorieën instellingen bekend maken.

  96. Instellingen moeten in het kader van het interne beoordelingsproces van de kapitaaltoereikendheid (internal capital adequacy assessment process - ICAAP) het niveau en de ontwikkeling van de hefboomratio en het hefboomrisico bewaken. Die bewaking moet in het kader van het proces van toetsing door de toezichthouder plaatsvinden. Na de inwerkingtreding van de vereisten inzake de hefboomratio dienen de bevoegde autoriteiten met name de ontwikkelingen in het bedrijfsmodel en het corresponderende risicoprofiel in het oog te houden, om ervoor te zorgen dat de indeling van de instellingen actueel en accuraat blijft.

  97. Goede bestuursstructuren, transparantie en openbaarmaking zijn van cruciaal belang voor een degelijk beloningsbeleid. Teneinde ten behoeve van de markt een adequate transparantie van hun beloningsstructuren en het daaraan verbonden risico te verzekeren, dienen instellingen gedetailleerde informatie openbaar te maken over hun beloningsbeleid en -praktijk, alsook de uit vertrouwelijkheidsoverwegingen geaggregeerde bedragen voor die personeelsleden wier beroepsactiviteiten het risicoprofiel van de instelling wezenlijk beïnvloeden. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld voor alle belanghebbenden. Deze bijzondere vereisten mogen geen afbreuk doen aan meer algemene openbaarmakingsvereisten betreffende het beloningsbeleid dat horizontaal in verschillende sectoren wordt toegepast. Voorts moeten de lidstaten instellingen kunnen voorschrijven meer gedetailleerde informatie over beloning ter beschikking te stellen.

  98. De erkenning van een ratingbureau als externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) dient niet te leiden tot verdere afscherming van een markt die nu reeds door drie belangrijke ondernemingen wordt gedomineerd. De EBA en de centrale banken van het ESCB dienen ervoor te zorgen dat meer ratingbureaus als EKBI worden erkend, om zo de markt open te stellen voor andere ondernemingen, evenwel zonder dat de eisen voor erkenning worden verlaagd of afgezwakt.

  99. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(16) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(17) dienen geheel van toepassing te zijn op de verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van deze verordening.

  100. Instellingen moeten een gediversifieerde buffer van liquide activa aanhouden, die zij kunnen gebruiken om te voorzien in liquiditeitsbehoeften in kortstondige situaties van liquiditeitsstress. Aangezien het niet mogelijk is vooraf met zekerheid te bepalen welke specifieke activa binnen iedere categorie activa achteraf aan schokken onderhevig zouden kunnen zijn, is het gepast het aanhouden te propageren van een gediversifieerde liquiditeitsbuffer van hoge kwaliteit die is samengesteld uit verschillende categorieën activa. Een concentratie van activa en een te grote afhankelijkheid van marktliquiditeit leidt tot een systeemrisico voor de financiële sector en dient te worden voorkomen. Gedurende een initiële waarnemingsperiode moet daarom een uitgebreide set activa van hoge kwaliteit in aanmerking worden genomen, die vervolgens zal worden gebruikt om een liquiditeitsdekkingsvereiste te definiëren. Bij het opstellen van een uniforme definitie van liquide activa zouden ten minste overheidsobligaties en gedekte obligaties die worden verhandeld op transparante markten met een doorlopende omzet geacht worden als activa met een uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit te worden aangemerkt. Ook zou het passend zijn dat activa die in overeenstemming zijn met artikel 416, lid 1, punten a) tot en met c), zonder beperkingen in de buffer worden opgenomen. Wanneer instellingen de liquiditeitsvoorraad aanspreken, moeten zij een plan opstellen voor het weer op niveau brengen van de door hen aangehouden liquide activa. De bevoegde autoriteiten moeten zich ervan vergewissen dat het plan toereikend is en tot uitvoering wordt gebracht.

  101. De voorraad liquide activa moet te allen tijde beschikbaar zijn om de uitstroom aan liquiditeit te kunnen opvangen. Het niveau van de liquiditeitsbehoeften in een kortstondige situatie van liquiditeitsstress moet op gestandaardiseerde wijze worden bepaald zodat er wordt voorzien in een uniforme deugdelijkheidsnorm en een gelijk speelveld. Er moet voor worden gezorgd dat die gestandaardiseerde bepaling geen onbedoelde gevolgen heeft voor financiële markten, kredietverstrekking en economische groei, mede rekening houdend met de uiteenlopende bedrijfs- en beleggingsmodellen en financieringsomgevingen van instellingen in de gehele Unie. Daartoe moet er een waarnemingsperiode voor het liquiditeitsdekkingsvereiste gelden. Op basis van de waarnemingen en met verslagen van de EBA ter onderbouwing moet de Commissie worden gemachtigd een gedelegeerde handeling vast te stellen tot tijdige invoering van een gedetailleerd en geharmoniseerd liquiditeitsdekkingsvereiste voor de Unie. Met het oog op de wereldwijde harmonisatie inzake liquiditeitsregulering dient een eventuele gedelegeerde handeling tot invoering van het liquiditeitsdekkingsvereiste vergelijkbaar te zijn met de liquiditeitsdekkingsratio als bepaald in het definitief internationaal raamwerk voor de meting en de bewaking van en voor standaarden betreffende het liquiditeitsrisico (final international framework for liquidity risk measurement, standards and monitoring) van het BCBS, rekening houdend met specicifieke aspecten in de Unie en Europese en nationale specifieke aspecten.

  102. Te dien einde dient de EBA gedurende de waarnemingsperiode onder meer te toetsen en na te gaan of het passend is een drempel te hanteren van 60 % voor liquide activa van niveau 1, een instroomplafond dat 75 % van de uitstromen dekt en infasering van het liquiditeitsdekkingsvereiste, te beginnen met 60 % per 1 januari 2015 en stapsgewijs toenemend tot 100 %. Bij het beoordelen van en het rapporteren over de uniforme definities betreffende de voorraad liquide activa dient de EBA de door het BCBS opgestelde definitie van liquide activa van hoge kwaliteit (High Quality Liquid Assets - HQLA) in aanmerking te nemen, rekening houdend met specifieke aspecten in de Unie en nationale specifieke aspecten. De EBA moet nagaan voor welke valuta's de behoeften van in de Unie gevestigde instellingen aan liquide activa de beschikbaarheid van deze liquide activa in die valuta's overschrijden, en zij moet ook jaarlijks nagaan of afwijkingen, waaronder die welke in deze verordening zijn omschreven, moeten worden toegepast. Voorts moet de EBA jaarlijks nagaan of er aan de toepassing door in de Unie gevestigde instellingen van die afwijkingen en in deze verordening vastgestelde afwijkingen eventuele aanvullende voorwaarden moeten worden gekoppeld, dan wel of bestaande voorwaarden moeten worden herzien. De EBA moet de resultaten van haar analyse voorleggen in een jaarverslag aan de Commissie.

  103. Ten behoeve van de efficiëntie en om administratieve lasten te beperken, dient de EBA te voorzien in een samenhangend rapportagekader dat gebaseerd is op een geharmoniseerd pakket van normen voor liquiditeitsvereisten die in de gehele Unie dienen te worden toegepast. Te dien einde moet de EBA uniforme rapportageformats en IT-oplossingen ontwikkelen waarbij de bepalingen van deze verordening en van Richtlijn 2013/36/EU in aanmerking worden genomen. Tot de datum waarop de liquiditeitsvereisten volledig van toepassing zijn, dienen instellingen de nationale rapportagevereisten te blijven naleven.

  104. De EBA dient in samenwerking met het ESRB richtsnoeren af te geven over de beginselen die moeten worden gehanteerd bij het aanspreken van de voorraad liquide activa in stresssituaties.

  105. Er mag niet zonder meer op worden gerekend dat instellingen liquiditeitssteun zullen ontvangen van andere instellingen die tot dezelfde groep behoren wanneer zij moeilijkheden ondervinden om hun betalingsverplichtingen na te komen. Onder strikte voorwaarden en met de individuele toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten, moeten de bevoegde autoriteiten echter individuele instellingen van de toepassing van het liquiditeitsvereiste kunnen ontheffen en deze instellingen aan een geconsolideerd vereiste kunnen onderwerpen teneinde hen toe te staan hun liquiditeitsbeheer centraal op het niveau van de groep of een subgroep te verrichten.

  106. Volgens dezelfde logica zouden, zodra het liquiditeitsvereiste een bindende maatregel wordt en indien geen ontheffing wordt verleend, liquiditeitsstromen tussen twee instellingen die tot dezelfde groep behoren en die aan geconsolideerd toezicht zijn onderworpen, alleen preferentiële instroom- en uitstroompercentages mogen krijgen in gevallen waarin de instellingen over alle nodige waarborgen beschikken. Dergelijke specifieke preferentiële behandelingen moeten nauwkeurig worden omschreven en aan de vervulling van een aantal strenge, objectieve voorwaarden worden gekoppeld. De specifieke behandeling die van toepassing is op een bepaalde stroom binnen een groep dient te worden bepaald aan de hand van een methodiek waarbij gebruik wordt gemaakt van objectieve criteria en parameters om de specifieke niveaus van de instroom en de uitstroom tussen de instelling en de tegenpartij te bepalen. Op basis van de waarnemingen en met het verslag van de EBA ter onderbouwing moet de Commissie, voor zover passend, worden gemachtigd om, als onderdeel van de gedelegeerde handeling die zij krachtens deze verordening vaststelt om het liquiditeitsdekkingsvereiste te specificeren, gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van deze specifieke intragroepbehandelingen, alsook van de methodiek en de objectieve criteria waaraan die behandelingen gekoppeld worden, evenals de modaliteiten van de gemeenschappelijke besluitvorming met betrekking tot de beoordeling van die criteria.

  107. De door het nationaal agentschap voor het beheer van activa (National Asset Management Agency - NAMA) in Ierland uitgegeven obligaties zijn bijzonder belangrijk voor het herstel van Ierse bankensector; voor die uitgifte is vooraf toestemming verleend door de lidstaten en de uitgifte is door de Commissie goedgekeurd als staatssteunmaatregel om probleemactiva van de balansen van bepaalde kredietinstellingen af te voeren. De uitgifte van deze obligaties maakt, als overgangsmaatregel die de steun van de Commissie en de ECB heeft gekregen, integraal deel uit van de herstructurering van het Ierse bankwezen. Deze door de Ierse regering gegarandeerde obligaties zijn aangemerkt als beleenbaar onderpand voor monetaire beleidstransacties. De Commissie dient zich te buigen over specifieke mechanismen voor de toepassing van grandfathering op overdraagbare activa, uitgegeven of gegarandeerd door entiteiten overeenkomstig de Unie-regels voor staatssteun, als onderdeel van de gedelegeerde handeling die zij krachtens deze verordening vaststelt om het liquiditeitsdekkingsvereiste te specificeren. In die optiek moet de Commissie ermee rekening houden dat instellingen die de liquiditeitsdekkingsvereisten overeenkomstig deze verordening berekenen, toestemming moeten krijgen om door het NAMA uitgegeven senior obligaties tot en met december 2019 als activa met een uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit te beschouwen.

  108. Evenzo zijn de obligaties die door het nationaal agentschap voor het beheer van activa in Spanje worden uitgegeven bijzonder belangrijk voor het herstel van de Spaanse bankensector; de uitgifte van die obligaties maakt, als overgangsmaatregel die de steun van de Commissie en de ECB heeft gekregen, integraal deel uit van de herstructurering van het Spaanse bankwezen. De uitgifte van deze obligaties is onderdeel van de specifieke voorwaarden die betrekking hebben op de financiële sector, zoals bepaald in het op 23 juli 2012 tussen de Spaanse autoriteiten en de Commissie gesloten memorandum van overeenstemming, en de overdracht van activa vergt de goedkeuring van de Commissie als zijnde een staatssteunmaatregel om probleemactiva van de balansen van bepaalde kredietinstellingen af te voeren; voorzover deze obligaties door de Spaanse regering worden gegarandeerd en aan te merken zijn als beleenbaar onderpand voor monetaire beleidstransacties, De Commissie dient zich te buigen over specifieke mechanismen voor de toepassing van grandfathering op overdraagbare activa, uitgegeven of gegarandeerd door entiteiten overeenkomstig de Unie-regels voor staatssteun, als onderdeel van de gedelegeerde handeling die zij krachtens deze verordening vaststelt om het liquiditeitsdekkingsvereiste te specificeren. In die optiek moet de Commissie ermee rekening houden dat instellingen die de liquiditeitsdekkingsvereisten overeenkomstig deze verordening berekenen, toestemming moeten krijgen om door het nationale agentschap voor het beheer van activa in Spanje uitgegeven senior obligaties ten minste tot en met december 2023 als activa met een uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit te beschouwen.

  109. Op basis van de door de EBA in te dienen verslagen en bij de opstelling van het voorstel voor een gedelegeerde handeling inzake liquiditeitsvereisten dient de Commissie tevens te bezien of die behandeling eveneens moet gelden voor senior obligaties, uitgegeven door juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met de nationale agentschappen voor het beheer van activa in Ierland en Spanje, die met hetzelfde oogmerk zijn opgericht en die bijzonder belangrijk zijn voor het herstel van de bankensector in enige andere lidstaat, in zoverre die obligaties door de centrale overheid van de lidstaat in kwestie zijn gegarandeerd en als beleenbaar onderpand voor monetaire beleidstransacties zijn aangemerkt.

  110. Bij het ontwikkelen van de ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het bepalen van methoden voor het meten van de additionele uitstroom dient de EBA een gestandaardiseerde benadering op basis van historische gegevens te overwegen.

  111. In afwachting van de invoering van de nettostabielefinancieringsratio (NSFR) als bindende minimumnorm, moeten instellingen een algemene financieringsverplichting in acht nemen. De algemene financieringsverplichting dient geen ratiovereiste te zijn. Indien er, in afwachting van de invoering van de NSFR, door middel van een nationale bepaling een stabielefinancieringsratio als minimumnorm wordt ingevoerd, moeten instellingen daaraan voldoen.

  112. Afgezien van liquiditeitsbehoeften op korte termijn moeten instellingen ook financieringsstructuren instellen die op langere termijn stabiel zijn. In december 2010 kwam het BCBS overeen dat de nettostabielefinancieringsratio (Net Stable Funding Ratio - NSFR) uiterlijk op 1 januari 2018 een minimumnorm zou worden en dat het BCBS strenge rapportageprocessen zou instellen voor de bewaking van de ratio gedurende de overgangsperiode, de gevolgen van deze normen voor financiële markten, kredietverstrekking en economische groei zou blijven nagaan, en zo nodig onbedoelde gevolgen zou ondervangen. Het BCBS is daarbij overeengekomen dat er voor de NSFR een waarnemingsperiode zou gelden en dat in een toetsingsclausule zou worden voorzien. In dat verband moet de EBA op basis van de bij deze verordening voorgeschreven rapportage onderzoeken hoe aan een stabielefinancieringsvereiste gestalte kan worden gegeven. Op basis van dat onderzoek moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen, voor zover passend vergezeld van voorstellen voor de invoering van een dergelijk vereiste uiterlijk in 2018.

  113. Tekortkomingen in de corporate governance van een aantal instellingen hebben ertoe bijgedragen dat er in de bankensector buitensporige en onverantwoorde risico's zijn genomen die hebben geleid tot de ondergang van individuele instellingen en tot systeemproblemen.

  114. Om de bewaking van de praktijken inzake corporate governance van instellingen te vergemakkelijken en de marktdiscipline te verbeteren, moeten instellingen hun regelingen inzake corporate governance openbaar maken. Hun leidinggevende organen moeten een verklaring goedkeuren en openbaar maken waarin het publiek de verzekering wordt gegeven dat deze regelingen toereikend en efficiënt zijn.

  115. Om rekening te houden met de diversiteit van de bedrijfsmodellen van instellingen in de interne markt moeten bepaalde structurele vereisten voor de lange termijn, zoals de NSFR en de hefboomratio, nauwkeurig worden bestudeerd met het oog op het bevorderen van een verscheidenheid aan deugdelijke bankstructuren die een bijdrage hebben geleverd en moeten blijven leveren aan de economie van de Unie.

  116. Om huishoudens en bedrijven doorlopend te voorzien van financiële diensten is een stabiele financieringsstructuur nodig. De kenmerken van de langetermijnfinancieringsstromen in op banken gebaseerde financiële stelsels in veel lidstaten verschillen doorgaans wellicht van die op andere internationale markten. Daarnaast kunnen in de lidstaten specifieke financieringsstructuren tot ontwikkeling zijn gekomen ter waarborging van een stabiele financiering voor langetermijninvesteringen, waaronder gedecentraliseerde bankstructuren voor het kanaliseren van liquiditeit of gespecialiseerde door hypotheek gedekte waardepapieren die worden verhandeld op zeer liquide markten of een welkome vorm van belegging vormen voor langetermijnbeleggers. Met deze structurele factoren moet terdege rekening worden gehouden. Te dien einde is het van essentieel belang dat de EBA en het ESRB, zodra de laatste hand is gelegd aan internationale normen, op basis van de bij deze verordening voorgeschreven rapportage onderzoeken hoe aan een stabielefinancieringsvereiste gestalte moet worden gegeven, ten volle rekening houdend met de verscheidenheid aan financieringsstructuren op de bankenmarkt in de Unie.

  117. Teneinde ervoor te zorgen dat er gedurende een overgangsperiode een geleidelijke convergentie ontstaat tussen het niveau van het eigen vermogen en de prudentiële aanpassingen die worden aangebracht in de definitie van eigen vermogen overal in de Unie alsook in de in deze verordening vastgestelde definitie van eigen vermogen, moeten de eigenvermogensvereisten van deze verordening stapsgewijs worden ingevoerd. Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat deze geleidelijke invoering spoort met de verbeteringen die de lidstaten recent hebben aangebracht aan de vereiste eigenvermogensniveaus en aan de in de lidstaten geldende definitie van eigen vermogen. Te dien einde moeten de bevoegde autoriteiten tijdens de overgangsperiode binnen bepaalde onder- en bovengrenzen bepalen hoe snel zij het vereiste eigenvermogensniveau en de prudentiële aanpassingen die in deze verordening zijn vastgesteld, zullen invoeren.

  118. Teneinde een vlotte overgang te faciliteren van de uiteenlopende prudentiële aanpassingen die momenteel in de lidstaten worden aangebracht, naar het pakket prudentiële aanpassingen dat in deze verordening wordt vastgesteld, moeten de bevoegde autoriteiten gedurende een overgangsperiode in zekere mate kunnen blijven voorschrijven dat instellingen prudentiële aanpassingen in het eigen vermogen aanbrengen die een afwijking van deze verordening vormen.

  119. Teneinde ervoor te zorgen dat instellingen over voldoende tijd beschikken om te voldoen aan de nieuwe vereiste niveaus en de nieuwe definitie van het eigen vermogen, moeten bepaalde kapitaalinstrumenten die niet stroken met de in deze verordening vastgestelde definitie van eigen vermogen, tussen 1 januari 2013 en 31 december 2021 geleidelijk worden afgeschaft. Voorts moeten bepaalde instrumenten met staatsinbreng gedurende een beperkte periode ten volle in het eigen vermogen in aanmerking worden genomen. Daarnaast moeten agiorekeningen gerelateerd aan bestanddelen die overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor Richtlijn 2006/48/EG als eigen vermogen werden aangemerkt, in bepaalde omstandigheden als tier 1-kernkapitaal worden aangemerkt.

  120. Teneinde te zorgen voor een geleidelijke convergentie naar uniforme voorschriften inzake openbaarmaking door instellingen om marktdeelnemers te voorzien van nauwkeurige en brede informatie betreffende het risicoprofiel van individuele instellingen, moeten openbaarmakingsvereisten geleidelijk worden ingevoerd.

  121. Teneinde in te spelen op marktontwikkelingen en rekening te houden met de ervaring die met de toepassing van deze verordening is opgedaan, moet de Commissie ertoe worden verplicht bij het Europees Parlement en bij de Raad verslagen in te dienen, in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen, betreffende de mogelijke impact van kapitaalvereisten op de conjunctuur, de minimumeigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties, grote risicoblootstellingen, liquiditeitsvereisten, hefboomfinanciering, blootstellingen aan overgedragen kredietrisico, tegenpartijkredietrisico en de oorspronkelijkeblootstellingsmethode, blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen, betreffende de definitie van in aanmerking komend kapitaal en het toepassingsniveau van deze verordening.

  122. De belangrijkste functie van het juridisch kader voor kredietinstellingen moet erin bestaan essentiële diensten voor de reële economie te waarborgen en moreel risico te beperken. De structurele scheiding tussen de nutsactiviteiten en de zakenactiviteiten binnen een bankgroep kan een belangrijk instrument zijn om deze doelstelling te ondersteunen. Geen enkel voorschrift in het vigerende regelgevende kader zou daarom de invoering van maatregelen die een dergelijke scheiding tot stand brengen, mogen voorkomen. De Commissie moet ertoe worden verplicht de kwestie van een dergelijke structurele scheiding in de Unie te onderzoeken en bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen, in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

  123. Evenzo met het oog op het beschermen van deposanten en het vrijwaren van financiële stabiliteit, moet een lidstaat ook structurele maatregelen kunnen vaststellen die voorschrijven dat kredietinstellingen waaraan in die lidstaat een vergunning is verleend, hun blootstellingen met betrekking tot verschillende juridische entiteiten verminderen afhankelijk van hun activiteiten, ongeacht waar deze activiteiten zijn gesitueerd. Omdat dergelijke maatregelen echter een negatief effect kunnen hebben doordat zij de interne markt versnipperen, mogen zij enkel onder strikte voorwaarden worden goedgekeurd in afwachting van de inwerkingtreding van een toekomstige rechtshandeling die dergelijke maatregelen expliciet harmoniseert.

  124. Om de in deze verordening vastgestelde vereisten nader in te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen betreffende technische aanpassingen aan deze verordening ter verduidelijking van definities om te zorgen voor een uniforme toepassing van deze verordening of om in te spelen op ontwikkelingen op de financiële markten, ter aanpassing van de terminologie en van de formulering van de definities aan latere desbetreffende handelingen, ter aanpassing van de bepalingen van deze verordening betreffende het eigen vermogen, als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van standaarden voor jaarrekeningen of Unierecht, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken, ter uitbreiding van de lijst van blootstellingscategorieën voor de standaard- of de IRB-benadering om in te spelen op de ontwikkelingen op de financiële markten, ter aanpassing van bepaalde bedragen die betrekking hebben op die blootstellingscategorieën, om in te spelen op de gevolgen van inflatie, ter aanpassing van de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling, en ter aanpassing van specifieke bepalingen en technische criteria voor de omgang met het tegenpartijkredietrisico, de standaard- of de IRB-benadering, kredietrisicolimitering, securitisatie, operationele risico's, marktrisico, liquiditeit, hefboomfinanciering en openbaarmaking, om in te spelen op de ontwikkelingen op de financiële markten of op het gebied van standaarden voor jaarrekeningen of Unierecht, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken en risicometing en de rapportage van de resultaten van de evaluatie van diverse kwesties met betrekking tot het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG.

  125. Aan de Commissie moet ook de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter bepaling van een tijdelijke verlaging van het in deze verordening vastgestelde niveau van het eigen vermogen of van risicogewichten, om rekening te houden met bijzondere omstandigheden, ter verduidelijking van de vrijstelling van bepaalde blootstellingen van de toepassing van bepalingen van deze verordening inzake grote risicoblootstellingen, ter nadere invulling van bedragen die relevant zijn voor de berekening van de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille om in te spelen op economische en monetaire ontwikkelingen, ter aanpassing van de categorieën beleggingsondernemingen die in aanmerking komen voor bepaalde afwijkingen met betrekking tot vereiste eigenvermogensniveaus, teneinde in te spelen op ontwikkelingen op de financiële markten, ter verduidelijking van het vereiste dat beleggingsondernemingen eigen vermogen dienen te hebben dat gelijk is aan een vierde van hun vaste kosten in het voorgaande jaar om ervoor te zorgen dat deze verordening op uniforme wijze wordt toegepast, ter bepaling van de bestanddelen van het eigen vermogen waarvan de door een instelling aangehouden instrumenten van relevante entiteiten moeten worden afgetrokken, ter invoering van aanvullende overgangsbepalingen met betrekking tot de behandeling van actuariële winsten en verliezen bij het meten van de op vaste toezeggingen gebaseerde pensioenverplichtingen van instellingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

  126. Overeenkomstig verklaring (nr. 39) ad artikel 290 van het VWEU dient de Commissie de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.

  127. De uitvaardiging van technische normen op het gebied van financiële diensten moet resulteren in een harmonisatie, uniforme voorwaarden en degelijke bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het zou efficiënt en passend zijn om de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de opstelling van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen en van technische uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. De EBA moet bij de ontwikkeling van ontwerpen van technische normen voor doeltreffende administratieve en rapportageprocessen zorgen. De rapportageformats dienen in verhouding te staan tot de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de instellingen.

  128. De Commissie dient door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen met betrekking tot onderlinge maatschappijen, coöperatieve verenigingen, spaarinstellingen of soortgelijke entiteiten, bepaalde eigenvermogensinstrumenten, prudentiële aanpassingen, aftrekkingen van het eigen vermogen, aanvullende eigenvermogensinstrumenten, minderheidsbelangen, nevendiensten van het bankbedrijf, de behandeling van kredietrisicoaanpassing, de kans op wanbetaling, verlies bij wanbetaling, benaderingen van de risicoweging van activa, convergentie van toezichtspraktijken, liquiditeit en overgangsregelingen voor het eigen vermogen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie en de EBA moeten ervoor zorgen dat die normen en vereisten door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast op een wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van deze instellingen en hun activiteiten.

  129. De uitvoering van bepaalde gedelegeerde handelingen waarin deze verordening voorziet, zoals de gedelegeerde handeling met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste, zou een substantieel effect kunnen hebben op instellingen waarop toezicht wordt uitgeoefend en op de reële economie. De Commissie moet ervoor zorgen dat het Europees Parlement en de Raad reeds vóór de bekendmaking van gedelegeerde handelingen altijd goed geïnformeerd zijn over relevante ontwikkelingen op internationaal niveau en gangbare opvattingen in de Commissie.

  130. Aan de Commissie moet ook de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 door middel van uitvoeringshandelingen door de EBA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen met betrekking tot consolidatie, gezamenlijke beslissingen, rapportage, openbaarmaking, door hypotheken gedekte risicoblootstellingen, risicobeoordeling, benaderingen van risicoweging van activa, risicogewichten en specificatie van bepaalde risicoblootstellingen, de behandeling van opties en warrants, posities in aandeleninstrumenten en vreemde valuta, het gebruik van interne modellen, hefboomfinanciering en posten buiten de balanstelling.

  131. Gelet op de specifieke kenmerken en de hoeveelheid van technische reguleringsnormen die overeenkomstig deze verordening moeten worden vastgesteld, moet, ingeval de Commissie een technische reguleringsnorm vaststelt die identiek is aan het door de EBA ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, de termijn waarbinnen het Europees Parlement en de Raad bezwaar tegen een technische reguleringsnorm kunnen maken, waar dat passend is verlengd worden met een extra maand. Voorts moet de Commissie ernaar streven dat de technische reguleringsnormen tijdig worden aangenomen opdat het Europees Parlement en de Raad volledige toetsing kunnen verrichten, rekening houdend met het volume en de complexiteit van technische reguleringsnormen en de specifieke kenmerken van het reglement van orde van het Europees Parlement en de Raad, hun agenda van de werkzaamheden en hun samenstelling.

  132. Teneinde een hoge mate van transparantie te waarborgen, dient de EBA raadplegingen betreffende de in deze verordening bedoelde ontwerpen van technische normen te houden. De EBA en de Commissie dienen zo snel mogelijk met de opstelling van de in deze verordening bedoelde verslagen inzake liquiditeitsvereisten en hefboomfinanciering te beginnen.

  133. Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(18).

  134. In overeenstemming met artikel 345 VWEU, waarin staat dat de Verdragen de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet laten, dient deze verordening geen van de onder deze verordening vallende vormen van eigendom te bevoordelen of te discrimineren.

  135. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) 45/2001 en heeft advies uitgebracht(19).

  136. Verordening (EU) nr. 648/2012 moet dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL EEN ALGEMENE BEPALINGEN

In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende algemene prudentiële vereisten waaraan instellingen waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU toezicht wordt uitgeoefend, moeten voldoen op de volgende gebieden:

  1. eigenvermogensvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde elementen van kredietrisico, marktrisico, operationeel risico en afwikkelingsrisico;

  2. vereisten ter beperking van grote risicoblootstellingen;

  3. na de inwerkingtreding van de in artikel 460 bedoelde gedelegeerde handeling, liquiditeitsvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde elementen van liquiditeitsrisico;

  4. rapportagevereisten met betrekking tot de punten a), b) en c) en met betrekking tot hefboomfinanciering;

  5. openbaarmakingsvereisten.

Deze verordening beheerst niet de in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde bekendmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en bedrijfseconomisch toezicht op instellingen.

Teneinde de naleving van deze verordening te waarborgen, beschikken de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en volgen zij de procedures die in Richtlijn 2013/36/EU zijn bepaald.

Deze verordening belet instellingen niet hogere bedragen aan eigen vermogen en bestanddelen ervan aan te houden dan, of maatregelen toe te passen die strikter zijn dan die welke bij deze verordening worden voorgeschreven.

1.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) "kredietinstelling" :
een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het bij het publiek aantrekken van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;
(2) "beleggingsonderneming" :

een persoon als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG, waarop de vereisten uit hoofde van die richtlijn van toepassing zijn, met uitzondering van:

  1. kredietinstellingen;

  2. plaatselijke ondernemingen;

  3. ondernemingen die geen vergunning hebben om de in bijlage I, deel B, punt (1) van Richtlijn 2004/39/EG, bedoelde nevendienst te verrichten en die slechts een of meer van de in bijlage I, deel A, punten (1), (2), (4) en (5) van die richtlijn bedoelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, en die geen toestemming hebben om aan hun cliënten toebehorende gelden en/of effecten aan te houden, waardoor zij jegens hun cliënten nooit in een debiteurspositie kunnen verkeren;

(3) "instelling" :
een kredietinstelling of een beleggingsonderneming;
(4) "plaatselijke onderneming" :
een onderneming die op de markten voor financiële futures, voor opties of voor andere afgeleide instrumenten en op de contante markten, uitsluitend om posities op markten voor afgeleide instrumenten af te dekken, voor eigen rekening of voor rekening van andere leden van die markten handelt, en die door clearing members van dezelfde markten wordt gegarandeerd, waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de door dergelijke ondernemingen gesloten contracten berust bij clearing members van dezelfde markten;
(5) "verzekeringsonderneming" :
een verzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)(20);
(6) "herverzekeringsonderneming" :
een herverzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;
(7) "instelling voor collectieve belegging" of "icb" :
een icbe als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)(21), met inbegrip, tenzij anders bepaald, van entiteiten uit derde landen die soortgelijke werkzaamheden verrichten en die onderworpen zijn aan toezicht uit hoofde van het Unierecht of het recht van een derde land dat toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast, een abi als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen(22), of een niet-EU-abi als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a bis), van die richtlijn;
(8) "publiekrechtelijk lichaam" :
een administratief orgaan zonder winstoogmerk dat verantwoording moet afleggen aan de centrale, regionale of lokale overheid of aan overheden die dezelfde verantwoordelijkheden dragen als de regionale en lokale overheden, ofeen niet-commerciële onderneming die in handen is van of is opgericht en wordt gefinancierd door centrale, regionale of lokale overheden en uitdrukkelijke waarborgregelingen heeft; hieronder kunnenbij wet geregelde organen met zelfbestuur die onder openbaar toezicht staan vallen;
(9) "leidinggevend orgaan" :
leidinggevend orgaan als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder e), van Richtlijn 2013/36/EU;
(10) "directie" :
directie als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder f), van Richtlijn 2013/36/EU;
(11) "systeemrisico" :
systeemrisico als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder h), van Richtlijn 2013/36/EU;
(12) "modelrisico" :
modelrisico als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder i), van Richtlijn 2013/36/EU;
(13) "initiator" :

een entiteit die:

  1. zelf of via verwante ondernemingen direct of indirect betrokken is geweest bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de verplichtingen of de potentiële verplichtingen van de debiteur of potentiële debiteur zijn ontstaan die tot securitisatie van de blootstelling hebben geleid; of

  2. blootstellingen van een derde voor eigen rekening koopt en daarna securitiseert;

(14) "sponsor" :
een niet-initiërende instelling die een door activa gedekt commercieelpapierprogramma of een andere securitisatieregeling waarbij blootstellingen van derden worden gekocht, uitgeeft en beheert;
(15) "moederonderneming" :
  1. een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;

  2. voor de toepassing van titel VII, hoofdstuk 3, afdeling II, en hoofdstuk 4, afdeling II, en van titel VIII van Richtlijn 2013/36/EU, alsook van deel vijf van deze verordening: een moederonderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming die feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

(16) "dochteronderneming" :
  1. een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;

  2. een dochteronderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming waarop een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent.

(17) "bijkantoor" :
een bedrijfszetel welke een deel zonder juridische zelfstandigheid vormt van een instelling en welke rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk de handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamheden van een instelling;
(18) "onderneming die nevendiensten verricht" :
een onderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het bezit of het beheer van onroerend goed, het beheer van gegevensverwerkingsdiensten of uit een andere soortgelijke activiteit welke ten opzichte van de hoofdactiviteit van een of meer instellingen het karakter van een ondersteunende activiteit heeft;
(19) "vermogensbeheerder" :
een vermogensbeheerder als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/87/EG en een abi-beheerder als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b),van Richtlijn 2011/61/EU, met inbegrip, tenzij anders bepaald, van entiteiten van derde landen, die soortgelijke werkzaamheden verrichten, die onderworpen zijn aan het recht van een derde land dat toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast;
(20) "financiële holding" :
een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk instellingen of financiële instellingen zijn, van welke dochterondernemingen er ten minste één een instelling is, en die geen gemengde financiële holding is;
(21) "gemengde financiële holding" :
gemengde financiële holding artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG;
(22) "gemengde holding" :
een moederonderneming die geen financiële holding en evenmin een instelling of een gemengde financiële holding is, en die onder haar dochterondernemingen ten minste één instelling telt;
(23) "verzekeringsonderneming van een derde land" :
verzekeringsonderneming van een derde land als gedefinieerd in artikel 13, punt 3, van Richtlijn 2009/138/EG;
(24) "herverzekeringsonderneming van een derde land" :
herverzekeringsonderneming van een derde land als gedefinieerd in artikel 13, punt 6, van Richtlijn 2009/138/EG;
(25) "erkende beleggingsonderneming van een derde land" :

onderneming die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  1. indien zij in de Unie was gevestigd, zou zij onder de definitie van een beleggingsonderneming vallen;

  2. haar is vergunning verleend in een derde land;

  3. zij is onderworpen en houdt zich aan prudentiële vereisten welke door de bevoegde autoriteiten als minstens even strikt als de vereisten van deze verordening of van Richtlijn 2013/36/EU worden beschouwd;

(26) "financiële instelling" :
een onderneming die geen instelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van een of meer van de in de punten 2 tot en met 12 en punt 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU genoemde werkzaamheden, met inbegrip van een financiële holding, een gemengde financiële holding, een betalingsinstelling in de zin van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt(23) en een vermogensbeheerder, maar met uitsluiting van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings als gedefinieerd in artikel 212, lid 1, onder g) van Richtlijn 2009/138/EG;
(27) "entiteit uit de financiële sector" :

een van de volgende entiteiten:

  1. een instelling;

  2. een financiële instelling;

  3. een onderneming die nevendiensten verricht en die is opgenomen in de geconsolideerde financiële situatie van een instelling;

  4. een verzekeringsonderneming;

  5. een verzekeringsonderneming uit een derde land;

  6. een herverzekeringsonderneming;

  7. een herverzekeringsonderneming uit een derde land;

  8. een verzekeringsholding;

  9. een gemengde holding;

  10. een gemengde verzekeringsholding als gedefinieerd in artikel 212, lid 1, onder g) van Richtlijn 2009/138/EG;

  11. een van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG uitgesloten onderneming overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn;

  12. een onderneming van een derde land waarvan het hoofdbedrijf vergelijkbaar is met dat van een van de in de punten a) tot en met k) vermelde entiteiten;

(28) "moederinstelling in een lidstaat" :
een instelling in een lidstaat die een instelling of een financiële instelling als dochteronderneming heeft, of die een deelneming heeft in een dergelijke instelling of financiële instelling en zelf geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(29) "EU-moederinstelling" :
een moederinstelling in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(30) "financiële moederholding in een lidstaat" :
een financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(31) "financiële EU-moederholding" :
een financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(32) "gemengde financiële moederholding in een lidstaat" :
een gemengde financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat een vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(33) "gemengde financiële EU-moederholding" :
een gemengde financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van de lidstaten een vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(34) "centrale tegenpartij" of "CTP" :
een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) nr. 648/2012;
(35) "deelneming" :
een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen(24), of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;
(36) "gekwalificeerde deelneming" :
het in een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, bezitten van 10 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een percentage dat het mogelijk maakt een invloed van betekenis op de bedrijfsvoering van die onderneming uit te oefenen;
(37) "zeggenschap" :
de betrekking die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, als bepaald in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, of de standaarden voor jaarrekeningen waaraan een instelling uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 moet voldoen, of enig ander toepasselijk kader voor financiële verslaggeving, of een soortgelijke betrekking tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;
(38) "nauwe banden" :

een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen op een van de volgende wijzen zijn verbonden:

  1. een deelneming in de vorm van het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband houden van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;

  2. door een zeggenschapsband;

  3. door een duurzame band van beiden of allen met dezelfde derde persoon door middel van een verhouding van zeggenschap;

(39) "groep verbonden cliënten" :

een van de volgende omschrijvingen:

  1. twee of meer natuurlijke of rechtspersonen die, behoudens bewijs van het tegendeel, uit een oogpunt van risico een geheel vormen omdat een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de andere persoon of personen;

  2. twee of meer natuurlijke of rechtspersonen tussen wie geen zeggenschapsband als beschreven in punt a) bestaat, maar die uit een oogpunt van risico als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen zou ondervinden, en met name financierings- of betalingsmoeilijkheden, de andere of alle anderen waarschijnlijk ook in financierings- of betalingsmoeilijkheden zouden komen.

(40) "bevoegde autoriteit" :
een bij nationale wetgeving officieel erkende overheidsinstantie of lichaam die/dat bij nationale wetgeving gemachtigd is toezicht op instellingen uit te oefenen als onderdeel van het in de betrokken lidstaat geldende toezichtstelsel;
(41) "consoliderend toezichthouder" :
een bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op EU-moederinstellingen en op instellingen die onder de zeggenschap staan van financiële EU-moederholdings of gemengde financiële EU-moederholdings;
(42) "vergunning" :
een door de overheid afgegeven akte, ongeacht haar vorm, waaruit de bevoegdheid voortvloeit om de werkzaamheden uit te oefenen;
(43) "lidstaat van herkomst" :
de lidstaat waarin aan een instelling een vergunning is verleend;
(44) "lidstaat van ontvangst" :
de lidstaat waarin een instelling een bijkantoor heeft of diensten verricht;
(45) "centrale banken van het ESCB" :
de nationale centrale banken die lid zijn van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank (ECB);
(46) "centrale banken" :
de centrale banken van het ESCB en de centrale banken van derde landen;
(47) "geconsolideerde situatie" :
situatie die voortvloeit uit het toepassen van de vereisten van deze verordening overeenkomstig deel één, titel II, hoofdstuk 2, op een instelling alsof deze instelling samen met een of meer andere entiteiten één enkele instelling vormt;
(48) "geconsolideerde basis" :
op basis van de geconsolideerde situatie;
(49) "op gesubconsolideerde basis" :
op basis van de geconsolideerde situatie van een moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding met uitzondering van een subgroep van entiteiten, of op basis van de geconsolideerde situatie van een moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding die niet de uiteindelijke moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding is;
(50) "financieel instrument" :

een van de volgende instrumenten:

  1. een overeenkomst die leidt tot zowel een financieel actief bij een partij als een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument bij een andere partij;

  2. een instrument genoemd in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG;

  3. een afgeleid financieel instrument;

  4. een primair financieel instrument;

  5. een kasinstrument.

De in de punten a), b) en c) bedoelde instrumenten zijn uitsluitend financiële instrumenten als hun waarde afgeleid is van de prijs van een onderliggend financieel instrument of een andere onderliggende post, een rentevoet of een index;

(51) "aanvangskapitaal" :
de hoeveelheid en de soorten eigen vermogen die in artikel 12 van Richtlijn 2013/36/EU voor kredietinstellingen en in titel IV van die richtlijn voor beleggingsondernemingen zijn vastgesteld;
(52) "operationeel risico" :
het risico van verliezen als gevolg van ongeschikte of falende interne processen, personen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Juridische risico's worden er ook toe gerekend;
(53) "verwateringsrisico" :
het risico dat een kortlopende vordering afneemt door geldelijke of niet-geldelijke kredieten aan de debiteur;
(54) "kans op wanbetaling (probability of default - PD)" :
de kans dat een tegenpartij over een periode van een jaar in gebreke blijft;
(55) "verlies bij wanbetaling (loss given default - LGD)" :
de verhouding tussen het verlies op een positie als gevolg van wanbetaling door een tegenpartij en het uitstaande bedrag bij wanbetaling;
(56) "omrekeningsfactor" :
de verhouding tussen het momenteel niet-opgenomen bedrag van een kredietlijn dat zou kunnen worden opgenomen en daardoor zou openstaan bij wanbetaling, en het momenteel niet-opgenomen bedrag van de kredietlijn, waarbij de omvang van de kredietlijn wordt bepaald door de toegestane limiet, tenzij de niet-toegestane limiet hoger ligt;
(57) "kredietrisicolimitering" :
een door een instelling gehanteerde techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan een positie of aan posities die de instelling blijft houden;
(58) "volgestorte kredietprotectie" :
een techniek van kredietrisicolimitering waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan de blootstelling van een instelling, wordt beperkt dankzij het recht van de instelling om, bij wanbetaling van de tegenpartij of bij andere specifieke kredietgebeurtenissen in verband met de tegenpartij, bepaalde activa of posten te liquideren, over te nemen, daarvan het eigendom te verwerven of te behouden dan wel het bedrag van de blootstelling te verlagen tot of die te vervangen door het verschil tussen het bedrag van de blootstelling zelf en het bedrag van een vordering op de instelling;
(59) "niet-volgestorte kredietprotectie" :
een techniek van kredietrisicolimitering waarbij de beperking van het kredietrisico betreffende de blootstelling van een instelling voortvloeit uit de verplichting van een derde om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de kredietnemer of bij het plaatsvinden van andere specifieke kredietgebeurtenissen;
(60) "met contanten vergelijkbaar instrument" :
een certificaat van deposito, een obligatie met inbegrip van een gedekte obligatie of enig ander niet-achtergesteld instrument dat door een instelling wordt uitgegeven, waarvoor de instelling reeds de volledige betaling heeft ontvangen en dat onvoorwaardelijk door de instelling tegen de nominale waarde wordt terugbetaald;
(61) "securitisatie" :

transactie of regeling waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of pool van blootstellingen, wordt onderverdeeld en die de beide volgende kenmerken vertoont:

  1. de in het kader van de transactie of regeling verrichte betalingen hangen af van de prestaties van de blootstelling of pool van blootstellingen;

  2. de rangorde van de tranches is bepalend voor de verdeling van de verliezen tijdens de looptijd van de transactie of regeling.

(62) "securitisatiepositie" :
een blootstelling in het kader van een securitisatie;
(63) "hersecuritisatie" :
een securitisatie waarbij het risico dat is verbonden aan een onderliggende pool van blootstellingen, in tranches is onderverdeeld en ten minste één van de onderliggende blootstellingen een securitisatiepositie is;
(64) "hersecuritisatiepositie" :
een blootstelling in het kader van een hersecuritisatie;
(65) "kredietverbetering" :
een contractuele regeling waarbij de kredietkwaliteit van een securitisatiepositie verbetert ten opzichte van een situatie waarin van een dergelijke regeling geen sprake zou zijn geweest; daartoe worden ook verbeteringen gerekend die worden gerealiseerd door meer achtergestelde tranches in de securitisatie en door andere soorten kredietprotectie;
(66) "special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity - SSPE)" :
een vennootschap, trust of een ander soort entiteit die geen instelling is, die is opgericht voor een of meer securitisaties, waarvan de activiteiten beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is voor de realisatie van dit doel, waarvan de constructie bedoeld is om de SSPE-verplichtingen te scheiden van die van de initiërende instelling, en waarvan de economische eigenaars hun deelneming in pand mogen geven of mogen verkopen zonder dat daar voorwaarden aan verbonden zijn;
(67) "tranche" :
een contractueel vastgesteld segment van het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of een aantal blootstellingen, waarbij een positie in dit segment een groter of kleiner verliesrisico meebrengt dan een positie van dezelfde omvang in elk ander segment, als geen rekening wordt gehouden met de kredietprotectie die door derden rechtstreeks aan de houders van de posities in dit segment of in andere segmenten wordt geboden;
(68) "waardering tegen marktwaarde" :
het bepalen van de waarde van posities op basis van direct beschikbare afwikkelingsprijzen, afkomstig van onafhankelijke bronnen, waaronder beurskoersen, prijzen in de schermenhandel of noteringen van een aantal onafhankelijke gereputeerde effectenmakelaars;
(69) "waardering op basis van een modellenbenadering" :
het door middel van benchmarking, extrapolatie of een andere berekeningswijze bepalen van de waarde op basis van een of meerdere inputs uit de markt;
(70) "onafhankelijke prijsverificatie" :
een proces waarbij marktprijzen of modelinputs op regelmatige basis op hun nauwkeurigheid en onafhankelijkheid worden gecontroleerd;
(71) "in aanmerking komend kapitaal" :

de som van:

  1. tier 1-kapitaal als bedoeld in artikel 25;

  2. tier 2-kapitaal als bedoeld in artikel 71, dat één derde of minder van het tier 1-kapitaal vertegenwoordigt;

(72) "erkende beurs" :

beurs die aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

  1. ze is een gereglementeerde markt;

  2. ze beschikt over een clearingregeling waarbij de in bijlage II vermelde contracten onderworpen zijn aan dagelijkse margevereisten die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten een adequate bescherming bieden;

(73) "uitkeringen uit hoofde van discretionair pensioen" :
verhoogde pensioenuitkeringen die een instelling aan een medewerker op discretionaire basis verleent als onderdeel van een variabele beloning van deze medewerker. Tot deze uitkeringen worden niet gerekend verhoogde uitkeringen die aan een medewerker worden verleend op grond van de voorwaarden van het bedrijfspensioenfonds;
(74) "hypotheekwaarde" :
de waarde van vastgoed die is vastgesteld op grond van een voorzichtige prognose van de toekomstige verhandelbaarheid van het goed, rekening houdend met duurzame langetermijnaspecten van het goed, de normale en plaatselijke marktvoorwaarden, het gebruik dat op dit ogenblik van het goed wordt gemaakt en eventueel andere doeleinden waarvoor het geschikt is;
(75) "niet-zakelijk onroerend goed" :
een woning die wordt bewoond door de eigenaar of de leasenemer van de woning, met inbegrip van rechten inzake bewoning van een appartement in woningcoöperaties die zich in Zweden bevinden;
(76) "marktwaarde" :
met betrekking tot vastgoed het geraamde bedrag waartegen het goed op de dag van de taxatie door een willige verkoper op marktconforme wijze zou kunnen worden verkocht aan een willige koper na een deugdelijke verkoopprocedure waarbij elk van de partijen met kennis van zaken, voorzichtig en zonder dwang heeft gehandeld;
(77) "toepasselijk kader voor financiële verslaggeving" :
de standaarden voor jaarrekeningen waaraan de instelling onderworpen is uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 of Richtlijn 86/635/EEG;
(78) "jaarlijkse wanbetalingsgraad" :
de verhouding tussen het aantal wanbetalingen dat zich heeft voorgedaan tijdens een periode die loopt vanaf één jaar vóór datum T en het aantal debiteuren dat één jaar vóór die datum aan die klasse of groep is toegewezen;
(79) "speculatieve vastgoedfinanciering" :
leningen die gericht zijn op het verwerven van, het ontwikkelen op of het bouwen op land met betrekking tot onroerend goed, of van en met betrekking tot dergelijk onroerend goed, met het oog op het doorverkopen ervan met winst;
(80) "handelsfinanciering" :
financiering, garanties daaronder begrepen, in verband met de handel in goederen en diensten door middel van financiële producten met een vaste korte looptijd, gewoonlijk van minder dan 1 jaar, zonder automatisch doorrollen;
(81) "door de overheid gesteunde exportkredieten" :
leningen of kredieten ter financiering van de export van goederen en diensten waarvoor een officiële exportkredietinstelling garanties, verzekering of directe financiering verstrekt;
(82) "retrocessieovereenkomst" en "omgekeerde retrocessieovereenkomst" :

een overeenkomst waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten of grondstoffen, dan wel gegarandeerde rechten overdraagt met betrekking tot:

  1. hetzij de eigendom van effecten of grondstoffen wanneer deze garantie is gegeven door een erkende beurs die houder is van de rechten betreffende de effecten of grondstoffen en de overeenkomst een instelling niet toestaat een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijk over te dragen of in pand te geven, met de verbintenis deze terug te kopen;

  2. hetzij vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken, tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende instelling bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen; het betreft een "retrocessieovereenkomst" voor de instelling die de effecten of grondstoffen verkoopt, en een "omgekeerde retrocessieovereenkomst" voor de instelling die de effecten of grondstoffen koopt;

(83) "retrocessietransactie" :
een transactie in het kader van een "retrocessieovereenkomst" of een "omgekeerde retrocessieovereenkomst";
(84) "eenvoudige retrocessieovereenkomst" :
een retrocessietransactie betreffende een afzonderlijk activabestanddeel of soortgelijke niet-complexe activa, in tegenstelling tot een basket van activa;
(85) "posities die met de intentie om te handelen worden ingenomen" :

een van de volgende posities:

  1. de eigen posities van de instelling en de posities uit hoofde van de dienstverlening aan cliënten en van het onderhouden van een markt;

  2. posities die bedoeld zijn om op korte termijn weder te verkopen;

  3. posities die worden ingenomen met de bedoeling profijt te trekken van feitelijke of verwachte kortetermijnverschillen tussen de aankoop- en verkoopprijzen, of van andere prijs- of renteschommelingen;

(86) "handelsportefeuille" :
alle posities in financiële instrumenten en grondstoffen die door een instelling worden ingenomen, hetzij met de intentie om te handelen, hetzij ter afdekking van posities die worden ingenomen met de intentie om te handelen;
(87) "multilaterale handelsfaciliteit" :
een multilaterale handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG;
(88) "gekwalificeerde centrale tegenpartij" :
een centrale tegenpartij die beschikt over een vergunning overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 of over een erkenning overeenkomstig artikel 25 van die verordening;
(89) "wanbetalingsfonds" :
een fonds dat door een CTP is opgericht overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en dat wordt gebruikt overeenkomstig artikel 45 van die verordening;
(90) "voorgefinancierde bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP" :
een bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP die door een instelling wordt gestort;
(91) "CTP-transactieblootstelling" :
een actuele blootstelling, met inbegrip van een door het clearinglid te ontvangen maar nog niet ontvangen variatiemarge, en een potentiële toekomstige blootstelling van een clearinglid of een cliënt aan een uit in artikel 301, lid 1, punten a) tot en met e), bedoelde overeenkomsten en transacties voortvloeiend risico van een CTP, alsmede de initiële marge;
(92) "gereglementeerde markt" :
een gereglementeerde markt als gedefinieerd in artikel 4, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG;
(93) "hefboomfinanciering" :
de relatieve omvang van de activa van een instelling, plus haar verplichtingen buiten balanstelling en voorwaardelijke verplichtingen tot betalen, tot leveren of tot het stellen van zekerheden, met inbegrip van verplichtingen vanwege ontvangen financiering, aangegane verbintenissen, derivaten of retrocessieovereenkomsten, maar met uitsluiting van verplichtingen die enkel bij liquidatie van een instelling kunnen worden afgedwongen, in verhouding tot het eigen vermogen van deze instelling;
(94) "risico van buitensporige hefboomwerking" :
het risico dat voortvloeit uit de kwetsbaarheid van een instelling als gevolg van een hefboomwerking of mogelijke hefboomwerking die onbedoelde corrigerende maatregelen in haar bedrijfsplan kan vereisen, met inbegrip van noodverkopen van activa die in verliezen of waarderingsaanpassingen in haar resterende activa kunnen resulteren;
(95) "kredietrisicoaanpassing" :
het bedrag van de voorziening voor specifieke en algemene verliezen op leningen voor kredietrisico's die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving in de financiële overzichten van de instelling worden opgevoerd;
(96) "interne afdekking" :
een positie die de risicocomponenten tussen een positie of reeks posities in de handelsportefeuille en een positie of reeks posities in de niet-handelsportefeuille in wezenlijke mate compenseert;
(97) "referentieverplichting" :
een verplichting waarvan gebruik wordt gemaakt voor het bepalen van de waarde van de afwikkeling in contanten van een kredietderivaat.
(98) "externe kredietbeoordelingsinstelling" of "EKBI" :
een ratingbureau dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus(25) geregistreerd of gecertificeerd is, of een centrale bank die kredietbeoordelingen afgeeft die van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1060/2009 zijn ontheven;
(99) "Aangewezen EKBI" :
een door een instelling aangewezen EKBI;
(100) "gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten" :
hetzelfde als in International Accounting Standard (IAS) 1, als toepasselijk uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002;
(101) "kernvermogen" :
kernvermogen in de zin van artikel 88 van Richtlijn 2009/138/EG;
(102) "tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 1, van die Richtlijn;
(103) "aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 1, van deze Richtlijn en het opnemen van dergelijke bestanddelen beperkt wordt door de overeenkomstig artikel 99 van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen;
(104) "tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 2 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 2, van die Richtlijn;
(105) "tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 3 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 3, van die Richtlijn;
(106) "uitgestelde belastingvorderingen" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(107) "uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten" :
uitgestelde belastingvorderingen waarvan de toekomstige waarde enkel kan worden gerealiseerd indien de instelling in de toekomst belastbare winst maakt;
(108) "uitgestelde belastingverplichtingen" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(109) "activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds" :
de activa van een pensioenfonds dat, respectievelijk een pensioenregeling die op vaste toezeggingen gebaseerd is, berekend nadat op die activa het bedrag van de verplichtingen uit hoofde van dat fonds, respectievelijk die regeling in mindering is gebracht;
(110) "uitkeringen" :
de betaling van dividenden of van interest in welke vorm ook;
(111) "financiële onderneming" :
hetzelfde als in artikel 13, punt 25, punten b) en d), van Richtlijn 2009/138/EG;
(112) "fondsen voor algemene bankrisico's" :
hetzelfde als in artikel 38 van Richtlijn 86/635/EEG;
(113) "goodwill" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(114) "indirect bezit" :
elke blootstelling met betrekking tot een intermediaire entiteit die een blootstelling heeft met betrekking tot kapitaalinstrumenten uitgegeven door een entiteit uit de financiële sector, indien, ingeval de door de entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten permanent zouden worden afgeschreven, het verlies dat de instelling ten gevolge daarvan zou lijden, niet wezenlijk verschillend zou zijn van het verlies dat de instelling zou lijden vanwege een direct bezit van die door de entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten;
(115) "immateriële activa" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving; daaronder wordt tevens goodwill begrepen;
(116) "andere kapitaalinstrumenten" :
kapitaalinstrumenten die zijn uitgegeven door entiteiten uit de financiële sector en die niet worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten of tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen, aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen, tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen of tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen;
(117) "andere reserves" :
reserves in de zin van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving die overeenkomstig de toepasselijke standaard voor financiële verslaggeving openbaar moeten worden gemaakt, met uitzondering van bedragen die reeds zijn opgenomen in gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten of ingehouden winsten.
(118) "eigen vermogen" :
de som van tier 1- en tier 2-kapitaal;
(119) "eigenvermogensinstrumenten" :
door de instelling uitgegeven kapitaalinstrumenten die worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten;
(120) "minderheidsbelang" :
het bedrag van tier 1-kernkapitaal van een dochteronderneming van een instelling dat kan worden toegerekend aan andere natuurlijke of rechtspersonen dan die welke onder de prudentiële consolidatie van de instelling vallen;
(121) "winst" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(122) "wederzijdse deelneming" :
het door een instelling bezitten van door entiteiten uit de financiële sector uitgegeven eigenvermogensinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten waarbij deze entiteiten ook door de instelling uitgegeven eigenvermogensinstrumenten bezitten;
(123) "ingehouden winsten" :
de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(124) "agiorekening" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(125) "tijdelijke verschillen" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(126) "synthetisch bezit" :
belegging door een instelling in een financieel instrument waarvan de waarde rechtstreeks verband houdt met de waarde van de door een entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten;
(127) "kruislingse garantieregeling" :

een regeling die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  1. de instellingen vallen onder hetzelfde in artikel 113, lid 7, bedoelde institutioneel protectiestelsel;

  2. de instellingen zijn volledig geconsolideerd overeenkomstig artikel 1, lid 1, punten b), c) of d), of artikel 1, lid 2, van Richtlijn 83/349/EEG en vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis van een instelling die in een lidstaat een moederinstelling is in overeenstemming met deel 1, titel II, hoofdstuk 2, van deze verordening en die onderworpen is aan een eigenvermogensvereiste;

  3. de moederinstelling in een lidstaat en de dochterondernemingen zijn gevestigd in dezelfde lidstaat, zijn vergunningplichtig en onderworpen aan toezicht door dezelfde bevoegde autoriteit;

  4. de moederinstelling in een lidstaat en de dochterinstellingen zijn een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling aangegaan waardoor deze instellingen beschermd worden en waardoor, zo nodig, met name hun liquiditeit en solventie beschermd worden om faillissement te voorkomen;

  5. er zijn regelingen getroffen om in termen van kapitaal en liquiditeit onmiddellijk in de nodige financiële middelen te voorzien indien dat volgens de contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling als bedoeld in punt d) noodzakelijk is;

  6. de toereikendheid van de onder de punten d) en e) bedoelde regelingen wordt regelmatig door de bevoegde autoriteit gecontroleerd;

  7. de minimale opzegtermijn die een dochteronderneming in acht moet nemen om vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te kunnen stappen bedraagt 10 jaar;

  8. de bevoegde autoriteit is gemachtigd een dochteronderneming te verbieden vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te stappen;

(128) "uitkeerbare bestanddelen" :
de som van de winsten aan het eind van het laatste boekjaar, vermeerderd met eventuele overgedragen winsten en voor dat doel beschikbare reserves vóór uitkeringen aan houders van eigenvermogensinstrumenten, verminderd met eventuele overgedragen verliezen, winsten die overeenkomstig wettelijke bepalingen of de statuten van de instelling niet uitkeerbaar zijn en sommen die overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving of de statuten van de instelling in niet-uitkeerbare reserves zijn geplaatst, waarbij deze verliezen en reserves worden bepaald aan de hand van de individuele jaarrekeningen van de instelling en niet aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen.
2.

Wanneer in deze verordening verwezen wordt naar onroerend goed of niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed of daarop rustende hypotheken, wordt daaronder mede verstaan de aandelen in Finse woningbouwverenigingen die te werk gaan overeenkomstig de Finse wet op woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving. De lidstaten en hun bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat aandelen die een gelijkwaardig indirect bezit van onroerend goed vertegenwoordigen, als direct bezit van onroerend goed worden behandeld mits dergelijk indirect bezit specifiek geregeld is in het nationale recht van de betrokken lidstaat en dat, indien dit indirect bezit als zekerheid in pand is gegeven, het crediteuren een gelijkwaardige bescherming biedt.

3.

Handelsfinanciering als bedoeld in lid 1, punt 80, is gewoonlijk niet-gecommitteerd en vereist bevredigende bewijsstukken ter staving van de transactie voor elke aanvraag tot kredietopname, zodat de financiering kan worden geweigerd in geval van twijfel omtrent de kredietwaardigheid of omtrent de bewijsstukken ter staving van de transactie. De terugbetaling van blootstellingen in het kader van handelsfinanciering is gewoonlijk onafhankelijk van de leningnemer; in plaats daarvan worden de middelen terugbetaald uit contanten die van importeurs worden ontvangen of uit de opbrengst van de verkoop van de onderliggende goederen.

Voor de toepassing van deel 3, titel II, zijn de volgende definities van toepassing:

(1) "blootstelling" :
een actiefpost of een post buiten de balanstelling;
(2) "verlies" :
economisch verlies, met inbegrip van substantiële disconteringseffecten, en substantiële directe en indirecte incassokosten met betrekking tot het instrument;
(3) "verwacht verlies (expected loss - EL)" :
de verhouding tussen het verlies op een positie dat bij een eventuele wanbetaling van een tegenpartij of bij verwatering over een periode van een jaar te verwachten is, en het uitstaande bedrag bij wanbetaling;
1.

De instellingen voldoen op individuele basis aan de in de delen 2 tot en met 5 en 8 bepaalde verplichtingen.

2.

Als een instelling een dochteronderneming is in de lidstaat waar zij een vergunning heeft gekregen en onder toezicht staat, dan wel een moederonderneming is, of als een instelling ingevolge artikel 19 in de consolidatie wordt betrokken, wordt van haar niet vereist dat zij op individuele basis aan de in de artikelen 89 tot en met 91 bepaalde verplichtingen voldoet

3.

Als een instelling een moederonderneming of een dochteronderneming is, of als een instelling ingevolge artikel 19 in de consolidatie wordt betrokken, wordt van haar niet vereist dat zij op individuele basis aan de in deel 8 bepaalde verplichtingen voldoet.

4.

Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die een vergunning hebben om de in de punten 3 en 6 van bijlage I, afdeling A, bij Richtlijn 2004/39/EG opgesomde beleggingsdiensten en -activiteiten te verstrekken, voldoen op individuele basis aan de in deel 6 bepaalde verplichtingen. In afwachting van het verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 508, lid 3, kunnen de bevoegde autoriteiten beleggingsondernemingen van de naleving van de in de deel 6 bepaalde verplichtingen vrijstellen, waarbij zij rekening houden met de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de beleggingsonderneming.

5.

Instellingen, met uitzondering van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 95, lid 1, en artikel 96, lid 1, en instellingen waarvoor door bevoegde autoriteiten de bij artikel 7, lid 1 of lid 3, bepaalde afwijking is toegepast, voldoen op individuele basis aan de in deel 7 bepaalde verplichtingen.

1.

De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing van de toepassing van artikel 6, lid 1, op een dochteronderneming van een instelling verlenen als de betrokken lidstaat een vergunning heeft verleend aan en toezicht houdt op zowel de dochteronderneming als de instelling, de dochteronderneming betrokken is in het toezicht op geconsolideerde basis van de instelling die de moederonderneming is en er met het oog op een adequate verdeling van het eigen vermogen tussen de moederonderneming en de dochteronderneming voldaan is aan alle volgende voorwaarden:

  1. er is geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva door de moederonderneming kan verhinderen;

  2. ofwel verstrekt de moederonderneming de bevoegde autoriteit waarborgen ten aanzien van het zorgvuldige beheer van de dochteronderneming en verklaart zij, met toestemming van de bevoegde autoriteit, dat zij garant staat voor de door de dochtermaatschappij aangegane verplichtingen, ofwel zijn de risico's ten aanzien van de dochteronderneming verwaarloosbaar;

  3. de dochteronderneming wordt in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures van de moederonderneming betrokken;

  4. de moederonderneming bezit meer dan 50 % van de stemrechten die verbonden zijn aan aandelen in het kapitaal van de dochteronderneming of heeft het recht om het grootste deel van de leden van het leidinggevend orgaan van de dochteronderneming aan te stellen of te ontslaan.

2.

De bevoegde autoriteiten kunnen van de in lid 1 genoemde mogelijkheid gebruik maken als het bij de moederonderneming om een financiële holding of een gemengde financiële holding gaat die in dezelfde lidstaat is opgericht als de instelling en aan hetzelfde toezicht onderworpen is als dat welke op instellingen wordt uitgeoefend. Dit geldt met name voor de in artikel 11, lid 1, vastgelegde normen.

3.

De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing van de toepassing van artikel 6, lid 1, op een moederonderneming in een lidstaat verlenen als de betrokken lidstaat een vergunning heeft verleend aan en toezicht houdt op de instelling, de instelling betrokken is in het toezicht op geconsolideerde basis en er met het oog op een adequate verdeling van het eigen vermogen tussen de moederonderneming en de dochterondernemingen voldaan is aan alle volgende voorwaarden:

  1. er zijn geen feitelijke of juridische belemmeringen van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva aan de moederinstelling in een lidstaat kunnen verhinderen;

  2. de moederinstelling in een lidstaat wordt in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures die relevant zijn voor het geconsolideerde toezicht betrokken.

De bevoegde autoriteit die van dit lid gebruik maakt, stelt de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten op de hoogte.

1.

De bevoegde autoriteiten kunnen volledig of ten dele ontheffing verlenen van de toepassing van deel 6 op een instelling en op alle of sommige van haar dochterondernemingen in de Unie, en daarop toezicht uitoefenen als op één enkele liquiditeitssubgroep, zolang zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  1. de moederinstelling voldoet op geconsolideerde basis of een dochteronderneming op gesubconsolideerde basis aan de in deel 6 bepaalde verplichtingen;

  2. de moederinstelling houdt op geconsolideerde basis of een dochteronderneming op gesubconsolideerde basis voortdurend toezicht op de liquiditeitsposities van alle instellingen binnen de groep of subgroep die onder de ontheffing vallen, en staat garant voor een toereikend liquiditeitsniveau van al deze instellingen;

  3. de instellingen zijn ten genoegen van de bevoegde autoriteiten overeenkomsten aangegaan die voorzien in het vrije verkeer van middelen tussen hen onderling om hen in staat te stellen aan hun individuele en gezamenlijke verplichtingen te voldoen wanneer deze komen te vervallen;

  4. er is geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die het uitvoeren van de in punt c) bedoelde overeenkomsten kan verhinderen.

De Commissie brengt uiterlijk op 1 januari 2014 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over eventuele juridische obstakels die de toepassing van punt c) van de eerste alinea onmogelijk kunnen maken, en zij wordt verzocht om in voorkomend geval uiterlijk op 31 december 2015 een passend wetgevingsvoorstel in te dienen over te verwijderen obstakels.

2.

De bevoegde autoriteiten kunnen volledig of ten dele ontheffing van de toepassing van deel 6 op een instelling en op alle of sommige van haar dochterondernemingen verlenen als aan alle instellingen van die enkele liquiditeitssubgroep in dezelfde lidstaat een vergunning is verleend en mits er aan de voorwaarden in lid 1 wordt voldaan.

3.

Indien aan de instellingen van die enkele liquiditeitssubgroep in verschillende lidstaten een vergunning is verleend, wordt lid 1 uitsluitend toegepast nadat de in artikel 21 vastgestelde procedure is gevolgd en alleen ten aanzien van de instellingen waarvan de bevoegde autoriteiten over de volgende punten overeenstemming hebben bereikt:

  1. hun beoordeling van de mate waarin de organisatie en de behandeling van het liquiditeitsrisico voldoen aan de voorwaarden van artikel 86 van Richtlijn 2013/36/EU, in die enkele liquiditeitssubgroep;

  2. de verdeling van de bedragen, de locatie en de eigendom van de liquide activa die binnen die enkele liquiditeitssubgroep moeten worden aangehouden;

  3. de bepaling van de minimumbedragen aan liquide activa die moeten worden aangehouden door de instellingen waaraan ontheffing van de toepassing van deel 6 zal worden verleend;

  4. de noodzaak van strengere parameters dan die welke in deel 6 zijn beschreven;

  5. onbeperkte uitwisseling van volledige informatie tussen de bevoegde autoriteiten.

  6. de volledige inschatting van de gevolgen van een dergelijke ontheffing.

4.

De bevoegde autoriteiten kunnen de leden 1, 2 en 3 ook toepassen op instellingen die aangesloten zijn bij hetzelfde, in artikel 113, lid 7, punt b), bedoelde institutioneel protectiestelsel, mits zij aan alle voorwaarden van artikel 113, lid 7 voldoen, alsook op andere instellingen waarmee een band bestaat in de zin van artikel 113, lid 6, mits zij aan alle in dat artikel gestelde voorwaarden voldoen. In dat geval wijzen de bevoegde autoriteiten een van de instellingen aan als ontheven van de toepassing van deel 6 op basis van de geconsolideerde situatie van alle instellingen van de enkele liquiditeitssubgroep.

5.

Als er uit hoofde van lid 1 of lid 2 ontheffing is verleend, kunnen de bevoegde autoriteiten tevens artikel 86 van Richtlijn 2013/36/EU of delen daarvan op het niveau van de enkele liquiditeitssubgroep toepassen, en op individuele basis ontheffing van de toepassing van artikel 86 van Richtlijn 2013/36/EU of delen daarvan verlenen.

1.

Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 van dit artikel en van artikel 144, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU kunnen de bevoegde autoriteiten aan moederinstellingen op ad-hocbasis toestaan om bij de berekening van hun vereisten in het kader van artikel 6, lid 1, dochterondernemingen in aanmerking te nemen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, punten c) en d), en die aanzienlijke blootstellingen of aanzienlijke verplichtingen hebben ten aanzien van die moederinstelling.

2.

De in lid 1 vervatte behandeling 1 is alleen toegestaan indien de moederinstelling, met opgaaf van alle omstandigheden en regelingen, ook de wettelijke regelingen, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantoont dat er geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijke betekenis aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva op de vervaldag door de dochteronderneming aan haar moederonderneming, kan verhinderen.

3.

Wanneer een bevoegde autoriteit de keuzemogelijkheid van lid 1 uitoefent, brengt zij regelmatig en ten minste eenmaal per jaar aan de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten verslag uit over het gebruik van lid 1 en over de in lid 2 bedoelde omstandigheden en regelingen. Indien de dochteronderneming in een derde land is gelegen, verstrekken de bevoegde autoriteiten dezelfde informatie aan de bevoegde autoriteiten van dat derde land.

1.

De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig het nationale recht geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de vereisten van de delen 2 tot en met 8 op een of meer kredietinstellingen die in dezelfde lidstaat gevestigd zijn en die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent en dat in dezelfde lidstaat gevestigd is, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de verbintenissen van het centrale orgaan en die van de aangesloten instellingen zijn solidaire verplichtingen, of de verbintenissen van de aangesloten instellingen worden volledig door het centrale orgaan gewaarborgd;

  2. de solvabiliteit en de liquiditeit van het centrale orgaan en van alle aangesloten instellingen worden in hun totaliteit bewaakt op basis van de geconsolideerde jaarrekening van deze instellingen;

  3. de leiding van het centrale orgaan is bevoegd om instructies te geven aan de leiding van de aangesloten instellingen.

De lidstaten kunnen bestaande nationale wetgeving betreffende de toepassing van de in de eerste alinea bedoelde ontheffing in stand houden en gebruiken voor zover die wetgeving niet in strijd is met deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU.

2.

Indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat er aan de in lid 1 beschreven voorwaarden wordt voldaan en mits de verplichtingen of de verbintenissen van het centrale orgaan volledig door de aangesloten instellingen worden gewaarborgd, kunnen de bevoegde autoriteiten het centrale orgaan op individuele basis ontheffing verlenen van de toepassing van de vereisten van de delen 2 tot en met 8.

1.

Moederinstellingen in een lidstaat voldoen, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 18, aan de in de delen 2 tot en met 4 en deel 7 vastgestelde verplichtingen op basis van hun geconsolideerde situatie. De moederondernemingen en hun dochterondernemingen die onder deze verordening vallen, zetten een deugdelijke organisatiestructuur op en stellen passende mechanismen voor interne controle in om ervoor te zorgen dat de voor de consolidatie vereiste gegevens naar behoren worden verwerkt en doorgeleid. Zij dragen er meer in het bijzonder zorg voor dat niet onder deze verordening vallende dochterondernemingen regelingen, processen en mechanismen hanteren die een deugdelijke consolidatie garanderen.

2.

De instellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding in een lidstaat, voldoen, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 18, aan de in de delen 2 tot en met 4 en deel 7 vastgestelde verplichtingen op basis van de geconsolideerde situatie van deze financiële moederholding of gemengde financiële moederholding.

Als er meerdere instellingen onder de zeggenschap van een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding in een lidstaat staan, is de eerste alinea alleen van toepassing op de instelling die overeenkomstig artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU onderworpen is aan toezicht op geconsolideerde basis.

3.

EU-moederinstellingen, instellingen die onder zeggenschap staan van een EU-moederholding en instellingen die onder zeggenschap staan van een gemengde financiële EU-moederholding voldoen aan de in deel 6 bepaalde verplichtingen op basis van de geconsolideerde situatie van die moederinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, als de groep uit een of meer kredietinstellingen of beleggingsondernemingen bestaat waaraan een vergunning is verleend voor het verstrekken van de in de punten 3 en 6 van bijlage I, afdeling A, bij Richtlijn 2004/39/EG vermelde beleggingsdiensten en -activiteiten. In afwachting van het verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 508, lid 2, en op voorwaarde dat de groep uitsluitend beleggingsondernemingen omvat, kunnen de bevoegde autoriteiten beleggingsondernemingen van de naleving van de in de deel 6 bepaalde verplichtingen op geconsolideerde basis vrijstellen, waarbij zij rekening houden met de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de beleggingsonderneming.

4.

Wanneer artikel 10 wordt toegepast, voldoet het in dat artikel bedoelde centrale orgaan aan de vereisten van de delen 2 tot en met 8 op basis van de geconsolideerde situatie van het geheel dat door het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen wordt gevormd.

5.

Naast de vereisten van de leden 1 tot en met 4, en onverminderd andere bepalingen van deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU, kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zulks voor toezichtsdoeleinden vanwege de specifieke kenmerken van het risico of van de kapitaalstructuur van een instelling gerechtvaardigd is, of wanneer lidstaten nationale wetgeving vaststellen op grond waarvan activiteiten binnen een bankgroep structureel moeten worden gescheiden, van de structureel gescheiden instellingen verlangen dat zij op gesubconsolideerde basis voldoen aan de verplichtingen van deel 2 tot en met 4 en deel 6 tot en met 8 van deze verordening en van titel VII van Richtlijn 2013/36/EU.

De toepassing van de in de eerste alinea vervatte benadering doet geen afbreuk aan het effectieve toezicht op geconsolideerde basis en heeft evenmin onevenredige negatieve gevolgen voor het geheel of delen van het financiële stelsel van andere lidstaten of van de Unie als geheel, noch de werking van de interne markt belemmeren.

Indien een financiële holding of een gemengde financiële holding ten minste één kredietinstelling en één beleggingsonderneming onder zijn dochterondernemingen telt, gelden de vereisten die van toepassing zijn op basis van de geconsolideerde situatie van de financiële holding of van de gemengde financiële holding, voor de kredietinstelling.

1.

EU-moederinstellingen voldoen op basis van hun geconsolideerde situatie aan de in deel 8 bepaalde verplichtingen.

Belangrijke dochterondernemingen van EU-moederinstellingen en dochterondernemingen met aanzienlijke betekenis voor hun plaatselijke markt maken de in de artikelen 437, 438, 440, 442, 450, 451 en 453 genoemde informatie openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.

2.

De instellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, voldoen op basis van de geconsolideerde situatie van deze financiële holding of gemengde financiële holding aan de in deel 8 bepaalde verplichtingen.

Belangrijke dochterondernemingen van financiële EU-moederholdings of gemengde EU-moederholdings en dochterondernemingen met aanzienlijke betekenis voor hun plaatselijke markt maken de in de artikelen 437, 438, 440, 442, 450, 451 en 453 genoemde informatie openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.

3.

De leden 1 en 2 zijn volledig noch ten dele van toepassing op EU-moederinstellingen, instellingen die onder de zeggenschap van een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding staan, voor zover zij worden betrokken bij gelijkwaardige openbaarmakingen die door een in een derde land gevestigde moederonderneming op een geconsolideerde basis worden verstrekt.

4.

Wanneer artikel 10 wordt toegepast, voldoet het in dat artikel bedoelde centrale orgaan aan de vereisten van deel 8 op basis van de geconsolideerde situatie van het centrale orgaan. Artikel 18, lid 1, is van toepassing op het centrale orgaan en de aangesloten instellingen worden behandeld als de dochterondernemingen van het centrale orgaan.

1.

Moederondernemingen en hun dochterondernemingen die onder deze verordening vallen, voldoen op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan de in deel 5 bepaalde verplichtingen, zodat hun bij deze bepalingen voorgeschreven regelingen, processen en mechanismen samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn, en alle gegevens en informatie die voor het toezicht van belang zijn, kunnen worden verkregen. Zij dragen er meer in het bijzonder zorg voor dat niet onder deze verordening vallende dochterondernemingen regelingen, processen en mechanismen hanteren die de inachtneming van deze bepalingen garanderen.

2.

De instellingen passen overeenkomstig artikel 407 een extra risicogewicht toe wanneer zij artikel 92 op een geconsolideerde of gesubconsolideerde basis toepassen als de vereisten van de artikelen 405 of 406 niet zijn nageleefd op het niveau van een in een derde land gevestigde entiteit die overeenkomstig artikel 18 in de consolidatie betrokken is, en de niet-naleving een wezenlijke invloed heeft op het algehele risicoprofiel van de groep.

3.

Voor dochterondernemingen die zelf niet onder deze verordening vallen, zijn de uit deel 5 voortvloeiende verplichtingen niet van toepassing indien de EU-moederinstelling of de instellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, aan de bevoegde autoriteiten kunnen aantonen dat de toepassing van deel 5 niet is toegestaan volgens de wetten van het derde land waar de dochteronderneming is gevestigd.

1.

De consoliderend toezichthouder kan op ad-hocbasis ontheffing van de toepassing van deel 3 van deze verordening en titel VII, hoofdstuk 4, van Richtlijn 2013/36/EU op geconsolideerde basis verlenen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. elke EU-beleggingsonderneming in de groep hanteert de alternatieve berekening van het in artikel 95, lid 2, bedoelde totaal van de risicoposten;

  2. alle beleggingsondernemingen in de groep behoren tot de in artikel 95, lid 1, en artikel 96, lid 1, bedoelde categorieën;

  3. elke EU-beleggingsonderneming in de groep voldoet op individuele basis aan de bij artikel 95 gestelde vereisten en brengt alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden, in mindering op haar tier 1-kernkapitaalbestanddelen;

  4. elke financiële holding die in een lidstaat de financiële moederholding is van een beleggingsonderneming in de groep houdt ten minste zoveel kapitaal, hier gedefinieerd als de som van de in de artikelen 26, lid 1, artikel 51, lid 1, en artikel 62, lid 1, bedoelde posten, aan dat de som van de volgende bestanddelen gedekt is:

    1. de som van de volledige boekwaarde van alle in artikel 36, lid 1, punten h en i, artikel 56, lid 1, punten c) en d), en artikel 66, lid 1, punten c) en d), bedoelde deelnemingen in, achtergestelde vorderingen op en instrumenten van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden; en

    2. het totaal van alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden;

  5. er behoren geen kredietinstellingen tot de groep.

Elke EU-beleggingsonderneming die aan de criteria van de eerste alinea voldoet, beschikt over systemen om de bronnen van eigen en vreemd vermogen van alle tot de groep behorende financiële holdings, beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, te bewaken en te beheersen.

2.

De bevoegde autoriteiten kunnen de ontheffing ook toepassen als de financiële moederholding minder eigen vermogen aanhoudt dan de overeenkomstig lid 1, onder d, berekende hoeveelheid, maar niet minder dan de som van de eigenvermogensvereisten die op individuele basis gelden voor beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden, plus het totaal van alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die normaliter geconsolideerd zouden worden. Voor de toepassing van dit lid dienen beleggingsondernemingen uit derde landen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en de ondernemingen die nevendiensten verrichten, aan een notioneel eigenvermogensvereiste te worden onderworpen.

Indien alle entiteiten in een groep van beleggingsondernemingen, inclusief de moederentiteit, beleggingsondernemingen zijn die zijn vrijgesteld van het overeenkomstig artikel 6, lid 5, toepassen van de vereisten van deel 7 op individuele basis, kan de moederbeleggingsonderneming ervoor kiezen de vereisten van deel 7 op geconsolideerde basis toe te passen.

1.

Beleggingsondernemingen in een groep waarvoor de in artikel 15 bedoelde ontheffing geldt, stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van de risico's, met inbegrip van die welke samenhangen met de samenstelling en de bronnen van hun eigen vermogen, intern kapitaal en financiering, die hun financiële posities in gevaar kunnen brengen.

2.

Indien de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het prudentiële toezicht op de beleggingsonderneming, overeenkomstig artikel 15 ontheffing van de verplichting van toezicht op geconsolideerde basis verlenen, nemen zij andere passende maatregelen voor het toezicht op de risico's, met name de grote risicoblootstellingen, van de gehele groep, met inbegrip van ondernemingen die niet in een lidstaat zijn gevestigd.

3.

Indien de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het prudentiële toezicht op de beleggingsonderneming, overeenkomstig artikel 15 ontheffing van de toepassing van eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis verlenen, zijn de vereisten van deel 8 op individuele basis van toepassing.

1.

Instellingen die moeten voldoen aan de in afdeling 1 genoemde vereisten op basis van hun geconsolideerde situatie, voeren een volledige consolidatie uit van alle instellingen en financiële instellingen die hun dochterondernemingen zijn, of, in voorkomend geval, de dochterondernemingen van dezelfde financiële moederholding of gemengde financiële moederholding. De leden 2 tot en met 8 van dit artikel zijn niet van toepassing indien deel 6 van toepassing is op basis van de geconsolideerde situatie van een instelling.

2.

De bevoegde autoriteiten kunnen echter op ad-hocbasis proportionele consolidatie toestaan naar gelang van het aandeel van de moederonderneming in het kapitaal van de dochteronderneming. Proportionele consolidatie mag alleen worden toegestaan als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de aansprakelijkheid van de moederonderneming is beperkt tot het aandeel van de moederonderneming in het kapitaal van de dochteronderneming, op grond van de aansprakelijkheid van de overige aandeelhouders of vennoten;

  2. de solvabiliteit van die overige aandeelhouders of vennoten is toereikend;

  3. de aansprakelijkheid van de overige aandeelhouders en vennoten is duidelijk op een juridisch bindende manier aangetoond.

3.

Indien ondernemingen verbonden zijn door een band in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, bepalen de bevoegde autoriteiten hoe de consolidatie moet worden uitgevoerd.

4.

De consoliderend toezichthouder verlangt de proportionele consolidatie naar gelang van het aandeel in het kapitaal van deelnemingen in instellingen en financiële instellingen welke gezamenlijk door een bij de consolidatie betrokken onderneming en een of meer daarin niet betrokken ondernemingen worden geleid, wanneer daaruit een beperking van de aansprakelijkheid van deze ondernemingen voortvloeit die afhangt van hun aandeel in het kapitaal.

5.

In het geval van deelnemingen of van andere vormen van kapitaalbinding dan bedoeld in de leden 1 en 2 bepalen de bevoegde autoriteiten of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden. Zij kunnen met name de toepassing van de vermogensmutatiemethode toestaan of voorschrijven. Deze methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken.

6.

De bevoegde autoriteiten bepalen in de volgende gevallen of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden:

  1. een instelling oefent naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten een aanzienlijke invloed uit op een of meer instellingen of financiële instellingen, zonder daarin evenwel een deelneming te houden of daarmee andere vormen van kapitaalbinding te hebben; en

  2. twee of meer instellingen of financiële instellingen staan onder centrale leiding zonder dat dit in een overeenkomst of statutaire bepalingen vastgelegd hoeft te zijn.

De bevoegde autoriteiten kunnen in het bijzonder het gebruik van de in artikel 12 van Richtlijn 83/349/EEG bedoelde methode toestaan of voorschrijven. Deze methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken.

7.

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder consolidatie in de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel bedoelde gevallen wordt uitgevoerd.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

8.

Indien het toezicht op geconsolideerde basis op grond van artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU is voorgeschreven, worden de ondernemingen die nevendiensten verrichten, alsmede vermogensbeheerders in de zin van artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/87/EG in de consolidatie betrokken in de gevallen en volgens de methoden die in dit artikel zijn omschreven.

1.

Een instelling, financiële instelling of onderneming die nevendiensten verricht, die een dochteronderneming is of een onderneming waarin een deelneming wordt gehouden, hoeft niet in de consolidatie te worden betrokken indien het totale bedrag van de actiefposten en de posten buiten de balanstelling van de betrokken onderneming lager is dan het laagste van de twee volgende bedragen:

  1. 10 miljoen EUR;

  2. 1 % van het totale bedrag van de actiefposten en de posten buiten de balanstelling van de moederonderneming of van de onderneming die de deelneming houdt.

2.

De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU verantwoordelijk zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis, mogen op ad-hocbasis besluiten dat een instelling, financiële instelling of onderneming die nevendiensten verricht, die een dochteronderneming is of waarin een deelneming wordt gehouden, buiten de consolidatie mag worden gelaten indien:

  1. de betrokken onderneming gevestigd is in een derde land waar er juridische belemmeringen bestaan voor het doorgeven van de benodigde inlichtingen;

  2. de betrokken onderneming enkel in het licht van de doelstellingen van het toezicht op de kredietinstellingen van te verwaarlozen betekenis is;

  3. de consolidatie van de financiële situatie van de betrokken onderneming, naar de mening van de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis, in het licht van de doelstellingen van het toezicht op kredietinstellingen niet wenselijk of misleidend zou zijn.

3.

Indien in de in lid 1 en in lid 2, onder b), bedoelde gevallen verscheidene ondernemingen aan de daarin genoemde voorwaarden voldoen, worden zij toch in de consolidatie betrokken indien het geheel van deze ondernemingen in het licht van de vermelde doelstellingen, van niet te verwaarlozen betekenis is.

1.

De bevoegde autoriteiten werken in nauw overleg samen:

  1. als een EU-moederinstelling met haar dochterondernemingen of de gezamenlijke dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding een aanvraag indienen voor de in artikel 143, lid 1, artikel 151, leden 4 en 9, artikel 283, artikel 312, lid 2, en artikel 363 bedoelde toestemmingen, om te beslissen of de aanvraag al dan niet wordt ingewilligd en welke voorwaarden er eventueel aan een dergelijke toestemming moeten worden verbonden;

  2. om vast te stellen of er wordt voldaan aan de criteria voor een specifieke intragroepbehandeling als bedoeld in artikel 422, lid 9, en artikel 425, lid 5, aangevuld met de in artikel 422, lid 10, en artikel 425, lid 6, bedoelde technische reguleringsnormen van de EBA.

Aanvragen worden alleen bij de consoliderend toezichthouder ingediend.

De in artikel 312, lid 2, bedoelde aanvraag omvat een beschrijving van de methode die wordt gehanteerd voor het toewijzen van operationeel risicokapitaal tussen de verschillende entiteiten van de groep. In de aanvraag wordt vermeld of en op welke wijze diversificatie-effecten in het risicometingssysteem zullen worden verwerkt.

2.

De bevoegde autoriteiten stellen alles in het werk om binnen zes maanden een gezamenlijke beslissing te nemen betreffende:

  1. de in lid 1, punt a), bedoelde aanvraag;

  2. de beoordeling van de criteria en de vaststelling van de specifieke behandeling bedoeld in lid 1, punt b).

De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit doet deze gezamenlijke beslissing schriftelijk, met volledige opgaaf van redenen, aan de aanvrager toekomen.

3.

De in lid 2 bedoelde termijn vangt aan:

  1. op de datum waarop de consoliderend toezichthouder de in lid 1, punt a), bedoelde volledige aanvraag ontvangt. De consoliderend toezichthouder doet de volledige aanvraag onverwijld aan de andere bevoegde autoriteiten toekomen;

  2. op de datum waarop de bevoegde autoriteiten een door de consoliderend toezichthouder opgesteld verslag ontvangen, waarin de intragroepverplichtingen binnen de groep worden geanalyseerd.

4.

Indien er binnen zes maanden geen gezamenlijke beslissing van de bevoegde autoriteiten is, neemt de consoliderend toezichthouder op eigen gezag een beslissing betreffende lid 1, punt a). De beslissing van de consoliderend toezichthouder leidt niet tot een beperking van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van artikel 105 van 2013/36/EU.

De beslissing wordt op schrift gesteld met volledige opgave van redenen en met inachtneming van de gedurende de termijn van zes maanden door de andere bevoegde autoriteiten te kennen gegeven standpunten en voorbehouden.

De beslissing wordt door de consoliderend toezichthouder toegezonden aan de EU-moederinstelling, financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding en de andere bevoegde autoriteiten.

Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van zes maanden de zaak heeft doorverwezen naar de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de consoliderend toezichthouder zijn beslissing betreffende lid 1, punt a), van dit artikel uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit over zijn beslissing af en neemt hij een beslissing in overeenstemming met het besluit van de EBA. De termijn van zes maanden wordt beschouwd als de verzoeningsfase in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen.

5.

Indien er binnen zes maanden geen gezamenlijke beslissing van de bevoegde autoriteiten is, neemt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de dochteronderneming op individuele basis op eigen gezag een beslissing betreffende lid 1, punt b).

De beslissing wordt op schrift gesteld met volledige opgave van redenen en met inachtneming van de gedurende de termijn van zes maanden door de andere bevoegde autoriteiten te kennen gegeven standpunten en voorbehouden.

De beslissing wordt toegezonden aan de consoliderend toezichthouder, die de EU-moederinstelling, financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding ervan in kennis stelt.

Indien de consoliderend toezichthouder aan het einde van de termijn van zes maanden de zaak heeft doorverwezen naar de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de dochteronderneming op individuele basis zijn beslissing betreffende lid 1, punt b), van deze verordening uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit over zijn beslissing af en neemt hij een beslissing in overeenstemming met het besluit van de EBA. De termijn van zes maanden wordt beschouwd als de verzoeningsfase in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen.

6.

Indien een EU-moederinstelling en haar dochterondernemingen, de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding een in artikel 312, lid 2, bedoelde geavanceerde meetbenadering of een in artikel 143 bedoelde interneratingbenadering centraal toepassen, staan de bevoegde autoriteiten toe dat de moederonderneming en haar dochterondernemingen samen voldoen aan de criteria die respectievelijk in artikel 321 en 322 of in deel 3, titel II, hoofdstuk 3, afdeling 6, worden genoemd, op een wijze die samenhang vertoont met de structuur van de groep en haar systemen, processen en methoden voor risicobeheer.

7.

De in de leden 2, 4 en 5 bedoelde beslissingen worden door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten als definitief erkend en toegepast.

8.

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van het in lid 1, onder a), bedoelde gezamenlijke besluitvormingsproces met betrekking tot de aanvragen voor toestemming zoals bedoeld in artikel 143, lid 1, artikel 151, leden 4 en 9, artikel 283, artikel 312, lid 2, en artikel 363 met het oog op het faciliteren van de gezamenlijke beslissingen.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 31 december 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

1.

Na de aanvraag van een EU-moederonderneming, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding, dan wel een gesubconsolideerde dochteronderneming van een EU-moederinstelling of van een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding stellen de consoliderend toezichthouder en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding in een lidstaat alles in het werk om tot een gezamenlijke beslissing te komen over de vraag of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 1, punt a) tot en met d), en tot het bepalen van één enkele liquiditeitssubgroep voor de toepassing van artikel 8.

De gezamenlijke beslissing wordt genomen binnen zes maanden nadat de consoliderend toezichthouder een verslag met vaststelling van de enkele liquiditeitssubgroepen op basis van de in artikel 8 vastgelegde criteria heeft ingediend. Bij een geschil gedurende de periode van zes maanden raadpleegt de consoliderend toezichthouder de EBA op verzoek van een van de andere betrokken bevoegde autoriteiten. De consoliderend toezichthouder kan de EBA ook op eigen initiatief raadplegen.

De gezamenlijke beslissing kan ook beperkingen op de locatie en eigendom van liquide activa opleggen en voorschrijven dat instellingen die vrijgesteld zijn van de toepassing van deel 6, minimale bedragen aan liquide activa moeten aanhouden.

Deze gezamenlijke beslissing wordt op schrift gesteld en wordt met volledige opgaaf van redenen door de consoliderend toezichthouder aan de moederinstelling van de liquiditeitssubgroep toegezonden.

2.

Als er binnen zes maanden geen gezamenlijke beslissing is, neemt elke bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op individuele basis, zijn eigen beslissing.

Eender welke van de bevoegde autoriteiten kan de vraag of aan de voorwaarden van artikel 8, lid 1, punten a) tot en met d), is voldaan, evenwel binnen de termijn van zes maanden aan de EBA voorleggen. In dat geval kan de EBA overeenkomstig artikel 31, punt c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 haar niet-bindende bemiddeling verrichten en alle betrokken bevoegde autoriteiten stellen hun beslissingen uit in afwachting van de conclusie van de niet-bindende bemiddeling. Als er tijdens de bemiddeling binnen drie maanden door de bevoegde autoriteiten geen gezamenlijke beslissing wordt bereikt, neemt elke bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op individuele basis, haar eigen beslissing, rekening houdend met de evenredigheid van baten en risico's op het niveau van de lidstaat van de moederinstelling en de evenredigheid van baten en risico's op het niveau van de lidstaat van de dochteronderneming. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen.

De in lid 1 bedoelde gezamenlijke beslissing en de in de tweede alinea van dit lid bedoelde beslissingen zijn bindend.

3.

Eender welke van de betrokken bevoegde autoriteiten kan ook binnen de termijn van zes maanden de EBA raadplegen in geval van een geschil over de voorwaarden van artikel 8, lid 3, punten a) tot en met d). In dat geval kan de EBA overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010 haar niet-bindende bemiddeling verrichten en alle betrokken bevoegde autoriteiten stellen hun beslissingen uit in afwachting van de conclusie van de niet-bindende bemiddeling. Als er tijdens de bemiddeling binnen drie maanden door de bevoegde autoriteiten geen gezamenlijke beslissing wordt bereikt, neemt elke bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op individuele basis, haar eigen beslissing.

Instellingen die een dochteronderneming zijn, passen de vereisten van de artikelen 89 tot en met 91, en delen 3 en 5 op basis van hun gesubconsolideerde situatie toe als deze instellingen of de moederonderneming, als deze een financiële holding of een gemengde financiële moederholding is, in een derde land een instelling of een financiële instelling als dochteronderneming hebben of een deelneming in een dergelijke onderneming hebben.

Voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig dit hoofdstuk zijn de begrippen "beleggingsonderneming", "kredietinstelling", "financiële instelling" en "instelling" ook van toepassing op in derde landen gevestigde ondernemingen die, indien zij in de Unie zouden zijn gevestigd, aan de definities van deze begrippen in artikel 4 zouden voldoen.

1.

De actiefposten en de posten buiten de balansstelling worden gewaardeerd overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving.

2.

In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten verlangen dat instellingen de actiefposten en de posten buiten de balanstelling waarderen en het eigen vermogen bepalen overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen die van toepassing zijn krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002.

TITEL I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende algemene prudentiële vereisten waaraan instellingen waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU toezicht wordt uitgeoefend, moeten voldoen op de volgende gebieden:

  1. eigenvermogensvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde elementen van kredietrisico, marktrisico, operationeel risico en afwikkelingsrisico;

  2. vereisten ter beperking van grote risicoblootstellingen;

  3. na de inwerkingtreding van de in artikel 460 bedoelde gedelegeerde handeling, liquiditeitsvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde elementen van liquiditeitsrisico;

  4. rapportagevereisten met betrekking tot de punten a), b) en c) en met betrekking tot hefboomfinanciering;

  5. openbaarmakingsvereisten.

Deze verordening beheerst niet de in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde bekendmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en bedrijfseconomisch toezicht op instellingen.

Teneinde de naleving van deze verordening te waarborgen, beschikken de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en volgen zij de procedures die in Richtlijn 2013/36/EU zijn bepaald.

Deze verordening belet instellingen niet hogere bedragen aan eigen vermogen en bestanddelen ervan aan te houden dan, of maatregelen toe te passen die strikter zijn dan die welke bij deze verordening worden voorgeschreven.

1.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) "kredietinstelling" :
een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het bij het publiek aantrekken van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;
(2) "beleggingsonderneming" :

een persoon als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG, waarop de vereisten uit hoofde van die richtlijn van toepassing zijn, met uitzondering van:

  1. kredietinstellingen;

  2. plaatselijke ondernemingen;

  3. ondernemingen die geen vergunning hebben om de in bijlage I, deel B, punt (1) van Richtlijn 2004/39/EG, bedoelde nevendienst te verrichten en die slechts een of meer van de in bijlage I, deel A, punten (1), (2), (4) en (5) van die richtlijn bedoelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, en die geen toestemming hebben om aan hun cliënten toebehorende gelden en/of effecten aan te houden, waardoor zij jegens hun cliënten nooit in een debiteurspositie kunnen verkeren;

(3) "instelling" :
een kredietinstelling of een beleggingsonderneming;
(4) "plaatselijke onderneming" :
een onderneming die op de markten voor financiële futures, voor opties of voor andere afgeleide instrumenten en op de contante markten, uitsluitend om posities op markten voor afgeleide instrumenten af te dekken, voor eigen rekening of voor rekening van andere leden van die markten handelt, en die door clearing members van dezelfde markten wordt gegarandeerd, waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de door dergelijke ondernemingen gesloten contracten berust bij clearing members van dezelfde markten;
(5) "verzekeringsonderneming" :
een verzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)(20);
(6) "herverzekeringsonderneming" :
een herverzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;
(7) "instelling voor collectieve belegging" of "icb" :
een icbe als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)(21), met inbegrip, tenzij anders bepaald, van entiteiten uit derde landen die soortgelijke werkzaamheden verrichten en die onderworpen zijn aan toezicht uit hoofde van het Unierecht of het recht van een derde land dat toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast, een abi als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen(22), of een niet-EU-abi als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a bis), van die richtlijn;
(8) "publiekrechtelijk lichaam" :
een administratief orgaan zonder winstoogmerk dat verantwoording moet afleggen aan de centrale, regionale of lokale overheid of aan overheden die dezelfde verantwoordelijkheden dragen als de regionale en lokale overheden, ofeen niet-commerciële onderneming die in handen is van of is opgericht en wordt gefinancierd door centrale, regionale of lokale overheden en uitdrukkelijke waarborgregelingen heeft; hieronder kunnenbij wet geregelde organen met zelfbestuur die onder openbaar toezicht staan vallen;
(9) "leidinggevend orgaan" :
leidinggevend orgaan als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder e), van Richtlijn 2013/36/EU;
(10) "directie" :
directie als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder f), van Richtlijn 2013/36/EU;
(11) "systeemrisico" :
systeemrisico als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder h), van Richtlijn 2013/36/EU;
(12) "modelrisico" :
modelrisico als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder i), van Richtlijn 2013/36/EU;
(13) "initiator" :

een entiteit die:

  1. zelf of via verwante ondernemingen direct of indirect betrokken is geweest bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de verplichtingen of de potentiële verplichtingen van de debiteur of potentiële debiteur zijn ontstaan die tot securitisatie van de blootstelling hebben geleid; of

  2. blootstellingen van een derde voor eigen rekening koopt en daarna securitiseert;

(14) "sponsor" :
een niet-initiërende instelling die een door activa gedekt commercieelpapierprogramma of een andere securitisatieregeling waarbij blootstellingen van derden worden gekocht, uitgeeft en beheert;
(15) "moederonderneming" :
  1. een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;

  2. voor de toepassing van titel VII, hoofdstuk 3, afdeling II, en hoofdstuk 4, afdeling II, en van titel VIII van Richtlijn 2013/36/EU, alsook van deel vijf van deze verordening: een moederonderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming die feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

(16) "dochteronderneming" :
  1. een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;

  2. een dochteronderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming waarop een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent.

(17) "bijkantoor" :
een bedrijfszetel welke een deel zonder juridische zelfstandigheid vormt van een instelling en welke rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk de handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamheden van een instelling;
(18) "onderneming die nevendiensten verricht" :
een onderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het bezit of het beheer van onroerend goed, het beheer van gegevensverwerkingsdiensten of uit een andere soortgelijke activiteit welke ten opzichte van de hoofdactiviteit van een of meer instellingen het karakter van een ondersteunende activiteit heeft;
(19) "vermogensbeheerder" :
een vermogensbeheerder als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/87/EG en een abi-beheerder als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b),van Richtlijn 2011/61/EU, met inbegrip, tenzij anders bepaald, van entiteiten van derde landen, die soortgelijke werkzaamheden verrichten, die onderworpen zijn aan het recht van een derde land dat toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast;
(20) "financiële holding" :
een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk instellingen of financiële instellingen zijn, van welke dochterondernemingen er ten minste één een instelling is, en die geen gemengde financiële holding is;
(21) "gemengde financiële holding" :
gemengde financiële holding artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG;
(22) "gemengde holding" :
een moederonderneming die geen financiële holding en evenmin een instelling of een gemengde financiële holding is, en die onder haar dochterondernemingen ten minste één instelling telt;
(23) "verzekeringsonderneming van een derde land" :
verzekeringsonderneming van een derde land als gedefinieerd in artikel 13, punt 3, van Richtlijn 2009/138/EG;
(24) "herverzekeringsonderneming van een derde land" :
herverzekeringsonderneming van een derde land als gedefinieerd in artikel 13, punt 6, van Richtlijn 2009/138/EG;
(25) "erkende beleggingsonderneming van een derde land" :

onderneming die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  1. indien zij in de Unie was gevestigd, zou zij onder de definitie van een beleggingsonderneming vallen;

  2. haar is vergunning verleend in een derde land;

  3. zij is onderworpen en houdt zich aan prudentiële vereisten welke door de bevoegde autoriteiten als minstens even strikt als de vereisten van deze verordening of van Richtlijn 2013/36/EU worden beschouwd;

(26) "financiële instelling" :
een onderneming die geen instelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van een of meer van de in de punten 2 tot en met 12 en punt 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU genoemde werkzaamheden, met inbegrip van een financiële holding, een gemengde financiële holding, een betalingsinstelling in de zin van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt(23) en een vermogensbeheerder, maar met uitsluiting van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings als gedefinieerd in artikel 212, lid 1, onder g) van Richtlijn 2009/138/EG;
(27) "entiteit uit de financiële sector" :

een van de volgende entiteiten:

  1. een instelling;

  2. een financiële instelling;

  3. een onderneming die nevendiensten verricht en die is opgenomen in de geconsolideerde financiële situatie van een instelling;

  4. een verzekeringsonderneming;

  5. een verzekeringsonderneming uit een derde land;

  6. een herverzekeringsonderneming;

  7. een herverzekeringsonderneming uit een derde land;

  8. een verzekeringsholding;

  9. een gemengde holding;

  10. een gemengde verzekeringsholding als gedefinieerd in artikel 212, lid 1, onder g) van Richtlijn 2009/138/EG;

  11. een van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG uitgesloten onderneming overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn;

  12. een onderneming van een derde land waarvan het hoofdbedrijf vergelijkbaar is met dat van een van de in de punten a) tot en met k) vermelde entiteiten;

(28) "moederinstelling in een lidstaat" :
een instelling in een lidstaat die een instelling of een financiële instelling als dochteronderneming heeft, of die een deelneming heeft in een dergelijke instelling of financiële instelling en zelf geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(29) "EU-moederinstelling" :
een moederinstelling in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(30) "financiële moederholding in een lidstaat" :
een financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(31) "financiële EU-moederholding" :
een financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(32) "gemengde financiële moederholding in een lidstaat" :
een gemengde financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat een vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(33) "gemengde financiële EU-moederholding" :
een gemengde financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van de lidstaten een vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
(34) "centrale tegenpartij" of "CTP" :
een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) nr. 648/2012;
(35) "deelneming" :
een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen(24), of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;
(36) "gekwalificeerde deelneming" :
het in een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, bezitten van 10 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een percentage dat het mogelijk maakt een invloed van betekenis op de bedrijfsvoering van die onderneming uit te oefenen;
(37) "zeggenschap" :
de betrekking die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, als bepaald in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, of de standaarden voor jaarrekeningen waaraan een instelling uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 moet voldoen, of enig ander toepasselijk kader voor financiële verslaggeving, of een soortgelijke betrekking tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;
(38) "nauwe banden" :

een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen op een van de volgende wijzen zijn verbonden:

  1. een deelneming in de vorm van het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband houden van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;

  2. door een zeggenschapsband;

  3. door een duurzame band van beiden of allen met dezelfde derde persoon door middel van een verhouding van zeggenschap;

(39) "groep verbonden cliënten" :

een van de volgende omschrijvingen:

  1. twee of meer natuurlijke of rechtspersonen die, behoudens bewijs van het tegendeel, uit een oogpunt van risico een geheel vormen omdat een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de andere persoon of personen;

  2. twee of meer natuurlijke of rechtspersonen tussen wie geen zeggenschapsband als beschreven in punt a) bestaat, maar die uit een oogpunt van risico als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen zou ondervinden, en met name financierings- of betalingsmoeilijkheden, de andere of alle anderen waarschijnlijk ook in financierings- of betalingsmoeilijkheden zouden komen.

(40) "bevoegde autoriteit" :
een bij nationale wetgeving officieel erkende overheidsinstantie of lichaam die/dat bij nationale wetgeving gemachtigd is toezicht op instellingen uit te oefenen als onderdeel van het in de betrokken lidstaat geldende toezichtstelsel;
(41) "consoliderend toezichthouder" :
een bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op EU-moederinstellingen en op instellingen die onder de zeggenschap staan van financiële EU-moederholdings of gemengde financiële EU-moederholdings;
(42) "vergunning" :
een door de overheid afgegeven akte, ongeacht haar vorm, waaruit de bevoegdheid voortvloeit om de werkzaamheden uit te oefenen;
(43) "lidstaat van herkomst" :
de lidstaat waarin aan een instelling een vergunning is verleend;
(44) "lidstaat van ontvangst" :
de lidstaat waarin een instelling een bijkantoor heeft of diensten verricht;
(45) "centrale banken van het ESCB" :
de nationale centrale banken die lid zijn van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank (ECB);
(46) "centrale banken" :
de centrale banken van het ESCB en de centrale banken van derde landen;
(47) "geconsolideerde situatie" :
situatie die voortvloeit uit het toepassen van de vereisten van deze verordening overeenkomstig deel één, titel II, hoofdstuk 2, op een instelling alsof deze instelling samen met een of meer andere entiteiten één enkele instelling vormt;
(48) "geconsolideerde basis" :
op basis van de geconsolideerde situatie;
(49) "op gesubconsolideerde basis" :
op basis van de geconsolideerde situatie van een moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding met uitzondering van een subgroep van entiteiten, of op basis van de geconsolideerde situatie van een moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding die niet de uiteindelijke moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding is;
(50) "financieel instrument" :

een van de volgende instrumenten:

  1. een overeenkomst die leidt tot zowel een financieel actief bij een partij als een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument bij een andere partij;

  2. een instrument genoemd in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG;

  3. een afgeleid financieel instrument;

  4. een primair financieel instrument;

  5. een kasinstrument.

De in de punten a), b) en c) bedoelde instrumenten zijn uitsluitend financiële instrumenten als hun waarde afgeleid is van de prijs van een onderliggend financieel instrument of een andere onderliggende post, een rentevoet of een index;

(51) "aanvangskapitaal" :
de hoeveelheid en de soorten eigen vermogen die in artikel 12 van Richtlijn 2013/36/EU voor kredietinstellingen en in titel IV van die richtlijn voor beleggingsondernemingen zijn vastgesteld;
(52) "operationeel risico" :
het risico van verliezen als gevolg van ongeschikte of falende interne processen, personen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Juridische risico's worden er ook toe gerekend;
(53) "verwateringsrisico" :
het risico dat een kortlopende vordering afneemt door geldelijke of niet-geldelijke kredieten aan de debiteur;
(54) "kans op wanbetaling (probability of default - PD)" :
de kans dat een tegenpartij over een periode van een jaar in gebreke blijft;
(55) "verlies bij wanbetaling (loss given default - LGD)" :
de verhouding tussen het verlies op een positie als gevolg van wanbetaling door een tegenpartij en het uitstaande bedrag bij wanbetaling;
(56) "omrekeningsfactor" :
de verhouding tussen het momenteel niet-opgenomen bedrag van een kredietlijn dat zou kunnen worden opgenomen en daardoor zou openstaan bij wanbetaling, en het momenteel niet-opgenomen bedrag van de kredietlijn, waarbij de omvang van de kredietlijn wordt bepaald door de toegestane limiet, tenzij de niet-toegestane limiet hoger ligt;
(57) "kredietrisicolimitering" :
een door een instelling gehanteerde techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan een positie of aan posities die de instelling blijft houden;
(58) "volgestorte kredietprotectie" :
een techniek van kredietrisicolimitering waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan de blootstelling van een instelling, wordt beperkt dankzij het recht van de instelling om, bij wanbetaling van de tegenpartij of bij andere specifieke kredietgebeurtenissen in verband met de tegenpartij, bepaalde activa of posten te liquideren, over te nemen, daarvan het eigendom te verwerven of te behouden dan wel het bedrag van de blootstelling te verlagen tot of die te vervangen door het verschil tussen het bedrag van de blootstelling zelf en het bedrag van een vordering op de instelling;
(59) "niet-volgestorte kredietprotectie" :
een techniek van kredietrisicolimitering waarbij de beperking van het kredietrisico betreffende de blootstelling van een instelling voortvloeit uit de verplichting van een derde om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de kredietnemer of bij het plaatsvinden van andere specifieke kredietgebeurtenissen;
(60) "met contanten vergelijkbaar instrument" :
een certificaat van deposito, een obligatie met inbegrip van een gedekte obligatie of enig ander niet-achtergesteld instrument dat door een instelling wordt uitgegeven, waarvoor de instelling reeds de volledige betaling heeft ontvangen en dat onvoorwaardelijk door de instelling tegen de nominale waarde wordt terugbetaald;
(61) "securitisatie" :

transactie of regeling waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of pool van blootstellingen, wordt onderverdeeld en die de beide volgende kenmerken vertoont:

  1. de in het kader van de transactie of regeling verrichte betalingen hangen af van de prestaties van de blootstelling of pool van blootstellingen;

  2. de rangorde van de tranches is bepalend voor de verdeling van de verliezen tijdens de looptijd van de transactie of regeling.

(62) "securitisatiepositie" :
een blootstelling in het kader van een securitisatie;
(63) "hersecuritisatie" :
een securitisatie waarbij het risico dat is verbonden aan een onderliggende pool van blootstellingen, in tranches is onderverdeeld en ten minste één van de onderliggende blootstellingen een securitisatiepositie is;
(64) "hersecuritisatiepositie" :
een blootstelling in het kader van een hersecuritisatie;
(65) "kredietverbetering" :
een contractuele regeling waarbij de kredietkwaliteit van een securitisatiepositie verbetert ten opzichte van een situatie waarin van een dergelijke regeling geen sprake zou zijn geweest; daartoe worden ook verbeteringen gerekend die worden gerealiseerd door meer achtergestelde tranches in de securitisatie en door andere soorten kredietprotectie;
(66) "special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity - SSPE)" :
een vennootschap, trust of een ander soort entiteit die geen instelling is, die is opgericht voor een of meer securitisaties, waarvan de activiteiten beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is voor de realisatie van dit doel, waarvan de constructie bedoeld is om de SSPE-verplichtingen te scheiden van die van de initiërende instelling, en waarvan de economische eigenaars hun deelneming in pand mogen geven of mogen verkopen zonder dat daar voorwaarden aan verbonden zijn;
(67) "tranche" :
een contractueel vastgesteld segment van het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of een aantal blootstellingen, waarbij een positie in dit segment een groter of kleiner verliesrisico meebrengt dan een positie van dezelfde omvang in elk ander segment, als geen rekening wordt gehouden met de kredietprotectie die door derden rechtstreeks aan de houders van de posities in dit segment of in andere segmenten wordt geboden;
(68) "waardering tegen marktwaarde" :
het bepalen van de waarde van posities op basis van direct beschikbare afwikkelingsprijzen, afkomstig van onafhankelijke bronnen, waaronder beurskoersen, prijzen in de schermenhandel of noteringen van een aantal onafhankelijke gereputeerde effectenmakelaars;
(69) "waardering op basis van een modellenbenadering" :
het door middel van benchmarking, extrapolatie of een andere berekeningswijze bepalen van de waarde op basis van een of meerdere inputs uit de markt;
(70) "onafhankelijke prijsverificatie" :
een proces waarbij marktprijzen of modelinputs op regelmatige basis op hun nauwkeurigheid en onafhankelijkheid worden gecontroleerd;
(71) "in aanmerking komend kapitaal" :

de som van:

  1. tier 1-kapitaal als bedoeld in artikel 25;

  2. tier 2-kapitaal als bedoeld in artikel 71, dat één derde of minder van het tier 1-kapitaal vertegenwoordigt;

(72) "erkende beurs" :

beurs die aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

  1. ze is een gereglementeerde markt;

  2. ze beschikt over een clearingregeling waarbij de in bijlage II vermelde contracten onderworpen zijn aan dagelijkse margevereisten die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten een adequate bescherming bieden;

(73) "uitkeringen uit hoofde van discretionair pensioen" :
verhoogde pensioenuitkeringen die een instelling aan een medewerker op discretionaire basis verleent als onderdeel van een variabele beloning van deze medewerker. Tot deze uitkeringen worden niet gerekend verhoogde uitkeringen die aan een medewerker worden verleend op grond van de voorwaarden van het bedrijfspensioenfonds;
(74) "hypotheekwaarde" :
de waarde van vastgoed die is vastgesteld op grond van een voorzichtige prognose van de toekomstige verhandelbaarheid van het goed, rekening houdend met duurzame langetermijnaspecten van het goed, de normale en plaatselijke marktvoorwaarden, het gebruik dat op dit ogenblik van het goed wordt gemaakt en eventueel andere doeleinden waarvoor het geschikt is;
(75) "niet-zakelijk onroerend goed" :
een woning die wordt bewoond door de eigenaar of de leasenemer van de woning, met inbegrip van rechten inzake bewoning van een appartement in woningcoöperaties die zich in Zweden bevinden;
(76) "marktwaarde" :
met betrekking tot vastgoed het geraamde bedrag waartegen het goed op de dag van de taxatie door een willige verkoper op marktconforme wijze zou kunnen worden verkocht aan een willige koper na een deugdelijke verkoopprocedure waarbij elk van de partijen met kennis van zaken, voorzichtig en zonder dwang heeft gehandeld;
(77) "toepasselijk kader voor financiële verslaggeving" :
de standaarden voor jaarrekeningen waaraan de instelling onderworpen is uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 of Richtlijn 86/635/EEG;
(78) "jaarlijkse wanbetalingsgraad" :
de verhouding tussen het aantal wanbetalingen dat zich heeft voorgedaan tijdens een periode die loopt vanaf één jaar vóór datum T en het aantal debiteuren dat één jaar vóór die datum aan die klasse of groep is toegewezen;
(79) "speculatieve vastgoedfinanciering" :
leningen die gericht zijn op het verwerven van, het ontwikkelen op of het bouwen op land met betrekking tot onroerend goed, of van en met betrekking tot dergelijk onroerend goed, met het oog op het doorverkopen ervan met winst;
(80) "handelsfinanciering" :
financiering, garanties daaronder begrepen, in verband met de handel in goederen en diensten door middel van financiële producten met een vaste korte looptijd, gewoonlijk van minder dan 1 jaar, zonder automatisch doorrollen;
(81) "door de overheid gesteunde exportkredieten" :
leningen of kredieten ter financiering van de export van goederen en diensten waarvoor een officiële exportkredietinstelling garanties, verzekering of directe financiering verstrekt;
(82) "retrocessieovereenkomst" en "omgekeerde retrocessieovereenkomst" :

een overeenkomst waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten of grondstoffen, dan wel gegarandeerde rechten overdraagt met betrekking tot:

  1. hetzij de eigendom van effecten of grondstoffen wanneer deze garantie is gegeven door een erkende beurs die houder is van de rechten betreffende de effecten of grondstoffen en de overeenkomst een instelling niet toestaat een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijk over te dragen of in pand te geven, met de verbintenis deze terug te kopen;

  2. hetzij vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken, tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende instelling bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen; het betreft een "retrocessieovereenkomst" voor de instelling die de effecten of grondstoffen verkoopt, en een "omgekeerde retrocessieovereenkomst" voor de instelling die de effecten of grondstoffen koopt;

(83) "retrocessietransactie" :
een transactie in het kader van een "retrocessieovereenkomst" of een "omgekeerde retrocessieovereenkomst";
(84) "eenvoudige retrocessieovereenkomst" :
een retrocessietransactie betreffende een afzonderlijk activabestanddeel of soortgelijke niet-complexe activa, in tegenstelling tot een basket van activa;
(85) "posities die met de intentie om te handelen worden ingenomen" :

een van de volgende posities:

  1. de eigen posities van de instelling en de posities uit hoofde van de dienstverlening aan cliënten en van het onderhouden van een markt;

  2. posities die bedoeld zijn om op korte termijn weder te verkopen;

  3. posities die worden ingenomen met de bedoeling profijt te trekken van feitelijke of verwachte kortetermijnverschillen tussen de aankoop- en verkoopprijzen, of van andere prijs- of renteschommelingen;

(86) "handelsportefeuille" :
alle posities in financiële instrumenten en grondstoffen die door een instelling worden ingenomen, hetzij met de intentie om te handelen, hetzij ter afdekking van posities die worden ingenomen met de intentie om te handelen;
(87) "multilaterale handelsfaciliteit" :
een multilaterale handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG;
(88) "gekwalificeerde centrale tegenpartij" :
een centrale tegenpartij die beschikt over een vergunning overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 of over een erkenning overeenkomstig artikel 25 van die verordening;
(89) "wanbetalingsfonds" :
een fonds dat door een CTP is opgericht overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en dat wordt gebruikt overeenkomstig artikel 45 van die verordening;
(90) "voorgefinancierde bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP" :
een bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP die door een instelling wordt gestort;
(91) "CTP-transactieblootstelling" :
een actuele blootstelling, met inbegrip van een door het clearinglid te ontvangen maar nog niet ontvangen variatiemarge, en een potentiële toekomstige blootstelling van een clearinglid of een cliënt aan een uit in artikel 301, lid 1, punten a) tot en met e), bedoelde overeenkomsten en transacties voortvloeiend risico van een CTP, alsmede de initiële marge;
(92) "gereglementeerde markt" :
een gereglementeerde markt als gedefinieerd in artikel 4, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG;
(93) "hefboomfinanciering" :
de relatieve omvang van de activa van een instelling, plus haar verplichtingen buiten balanstelling en voorwaardelijke verplichtingen tot betalen, tot leveren of tot het stellen van zekerheden, met inbegrip van verplichtingen vanwege ontvangen financiering, aangegane verbintenissen, derivaten of retrocessieovereenkomsten, maar met uitsluiting van verplichtingen die enkel bij liquidatie van een instelling kunnen worden afgedwongen, in verhouding tot het eigen vermogen van deze instelling;
(94) "risico van buitensporige hefboomwerking" :
het risico dat voortvloeit uit de kwetsbaarheid van een instelling als gevolg van een hefboomwerking of mogelijke hefboomwerking die onbedoelde corrigerende maatregelen in haar bedrijfsplan kan vereisen, met inbegrip van noodverkopen van activa die in verliezen of waarderingsaanpassingen in haar resterende activa kunnen resulteren;
(95) "kredietrisicoaanpassing" :
het bedrag van de voorziening voor specifieke en algemene verliezen op leningen voor kredietrisico's die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving in de financiële overzichten van de instelling worden opgevoerd;
(96) "interne afdekking" :
een positie die de risicocomponenten tussen een positie of reeks posities in de handelsportefeuille en een positie of reeks posities in de niet-handelsportefeuille in wezenlijke mate compenseert;
(97) "referentieverplichting" :
een verplichting waarvan gebruik wordt gemaakt voor het bepalen van de waarde van de afwikkeling in contanten van een kredietderivaat.
(98) "externe kredietbeoordelingsinstelling" of "EKBI" :
een ratingbureau dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus(25) geregistreerd of gecertificeerd is, of een centrale bank die kredietbeoordelingen afgeeft die van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1060/2009 zijn ontheven;
(99) "Aangewezen EKBI" :
een door een instelling aangewezen EKBI;
(100) "gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten" :
hetzelfde als in International Accounting Standard (IAS) 1, als toepasselijk uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002;
(101) "kernvermogen" :
kernvermogen in de zin van artikel 88 van Richtlijn 2009/138/EG;
(102) "tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 1, van die Richtlijn;
(103) "aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 1, van deze Richtlijn en het opnemen van dergelijke bestanddelen beperkt wordt door de overeenkomstig artikel 99 van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen;
(104) "tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 2 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 2, van die Richtlijn;
(105) "tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen" :
kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 3 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 3, van die Richtlijn;
(106) "uitgestelde belastingvorderingen" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(107) "uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten" :
uitgestelde belastingvorderingen waarvan de toekomstige waarde enkel kan worden gerealiseerd indien de instelling in de toekomst belastbare winst maakt;
(108) "uitgestelde belastingverplichtingen" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(109) "activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds" :
de activa van een pensioenfonds dat, respectievelijk een pensioenregeling die op vaste toezeggingen gebaseerd is, berekend nadat op die activa het bedrag van de verplichtingen uit hoofde van dat fonds, respectievelijk die regeling in mindering is gebracht;
(110) "uitkeringen" :
de betaling van dividenden of van interest in welke vorm ook;
(111) "financiële onderneming" :
hetzelfde als in artikel 13, punt 25, punten b) en d), van Richtlijn 2009/138/EG;
(112) "fondsen voor algemene bankrisico's" :
hetzelfde als in artikel 38 van Richtlijn 86/635/EEG;
(113) "goodwill" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(114) "indirect bezit" :
elke blootstelling met betrekking tot een intermediaire entiteit die een blootstelling heeft met betrekking tot kapitaalinstrumenten uitgegeven door een entiteit uit de financiële sector, indien, ingeval de door de entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten permanent zouden worden afgeschreven, het verlies dat de instelling ten gevolge daarvan zou lijden, niet wezenlijk verschillend zou zijn van het verlies dat de instelling zou lijden vanwege een direct bezit van die door de entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten;
(115) "immateriële activa" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving; daaronder wordt tevens goodwill begrepen;
(116) "andere kapitaalinstrumenten" :
kapitaalinstrumenten die zijn uitgegeven door entiteiten uit de financiële sector en die niet worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten of tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen, aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen, tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen of tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen;
(117) "andere reserves" :
reserves in de zin van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving die overeenkomstig de toepasselijke standaard voor financiële verslaggeving openbaar moeten worden gemaakt, met uitzondering van bedragen die reeds zijn opgenomen in gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten of ingehouden winsten.
(118) "eigen vermogen" :
de som van tier 1- en tier 2-kapitaal;
(119) "eigenvermogensinstrumenten" :
door de instelling uitgegeven kapitaalinstrumenten die worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten;
(120) "minderheidsbelang" :
het bedrag van tier 1-kernkapitaal van een dochteronderneming van een instelling dat kan worden toegerekend aan andere natuurlijke of rechtspersonen dan die welke onder de prudentiële consolidatie van de instelling vallen;
(121) "winst" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(122) "wederzijdse deelneming" :
het door een instelling bezitten van door entiteiten uit de financiële sector uitgegeven eigenvermogensinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten waarbij deze entiteiten ook door de instelling uitgegeven eigenvermogensinstrumenten bezitten;
(123) "ingehouden winsten" :
de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(124) "agiorekening" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(125) "tijdelijke verschillen" :
hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
(126) "synthetisch bezit" :
belegging door een instelling in een financieel instrument waarvan de waarde rechtstreeks verband houdt met de waarde van de door een entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten;
(127) "kruislingse garantieregeling" :

een regeling die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  1. de instellingen vallen onder hetzelfde in artikel 113, lid 7, bedoelde institutioneel protectiestelsel;

  2. de instellingen zijn volledig geconsolideerd overeenkomstig artikel 1, lid 1, punten b), c) of d), of artikel 1, lid 2, van Richtlijn 83/349/EEG en vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis van een instelling die in een lidstaat een moederinstelling is in overeenstemming met deel 1, titel II, hoofdstuk 2, van deze verordening en die onderworpen is aan een eigenvermogensvereiste;

  3. de moederinstelling in een lidstaat en de dochterondernemingen zijn gevestigd in dezelfde lidstaat, zijn vergunningplichtig en onderworpen aan toezicht door dezelfde bevoegde autoriteit;

  4. de moederinstelling in een lidstaat en de dochterinstellingen zijn een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling aangegaan waardoor deze instellingen beschermd worden en waardoor, zo nodig, met name hun liquiditeit en solventie beschermd worden om faillissement te voorkomen;

  5. er zijn regelingen getroffen om in termen van kapitaal en liquiditeit onmiddellijk in de nodige financiële middelen te voorzien indien dat volgens de contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling als bedoeld in punt d) noodzakelijk is;

  6. de toereikendheid van de onder de punten d) en e) bedoelde regelingen wordt regelmatig door de bevoegde autoriteit gecontroleerd;

  7. de minimale opzegtermijn die een dochteronderneming in acht moet nemen om vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te kunnen stappen bedraagt 10 jaar;

  8. de bevoegde autoriteit is gemachtigd een dochteronderneming te verbieden vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te stappen;

(128) "uitkeerbare bestanddelen" :
de som van de winsten aan het eind van het laatste boekjaar, vermeerderd met eventuele overgedragen winsten en voor dat doel beschikbare reserves vóór uitkeringen aan houders van eigenvermogensinstrumenten, verminderd met eventuele overgedragen verliezen, winsten die overeenkomstig wettelijke bepalingen of de statuten van de instelling niet uitkeerbaar zijn en sommen die overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving of de statuten van de instelling in niet-uitkeerbare reserves zijn geplaatst, waarbij deze verliezen en reserves worden bepaald aan de hand van de individuele jaarrekeningen van de instelling en niet aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen.
2.

Wanneer in deze verordening verwezen wordt naar onroerend goed of niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed of daarop rustende hypotheken, wordt daaronder mede verstaan de aandelen in Finse woningbouwverenigingen die te werk gaan overeenkomstig de Finse wet op woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving. De lidstaten en hun bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat aandelen die een gelijkwaardig indirect bezit van onroerend goed vertegenwoordigen, als direct bezit van onroerend goed worden behandeld mits dergelijk indirect bezit specifiek geregeld is in het nationale recht van de betrokken lidstaat en dat, indien dit indirect bezit als zekerheid in pand is gegeven, het crediteuren een gelijkwaardige bescherming biedt.

3.

Handelsfinanciering als bedoeld in lid 1, punt 80, is gewoonlijk niet-gecommitteerd en vereist bevredigende bewijsstukken ter staving van de transactie voor elke aanvraag tot kredietopname, zodat de financiering kan worden geweigerd in geval van twijfel omtrent de kredietwaardigheid of omtrent de bewijsstukken ter staving van de transactie. De terugbetaling van blootstellingen in het kader van handelsfinanciering is gewoonlijk onafhankelijk van de leningnemer; in plaats daarvan worden de middelen terugbetaald uit contanten die van importeurs worden ontvangen of uit de opbrengst van de verkoop van de onderliggende goederen.

Voor de toepassing van deel 3, titel II, zijn de volgende definities van toepassing:

(1) "blootstelling" :
een actiefpost of een post buiten de balanstelling;
(2) "verlies" :
economisch verlies, met inbegrip van substantiële disconteringseffecten, en substantiële directe en indirecte incassokosten met betrekking tot het instrument;
(3) "verwacht verlies (expected loss - EL)" :
de verhouding tussen het verlies op een positie dat bij een eventuele wanbetaling van een tegenpartij of bij verwatering over een periode van een jaar te verwachten is, en het uitstaande bedrag bij wanbetaling;

Artikel 1 Toepassingsgebied

In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende algemene prudentiële vereisten waaraan instellingen waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU toezicht wordt uitgeoefend, moeten voldoen op de volgende gebieden:

  1. eigenvermogensvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde elementen van kredietrisico, marktrisico, operationeel risico en afwikkelingsrisico;

  2. vereisten ter beperking van grote risicoblootstellingen;

  3. na de inwerkingtreding van de in artikel 460 bedoelde gedelegeerde handeling, liquiditeitsvereisten met betrekking tot volledig kwantificeerbare, uniforme en gestandaardiseerde elementen van liquiditeitsrisico;

  4. rapportagevereisten met betrekking tot de punten a), b) en c) en met betrekking tot hefboomfinanciering;

  5. openbaarmakingsvereisten.

Deze verordening beheerst niet de in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde bekendmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en bedrijfseconomisch toezicht op instellingen.

Artikel 2 Toezichthoudende bevoegdheden

Teneinde de naleving van deze verordening te waarborgen, beschikken de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en volgen zij de procedures die in Richtlijn 2013/36/EU zijn bepaald.

Artikel 3 Toepassing van striktere vereisten door instellingen

Artikel 4 Definities

Artikel 5 Specifieke definities voor kapitaalvereisten voor kredietrisico

TITEL II TOEPASSINGSNIVEAU VAN DE VEREISTEN

HOOFDSTUK 1 Toepassing van de vereisten op individuele basis

Artikel 6 Algemene beginselen
Artikel 7 Afwijking van de toepassing van prudentiële vereisten op individuele basis
Artikel 8 Afwijking van de toepassing van liquiditeitsvereisten op individuele basis
Artikel 9 Individuele consolidatiemethode
Artikel 10 Ontheffing voor kredietinstellingen die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan

HOOFDSTUK 2 Prudentiële consolidatie

Afdeling 1 Toepassing van de vereisten op geconsolideerde basis
Artikel 11 Algemene behandeling
Artikel 12 Financiële holding of gemengde financiële holding met zowel een dochterkredietinstelling als een dochterbeleggingsonderneming
Artikel 13 Toepassing van openbaarmakingsvereisten op geconsolideerde basis
Artikel 14 Toepassing van de vereisten van deel 5 op geconsolideerde basis
Artikel 15 Afwijking van de toepassing van eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis voor groepen van beleggingsondernemingen
Artikel 16 Afwijking van de toepassing van de hefboomratiovereisten op geconsolideerde basis voor groepen van beleggingsondernemingen
Artikel 17 Toezicht op beleggingsondernemingen waaraan ontheffing is verleend van de toepassing van eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis
Afdeling 2 Methoden voor prudentiële consolidatie
Artikel 18 Methoden voor prudentiële consolidatie
Afdeling 3 Reikwijdte van de prudentiële consolidatie
Artikel 19 Entiteiten die van de prudentiële consolidatie worden uitgesloten
Artikel 20 Gezamenlijke beslissingen over prudentiële vereisten
Artikel 21 Gezamenlijke beslissingen over het toepassingsniveau van liquiditeitsvereisten
Artikel 22 Subconsolidatie in geval van entiteiten in derde landen
Artikel 23 Ondernemingen in derde landen
Artikel 24 Waardering van actiefposten en posten buiten de balansstelling

DEEL TWEE EIGEN VERMOGEN

TITEL I BESTANDDELEN VAN HET EIGEN VERMOGEN

HOOFDSTUK 1 Tier 1-kapitaal

Artikel 25 Tier 1-kapitaal

HOOFDSTUK 2 Tier 1-kernkapitaal

Afdeling 1 Tier 1-kernkapitaalbestanddelen en -instrumenten
Artikel 26 Tier 1-kernkapitaalbestanddelen
Artikel 27 Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en soortgelijke instellingen in tier 1-kernkapitaalbestanddelen
Artikel 28 Tier 1-kernkapitaalinstrumenten
Artikel 29 Door onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en soortgelijke instellingen uitgegeven kapitaalinstrumenten
Artikel 30 Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten
Artikel 31 In noodsituaties bij overheden geplaatste kapitaalinstrumenten
Afdeling 2 Prudentiële filters
Artikel 32 Gesecuritiseerde activa
Artikel 33 Kasstroomafdekkingen en veranderingen in de waarde van eigen verplichtingen
Artikel 34 Aanvullende waardeaanpassingen
Artikel 35 Tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde winsten en verliezen
Afdeling 3 Aftrekkingen van tier 1-kernkapitaalbestanddelen, vrijstellingen en alternatieven
Onderafdeling 1 Aftrekkingen van tier 1-kernkapitaalbestanddelen
Onderafdeling 2 Vrijstellingen van en alternatieven voor aftrek van tier 1-kernkapitaalbestanddelen
Afdeling 4 Tier 1-kernkapitaal
Artikel 50 Tier 1-kernkapitaal

HOOFDSTUK 3 Aanvullend tier 1-kapitaal

Afdeling 1 Aanvullend-tier 1-bestanddelen en -instrumenten
Artikel 51 Aanvullend-tier 1-bestanddelen
Artikel 52 Aanvullend-tier 1-instrumenten
Artikel 53 Beperkingen op het staken van uitkeringen op aanvullend-tier 1-instrumenten en kenmerken die de herkapitalisatie van de instelling in de weg zouden kunnen staan
Artikel 54 Afwaardering of omzetting van aanvullend-tier 1-kapitaalinstrumenten
Artikel 55 Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor aanvullend-tier 1 instrumenten
Afdeling 2 Aftrekkingen van aanvullend-tier 1-bestanddelen
Artikel 56 Aftrekkingen van aanvullend-tier 1-bestanddelen
Artikel 57 Aftrekkingen van bezit van eigen aanvullend-tier 1-instrumenten
Artikel 58 Aftrek van bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector indien een instelling een wederzijdse deelneming heeft die bedoeld is om het eigen vermogen kunstmatig te verhogen
Artikel 59 Aftrek van het bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector
Artikel 60 Aftrek van bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten indien een instelling geen aanzienlijke deelneming in een entiteit uit de financiële sector heeft
Afdeling 3 Aanvullend tier 1-kapitaal
Artikel 61 Aanvullend tier 1-kapitaal

HOOFDSTUK 4 Tier 2-kapitaal

Afdeling 1 Tier 2-bestanddelen en -instrumenten
Artikel 62 Tier 2-bestanddelen
Artikel 63 Tier 2-instrumenten
Artikel 64 Afschrijving van tier 2-instrumenten
Artikel 65 Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor tier 2 instrumenten
Afdeling 2 Aftrekkingen van tier 2-bestanddelen
Artikel 66 Aftrekkingen van tier 2-bestanddelen
Artikel 67 Aftrekkingen van bezit van eigen tier 2-instrumenten
Artikel 68 Aftrek van bezit van tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector indien een instelling een wederzijdse deelneming heeft die bedoeld is om het eigen vermogen kunstmatig te verhogen
Artikel 69 Aftrek van bezit van tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector
Artikel 70 Aftrek van tier 2-instrumenten indien een instelling geen aanzienlijke deelneming in een relevante entiteit bezit
Afdeling 3 Tier 2-kapitaal
Artikel 71 Tier 2-kapitaal

HOOFDSTUK 5 Eigen vermogen

Artikel 72 Eigen vermogen

HOOFDSTUK 6 Algemene vereisten

Artikel 73 Uitkeringen op eigenvermogensinstrumenten
Artikel 74 Bezit van kapitaalinstrumenten die zijn uitgegeven door entiteiten uit de gereglementeerde financiële sector die niet als toetsingsvermogen worden aangemerkt
Artikel 75 Aftrek- en looptijdvereisten voor korte posities
Artikel 76 In indices opgenomen kapitaalinstrumenten
Artikel 77 Voorwaarden voor het verminderen van het eigen vermogen
Artikel 78 Toestemming van de toezichthouder voor het verminderen van het eigen vermogen
Artikel 79 Tijdelijke ontheffing van de aftrek van het eigen vermogen
Artikel 80 Doorlopende toetsing van de kwaliteit van het eigen vermogen

TITEL II MINDERHEIDSBELANG EN DOOR DOCHTERONDERNEMINGEN UITGEGEVEN AANVULLEND-TIER 1- EN TIER 2-INSTRUMENTEN

Artikel 81 Minderheidsbelangen die in aanmerking komen voor opname in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal

Artikel 82 In aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- en tier 2-kapitaal en in aanmerking komend eigen vermogen

Artikel 83 In aanmerking komend aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaal dat door een special purpose entity wordt uitgegeven

Artikel 84 Minderheidsbelangen die in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal worden opgenomen

Artikel 85 In aanmerking komende tier 1-instrumenten die in het geconsolideerde tier 1-kapitaal worden opgenomen

Artikel 86 In aanmerking komend tier 1-kapitaal dat in het geconsolideerde aanvullend-tier 1-kapitaal wordt opgenomen

Artikel 87 In aanmerking komend eigen vermogen dat in het geconsolideerde eigen vermogen wordt opgenomen

Artikel 88 In aanmerking komende eigenvermogensinstrumenten die in het geconsolideerde tier 2-kapitaal worden opgenomen

TITEL IV IN AANMERKING KOMENDE DEELNEMINGEN BUITEN DE FINANCIËLE SECTOR

Artikel 89 Risicoweging van en verbod op in aanmerking komende deelnemingen buiten de financiële sector

Artikel 90 Alternatief voor een risicogewicht van 1250 %

Artikel 91 Uitzonderingen

DEEL DRIE KAPITAALVEREISTEN

TITEL I ALGEMENE VEREISTEN, WAARDERING EN RAPPORTAGE

HOOFDSTUK 1 Vereist niveau van het eigen vermogen

Afdeling 1 Eigenvermogensvereisten voor instellingen
Artikel 92 Eigenvermogensvereisten
Artikel 93 Aanvangskapitaalvereiste op continuïteitsbasis
Artikel 94 Afwijking voor kleine handelsportefeuilleactiviteiten
Afdeling 2 Eigenvermogensvereisten voor beleggingsondernemingen met beperkte vergunning voor het verstrekken van beleggingsdiensten
Artikel 95 Eigenvermogensvereisten voor beleggingsondernemingen met beperkte vergunning voor het verstrekken van beleggingsdiensten
Artikel 96 Eigenvermogensvereisten voor beleggingsondernemingen die aanvangskapitaal aanhouden als bepaald in artikel 28, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU
Artikel 97 Eigen vermogen op basis van vaste kosten
Artikel 98 Eigen vermogen voor beleggingsondernemingen op geconsolideerde basis

HOOFDSTUK 2 Vereisten voor berekening en rapportage

Artikel 99 Rapportage inzake eigenvermogensvereisten en financiële informatie
Artikel 100 Aanvullende rapportagevereisten
Artikel 101 Specifieke rapportageverplichtingen

HOOFDSTUK 3 Handelsportefeuille

Artikel 102 Vereisten voor de handelsportefeuille
Artikel 103 Beheer van de handelsportefeuille
Artikel 104 Opneming in de handelsportefeuille
Artikel 105 Vereisten voor prudente waardering
Artikel 106 Interne afdekking

TITEL II KAPITAALVEREISTEN VOOR KREDIETRISICO

HOOFDSTUK 1 Algemene beginselen

Artikel 107 Benaderingen van het kredietrisico
Artikel 108 Gebruik van een kredietrisicolimiteringstechniek in het kader van de standaardbenadering en de interneratingbenadering
Artikel 109 Behandeling van gesecuritiseerde blootstellingen in het kader van de standaardbenadering en de interneratingbenadering
Artikel 110 Behandeling van kredietrisicoaanpassing

HOOFDSTUK 2 Standaardbenadering

Afdeling 1 Algemene beginselen
Artikel 111 Blootstellingswaarde
Artikel 112 Categorieën blootstellingen
Artikel 113 Berekening van risicogewogen posten
Afdeling 2 Risicogewichten
Artikel 114 Blootstellingen met betrekking tot centrale overheden of centrale banken
Artikel 115 Blootstellingen met betrekking tot regionale of lokale overheden
Artikel 116 Blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen
Artikel 117 Blootstellingen met betrekking tot multilaterale ontwikkelingsbanken
Artikel 118 Blootstellingen met betrekking tot internationale organisaties
Artikel 119 Blootstellingen met betrekking tot instellingen
Artikel 120 Blootstellingen met betrekking tot instellingen met een rating
Artikel 121 Blootstellingen met betrekking tot instellingen zonder rating
Artikel 122 Blootstellingen met betrekking tot ondernemingen
Artikel 123 Blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen
Artikel 124 Blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed
Artikel 125 Blootstellingen die geheel en volledig door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed zijn gedekt
Artikel 126 Blootstellingen die geheel en volledig gedekt zijn door hypotheken op zakelijk onroerend goed
Artikel 127 Blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling
Artikel 128 Posten met een bijzonder hoog risico
Artikel 129 Blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties
Artikel 130 Posten die securitisatieposities vertegenwoordigen
Artikel 131 Blootstellingen met betrekking tot instellingen en ondernemingen met een kredietbeoordeling voor de korte termijn
Artikel 132 Blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's
Artikel 133 Blootstellingen in aandelen
Artikel 134 Andere posten
Afdeling 3 Erkenning en mapping van kredietrisicobeoordeling
Onderafdeling 1 Erkenning van EKBI's
Onderafdeling 2 Mapping van kredietbeoordelingen van EKBI’S
Onderafdeling 3 Gebruik van kredietbeoordelingen van exportkredietverzekeringsmaatschappijen
Afdeling 4 Gebruik van kredietbeoordelingen van ekbi's voor de bepaling van risicogewichten
Artikel 138 Algemene vereisten
Artikel 139 Kredietbeoordeling van uitgevende instellingen en uitgiften
Artikel 140 Kredietbeoordelingen voor de korte en de lange termijn
Artikel 141 Posten luidend in nationale en buitenlandse valuta

HOOFDSTUK 3 Interneratingbenadering

Afdeling 1 Toestemming van de bevoegde autoriteiten voor het gebruik van de interneratingbenadering
Artikel 142 Definities
Artikel 143 Toestemming voor het gebruik van de interneratingbenadering
Artikel 144 Beoordeling door de bevoegde autoriteiten van een aanvraag voor het gebruik van een IRB-benadering
Artikel 145 Eerdere ervaring met het gebruik van IRB-benaderingen
Artikel 146 Maatregelen die moeten worden genomen wanneer niet langer aan de vereisten van dit hoofdstuk wordt voldaan
Artikel 147 Methode voor het onderbrengen van blootstellingen in categorieën
Artikel 148 Voorwaarden voor het toepassen van de IRB-benadering in verschillende categorieën blootstellingen en in verschillende bedrijfseenheden
Artikel 149 Voorwaarden voor het teruggrijpen op minder verfijnde benaderingen
Artikel 150 Voorwaarden voor permanent gedeeltelijk gebruik
Afdeling 2 Berekening van risicogewogen posten
Onderafdeling 1 Behandeling naar categorie blootstellingen
Onderafdeling 2 Berekening van voor kredietrisico gewogen posten
Onderafdeling 3 Berekening van risicogewogen posten voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen
Afdeling 3 Verwachte verliesposten
Artikel 158 Behandeling naar soort blootstelling
Artikel 159 Behandeling van verwachte verliesposten
Afdeling 4 PD, LGD en looptijd
Onderafdeling 1 Blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken
Onderafdeling 2 Blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen
Onderafdeling 3 Toepassing van de PD/LGD-methode op blootstellingen in aandelen
Afdeling 5 Blootstellingswaarde
Artikel 166 Blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, instellingen, centrale overheden en centrale banken, en blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen
Artikel 167 Blootstellingen in aandelen
Artikel 168 Andere actiefposten die geen kredietverplichting vertegenwoordigen
Afdeling 6 Vereisten voor de IRB- benadering
Onderafdeling 1 Ratingsystemen
Onderafdeling 2 Risicokwantificering
Onderafdeling 3 Validatie van interne ramingen
Onderafdeling 4 Vereisten voor blootstellingen in aandelen in het kader van de internemodellenbenadering
Onderafdeling 5 Interne governance en intern toezicht

HOOFDSTUK 4 Kredietrisicolimitering

Afdeling 1 Definities en algemene vereisten
Artikel 192 Definities
Artikel 193 Beginselen voor het in aanmerking nemen van het effect van kredietrisicolimiteringstechnieken
Artikel 194 Beginselen betreffende de toelaatbaarheid van kredietrisicolimiteringstechnieken
Afdeling 2 Toelaatbare vormen van kredietrisicolimitering
Onderafdeling 1 Volgestorte kredietprotectie
Onderafdeling 2 Niet-volgestorte kredietprotectie
Onderafdeling 3 Soorten derivaten
Afdeling 3 Vereisten
Onderafdeling 1 Volgestorte kredietprotectie
Onderafdeling 2 Niet-volgestorte kredietprotectie en credit linked notes
Afdeling 4 Berekening van het effect van kredietrisicolimitering
Onderafdeling 1 Volgestorte kredietprotectie
Onderafdeling 2 Niet-volgestorte kredietprotectie
Afdeling 5 Looptijdmismatches
Artikel 237 Looptijdmismatch
Artikel 238 Looptijd van de kredietprotectie
Artikel 239 Waardering van protectie
Afdeling 6 Baskettechnieken inzake kredietrisicolimitering
Artikel 240 Kredietderivaten voor de eerst optredende wanbetaling
Artikel 241 Kredietderivaten voor de n-de wanbetaling

HOOFDSTUK 5 Securitisatie

Afdeling 1 Definities
Artikel 242 Definities
Afdeling 2 Inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico
Artikel 243 Traditionele securitisatie
Artikel 244 Synthetische securitisatie
Afdeling 3 Berekening van risicogewogen posten
Onderafdeling 1 Beginselen
Onderafdeling 2 Berekening door de initiërende instellingen van bij een synthetische securitisatie gesecuritiseerde risicogewogen posten
Onderafdeling 3 Berekening van risicogewogen posten in het kader van de standaardbenadering
Onderafdeling 4 berekening van risicogewogen posten in het kader van de IRB-benadering
Afdeling 4 Externe kredietbeoordelingen
Artikel 267 Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI's
Artikel 268 Vereisten waaraan de kredietbeoordelingen door EKBI's moeten voldoen
Artikel 269 Gebruik van kredietbeoordelingen
Artikel 270 Mapping

HOOFDSTUK 6 Tegenpartijkredietrisico

Afdeling 1 Definities
Artikel 271 Bepaling van de blootstellingswaarde
Artikel 272 Definities
Afdeling 2 Methoden voor de berekening van de blootstellingswaarde
Artikel 273 Methoden voor de berekening van de blootstellingswaarde
Afdeling 3 Op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode
Artikel 274 Op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode
Afdeling 4 Oorspronkelijkeblootstellingsmethode
Artikel 275 Oorspronkelijkeblootstellingsmethode
Afdeling 5 Standaardmethode
Artikel 276 Standaardmethode
Artikel 277 Transacties met een lineair risicoprofiel
Artikel 278 Transacties met een niet-lineair risicoprofiel
Artikel 279 Behandeling van zekerheden
Artikel 280 Berekening van risicoposities
Artikel 281 Renterisicoposities
Artikel 282 Samenstellen van afdekkingsinstrumenten
Afdeling 6 Internemodellenmethode
Artikel 283 Toestemming voor het toepassen van de internemodellenmethode
Artikel 284 Blootstellingswaarde
Artikel 285 Blootstellingswaarde voor aan een margeovereenkomst onderworpen samenstellen van verrekenbare transacties
Artikel 286 CCR-beheer – Beleidslijnen, processen en systemen
Artikel 287 Organisatiestructuren voor CCR-beheer
Artikel 288 Toetsing van het CCR-beheersysteem
Artikel 289 Gebruikstest
Artikel 290 Stresstests
Artikel 291 Wrongwayrisico
Artikel 292 Deugdelijkheid van het modelleringsproces
Artikel 293 Vereisten inzake het risicobeheersysteem
Artikel 294 Validatievereisten
Afdeling 7 Contractuele verrekening
Artikel 295 Inaanmerkingneming van contractuele verrekening als risicoverminderend
Artikel 296 Inaanmerkingneming van contractuele verrekeningsovereenkomsten
Artikel 297 Verplichtingen van de instellingen
Artikel 298 Impact van de inaanmerkingneming van verrekening als risicoverminderend
Afdeling 8 Posten in de handelsportefeuille
Artikel 299 Posten in de handelsportefeuille
Afdeling 9 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen met betrekking tot een centrale tegenpartij
Artikel 300 Definities
Artikel 301 Materiële werkingssfeer
Artikel 302 Bewaking van blootstellingen ten aanzien van CTP's
Artikel 303 Behandeling van blootstellingen ten aanzien van CTP's van clearingleden
Artikel 304 Behandeling van blootstellingen van clearingleden ten aanzien van cliënten
Artikel 305 Behandeling van blootstellingen van cliënten
Artikel 306 Eigenvermogensvereisten voor CTP-transactieblootstellingen
Artikel 307 Eigenvermogensvereisten voor voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een CTP
Artikel 308 Eigenvermogensvereisten voor voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een gCTP
Artikel 309 Eigenvermogensvereisten voor voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een niet-gekwalificeerde CTP en voor niet-volgestorte bijdragen aan een niet-gekwalificeerde CTP
Artikel 310 Alternatieve berekening van het eigenvermogensvereiste voor blootstellingen ten aanzien van een gCTP
Artikel 311 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen ten aanzien van CTP's die niet langer aan bepaalde voorwaarden voldoen

TITEL III EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR HET OPERATIONEEL RISICO

HOOFDSTUK 1 Algemene beginselen betreffende het gebruik van de verschillende benaderingen

Artikel 312 Toestemming en kennisgeving
Artikel 313 Teruggrijpen op minder verfijnde benaderingen
Artikel 314 Gecombineerde toepassing van verschillende benaderingen

HOOFDSTUK 2 Basisindicatorbenadering

Artikel 315 Eigenvermogensvereiste
Artikel 316 Relevante indicator

HOOFDSTUK 3 Standaardbenadering

Artikel 317 Eigenvermogensvereiste
Artikel 318 Beginselen voor mapping naar bedrijfsonderdelen
Artikel 319 Alternatieve standaardbenadering
Artikel 320 Criteria voor de standaardbenadering

HOOFDSTUK 4 Geavanceerde meetbenaderingen

Artikel 321 Kwalitatieve normen
Artikel 322 Kwantitatieve normen
Artikel 323 Impact van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht
Artikel 324 Indeling naar soort van verliesgebeurtenissen

TITEL IV EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR HET MARKTRISICO

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 325 Tegemoetkomingen voor geconsolideerde vereisten

HOOFDSTUK 2 Eigenvermogensvereisten voor het positierisico

Afdeling 1 Algemene bepalingen en specifieke instrumenten
Artikel 326 Eigenvermogensvereisten voor het positierisico
Artikel 327 Verrekening
Artikel 328 Rentefutures en termijncontracten
Artikel 329 Opties en warrants
Artikel 330 Swaps
Artikel 331 Renterisico op afgeleide instrumenten
Artikel 332 Kredietderivaten
Artikel 333 Effecten die worden uitgeleend of worden verkocht op grond van een retrocessieovereenkomst
Afdeling 2 Schuldinstrumenten
Artikel 334 Nettoposities in schuldinstrumenten
Onderafdeling 1 Specifiek risico
Onderafdeling 2 Algemeen risico
Afdeling 3 Aandelen
Artikel 341 Nettoposities in aandeleninstrumenten
Artikel 342 Specifiek risico van aandeleninstrumenten
Artikel 343 Algemeen risico van aandeleninstrumenten
Artikel 344 Aandelenindices
Afdeling 4 Overneming
Artikel 345 Verlaging van nettoposities
Afdeling 5 Eigenvermogensvereisten voor het specifiek risico van door kredietderivaten afgedekte posities
Artikel 346 Tegemoetkoming voor afdekkingen met kredietderivaten
Artikel 347 Inaanmerkingneming van afdekkingen door middel van kredietderivaten voor het eerst optredende en voor het n-de kredietverzuim
Afdeling 6 Eigenvermogensvereisten voor ICB's
Artikel 348 Eigenvermogensvereisten voor icb's
Artikel 349 Algemene criteria voor icb's
Artikel 350 Specifieke methoden voor icb's

HOOFDSTUK 3 Eigenvermogensvereisten voor het valutarisico

Artikel 351 Drempel en weging voor valutarisico
Artikel 352 Berekening van de totale nettopositie in vreemde valuta's
Artikel 353 Valutarisico van icb's
Artikel 354 Nauw gecorreleerde valuta's

HOOFDSTUK 4 Eigenvermogensvereisten voor het grondstoffenrisico

Artikel 355 Keuze van de methode voor het grondstoffenrisico
Artikel 356 Handel in landbouwgrondstoffen als nevenactiviteit
Artikel 357 Posities in grondstoffen
Artikel 358 Welbepaalde instrumenten
Artikel 359 Benadering op grond van looptijdklassen
Artikel 360 Vereenvoudigde benadering
Artikel 361 Uitgebreide benadering op grond van looptijdklassen

HOOFDSTUK 5 Gebruik van interne modellen voor de berekening van eigenvermogensvereisten

Afdeling 1 Toestemming en eigenvermogensvereisten
Artikel 362 Specifiek en algemeen risico
Artikel 363 Toestemming voor het gebruik van interne modellen
Artikel 364 Eigenvermogensvereisten bij gebruik van interne modellen
Afdeling 2 Algemene vereisten
Artikel 365 Berekening van de VaR en de stressed VaR
Artikel 366 Wettelijk vereiste back-testing en vermenigvuldigingsfactoren
Artikel 367 Vereisten inzake risicometing
Artikel 368 Kwalitatieve vereisten
Artikel 369 Interne validatie
Afdeling 3 Bijzondere vereisten inzake modellen voor specifiek risico
Artikel 370 Vereisten inzake modellen voor specifiek risico
Artikel 371 In modellen voor specifiek risico buiten beschouwing gelaten factoren
Afdeling 4 Intern model voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico
Artikel 372 Verplicht gebruik van een intern IRC-model
Artikel 373 Reikwijdte van het interne IRC-model
Artikel 374 Parameters van het interne IRC-model
Artikel 375 Inaanmerkingneming van afdekkingen in het interne IRC-model
Artikel 376 Bijzondere vereisten voor het interne IRC-model
Afdeling 5 Intern model voor correlatiehandel
Artikel 377 Vereisten inzake een intern model voor correlatiehandel

TITEL V EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR HET AFWIKKELINGSRISICO

Artikel 378 Afwikkelings-/leveringsrisico

Artikel 379 Niet-afgewikkelde transacties (free deliveries)

Artikel 380 Ontheffing

TITEL VI EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR HET RISICO VAN AANPASSING VAN DE KREDIETWAARDERING

Artikel 381 Betekenis van aanpassing van de kredietwaardering

Artikel 382 Werkingssfeer

Artikel 383 Geavanceerde methode

Artikel 384 Standaardmethode

Artikel 385 Alternatief voor het gebruiken van CVA-methoden om de eigenvermogensvereisten te berekenen

Artikel 386 In aanmerking komende afdekkingen

DEEL VIER GROTE RISICOBLOOTSTELLINGEN

Artikel 387 Onderwerp

Artikel 388 Negatieve werkingssfeer

Artikel 389 Definitie

Artikel 390 Berekening van de blootstellingswaarde

Artikel 391 Definitie van een instelling voor grote risicoblootstellingen

Artikel 392 Definitie van grote risicoblootstelling

Artikel 393 Capaciteit tot onderkenning en beheer van grote risicoblootstellingen

Artikel 394 Rapportagevereisten

Artikel 395 Limieten voor grote blootstellingen

Artikel 396 Naleving van de vereisten inzake grote risicoblootstellingen

Artikel 397 Berekening van additionele eigenvermogensvereisten voor grote risicoblootstellingen in de handelsportefeuille

Artikel 398 Procedures om te voorkomen dat instellingen de additionele eigenvermogensvereisten omzeilen

Artikel 399 In aanmerking komende technieken voor kredietrisicolimitering

Artikel 400 Vrijstellingen

Artikel 401 Berekening van het effect van het gebruik van technieken voor kredietrisicolimitering

Artikel 402 Blootstellingen die voortvloeien uit hypothecaire leningen

Artikel 403 Substitutiebenadering

DEEL VIJF BLOOTSTELLINGEN AAN OVERGEDRAGEN KREDIETRISICO'S

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN VOOR DIT DEEL

Artikel 404 Werkingssfeer

TITEL II VEREISTEN VOOR ALS BELEGGER OPTREDENDE INSTELLINGEN

Artikel 405 Door de emittent aangehouden belang

Artikel 406 Due diligence

Artikel 407 Additioneel risicogewicht

TITEL III VEREISTEN VOOR ALS SPONSOR OF INITIATOR OPTREDENDE INSTELLINGEN

Artikel 408 Criteria voor kredietverlening

Artikel 409 Openbaarmaking aan beleggers

Artikel 410 Uniforme toepassingsvoorwaarde

DEEL ZES LIQUIDITEIT

TITEL I DEFINITIES EN LIQUIDITEITSDEKKINGSVEREISTE

Artikel 411 Definities

Artikel 412 Liquiditeitsdekkingsvereiste

Artikel 413 Stabiele financiering

Artikel 414 Naleving van liquiditeitsvereisten

TITEL II LIQUIDITEITSRAPPORTAGE

Artikel 415 Rapportageverplichting en rapportageformat

Artikel 416 Rapportage betreffende liquide activa

Artikel 417 Operationele vereisten voor het aanhouden van liquide activa

Artikel 418 Waardering van liquide activa

Artikel 419 Valuta's met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van liquide activa

Artikel 420 Liquiditeitsuitstromen

Artikel 421 Uitstromen op retaildeposito's

Artikel 422 Uitstromen op andere verplichtingen

Artikel 423 Additionele uitstromen

Artikel 424 Uitstromen uit krediet- en liquiditeitsfaciliteiten

Artikel 425 Instromen

Artikel 426 Aanpassing van toekomstige liquiditeitsvereisten

TITEL III RAPPORTAGE INZAKE STABIELE FINANCIERING

Artikel 427 Posten die stabiele financiering bieden

Artikel 428 Posten die stabiele financiering vereisen

DEEL ZEVEN HEFBOOMFINANCIERING

Artikel 429 Berekening van de hefboomratio

Artikel 430 Rapportagevereiste

DEEL ACHT OPENBAARMAKING DOOR INSTELLINGEN

TITEL I ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 431 Reikwijdte van de openbaarmakingsvereisten

Artikel 432 Informatie die als niet-wezenlijk, gepatenteerd of vertrouwelijk wordt beschouwd

Artikel 433 Openbaarmakingsfrequentie

Artikel 434 Openbaarmakingsmiddelen

TITEL II TECHNISCHE CRITERIA INZAKE TRANSPARANTIE EN OPENBAARMAKING

Artikel 435 Doelstellingen en beleidslijnen inzake risicobeheer

Artikel 436 Werkingssfeer

Artikel 437 Eigen vermogen

Artikel 438 Kapitaalvereisten

Artikel 439 Blootstelling aan het tegenpartijkredietrisico

Artikel 440 Kapitaalbuffers

Artikel 441 Indicatoren voor mondiale systeemrelevantie

Artikel 442 Kredietrisicoaanpassingen

Artikel 443 Niet-bezwaarde activa

Artikel 444 Gebruik van EKBI's

Artikel 445 Blootstelling aan marktrisico

Artikel 446 Operationeel risico

Artikel 447 Niet in de handelsportefeuille opgenomen blootstellingen met betrekking tot aandelen

Artikel 448 Blootstelling aan renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities

Artikel 449 Blootstelling met betrekking tot securitisatieposities

Artikel 450 Beloningsbeleid

Artikel 451 Hefboomfinanciering

TITEL III TE VERVULLEN VEREISTEN VOOR HET GEBRUIK VAN BEPAALDE INSTRUMENTEN OF METHODEN

Artikel 452 Gebruik van de IRB-benadering voor het kredietrisico

Artikel 453 Toepassing van kredietrisicolimiteringstechnieken

Artikel 454 Gebruik van de geavanceerde meetbenaderingen voor het operationeel risico

Artikel 455 Gebruik van interne modellen voor het marktrisico

DEEL NEGEN GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 456 Gedelegeerde handelingen

Artikel 457 Technische aanpassingen en correcties

Artikel 458 Macroprudentieel of systeemrisico onderkend op het niveau van een lidstaat

Artikel 459 Prudentiële vereisten

Artikel 460 Liquiditeit

Artikel 461 Herziening van de geleidelijke invoering van het liquiditeitsdekkingsvereiste

Artikel 462 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 463 Bezwaren tegen technische reguleringsnormen

Artikel 464 Europees Comité voor het bankwezen

DEEL TIEN OVERGANGSBEPALINGEN, VERSLAGEN, TOETSINGEN EN WIJZIGINGEN

TITEL I OVERGANGSBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1 Eigenvermogensvereisten, tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde winsten en verliezen, en aftrekkingen

Afdeling 1 Eigenvermogensvereisten
Artikel 465 Eigenvermogensvereisten
Artikel 466 Eerste keer dat de internationale standaarden voor financiële verslaglegging wordt toegepast
Afdeling 2 Tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde winsten en verliezen
Artikel 467 Tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde verliezen
Artikel 468 Tegen reële waarde gemeten niet-gerealiseerde winsten
Afdeling 3 Aftrekkingen
Onderafdeling 1 Aftrekkingen van tier 1-kernkapitaalbestanddelen
Onderafdeling 2 Aftrekkingen van aanvullend-tier 1-bestanddelen
Onderafdeling 3 Aftrekkingen van tier 2-bestanddelen
Onderafdeling 4 Toepasselijke aftrekpercentages
Afdeling 4 Minderheidsbelang en door dochterondernemingen uitgegeven aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten
Artikel 479 Opneming in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal van niet als minderheidsbelang aangemerkte instrumenten en posten
Artikel 480 Opneming in het geconsolideerde eigen vermogen van minderheidsbelangen en in aanmerking komend aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaal
Afdeling 5 Additionele filters en aftrekkingen
Artikel 481 Additionele filters en aftrekkingen
Artikel 482 Werkingssfeer voor derivatentransacties met pensioenfondsen

HOOFDSTUK 2 Grandfatheringbepalingen voor kapitaalinstrumenten

Afdeling 1 Instrumenten die staatssteun behelzen
Artikel 483 Grandfatheringbepalingen voor staatssteuninstrumenten
Afdeling 2 Instrumenten die geen staatssteun behelzen
Onderafdeling 1 Criteria voor en limieten van de grandfatheringbepalingen
Onderafdeling 2 Opneming van instrumenten met een call en aflossingsprikkel in aanvullend-tier 1- en tier 2-bestanddelen

HOOFDSTUK 3 Overgangsbepalingen voor de openbaarmaking van het eigen vermogen

Artikel 492 Openbaarmaking van het eigen vermogen

HOOFDSTUK 4 Grote risicoblootstellingen, eigenvermogensvereisten, hefboomfinanciering en Bazel I-vloer

Artikel 493 Overgangsbepalingen voor grote risicoblootstellingen
Artikel 494 Overgangsbepalingen voor in aanmerking komend kapitaal
Artikel 495 Behandeling van blootstellingen met betrekking tot aandelen in het kader van de IRB-benadering
Artikel 496 Eigenvermogensvereisten voor gedekte obligaties
Artikel 497 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen met betrekking tot CTP's
Artikel 498 Vrijstelling voor grondstoffenhandelaren
Artikel 499 Hefboomfinanciering
Artikel 500 Overgangsbepalingen – Bazel I-vloer
Artikel 501 Vermindering van de kapitaalvereisten voor uit blootstellingen met betrekking tot kmo's voortvloeiend kredietrisico

TITEL II VERSLAGEN EN TOETSINGEN

Artikel 502 Cycliciteit van kapitaalvereisten

Artikel 503 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties

Artikel 504 In crisissituaties bij overheden geplaatste kapitaalinstrumenten

Artikel 505 Toetsing van langlopende financiering

Artikel 506 Kredietrisico – definitie van wanbetaling

Artikel 507 Grote risicoblootstellingen

Artikel 508 Toepassingsniveau

Artikel 509 Liquiditeitsvereisten

Artikel 510 Netto stabielefinancieringsvereisten

Artikel 511 Hefboomfinanciering

Artikel 512 Blootstellingen aan overgedragen kredietrisico

Artikel 513 Macroprudentiële regels

Artikel 514 Tegenpartijkredietrisico en oorspronkelijkeblootstellingsmethode

Artikel 515 Bewaking en beoordeling

Artikel 516 Langlopende financiering

Artikel 517 Definitie van in aanmerking komend kapitaal

Artikel 518 Toetsing inzake kapitaalinstrumenten die kunnen worden afgeschreven of omgezet wanneer het punt van niet-levensvatbaarheid wordt bereikt

Artikel 519 In mindering brengen van de activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen

TITEL III WIJZIGINGEN

Artikel 520 Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

HOOFDSTUK 4 Berekeningen en rapportage voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013
Artikel 50 bis Berekening van KCCP
Artikel 50 ter Algemene regels voor de berekening van KCCP
Artikel 50 quater Rapportage van informatie
Artikel 50 quinquies Berekening van specifieke door de CTP te rapporteren posten

DEEL ELF SLOTBEPALINGEN

Artikel 521 Inwerkingtreding en datum van toepassing

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV