Home

Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen

Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. In de afgelopen decennia heeft de Unie aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de vorming van een interne markt voor bankdiensten. Bijgevolg hebben bankgroepen waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat is gevestigd, in tal van lidstaten een significant marktaandeel en hebben kredietinstellingen hun werkzaamheden geografisch gediversifieerd, zowel binnen als buiten de eurozone.

  2. De huidige financiële en economische crisis heeft aangetoond dat de integriteit van de eenheidsmunt en de interne markt kan worden aangetast door de versnippering van de financiële sector. Het is dan ook van essentieel belang dat de integratie van het bankentoezicht geïntensiveerd wordt om de Unie te versterken, de financiële stabiliteit te herstellen en de basis voor economisch herstel te leggen.

  3. Om de economische groei in de Unie en een adequate financiering van de reële economie te bevorderen is het van essentieel belang dat de interne markt voor bankdiensten intact blijft en verder wordt uitgebouwd. Dit blijkt echter steeds moeilijker te worden. De integratie van de bankmarkten in de Unie lijkt tot stilstand te komen.

  4. Tegelijkertijd moeten de toezichthouders, naast de vaststelling van een strikter regelgevingskader van de Unie, hun toezicht intensiveren om rekening te houden met de lessen van de financiële crisis van de afgelopen jaren, en moeten zij toezicht kunnen houden op uitermate complexe en onderling verbonden markten en instellingen.

  5. De bevoegdheid voor het toezicht op afzonderlijke kredietinstellingen in de Unie blijft grotendeels op nationaal niveau. Coördinatie tussen toezichthouders is essentieel, maar uit de crisis is gebleken dat loutere coördinatie, met name in de context van een eenheidsmunt, niet voldoende is. Om de financiële stabiliteit in de Unie te handhaven en de gunstige effecten van de marktintegratie op de groei en de welvaart te vergroten, moeten de toezichthoudende bevoegdheden sterker geïntegreerd worden. Dit is met name van belang om op soepele wijze een goed overzicht te verzekeren van een volledige groep van banken en haar algehele gezondheid, en zou het risico op uiteenlopende interpretaties en tegenstrijdige beslissingen op het niveau van de individuele entiteit verkleinen.

  6. De stabiliteit van kredietinstellingen is in veel gevallen nog nauw verbonden met de lidstaat waarin zij gevestigd zijn. Twijfels over de houdbaarheid van de overheidsschuld, over de economische groeivooruitzichten en over de levensvatbaarheid van kredietinstellingen hebben geleid tot negatieve, elkaar versterkende markttrends. Dit kan gevaar opleveren voor de levensvatbaarheid van een aantal kredietinstellingen en voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de eurozone en in de Unie als geheel, en een sterke belasting vormen voor de al onder druk staande overheidsfinanciën van de betrokken lidstaten.

  7. Dankzij de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit — EBA), die in 2011 is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit)(1), en het Europees systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision — ESFS) dat is ingesteld bij artikel 2 van die verordening, en artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen)(2) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — EIOPA) en artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)(3) (European Securities and Markets Authority — ESMA) is de samenwerking tussen de bankentoezichthouders binnen de Unie duidelijk verbeterd. De EBA levert een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van één rulebook voor financiële diensten in de Unie, en is van cruciaal belang geweest voor een consistente uitvoering van de herkapitalisatie van grote kredietinstellingen van de Unie, waarover de Eurotop van 26 oktober 2011 een akkoord heeft bereikt, conform de door de Commissie vastgestelde richtsnoeren en voorwaarden inzake staatssteun.

  8. Het Europees Parlement heeft diverse malen gepleit voor een Europees orgaan dat rechtstreeks voor bepaalde toezichttaken met betrekking tot financiële instellingen bevoegd is, om te beginnen in zijn resolutie van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie „Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan”(4) en in zijn resolutie van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie(5).

  9. In de conclusies van de Europese Raad van 29 juni 2012 werd de voorzitter van de Europese Raad verzocht een routekaart voor het verwezenlijken van een echte economische en monetaire unie te ontwikkelen. Op dezelfde dag is er op de Eurotop op gewezen dat wanneer er één doeltreffend gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, waarbij ook de Europese Centrale Bank (ECB) is betrokken voor de banken in de eurozone, wordt ingevoerd, het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) op grond van een reguliere beslissing de mogelijkheid zou hebben banken rechtstreeks te herkapitaliseren, en wel onder passende voorwaarden, zoals de naleving van de staatssteunregelgeving.

  10. De Europese Raad heeft op 19 oktober 2012 geconcludeerd dat het proces van uitdieping van de economische en monetaire unie moet voortbouwen op het institutionele en wettelijke kader van de Unie, en moet worden gekenmerkt door openheid en transparantie jegens de lidstaten die de euro niet als munt hebben, alsook door het respecteren van de integriteit van de interne markt. Het geïntegreerde financiële kader zal een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme hebben, dat voor zover mogelijk, open zal staan voor alle lidstaten die willen deelnemen.

  11. Derhalve moet een bankenunie worden opgericht in de Unie, die wordt geschraagd door één alomvattend en gedetailleerd rulebook voor financiële diensten voor de interne markt als geheel, en die bestaat uit één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en nieuwe depositogarantie- en afwikkelingskaders. Gezien de nauwe onderlinge verbanden en interacties tussen de lidstaten die de euro als munt hebben, moet de bankenunie ten minste van toepassing zijn op alle lidstaten van de eurozone. Met het oog op de handhaving en verdieping van de interne markt en voor zover het institutioneel mogelijk is, moet de bankenunie ook openstaan voor deelname van andere lidstaten.

  12. Als eerste stap op weg naar een bankenunie moet één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme ervoor zorgen dat het Uniebeleid inzake het prudentiële toezicht op kredietinstellingen op coherente en doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd, dat het rulebook voor financiële diensten op gelijke wijze wordt toegepast op kredietinstellingen in alle betrokken lidstaten, en dat die kredietinstellingen worden onderworpen aan een zo hoogwaardig mogelijk toezicht dat niet wordt doorkruist door andere, niet-prudentiële overwegingen. Meer bepaald moet het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) stroken met het functioneren van de interne markt voor financiële diensten en met het vrije kapitaalverkeer. Eén gemeenschappelijk toezichtsmechanisme dient als basis voor de volgende stappen op weg naar de bankenunie. Een en ander vloeit voort uit het uitgangspunt dat het ESM op grond van een gewoon besluit de mogelijkheid zal hebben om banken rechtstreeks te herkapitaliseren wanneer er een doeltreffend gemeenschappelijk toezichtsmechanisme is opgericht. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 13 en 14 december 2012 opgemerkt dat „als het bankentoezicht daadwerkelijk komt te berusten bij een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, is er een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme nodig, met de nodige bevoegdheden om ervoor te zorgen dat elke bank in de deelnemende lidstaten met de passende instrumenten kan worden afgewikkeld” en dat „het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme moet berusten op bijdragen van de financiële sector zelf, en passende en effectieve achtervangregelingen omvatten”.

  13. Als de centrale bank van de eurozone met een uitgebreide expertise op het gebied van macro-economische en financiële-stabiliteitsvraagstukken, is de ECB bij uitstek geschikt om duidelijk omschreven toezichttaken uit te voeren die gericht zijn op de bescherming van de stabiliteit van het financiële stelsel van de Unie. In veel lidstaten zijn de centrale banken overigens al bevoegd voor het bankentoezicht. Derhalve moeten aan de ECB specifieke taken betreffende het beleid inzake het toezicht op kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten worden opgedragen.

  14. De ECB en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die geen deelnemende lidstaten zijn („niet-deelnemende lidstaten”), moeten een memorandum van overeenstemming sluiten waarin in algemene bewoordingen beschreven staat hoe zij met elkaar zullen samenwerken bij de uitoefening van hun toezichttaken krachtens het Unierecht met betrekking tot de in deze verordening bedoelde financiële instellingen. In het memorandum van overeenstemming zou, onder meer verduidelijking kunnen worden gegeven over de raadpleging bij besluiten van de ECB die gevolgen hebben voor in de niet-deelnemende lidstaat gevestigde dochterondernemingen of bijkantoren waarvan de moederonderneming in een deelnemende lidstaat is gevestigd, en voor de samenwerking in noodsituaties, met inbegrip van mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing overeenkomstig de in het desbetreffende Unierecht vervatte procedures. Het memorandum dient regelmatig te worden geëvalueerd.

  15. Aan de ECB moeten de specifieke toezichttaken worden opgedragen die van cruciaal belang zijn voor een coherente en doeltreffende tenuitvoerlegging van het Uniebeleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, terwijl de nationale autoriteiten met de overige taken belast moeten blijven. Onder meer moet de ECB tot taak krijgen maatregelen te nemen met het oog op macro-prudentiële stabiliteit, mits er bijzondere regelingen gelden die de rol van de nationale autoriteiten waarborgen.

  16. Voor de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel is het van essentieel belang dat grote kredietinstellingen veilig en solide zijn. Recentelijk is echter gebleken dat kleinere kredietinstellingen de financiële stabiliteit ook in gevaar kunnen brengen. Daarom moet de ECB toezichttaken kunnen uitoefenen ten aanzien van alle kredietinstellingen waaraan in deelnemende lidstaten een vergunning is verleend, en ten aanzien van alle in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren.

  17. Bij de uitoefening van de haar opgedragen taken, en onverminderd de doelstelling om te zorgen voor de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, dient de ECB terdege rekening te houden met de diversiteit van de kredietinstellingen en met hun omvang en bedrijfsmodellen, alsmede met de systeemvoordelen van diversiteit in de banksector van de Unie.

  18. Met name moet de taakuitoefening door de ECB ertoe bijdragen dat kredietinstellingen alle kosten in verband met hun activiteiten volledig internaliseren teneinde moreel risico en het nemen van buitensporige risico’s te vermijden. De ECB dient ten volle rekening te houden met de relevante macro-economische omstandigheden in de lidstaten, met name de stabiliteit van de kredietverlening en de facilitering van productieve activiteiten voor de hele economie.

  19. Geen enkele bepaling in deze verordening mag zodanig worden uitgelegd dat zij verandering brengt in de boekhoudregels die uit hoofde van andere handelingen van de Unie en het nationale recht van toepassing zijn.

  20. De verlening vooraf van een vergunning die toegang biedt tot de werkzaamheden van kredietinstellingen, is een essentiële prudentiële techniek om ervoor te zorgen dat alleen actoren met een solide economische basis, alleen een organisatie die kan omgaan met de specifieke risico’s die aan het in ontvangst nemen van deposito’s en aan de kredietverlening verbonden zijn, en alleen capabele bestuurders deze werkzaamheden uitoefenen. Daarom moet de ECB tot taak krijgen vergunningen te verlenen aan kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat moeten worden opgericht, en moet zij bevoegd worden voor de intrekking van dergelijke vergunningen, mits er bijzondere regelingen gelden die de rol van de nationale autoriteiten weerspiegelen.

  21. Naast de in het Unierecht vastgelegde voorwaarden voor de verlening van vergunningen aan kredietinstellingen en de gevallen waarin dergelijke vergunningen moeten worden ingetrokken, kunnen de lidstaten thans verdere voorwaarden aan de verlening van vergunningen verbinden en bijkomende gevallen voorzien waarin een vergunning moet worden ingetrokken. Derhalve moet de ECB haar taak betreffende het verlenen van vergunningen aan kredietinstellingen en betreffende het intrekken van de vergunning bij niet-naleving van het nationale recht, uitvoeren op voorstel van de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit, die nagaat of aan de in het nationale recht vastgelegde voorwaarden in kwestie is voldaan.

  22. Een beoordeling van de geschiktheid van elke nieuwe eigenaar, vóór de aankoop van een significant belang in een kredietinstelling, is een onmisbaar instrument voor de waarborging van de continue geschiktheid en financiële soliditeit van eigenaren van kredietinstellingen. De ECB is als Unie-instelling bij uitstek geschikt om een dergelijke beoordeling te verrichten zonder dat de interne markt onnodig wordt ingeperkt. Derhalve moet zij tot taak krijgen de verwerving en afstoting van significante deelnemingen in kredietinstellingen te beoordelen, uitgezonderd in het kader van de afwikkeling van banken.

  23. Voor de prudentiële soliditeit van kredietinstellingen geldt als eerste vereiste de naleving van de Unieregelgeving, die kredietinstellingen verplicht om bepaalde bedragen aan kapitaal aan te houden voor de risico’s die aan de werkzaamheden van kredietinstellingen verbonden zijn, om de omvang van de blootstelling aan individuele tegenpartijen te beperken, om informatie over de financiële situatie van een kredietinstelling openbaar te maken, om over voldoende liquide activa te beschikken zodat spanningen op de markt het hoofd kan worden geboden, en om de hefboomwerking te beperken. De ECB moet tot taak krijgen de naleving van deze regelgeving te waarborgen, in het bijzonder door het verlenen van vergunningen, toelatingen, afwijkingen of vrijstellingen waarin voor de toepassing van die regelgeving is voorzien.

  24. Aanvullende kapitaalbuffers, waaronder een kapitaalinconserveringsbuffer, een contracyclische kapitaalbuffer die ervoor zorgt dat kredietinstellingen in tijden van economische groei een kapitaalbasis opbouwen die groot genoeg is om in moeilijke tijden verliezen op te vangen, algemene buffers en andere buffers van systeemrelevante instellingen, en andere maatregelen voor het opvangen van systeemrisico’s of macro-prudentiële risico’s, zijn essentiële prudentiële instrumenten. Met het oog op een volledige coördinatie wanneer nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten dergelijke maatregelen opleggen, dient de ECB daarvan naar behoren in kennis te worden gesteld. Voorts dient de ECB indien nodig strengere voorschriften en stringentere maatregelen te kunnen toepassen, onder voorbehoud van nauwe coördinatie met de nationale autoriteiten. De bepalingen in deze verordening die betrekking hebben op maatregelen gericht op het aanpakken van systeemrisico’s of macro-prudentiële risico’s laten de coördinatieprocedures in andere handelingen van het Unierecht onverlet. De nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten en de ECB, handelen met betrekking tot de in dergelijke handelingen vervatte coördinatieprocedures, na de procedures in deze verordening te hebben gevolgd.

  25. De veiligheid en soliditeit van een kredietinstelling hangen ook af van de allocatie van toereikend intern kapitaal op basis van de risico’s waaraan zij blootgesteld kan zijn, en van de aanwezigheid van passende interne organisatiestructuren en corporate-governanceregelingen. De ECB moet daarom tot taak krijgen eisen op te leggen die ervoor zorgen dat kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten solide governanceregelingen, -procedures en -mechanismen, waaronder strategieën en procedures voor de beoordeling en handhaving van de toereikendheid van hun interne kapitaal, hebben ingevoerd. Zij moet ook tot taak krijgen om in geval van tekortkomingen passende maatregelen op te leggen, waaronder specifieke aanvullende eigenvermogensvereisten, specifieke openbaarmakingsvereisten en specifieke liquiditeitsvereisten.

  26. De veiligheid en soliditeit van een kredietinstelling kunnen zowel op het niveau van een individuele kredietinstelling als op het niveau van een bankgroep of van een financieel conglomeraat in gevaar komen. Voor de waarborging van de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen zijn specifieke toezichtsregelingen die gericht zijn op een beperking van die risico’s belangrijk. Naast het toezicht op individuele kredietinstellingen moeten de taken van de ECB ook het toezicht op geconsolideerd niveau, aanvullend toezicht, het toezicht op financiële holdings en het toezicht op gemengde financiële holdings omvatten, uitgezonderd het toezicht op verzekeringsondernemingen.

  27. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, moet een verslechtering van de financiële en economische situatie van een instelling in een vroeg stadium worden gecorrigeerd. De ECB moet tot taak krijgen om vroegtijdige-interventiemaatregelen zoals vastgesteld in het betrokken Unierecht, ten uitvoer te leggen. Wel moet zij haar vroegtijdige-interventiemaatregelen coördineren met de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten. Zolang de nationale autoriteiten bevoegd blijven voor de afwikkeling van kredietinstellingen, moet de ECB een en ander bovendien op passende wijze coördineren met de betrokken nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat in geval van een crisis voor alle partijen duidelijk is wat hun te doen staat, en in het bijzonder binnen de groepen voor grensoverschrijdende crisisbeheersing en de toekomstige afwikkelingscolleges die daartoe worden ingesteld.

  28. De nationale autoriteiten moeten belast blijven met de toezichttaken die niet aan de ECB worden opgedragen. Zo moeten zij de bevoegdheid behouden om kennisgevingen van kredietinstellingen met betrekking tot het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten te ontvangen, om toezicht te houden op organisaties die niet onder de definitie van kredietinstellingen in het kader van het Unierecht vallen, maar waarop toezicht wordt gehouden op basis van hun kwalificatie als kredietinstelling in het kader van nationaal recht, om toezicht te houden op kredietinstellingen uit derde landen die in de Unie een bijkantoor vestigen of grensoverschrijdende diensten verrichten, om toezicht te houden op betalingsdiensten, om kredietinstellingen dagelijks te verifiëren, om de functie van bevoegde autoriteiten voor kredietinstellingen uit te oefenen met betrekking tot de markten voor financiële instrumenten, met betrekking tot de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en met betrekking tot consumentenbescherming.

  29. De ECB moet in voorkomend geval ten volle samenwerken met de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het verzekeren van een hoog niveau van consumentenbescherming en voor de bestrijding van het witwassen van geld.

  30. De ECB moet in het kader van de aan haar opgedragen taken de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, de stabiliteit van het financiële stelsel van de Unie en van de afzonderlijke deelnemende lidstaten, en de eenheid en integriteit van de interne markt waarborgen en aldus tevens de depositohouders beschermen en de interne markt beter doen functioneren, zulks overeenkomstig het rulebook voor financiële diensten in de Unie. Meer bepaald moet de ECB terdege rekening houden met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie.

  31. De aan de ECB op te dragen toezichttaken moeten stroken met het opgezette ESFS-kader en met de onderliggende doelstelling ervan om het rulebook te ontwikkelen en de convergentie van toezichtpraktijken in de gehele Unie te versterken. Voor de aanpak van vraagstukken van gezamenlijk belang en voor de waarborging van een deugdelijk toezicht op kredietinstellingen die ook in de verzekerings- en de effectensector opereren, is het van belang dat de toezichthouders voor het bankwezen en die voor het verzekeringswezen of de effectenmarkten met elkaar samenwerken. Daarom moet de ECB worden verplicht nauw samen te werken met EBA, ESMA en EIOPA, het Europees Comité voor systeemrisico’s (European System Risk Board — ESRB), en de andere autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS. De ECB moet haar taken overeenkomstig de bepalingen van deze verordening uitvoeren zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden en de taken van de andere deelnemers binnen het ESFS. Daarnaast moet samenwerking met de bevoegde afwikkelingsautoriteiten en met faciliteiten die directe of indirecte financiële overheidssteun financieren, verplicht worden gesteld.

  32. De ECB moet haar taken uitvoeren onverminderd en met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het gehele primaire en secundaire Unierecht, besluiten van de Commissie op staatssteungebied, de mededingingsregelgeving en controles op concentraties, en het rulebook zoals van toepassing op alle lidstaten. De EBA is belast met de ontwikkeling van technische ontwerpnormen en richtsnoeren en aanbevelingen die voor convergentie op toezichtsgebied en voor consistente toezichtsresultaten in de Unie moeten zorgen. De ECB mag de uitoefening van die taken door de EBA niet overnemen, en moet derhalve de bevoegdheid krijgen om verordeningen vast te stellen overeenkomstig artikel 132 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en in overeenstemming met handelingen van de Unie die de Commissie op basis van door de EBA opgestelde ontwerpen heeft vastgesteld, en onder voorbehoud van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

  33. Waar nodig, moet de ECB memoranda van overeenstemming sluiten met de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de markten in financiële instrumenten, waarin in algemene bewoordingen beschreven staat hoe zij met elkaar zullen samenwerken bij de uitoefening van hun toezichttaken krachtens het Unierecht met betrekking tot de in deze verordening bedoelde financiële instellingen. Die memoranda dienen aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten ter beschikking te worden gesteld.

  34. Voor het vervullen van haar taken en het uitoefenen van haar toezichtbevoegdheden dient de ECB de materiële voorschriften betreffende het prudentieel toezicht op kredietinstellingen toe te passen. Die voorschriften bestaan uit het betrokken Unierecht, met name rechtstreeks toepasselijke verordeningen of richtlijnen, zoals die inzake kapitaalvereisten voor kredietinstellingen en inzake financiële conglomeraten. Als de materiële voorschriften inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen in richtlijnen zijn vastgesteld, moet de ECB de nationale wetgeving tot omzetting van deze richtlijnen toepassen. Als het betrokken Unierecht bestaat uit verordeningen en die verordeningen de lidstaten, op de dag van inwerkingtreding van onderhavige verordening, uitdrukkelijk keuzemogelijkheden toekennen, moet de ECB ook de nationale wetgeving toepassen op gebieden waar dergelijke keuzemogelijkheden worden benut. Dergelijke keuzemogelijkheden moeten zodanig begrepen worden dat zij keuzemogelijkheden die enkel voor de bevoegde of aangewezen autoriteiten beschikbaar zijn, uitsluiten. Dit laat het beginsel van voorrang van het Unierecht onverlet. Hieruit volgt dat de ECB zich bij de vaststelling van richtsnoeren of aanbevelingen of bij het nemen van besluiten moet baseren op en handelen naar het betrokken bindende Unierecht.

  35. Binnen de grenzen van de aan de ECB opgedragen taken kent de nationale wetgeving de bevoegde autoriteiten bepaalde bevoegdheden toe die op dit ogenblik niet zijn vereist onder het Unierecht, onder meer sommige bevoegdheden inzake vroegtijdige interventie en inzake preventieve bevoegdheden. De ECB dient de mogelijkheid te hebben de nationale autoriteiten in de deelnemende lidstaten te verzoeken, die bevoegdheden uit te oefenen, met het oog op een volledig en doeltreffend toezicht binnen het GTM.

  36. Om ervoor te zorgen dat kredietinstellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings de toezichtsregelgeving en -besluiten toepassen, moeten in geval van een overtreding doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd. Op grond van artikel 132, lid 3, VWEU en Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen(6), mag de ECB ondernemingen boeten en dwangsommen opleggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens haar verordeningen en besluiten. Daarnaast moet de ECB, met het oog op een doeltreffende uitvoering van haar taken op het gebied van de handhaving van de toezichtsregels zoals vastgelegd in het rechtstreeks toepasselijke Unierecht, de bevoegdheid krijgen om geldboeten op te leggen aan kredietinstellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings die dergelijke regels overtreden. De nationale autoriteiten moeten de mogelijkheid behouden om sancties toe te passen bij niet-naleving van verplichtingen die voortvloeien uit nationaal recht waarbij Unierichtlijnen zijn omgezet. Indien de ECB het voor de uitvoering van haar taken passend acht dat in verband met dergelijke overtredingen een sanctie wordt opgelegd, moet zij de zaak daartoe kunnen voorleggen aan de nationale bevoegde autoriteiten.

  37. De nationale toezichthouders beschikken over een belangrijke en een lang gevestigde expertise op het gebied van het toezicht op kredietinstellingen op hun grondgebied en de specifieke economische, organisatorische en culturele kenmerken ervan. Daartoe hebben zij een omvangrijke organisatie bestaande uit gespecialiseerd en hooggekwalificeerd personeel opgebouwd. Daarom moeten nationale bevoegde autoriteiten ter waarborging van een hoogwaardig toezicht op het niveau van de Unie, de verantwoordelijkheid ervoor hebben de ECB bij te staan bij de voorbereiding en uitvoering van handelingen die betrekking hebben op de uitoefening van de toezichttaken van de ECB. Dit moet met name gelden voor de doorlopende dagelijkse beoordeling van de situatie van een kredietinstelling en de daarbij horende verificaties ter plaatse.

  38. De criteria vastgesteld in deze verordening ter bepaling van het bereik van instellingen die van minder belang zijn, moeten in de deelnemende lidstaten op het hoogste consolidatieniveau op basis van geconsolideerde gegevens worden toegepast. Bij de uitoefening van de haar krachtens deze verordening opgedragen taken ten aanzien van een groep kredietinstellingen die niet van minder belang is op geconsolideerde basis, moet de ECB die taken op geconsolideerde basis uitvoeren ten aanzien van de groep kredietinstellingen, en op individuele basis ten aanzien van de in de banksector actieve en in deelnemende lidstaten gevestigde dochterbanken en bijkantoren van die groep.

  39. Die criteria vastgesteld in deze verordening ter bepaling van het bereik van instellingen die van minder belang zijn, moeten worden gespecificeerd in een kader dat in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten door de ECB wordt vastgesteld en bekendgemaakt. Op die basis moet de ECB verantwoordelijk zijn voor de toepassing van die criteria en middels haar eigen berekeningen verifiëren of aan die criteria is voldaan. Het verzoek om informatie dat de ECB indient om deze berekening te kunnen uitvoeren, mag de instellingen niet dwingen boekhoudkundige regels toe te passen die verschillen van die welke op hen van toepassing zijn uit hoofde van andere handelingen van de Unie en de nationale wetgeving.

  40. Wordt een kredietinstelling als van belang of van minder belang beschouwd, dan moet die beoordeling in het algemeen niet vaker dan één keer om de twaalf maanden worden gewijzigd, tenzij er structurele veranderingen zijn in de bankgroepen, zoals fusies of afstotingen.

  41. Indien de ECB naar aanleiding van een kennisgeving door een nationale bevoegde autoriteit bepaalt of een instelling van groot belang is voor de binnenlandse economie, en derhalve onder toezicht van de ECB moet staan, moet zij rekening houden met alle relevante omstandigheden, met inbegrip van overwegingen inzake een vlak speelveld.

  42. Wat betreft het toezicht op grensoverschrijdende kredietinstellingen die zowel in als buiten de eurozone actief zijn, moet de ECB nauw samenwerken met de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten. De ECB moet als bevoegde autoriteit worden onderworpen aan de daaruit voortvloeiende verplichting om in het kader van het Unierecht samen te werken en informatie uit te wisselen, en moet ten volle deelnemen aan de colleges van toezichthouders. Daarnaast moeten de lidstaten die de euro niet als munt hebben, gezien de duidelijke voordelen die de uitoefening van toezichttaken door een instelling van de Unie met zich meebrengt op het gebied van de financiële stabiliteit en een duurzame marktintegratie, ook de mogelijkheid krijgen om aan het GTM deel te nemen. Wel geldt voor een doeltreffende uitoefening van de toezichttaken als eerste vereiste dat de toezichtbesluiten onverkort en onverwijld worden uitgevoerd. Daarom moeten de lidstaten die aan het GTM willen deelnemen, ervoor instaan dat hun nationale bevoegde autoriteiten de door de ECB voorgeschreven maatregelen ten aanzien van kredietinstellingen in acht nemen en vaststellen. De ECB moet een nauwe samenwerking kunnen aangaan met de bevoegde autoriteiten van een lidstaat die de euro niet als munt heeft. Zij moet worden verplicht de samenwerking aan te gaan indien aan de in deze verordening genoemde voorwaarden is voldaan.

  43. Rekening houdend met het feit dat deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, niet in de raad van bestuur zetelen zolang zij niet overeenkomstig het VWEU de euro hebben ingevoerd, en dat zij niet ten volle kunnen profiteren van andere mechanismen waarin voor lidstaten die de euro als munt hebben, is voorzien, bevat deze verordening aanvullende waarborgen in het besluitvormingsproces. Die waarborgen, met name de mogelijkheid voor de deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, om te verzoeken de nauwe samenwerking met onmiddelijke ingang te beëindigen, na kennisgeving aan de raad van bestuur van diens met redenen omkleed bezwaar tegen het ontwerpbesluit van de raad van toezicht, moeten evenwel in afdoende gemotiveerde uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Zij mogen alleen worden gebruikt zolang die specifieke omstandigheden van toepassing zijn. De waarborgen houden verband met de specifieke omstandigheden waarin deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, verkeren, aangezien zij niet zetelen in de raad van bestuur en niet ten volle kunnen profiteren van andere mechanismen waarin voor lidstaten die de euro wel als munt hebben, is voorzien. Daarom kunnen en mogen de waarborgen niet als een precedent worden aangemerkt voor andere beleidsgebieden van de Unie.

  44. Deze verordening dient het bestaande regelgevende kader, en de toepassing ervan, betreffende de wijziging van de rechtsvorm van dochterondernemingen of bijkantoren, geheel onverlet te laten, en mag aldus niet kunnen worden uitgelegd of toegepast als zou het een dergelijke wijziging aanmoedigen. In dit verband moet de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten ten volle in acht worden genomen, zodat zij over voldoende instrumenten en bevoegdheden ten aanzien van de op hun grondgebied opererende banken blijven beschikken om die verantwoordelijkheid geheel te dragen en de financiële stabiliteit en het algemeen belang daadwerkelijk te beschermen. Voorts moet, om die bevoegde autoriteiten bij te staan bij het vervullen van hun verantwoordelijkheden, tijdig informatie over de wijziging van de rechtsvorm van dochterondernemingen of bijkantoren worden verstrekt aan de depositohouders en de bevoegde autoriteiten.

  45. De ECB moet voor de uitvoering van haar taken over passende toezichtbevoegdheden beschikken. Krachtens het Unierecht inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen moeten bepaalde bevoegdheden worden verleend aan bevoegde autoriteiten die daartoe door de lidstaten zijn aangewezen. Voor zover die bevoegdheden binnen de reikwijdte van de aan de ECB opgedragen toezichttaken vallen, moet de ECB met betrekking tot de deelnemende lidstaten als de bevoegde autoriteit worden beschouwd en moet zij de bevoegdheden krijgen die bij het Unierecht aan de bevoegde autoriteiten zijn verleend. Daartoe behoren ook de bevoegdheden die bij deze handelingen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst zijn verleend, alsmede de bevoegdheden die aan de aangewezen autoriteiten zijn verleend.

  46. De ECB moet op basis van haar toezichtbevoegdheden een lid uit een leidinggevend orgaan kunnen verwijderen in overeenstemming met deze verordening.

  47. Om haar taken doeltreffend te kunnen uitoefenen, moet de ECB alle noodzakelijke informatie kunnen eisen en onderzoeken en inspecties ter plaatse kunnen verrichten, in voorkomend geval in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten. De ECB en de nationale bevoegde autoriteiten moeten toegang hebben tot dezelfde informatie zonder dat de kredietinstellingen onderworpen zijn aan dubbele verplichtingen inzake verslaglegging.

  48. De vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt is een fundamenteel beginsel van het Unierecht, krachtens hetwelk de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen een natuurlijke of een rechtspersoon en diens raadsman is beschermd, overeenkomstig de in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) neergelegde voorwaarden.

  49. Indien de ECB informatie verlangt van een in een niet-deelnemende lidstaat gevestigde persoon die evenwel deel uitmaakt van een in een deelnemende lidstaat gevestigde kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, of te wiens aanzien deze kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding operationele taken of activiteiten heeft uitbesteed, en zij dat verzoek niet kan laten gelden noch de inwilliging ervan kan afdwingen in de niet-deelnemende lidstaat, moet zij samenspraak houden met de bevoegde autoriteit in die niet-deelnemende lidstaat.

  50. Deze verordening heeft geen invloed op de toepassing van de voorschriften bepaald in de artikelen 34 en 42 van Protocol nr. 4 betreffende het statuut van het Europees Stelsel van de centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU („Statuut van de ESCB en van de ECB”). De door de ECB uit hoofde van deze verordening vastgestelde handelingen mogen geen rechten creëren voor of verplichtingen opleggen aan niet-deelnemende lidstaten, behalve wanneer die handelingen in overeenstemming zijn met het desbetreffende Unierecht, overeenkomstig dat Protocol en overeenkomstig Protocol nr. 15 met betrekking tot enkele bepalingen betreffende het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, gehecht aan het TEU en aan het VWEU.

  51. Voor gevallen waarin een kredietinstelling haar recht van vestiging in een andere lidstaat of haar recht om in een andere lidstaat diensten te verrichten uitoefent, of waarin entiteiten van een groep in verschillende lidstaten zijn gevestigd, voorziet het Unierecht in specifieke procedures en in een verdeling van bevoegdheden tussen de betrokken lidstaten. Voor zover de ECB bepaalde toezichttaken ten aanzien van alle deelnemende lidstaten op zich neemt, mogen deze procedures en verdelingen niet van toepassing zijn op het recht van vestiging in een andere deelnemende lidstaat of het recht om diensten in een andere deelnemende lidstaat te verrichten.

  52. De ECB dient bij het vervullen van haar taken uit hoofde van deze verordening en bij het verzoeken om bijstand van de nationale bevoegde autoriteiten, terdege rekening te houden met een billijk evenwicht inzake de betrokkenheid van alle nationale bevoegde autoriteiten die betrokken zijn, in overeenstemming met de verantwoordelijkheden bepaald in toepasselijke Uniewetgeving voor solotoezicht en voor toezicht op gesubconsolideerde en geconsolideerde basis.

  53. Geen enkele bepaling in deze verordening verleent de ECB de bevoegdheid om sancties op te leggen aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen dan kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings, onverminderd de bevoegdheid van de ECB om van de nationale bevoegde autoriteiten te eisen dat zij ervoor zorgen dat er passende sancties worden opgelegd.

  54. Zoals opgericht bij de Verdragen, is de ECB een instelling van de Unie in haar geheel. Zij moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de regels van de Unie en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de ECB om beroep in te stellen, moet ten volle worden geëerbiedigd, evenals hun recht om overeenkomstig de in deze verordening opgenomen voorschriften, om een toetsing van de besluiten van de ECB te verzoeken.

  55. Doordat aan de ECB toezichttaken worden opgedragen, wordt zij in belangrijke mate verantwoordelijk voor het waarborgen van de financiële stabiliteit in de Unie en voor een zo doeltreffend en evenredig mogelijk gebruik van haar toezichtbevoegdheden. Iedere verschuiving van de toezichtbevoegdheden van het niveau van de lidstaten naar het niveau van de Unie moet gepaard gaan met passende voorschriften inzake transparantie en verantwoordingsplicht. Daarom moet de ECB voor de uitoefening van die taken verantwoording afleggen aan het Europees Parlement en de Raad als democratisch gelegitimeerde instellingen die de burgers van de Unie en de lidstaten vertegenwoordigen. Onder meer moet regelmatig verslag worden uitgebracht en moeten vragen worden beantwoord door het Europees Parlement overeenkomstig zijn reglement van orde, en door de Eurogroep overeenkomstig zijn Reglement. Alle rapportageverplichtingen moeten gebonden zijn aan de toepasselijke voorschriften inzake het beroepsgeheim.

  56. De ECB moet de verslagen die zij tot het Europees Parlement en tot de Raad richt, ook toezenden aan de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten. De nationale parlementen van de deelnemende lidstaten moeten de mogelijkheid hebben tot de ECB opmerkingen of vragen over de uitvoering van haar toezichttaken te richten; de ECB kan die beantwoorden. De interne voorschriften van die nationale parlementen moeten rekening houden met de nadere bijzonderheden van de desbetreffende procedures en regelingen voor het richten van opmerkingen en vragen tot de ECB. In dit verband is bijzondere aandacht gewenst voor opmerkingen of vragen die verband houden met de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen ten aanzien waarvan de nationale autoriteiten overeenkomstig de procedure in deze verordening, maatregelen hebben genomen nodig voor de afwikkeling of voor het behoud van financiële stabiliteit. Het nationaal parlement van een deelnemende lidstaat moet tevens de voorzitter of een vertegenwoordiger van de raad van toezicht kunnen uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale bevoegde autoriteit aan een gedachtewisseling over het toezicht op kredietinstellingen in die lidstaat deel te nemen. Die rol van de nationale parlementen is passend in het licht van het potentiële effect dat toezichtsmaatregelen kunnen hebben op de overheidsfinanciën, kredietinstellingen, hun cliënten en werknemers, en de markten in de deelnemende lidstaten. Wanneer nationale bevoegde autoriteiten in het kader van deze verordening actie ondernemen, moeten de regelingen inzake verantwoordingsplicht die op grond van het nationale recht zijn vastgesteld, van toepassing blijven.

  57. Deze verordening doet geen afbreuk aan het recht van het Europees Parlement om een tijdelijke enquêtecommissie in te stellen teneinde vermeende inbreuken of wanbeheer bij de uitvoering van het Unierecht te onderzoeken overeenkomstig artikel 226 VWEU, of om zijn taken van politieke controle als omschreven in de Verdragen uit te oefenen, met inbegrip van het recht van het Europees Parlement om een standpunt te bepalen of een resolutie vast te stellen in verband met aangelegenheden die het van belang acht.

  58. Het optreden van de ECB moet in overeenstemming zijn met de beginselen van behoorlijke procedure en transparantie.

  59. De in artikel 15, lid 3, VWEU bedoelde regeling moet gedetailleerde regels bevatten voor het verkrijgen van toegang tot documenten die de ECB in haar bezit heeft als gevolg van de uitoefening van toezichttaken, conform het VWEU.

  60. Het HvJ dient zich overeenkomstig artikel 263 VWEU uit te spreken over de wettigheid van andere handelingen, van onder meer de ECB, dan aanbevelingen en adviezen die bedoeld zijn om rechtsgevolgen tegenover derden te creëren.

  61. Krachtens artikel 340 VWEU moet de ECB, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar zelf of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt. Dit mag geen afbreuk doen aan de aansprakelijkheid van de nationale bevoegde autoriteiten om, overeenkomstig de nationale wetgeving, de schade te vergoeden die door hen of door hun personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

  62. Verordening nr. 1 van de Raad tot vaststelling van de officiële talen van de Europese Economische Gemeenschap(7) is krachtens artikel 342 VWEU van toepassing op de ECB.

  63. Wanneer de ECB bepaalt of het recht van betrokken personen op toegang tot het dossier moet worden beperkt, dient zij de fundamentele rechten te eerbiedigen alsook de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevestigde beginselen, in het bijzonder het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces.

  64. De ECB moet natuurlijke en rechtspersonen de mogelijkheid bieden een toetsing te vragen van besluiten die zij op grond van de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden heeft genomen en die tot hen zijn gericht of die hen rechtstreeks en individueel raken. De toetsing moet betrekking hebben op de procedurele en materiële conformiteit van die besluiten met deze verordening, met inachtneming van de discretionaire bevoegdheid van de ECB om te beslissen over het nut van die besluiten. Daartoe, en om redenen van proceseconomie, dient de ECB een administratieve raad voor toetsing in te stellen die een dergelijke interne toetsing uitvoert. Voor de samenstelling van die administratieve raad voor toetsing dient de raad van bestuur van de ECB personen van hoog aanzien benoemen. Bij het nemen van zijn besluit moet de raad van bestuur zoveel mogelijk zorgen voor een passende geografische verdeling over de lidstaten en een genderevenwicht. De toetsingsprocedure moet inhouden dat de raad van toezicht zijn oorspronkelijk ontwerpbesluit zo nodig heroverweegt.

  65. De ECB is bevoegd voor de uitvoering van monetaire beleidsfuncties ter handhaving van de prijsstabiliteit overeenkomstig artikel 127, lid 1, VWEU. De uitoefening van toezichttaken heeft tot doel de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel te beschermen. Die taken moeten derhalve volledig gescheiden worden uitgevoerd, om belangenconflicten te vermijden en ervoor te zorgen dat elke functie overeenkomstig de toepasselijke doelstellingen wordt uitgeoefend. De ECB moet ervoor kunnen zorgen dat de raad van bestuur op volledig gedifferentieerde manier kan werken wat betreft de monetaire en toezichtfuncties. Die differentiatie moet ten minste strikt gescheiden vergaderingen en agenda’s behelzen.

  66. De organisatorische scheiding van de personeelsleden moet betrekking hebben op alle diensten die noodzakelijk zijn voor een onafhankelijk monetair beleid, en moet ervoor zorgen dat de uitvoering van de bij deze verordening opgedragen taken volledig onderworpen is aan democratische verantwoordingsplicht en toezicht als bedoeld in deze verordening. Personeelsleden die zijn betrokken bij de uitvoering van de bij deze verordening aan de ECB opgedragen taken, moeten verslag uitbrengen aan de voorzitter van de raad van toezicht.

  67. Met name moet binnen de ECB een raad van toezicht worden ingesteld die bevoegd wordt voor de voorbereiding van besluiten inzake toezichtaangelegenheden en die de specifieke expertise van nationale toezichthouders inbrengt. Daarom moet de raad worden voorgezeten door een voorzitter, moet hij een vicevoorzitter hebben en moeten er vertegenwoordigers van de ECB en van de nationale bevoegde autoriteiten zitting hebben in de raad. Bij benoemingen voor de raad van toezicht overeenkomstig deze verordening moeten de beginselen inzake gendergelijkheid, ervaring en kwalificaties in acht worden genomen. Alle leden van de raad van toezicht moeten tijdig en volledig worden geïnformeerd over de punten op de agenda van hun vergaderingen, ten behoeve van de doeltreffendheid van hun besprekingen en van de vorming van de ontwerpbesluiten.

  68. Bij de uitvoering van zijn taken moet de raad van toezicht rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden in de deelnemende lidstaten, en moet hij in het belang van de Unie als geheel handelen.

  69. Met volledige inachtneming van de institutionele regelingen en stemprocedures waarin de Verdragen voorzien, dient de raad van toezicht een essentieel orgaan te zijn bij de uitvoering van toezichttaken door de ECB, die tot dusverre steeds in handen waren van bevoegde nationale autoriteiten. Om die reden moet aan de Raad de bevoegdheid worden gegeven om voor de benoeming van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van toezicht een uitvoeringsbesluit te nemen. Na de raad van toezicht te hebben gehoord, moet de ECB een voorstel tot benoeming van de voorzitter en de vicevoorzitter ter goedkeuring aan het Europees Parlement voorleggen. Nadat het voorstel is goedgekeurd, moet de Raad het uitvoeringsbesluit vaststellen. De voorzitter moet worden gekozen op basis van een open selectieprocedure, waarvan het Europees Parlement en de Raad naar behoren op de hoogte worden gehouden.

  70. Om een passend toerbeurtsysteem mogelijk te maken en een volledige onafhankelijkheid van de voorzitter te waarborgen, mag zijn ambtstermijn ten hoogste vijf jaar bedragen en mag deze niet hernieuwbaar zijn. Om voor een volledige coördinatie met de werkzaamheden van de EBA en met het prudentiële beleid van de Unie te zorgen, moet de raad van toezicht de EBA en de Commissie als waarnemers kunnen uitnodigen. Na de oprichting van de Europese afwikkelingsautoriteit dient de voorzitter ervan als waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van toezicht.

  71. De raad van toezicht moet worden ondersteund door een stuurcomité met een beperktere samenstelling. Het stuurcomité moet de bijeenkomsten van de raad van toezicht voorbereiden, zijn taken enkel in het belang van de Unie als geheel verrichten en in een geest van volledige transparantie met de raad van toezicht samenwerken.

  72. De raad van bestuur van de ECB dient de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, uit te nodigen, telkens als hij overweegt bezwaar te maken tegen een door de raad van toezicht opgesteld ontwerp van besluit of telkens als de betrokken nationale bevoegde autoriteiten de raad van bestuur met opgave van redenen ervan in kennis stellen dat zij het niet eens zijn met een ontwerpbesluit van de raad van toezicht, als dat besluit gericht is tot de nationale autoriteiten betreffende kredietinstellingen van deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben.

  73. Om een scheiding tussen de taken op het gebied van monetair beleid en de toezichttaken te waarborgen, dient de ECB opdracht te worden gegeven een bemiddelingspanel op te richten. De oprichting van het panel en met name de samenstelling ervan moeten ervoor zorgen dat meningsverschillen op evenwichtige wijze worden beslecht in het belang van de Unie als geheel.

  74. De raad van toezicht, het stuurcomité en de personeelsleden van de ECB die toezichttaken verrichten, moeten worden onderworpen aan passende voorschriften inzake het beroepsgeheim. Soortgelijke voorschriften moeten gelden voor de uitwisseling van informatie met de personeelsleden van de ECB die niet bij de toezichtswerkzaamheden betrokken zijn. Een en ander mag de ECB er niet van weerhouden om binnen de grenzen en onder de voorwaarden zoals vastgelegd in de desbetreffende Uniewetgeving, informatie uit te wisselen, bijvoorbeeld met de Commissie in het kader van haar taken uit hoofde van de artikelen 107 en 108 VWEU en uit hoofde van het Unierecht inzake een versterkt economisch en budgettair toezicht.

  75. Voor een doeltreffende uitvoering van haar toezichttaken moet de ECB de aan haar opgedragen toezichttaken volledig onafhankelijk uitoefenen, en mag er met name geen sprake zijn van ongepaste politieke beïnvloeding en van bemoeienis vanuit het bedrijfsleven waardoor haar operationele onafhankelijkheid zou worden aangetast.

  76. Het gebruik van afkoelingsperioden door de toezichthoudende autoriteiten vormt een belangrijk onderdeel van het verzekeren van de doeltreffendheid en de onafhankelijkheid van het toezicht dat door die autoriteiten wordt uitgeoefend. Daartoe, en onverminderd de toepassing van strengere nationale voorschriften, moet de ECB alomvattende en formele procedures, met inbegrip van evenredige herzieningsperioden, invoeren en handhaven om conflicten met de legitieme belangen van het GTM/de ECB, die zich zouden kunnen voordoen wanneer een voormalig lid van de raad van toezicht een betrekking aanvaardt in de banksector waar hij vroeger toezicht over uitoefende, vooraf te onderzoeken en te voorkomen.

  77. Voor een doeltreffende uitvoering van haar toezichttaken dient de ECB over voldoende middelen te beschikken. Bij de verwerving van deze middelen moet ervoor worden gezorgd dat de ECB onafhankelijk blijft, dat wil zeggen niet op ongepaste wijze door nationale bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers wordt beïnvloed, en dat de monetaire- en toezichttaken worden gescheiden. De kosten van het toezicht moeten worden gedragen door de entiteiten die aan dit toezicht zijn onderworpen. Daarom moet de uitoefening van toezichttaken door de ECB worden gefinancierd uit jaarlijkse vergoedingen die aan de in deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen worden gevraagd. Zij moet tevens een vergoeding kunnen aanrekenen aan bijkantoren die door een in een niet-deelnemende lidstaat gevestigde instelling zijn gevestigd in een deelnemende lidstaat, ter dekking van de uitgaven die door de ECB worden gedaan bij de uitvoering van haar taken als toezichthouder van het gastland op deze bijkantoren. Ingeval op een kredietinstelling of een bijkantoor op geconsolideerde basis toezicht wordt uitgeoefend, moet de vergoeding worden aangerekend op het hoogste niveau van een kredietinstelling binnen de betrokken groep met vestiging in deelnemende lidstaten. In de berekening van de vergoedingen moeten in niet-deelnemende lidstaten gevestigde dochterondernemingen buiten beschouwing worden gelaten.

  78. Ten aanzien van een kredietinstelling die onder toezicht op geconsolideerde basis valt, dient de vergoeding te worden berekend op het in de deelnemende lidstaten hoogste consolidatieniveau, en worden toegewezen aan de in een deelnemende lidstaat gevestigde en onder de op geconsolideerde basistoezicht vallende kredietinstellingen, op grond van objectieve criteria die verband houden met haar belang en risicoprofiel, inclusief de risicogewogen activa.

  79. Voor een doeltreffend toezicht is sterk gemotiveerd, goed opgeleid en onpartijdig personeel onmisbaar. Voor de opbouw van een waarlijk geïntegreerd toezichtsmechanisme moet worden voorzien in een passende personeelsuitwisseling en -detachering met en tussen alle nationale bevoegde autoriteiten en de ECB. Om een doorlopend collegiaal toezicht, met name bij het toezicht op grote kredietinstellingen, te garanderen, moet de ECB kunnen verlangen dat nationale toezichthoudende teams ook personeel van bevoegde autoriteiten uit andere deelnemende lidstaten bij hun werkzaamheden betrekken, waardoor het mogelijk wordt toezichthoudende teams met een specifieke expertise en kennis te installeren. Met de uitwisseling en detachering van personeel moet een gemeenschappelijke toezichtcultuur worden gecreëerd. De ECB moet regelmatig informatie verschaffen over het aantal personeelsleden van de bevoegde nationale autoriteiten van de deelnemende lidstaten dat voor het GTM bij de ECB is gedetacheerd.

  80. Gezien de mondialisering van de bankdiensten en gezien het toegenomen belang van internationale normen moet de ECB bij de uitvoering van haar taken de internationale normen eerbiedigen en een dialoog voeren en nauw samenwerken met toezichthouders buiten de Unie, zonder evenwel de internationale rol van de EBA te dupliceren. Zij moet de bevoegdheid krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen te treffen met toezichthoudende autoriteiten en overheidsinstanties uit derde landen en met internationale organisaties, in coördinatie met de EBA en met volledige inachtneming van de bestaande rollen van de lidstaten en de instellingen van de Unie alsmede van hun bevoegdheden ter zake.

  81. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(8) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(9) zijn onverkort van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de ECB in het kader van deze verordening.

  82. Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(10) is van toepassing op de ECB. De ECB heeft Besluit ECB/2004/11(11) vastgesteld betreffende de voorwaarden voor onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding die betrekking hebben op de Europese Centrale Bank.

  83. Om ervoor te zorgen dat kredietinstellingen worden onderworpen aan een zo hoogwaardig mogelijk toezicht dat niet wordt doorkruist door andere, niet-prudentiële overwegingen, en om ervoor te zorgen dat de negatieve, elkaar versterkende gevolgen van marktontwikkelingen met betrekking tot kredietinstellingen en lidstaten tijdig en doeltreffend worden aangepakt, moet de ECB zo spoedig mogelijk beginnen met de uitvoering van specifieke toezichttaken. In het kader van de overdracht van toezichttaken van nationale toezichthouders aan de ECB zijn evenwel bepaalde voorbereidingen vereist. Daarom moet worden voorzien in een passende overgangsperiode.

  84. Bij de vaststelling van gedetailleerde operationele regelingen voor de uitvoering van de bij deze verordening aan haar opgedragen taken, moet de ECB overgangsregelingen treffen om te zorgen voor de voltooiing van de lopende toezichtprocedures, alsmede besluiten en/of maatregelen die zijn vastgesteld of onderzoeken die zijn ingeleid vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

  85. De Commissie heeft in haar mededeling van 28 november 2012, getiteld „Blauwdruk voor een hechte Economische en Monetaire Unie” het volgende gesteld: „Artikel 127, lid 6, VWEU zou kunnen worden gewijzigd om de gewone wetgevingsprocedure toepasselijk te maken en om sommige van de wettelijke beperkingen weg te nemen die momenteel op de opzet van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme wegen (bv. een directe en onherroepelijke deelname door niet tot lidstaten die de euro niet als munt hebben aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme die verder gaat dan het model van „nauwe samenwerking”, in het Verdrag vastleggen, lidstaten die de euro niet als munt hebben en die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme deelnemen volledig gelijke rechten in het kader van de ECB-besluitvorming verlenen, en nog verder gaan bij de interne scheiding tussen beleidsvorming over monetair beleid en over toezichtaangelegenheden).”. Zij heeft ook gesteld dat „een ander specifiek punt datmoet worden aangepakt, de versterking is van de democratische verantwoordingsplicht van de ECB wanneer deze als bankentoezichthouder optreedt”. Zoals bekend bepaalt het VEU dat de regering van iedere lidstaat, het Europees Parlement en de Commissie, ontwerpen tot herziening van de Verdragen kunnen voorleggen, die alle aspecten van de Verdragen kunnen betreffen.

  86. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast.

  87. Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doelstelling dat een efficiënt en effectief kader voor de uitoefening door een Unie-instelling van specifieke toezichthoudende taken ten aanzien van kredietinstellingen wordt opgezet, en de doelstelling dat voor een consistente toepassing van het rulebook op kredietinstellingen wordt gezorgd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de pan-unie structuur van de bankmarkt en de gevolgen van faillissementen van kredietinstellingen voor andere lidstaten beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Onderwerp en definities

Bij deze verordening worden aan de ECB specifieke taken betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen opgedragen om bij te dragen aan de veiligheid en de soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie en in elke lidstaat, daarbij ten volle rekening houdend met en zorg dragend voor de eenheid en de integriteit van de interne markt, die op gelijke behandeling van de kredietinstellingen berust teneinde regelgevingsarbitrage te voorkomen.

De in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemeingen(12), bedoelde instellingen zijn uitgesloten van de overeenkomstig artikel 4 van deze verordening aan de ECB opgedragen toezichttaken. Het toepassingsgebied van de toezichttaken van de ECB is beperkt tot het prudentieel toezicht van kredietinstellingen overeenkomstig deze verordening. Bij deze verordening worden aan de ECB geen andere toezichttaken verleend, zoals taken met betrekking tot het prudentiële toezicht op centrale tegenpartijen.

Bij de uitoefening van haar taken overeenkomstig deze verordening, en onverminderd de doelstelling om te zorgen voor de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, houdt de ECB terdege rekening met de verschillende types, bedrijfsmodellen en omvang van de kredietinstellingen.

Geen handeling, voorstel of beleidsmaatregel van de ECB discrimineert, direct of indirect, een lidstaat of groep lidstaten als platform voor het verstrekken van bancaire of financiële diensten in welke valuta dan ook.

Deze verordening geldt onverminderd de verantwoordelijkheid en de daaraan gerelateerde bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten om andere dan de bij deze verordening aan de ECB opgedragen toezichttaken te verrichten.

Deze verordening geldt tevens onverminderd de verantwoordelijkheid en de daaraan gerelateerde bevoegdheid van de bevoegde of aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaten om macroprudentiële instrumenten toe te passen waarin niet is voorzien in de toepasselijke handelingen van het Unierecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

    1.„deelnemende lidstaat”:
    een lidstaat die de euro als munt heeft of een lidstaat die niet de euro als munt heeft en die een nauwe samenwerking overeenkomstig artikel 7 is aangegaan;
    2.„nationale bevoegde autoriteit”:
    een nationale bevoegde autoriteit die door een deelnemende lidstaat is aangewezen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en belegginsondernemingen(13) en Richtlijn 2013/36/EU;
    3.„kredietinstelling”:
    een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    4.„financiële holding”:
    een financiële holding als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    5.„gemengde financiële holding”:
    een gemengde financiële holding als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat(14);
    6.„financieel conglomeraat”:
    een financieel conglomeraat als gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2002/87/EG;
    7.„nationale aangewezen autoriteit”:
    een aangewezen autoriteit van een deelnemende lidstaat, in de zin van het toepasselijke Unierecht;
    8.„gekwalificeerde deelneming”:
    een gekwalificeerde deelneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    9.„één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme” (GTM):
    het syteem voor financieel toezicht dat bestaat uit de ECB en nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten als omschreven in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden aan de ECB specifieke taken betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen opgedragen om bij te dragen aan de veiligheid en de soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie en in elke lidstaat, daarbij ten volle rekening houdend met en zorg dragend voor de eenheid en de integriteit van de interne markt, die op gelijke behandeling van de kredietinstellingen berust teneinde regelgevingsarbitrage te voorkomen.

De in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemeingen(12), bedoelde instellingen zijn uitgesloten van de overeenkomstig artikel 4 van deze verordening aan de ECB opgedragen toezichttaken. Het toepassingsgebied van de toezichttaken van de ECB is beperkt tot het prudentieel toezicht van kredietinstellingen overeenkomstig deze verordening. Bij deze verordening worden aan de ECB geen andere toezichttaken verleend, zoals taken met betrekking tot het prudentiële toezicht op centrale tegenpartijen.

Bij de uitoefening van haar taken overeenkomstig deze verordening, en onverminderd de doelstelling om te zorgen voor de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, houdt de ECB terdege rekening met de verschillende types, bedrijfsmodellen en omvang van de kredietinstellingen.

Geen handeling, voorstel of beleidsmaatregel van de ECB discrimineert, direct of indirect, een lidstaat of groep lidstaten als platform voor het verstrekken van bancaire of financiële diensten in welke valuta dan ook.

Deze verordening geldt onverminderd de verantwoordelijkheid en de daaraan gerelateerde bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten om andere dan de bij deze verordening aan de ECB opgedragen toezichttaken te verrichten.

Deze verordening geldt tevens onverminderd de verantwoordelijkheid en de daaraan gerelateerde bevoegdheid van de bevoegde of aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaten om macroprudentiële instrumenten toe te passen waarin niet is voorzien in de toepasselijke handelingen van het Unierecht.

Artikel 2 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

    1.„deelnemende lidstaat”:
    een lidstaat die de euro als munt heeft of een lidstaat die niet de euro als munt heeft en die een nauwe samenwerking overeenkomstig artikel 7 is aangegaan;
    2.„nationale bevoegde autoriteit”:
    een nationale bevoegde autoriteit die door een deelnemende lidstaat is aangewezen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en belegginsondernemingen(13) en Richtlijn 2013/36/EU;
    3.„kredietinstelling”:
    een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    4.„financiële holding”:
    een financiële holding als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    5.„gemengde financiële holding”:
    een gemengde financiële holding als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat(14);
    6.„financieel conglomeraat”:
    een financieel conglomeraat als gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2002/87/EG;
    7.„nationale aangewezen autoriteit”:
    een aangewezen autoriteit van een deelnemende lidstaat, in de zin van het toepasselijke Unierecht;
    8.„gekwalificeerde deelneming”:
    een gekwalificeerde deelneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    9.„één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme” (GTM):
    het syteem voor financieel toezicht dat bestaat uit de ECB en nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten als omschreven in artikel 6 van deze verordening.

HOOFDSTUK II Samenwerking en taken

1.

De ECB werkt nauw samen met de EBA, de ESMA, de EIOPA en het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB), en de andere autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS, die zorgen voor een passend niveau van regulering en toezicht in de Unie.

Indien nodig sluit de ECB memoranda van overeenstemming met bevoegde autoriteiten van lidstaten die verantwoordelijk zijn voor markten voor financiële instrumenten. Die memoranda worden het Europees Parlement, de Raad en de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten ter beschikking gesteld.

2.

Voor de toepassing van deze verordening maakt de ECB deel uit van de raad van toezichthouders van de EBA onder de in artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bepaalde voorwaarden.

3.

De ECB voert haar taken overeenkomstig de bepalingen van deze verordening uit zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden en taken van de EBA, de EAEM, de EAVB en het ECSR.

4.

De ECB werkt nauw samen met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het afwikkelen van kredietinstellingen, mede bij de opstelling van afwikkelingsplannen.

5.

Behoudens de artikelen 1, 4 en 6 werkt de ECB nauw samen met openbare faciliteiten voor financiële steun, waaronder de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het ESM, met name wanneer zo’n faciliteit directe of indirecte financiële steun aan een onder artikel 4 vallende kredietinstelling heeft verleend of waarschijnlijk zal verlenen.

6.

De ECB en de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten sluiten een memorandum van overeenstemming waarin in algemene bewoordingen beschreven staat hoe zij met elkaar zullen samenwerken bij de uitoefening van hun toezichttaken krachtens het Unierecht met betrekking tot de in artikel 2 bedoelde financiële instellingen. Het memorandum wordt regelmatig geëvalueerd.

Onverminderd de eerste alinea, sluit de ECB een memorandum van overeenstemming met de bevoegde autoriteit van elke niet-deelnemende lidstaat waar ten minste een mondiale grote systeeminstelling is gevestigd, als gedefinieerd in het Unierecht.

Elk memorandum wordt regelmatig geëvalueerd, en wordt bekendgemaakt onder voorbehoud van een passende behandeling van vertrouwelijke gegevens.

1.

Binnen het kader van artikel 6 heeft de ECB overeenkomstig lid 3 van dit artikel de exclusieve bevoegdheid om met het oog op het prudentieel toezicht ten aanzien van alle in de deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen de volgende taken uit te voeren:

  1. vergunningen aan kredietinstellingen verlenen en die vergunningen intrekken, volgens artikel 14;

  2. voor kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat gevestigd zijn en die een bijkantoor wensen te vestigen of grensoverschrijdende diensten in een niet-deelnemende lidstaat wensen te verrichten, de taken uitvoeren die de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst krachtens het toepasselijke Unierecht heeft;

  3. kennisgevingen van verwervingen en afstotingen van gekwalificeerde deelnemingen in kredietinstellingen beoordelen, uitgezonderd bij de afwikkeling van banken, en volgens artikel 15;

  4. zorgen voor de naleving van de handelingen bedoeld in artikel 4, lid 3, eerste alinea, waarbij prudentiële eisen voor kredietinstellingen zijn vastgesteld op het gebied van eigenvermogensvereisten, securitisatie, grenswaarde voor omvanrijke risico’s, liquiditeit, hefboomratio, en verslaglegging en openbaarmaking van informatie dienaangaande;

  5. toezien op de naleving van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, bedoelde handelingen op grond waarvan kredietinstellingen moeten beschikken over solide governanceregelingen, met inbegrip van de betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen die gesteld worden aan de personen die verantwoordelijk zijn voor het bestuur van kredietinstellingen, risicobeheerprocessen, mechanismen voor interne controle, beloningsbeleid en beloningspraktijk en een doeltreffend intern beoordelingsproces van kapitaaltoereikendheid, inclusief interneratingmodellen;

  6. toetsingen verrichten en, zo nodig in coördinatie met de EBA, stresstests uitvoeren en eventueel publiceren, teneinde te bepalen of de door kredietinstellingen ingevoerde regelingen, strategieën, processen en mechanismen en het door deze instellingen aangehouden eigen vermogen een degelijk beheer en een solide dekking van hun risico’s waarborgen, en op basis van het verrrichten van toetsingen aan kredietinstellingen specifieke additionele eigenvermogensvereisten, specifieke publicatievereisten, specifieke liquiditeitsvereisten en andere maatregelen opleggen waar die krachtens het toepasselijke Unierecht specifiek voor de bevoegde autoriteiten zijn bestemd;

  7. toezicht op geconsolideerde basis uitoefenen op in een van de deelnemende lidstaten gevestigde moederondernemingen van kredietinstellingen, inclusief financiële holdings en gemengde financiële holdings, en deelnemen aan toezicht op geconsolideerde basis, mede in colleges van toezichthouders onverminderd de deelname van nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten aan die colleges als waarnemers, ten aanzien van moederondernemingen die niet in een van de deelnemende lidstaten gevestigd zijn;

  8. deelnemen aan aanvullend toezicht op een financieel conglomeraat ten aanzien van de daarin opgenomen kredietinstellingen en de taak van coördinator op zich nemen indien de ECB als coördinator voor een financieel conglomeraat is aangewezen volgens de in het toepasselijke Unierecht vastgestelde criteria;

  9. toezichttaken vervullen met betrekking tot herstelplannen, en vroegtijdige interventie wanneer een kredietinstelling of een groep ten aanzien waarvan de ECB de consoliderende toezichthouder is, de toepasselijke prudentiële vereisten niet naleeft of waarschijnlijk niet zal naleven en, alleen in de door het toepasselijke Unierecht voor bevoegde autoriteiten uitdrukkelijk genoemde gevallen, met betrekking tot structurele veranderingen die van kredietinstellingen worden geëist om preventief op te treden tegen financiële spanningen en faillissement, met uitsluiting van afwikkelingsbevoegdheden.

2.

Voor in een niet-deelnemende lidstaat gevestigde kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat een bijkantoor vestigen of grensoverschrijdende diensten verrichten, vervult de ECB binnen het toepassingsgebied van lid 1, de taken waarvoor de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig het toepasselijke Unierecht bevoegd zijn.

3.

Voor het vervullen van de haar bij deze verordening opgedragen taken en het waarborgen van hoogwaardige toezichtsnormen past de ECB alle toepasselijke Uniewetgeving toe, en wanneer het daarbij gaat om richtlijnen, de nationale wetgeving waarbij die richtlijnen zijn omgezet. Wanneer het toepasselijke Unierecht bestaat uit verordeningen die de lidstaten thans uitdrukkelijk keuzemogelijkheden toekennen, past de ECB tevens de nationale wetgeving toe wanneer door hen van die keuzemogelijkheden gebruikgemaakt wordt.

Daartoe stelt de ECB richtsnoeren, aanbevelingen en besluiten vast onder voorbehoud van en in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht, en met name wetgevings- en niet-wetgevingshandelingen als die welke in de artikelen 290 en 291 VWEU worden bedoeld. De ECB is met name onderworpen aan bindende technische regulerings- en uitvoeringsnormen die door de EBA zijn ontwikkeld en door de Commissie zijn aangenomen in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, aan artikel 16 van die verordening, en aan de bepalingen van die verordening betreffende het Europees toezichtshandboek dat in overeenstemming met die verordening door de EBA is ontwikkeld. De ECB kan tevens verordeningen vaststellen, zij het uitsluitend voor zover noodzakelijk ter bepaling of specificering van de uitvoeringsregelingen voor de taken die haar zijn opgedragen conform deze verordening.

Alvorens een verordening vast te stellen, houdt de ECB openbare raadplegingen en analyseert zij de potentiële daaraan gerelateerde kosten en baten, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de verordeningen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak, in welk geval de ECB die urgentie motiveert.

Waar nodig, draagt de ECB in elke participerende rol bij aan de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen of technische uitvoeringsnormen door de EBA in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1093/2010, of wijst zij de EBA op de potentiële noodzaak om aan de Commissie ontwerpnormen voor te leggen waarmee bestaande technische regulerings- of uitvoeringsnormen worden gewijzigd.

1.

Wanneer zulks passend is of vereist wordt geacht, en onverminderd lid 2 van dit artikel, leggen de nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaten aan de kredietinstellingen kapitaalbuffervereisten op, waaraan zij op het juiste niveau overeenkomstig het Unierecht moeten voldoen, bovenop de in artikel 4, lid 1, onder d), van deze verordening, bedoelde eigenvermogensvereisten, met inbegrip van anticyclische bufferpercentages, evenals elke andere maatregel waarmee in de specifiek in het toepasselijke Unierecht bepaalde gevallen, wordt beoogd systeemrisico’s of macroprudentiële risico’s te ondervangen, en waarin is voorzien in en volgens de procedures van de Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU. Tien werkdagen voordat het besluit in kwestie wordt genomen, stelt de betrokken autoriteit de ECB naar behoren in kennis van haar voornemen. Wanneer de ECB bezwaar aantekent, doet zij binnen vijf werkdagen schriftelijk opgave van haar redenen. Alvorens het passende besluit te nemen, maakt de betrokken autoriteit een gedegen afweging van de argumenten van de ECB.

2.

Indien zulks nodig wordt geacht, kan de ECB, in plaats van de nationaal bevoegde autoriteiten of de nationaal aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaat, aan de kredietinstellingen strengere kapitaalbuffervereisten opleggen, waaraan zij op het relevante niveau overeenkomstig het Unierecht moeten voldoen, naast de in artikel 4, lid 1, onder d), van deze verordening, bedoelde eigenvermogensvereisten, met inbegrip van anticyclische bufferpercentages, mits aan de voorwaarden van de leden 4 en 5 van dit artikel is voldaan, en strengere maatregelen ter bestrijding van systeemrisico’s of macroprudentiële risico’s op het niveau van kredietinstellingen toepassen in de gevallen die specifiek in het toepasselijke Unierecht worden genoemd, met inachtneming van de procedures die zijn vermeld in de Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU.

3.

Elke nationale bevoegde autoriteit of een nationale aangewezen autoriteit kan de ECB voorstellen om krachtens lid 2 te handelen teneinde de specifieke situatie van het financiële stelsel en de economie in haar lidstaat aan te pakken.

4.

Indien de ECB voornemens is te handelen overeenkomstig lid 2, werkt zij bij het overwegen van maatregelen nauw samen met de nationale aangewezen autoriteiten in de betrokken lidstaten. Met name geeft zij tien werkdagen voordat zij het besluit in kwestie neemt, kennis van haar voornemen aan de betrokken nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten. Wanneer een van deze autoriteiten bezwaar aantekent, doet zij binnen vijf werkdagen schriftelijk opgave van haar redenen. Alvorens het passende besluit te nemen, maakt de ECB een gedegen afweging van deze argumenten.

5.

Bij de uitvoering van de in lid 2 bedoelde taken houdt de ECB rekening met de specifieke situatie van het financiële stelsel, de economische situatie en de economische conjunctuur in de afzonderlijke lidstaten of delen daarvan.

1.

De ECB vervult haar taken binnen één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme dat bestaat uit de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten. De ECB is verantwoordelijk voor het doeltreffend en samenhangend functioneren van het GTM.

2.

De ECB en de nationale bevoegde autoriteiten zijn gehouden tot loyale samenwerking te goeder trouw en tot informatie-uitwisseling.

Onverminderd de bevoegdheid van de ECB om rechtstreeks informatie te ontvangen die haar stelselmatig door kredietinstellingen wordt meegedeeld, of daar rechtstreeks inzage in te hebben, verstrekken de nationale bevoegde autoriteiten de ECB met name alle informatie die zij nodig heeft om de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen.

3.

In voorkomend geval en onverminderd de verantwoordelijkheid en de verantwoordingsplicht van de ECB voor de taken die haar bij deze verordening worden opgedragen, zijn de bevoegde nationale autoriteiten verantwoordelijk voor het verlenen van bijstand aan de ECB, onder de voorwaarden binnen het in lid 7 van dit artikel vermelde kader, bij de voorbereiding en de uitvoering van alle handelingen met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde taken betreffende alle kredietinstellingen, met inbegrip van bijstand bij verificatiewerkzaamheden. Bij het vervullen van de in artikel 4 genoemde taken volgen zij de door de ECB gegeven instructies.

4.

Wat betreft de in artikel 4 genoemde taken, uitgezonderd die in lid 1, onder a) en c), is de ECB belast met de in lid 5 van dit artikel genoemde verantwoordelijkheden en zijn de nationale bevoegde autoriteiten belast met de in lid 6 van dit artikel genoemde verantwoordelijkheden in het kader en met inachtneming van de in lid 7 van dit artikel bedoelde procedures, ten aanzien van het toezicht op de volgende kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings, of in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die in niet-deelnemende lidstaten zijn gevestigd:

  • Die, welke op geconsolideerde basis, minder belangrijk zijn, waarbij het hoogste consolidatieniveau zich in de deelnemende lidstaten bevindt, of afzonderlijk in het specifieke geval van in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die gevestigd zijn in niet-deelnemende lidstaten. Het belang wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    1. de omvang;

    2. het belang voor de economie van de Unie of van een deelnemende lidstaat;

    3. het belang van de grensoverschrijdende activiteiten.

Wat betreft de vorige alinea wordt een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding niet als minder belangrijk beschouwd, tenzij zulks gerechtvaardigd is op grond van bijzondere omstandigheden die in de methodologie moeten worden gespecificeerd, indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de totale waarde van de activa bedraagt meer dan 30 miljard EUR;

  2. het aandeel van de totale activa in het bbp van de deelnemende lidstaat van vestiging bedraagt meer dan 20 %, tenzij de totale waarde van de activa minder dan 5 miljard EUR bedraagt;

  3. na kennisgeving door haar nationale bevoegde autoriteit dat zij de betrokken instelling van groot belang acht voor de binnenlandse economie, neemt de ECB een besluit waarin zij dit belang bevestigt nadat zij een alomvattende beoordeling, inclusief een balansbeoordeling, van die kredietinstelling heeft verricht.

De ECB kan ook op eigen initiatief een instelling van groot belang achten als deze in meer dan één deelnemende lidstaat dochterbanken heeft gevestigd en haar grensoverschrijdende activa of verplichtingen een aanzienlijk deel van haar totale activa of verplichtingen vertegenwoordigen, mits aan de voorwaarden van de methode wordt voldaan.

Die waarvoor rechtstreeks om openbare financiële bijstand van de EFSF of het ESM is verzocht en die deze bijstand rechtstreeks hebben ontvangen, worden niet minder belangrijk geacht.

Niettegenstaande de vorige alinea’s, verricht de ECB de haar bij deze verordening opgedragen taken ten aanzien van de drie belangrijkste kredietinstellingen in elke deelnemende lidstaat, tenzij gerechtvaardigd op grond van bijzondere omstandigheden.

5.

Met betrekking tot de in lid 4 bedoelde kredietinstellingen en binnen het in lid 7 bepaalde kader:

  1. richt de ECB verordeningen, richtsnoeren of algemene instructies tot de nationale bevoegde autoriteiten, die overeenkomstig die verordeningen, richtsnoeren en algemene instructies de in artikel 4, met uitzondering van de in lid 1, punten a) en c), omschreven taken verrichten en besluiten inzake toezicht vaststellen;

    Die instructies kunnen naar de specifieke bevoegdheden in artikel 16, lid 2, voor groepen of categorieën van kredietinstellingen verwijzen teneinde voor consistente toezichtsresultaten binnen het GTM te zorgen;

  2. kan de ECB, als dat nodig is voor een consistente toepassing van hoge toezichtsnormen, te allen tijde op eigen initiatief na overleg met de nationale bevoegde autoriteiten, of op verzoek van een nationale bevoegde autoriteit, besluiten om voor een of meer van de in lid 4 bedoelde kredietinstellingen alle toepasselijke bevoegdheden rechtstreeks zelf uit te oefenen, ook wanneer onrechtstreeks om financiële steun van de EFSF of het ESM is verzocht of die steun onrechtstreeks van de EFSF of het ESM is ontvangen;

  3. oefent de ECB, op basis van de in dit artikel en in het bijzonder in lid 7, onder punt c), bepaalde verantwoordelijkheden en procedures, het toezicht uit op het functioneren van het systeem;

  4. kan de ECB te allen tijde gebruikmaken van de in de artikelen 10 tot en met 13 bedoelde bevoegdheden;

  5. kan de ECB daarnaast, ad hoc of op permanente basis, de nationale bevoegde autoriteiten verzoeken om informatie over de uitvoering van de door hen op grond van dit artikel verrichte taken.

6.

Onverminderd lid 5 van dit artikel, verrichten de nationale bevoegde autoriteiten de in artikel 4, lid 1, onder de punten b), d) tot g) en i), bedoelde taken, waarvoor zij verantwoordelijk zijn, en stellen zij alle relevante besluiten inzake toezicht vast met betrekking tot de in lid 4, eerste alinea, van dit artikel, bedoelde kredietinstellingen, binnen het kader en volgens de procedures van lid 7 van dit artikel.

Onverminderd de artikelen 10 tot en met 13 blijven de nationale bevoegde autoriteiten en nationale aangewezen autoriteiten overeenkomstig het nationale recht bevoegd om informatie te verkrijgen van kredietinstellingen, financiële holdings, gemengde financiële holdings en ondernemingen die zijn inbegrepen in de geconsolideerde financiële situatie van een kredietinstelling, alsmede om inspecties ter plaatse bij die kredietinstellingen, financiële holdings, gemengde financiële holdings en ondernemingen te verrichten. De nationale bevoegde autoriteiten stellen de ECB, overeenkomstig het in lid 7 van dit artikel bepaalde kader, in kennis van de uit hoofde van dit lid in nauwe coördinatie met de ECB genomen maatregelen.

De nationale bevoegde autoriteiten brengen regelmatig verslag uit aan het ECB over de uitvoering van de krachtens dit artikel verrichte activiteiten.

7.

De ECB stelt in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten, en op grond van een voorstel van de raad van toezicht, een kader voor de praktische regeling ter uitvoering van dit artikel vast en maakt dat kader bekend. Het kader omvat ten minste:

  1. de specifieke methodologie voor het beoordelen van de in lid 4, alinea’s 1 tot en met 3, bedoelde criteria en de criteria uit hoofde waarvan lid 4, alinea 4, niet meer van toepassing is op een specifieke kredietinstelling en van de daaruit resulterende regeling voor de uitvoering van de leden 5 en 6. Die regeling en de methode ter beoordeling van de in lid 4, alinea’s 1 tot en met 3, genoemde criteria worden geëvalueerd om in voorkomend geval aan de veranderingen te worden aangepast, en moeten ervoor zorgen dat, wanneer een kredietinstelling als van belang of van minder belang is aangemerkt, de beoordeling enkel wordt gewijzigd in geval van substantiële en permanente veranderingen in de omstandigheden, met name de omstandigheden in verband met de kredietinstelling die van belang zijn voor de beoordeling;

  2. de bepaling van de procedures, inclusief de termijnen, en de mogelijkheid tot het opstellen van besluiten die ter overweging aan de ECB worden toegezonden, voor de relatie tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten wat het toezicht betreft op de overeenkomstig lid 4 niet als minder belangrijk beschouwde kredietinstellingen;

  3. de bepaling van de procedures, inclusief de termijnen, voor de relatie tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten wat het toezicht betreft op de overeenkomstig lid 4 als minder belangrijk beschouwde kredietinstellingen. Volgens die procedures zijn de nationale bevoegde autoriteiten in het bijzonder verplicht om, afhankelijk van de in het kader omschreven gevallen:

    1. de ECB in kennis te stellen van elke materiële toezichtprocedure;

    2. op verzoek van de ECB, specifieke aspecten van de procedure nader te beoordelen;

    3. aan de ECB de van materieel belang zijnde ontwerpbesluiten inzake toezicht te doen toekomen, ten aanzien waarvan de ECB haar standpunten kan formuleren.

8.

Telkens wanneer de ECB wordt bijgestaan door nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten met het oog op de uitoefening van de haar bij deze verordening opgedragen taken, voldoen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten aan de in de toepasselijke handelingen van de Unie vervatte bepalingen betreffende toewijzing van verantwoordelijkheden en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten.

1.

Wanneer overeenkomstig dit artikel nauwe samenwerking is aangegaan tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat die niet de euro als munt heeft, vervult de ECB binnen de in dit artikel bepaalde grenzen de in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 5 bedoelde taken ten aanzien van kredietinstellingen die in die lidstaat gevestigd zijn.

Daartoe kan de ECB instructies richten tot de nationale bevoegde autoriteit of tot de nationale aangewezen autoriteit van de deelnemende lidstaat die de euro niet als munt heeft.

2.

Tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteit van een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, wordt bij een door de ECB vast te stellen besluit nauwe samenwerking aangegaan indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  1. de betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten, de Commissie, de ECB en de EBA in kennis van zijn wens om ten aanzien van alle in die lidstaat gevestigde kredietinstellingen met de ECB nauwe samenwerking aan te gaan met betrekking tot het verrichten van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde taken, overeenkomstig artikel 6;

  2. in de kennisgeving verbindt de betrokken lidstaat zich ertoe:

    • erop toe te zien dat zijn nationale bevoegde autoriteit of nationale aangewezen autoriteit alle richtsnoeren en verzoeken van de ECB in acht neemt, en

    • alle informatie over de in die lidstaat gevestigde kredietinstellingen te verstrekken die de ECB kan verlangen om een algehele beoordeling van die kredietinstellingen te verrichten;

  3. de betrokken lidstaat heeft toepasselijke nationale wetgeving vastgesteld om te garanderen dat zijn nationale bevoegde autoriteit gehouden is om ten aanzien van kredietinstellingen alle maatregelen te nemen die de ECB overeenkomstig lid 4. verlangt.

3.

Het in lid 2 bedoelde besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het besluit is op de veertiende dag na de bekendmaking ervan van toepassing.

4.

Indien de ECB van oordeel is dat de nationale bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat ten aanzien van een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding een maatregel in verband met de in lid 1 bedoelde taken moet nemen, richt zij daartoe instructies tot die autoriteit, waarin zij het toepasselijke tijdsbestek aangeeft.

Dat tijdsbestek is niet korter dan 48 uur, tenzij de maatregel sneller moet worden genomen om onherstelbare schade te voorkomen. De nationale bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat neemt alle maatregelen waartoe zij overeenkomstig lid 2, punt c), gehouden is.

5.

De ECB kan in de onderstaande gevallen besluiten de betrokken lidstaat een waarschuwing te geven dat de nauwe samenwerking zal worden opgeschort of beëindigd als er geen beslissende corrigerende maatregelen worden genomen:

  1. indien de betrokken lidstaat naar het oordeel van de ECB niet langer aan de in lid 2, punten a) tot en met c), gestelde voorwaarden voldoet; of

  2. indien de nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat naar het oordeel van de ECB niet de maatregelen neemt waartoe zij overeenkomstig lid 2, punt c), gehouden is.

Als die maatregelen niet binnen 15 dagen na de kennisgeving van die waarschuwing zijn genomen, kan de ECB besluiten de nauwe samenwerking met die lidstaat op te schorten of te beëindigen.

Het besluit tot schorsing of beëindiging van de nauwe samenwerking wordt ter kennis van de betrokken lidstaat gebracht en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. In het besluit wordt vermeld met ingang van welke datum het besluit van toepassing is, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid van het toezicht en de rechtmatige belangen van de kredietinstellingen.

6.

Na verloop van drie jaar na de datum van bekendmaking van het besluit van de ECB tot het aangaan van nauwe samenwerking met een lidstaat in het Publicatieblad van de Europese Unie kan de lidstaat de ECB te allen tijde verzoeken de nauwe samenwerking te beëindigen. In het verzoek worden de redenen voor de beëindiging toegelicht, waaronder, in voorkomend geval, de potentiële nadelige gevolgen voor de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. In dat geval stelt de ECB onverwijld een besluit tot beëindiging van de nauwe samenwerking vast en vermeldt zij de binnen een tijdsbestek van ten hoogste drie maanden vallende datum met ingang waarvan het besluit van toepassing is, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid van het toezicht en de rechtmatige belangen van kredietinstellingen. Het besluit wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

7.

Indien een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, de ECB overeenkomstig artikel 26, lid 8, met opgave van redenen ervan in kennis stelt dat hij een bezwaar van de raad van bestuur tegen een ontwerpbesluit van de raad van toezicht betwist, brengt de raad van bestuur binnen een termijn van 30 dagen advies uit over de met redenen omklede betwisting door de lidstaat, en bevestigt hij zijn bezwaar of trekt hij het in, met opgave van redenen.

Indien de raad van bestuur zijn bezwaar bevestigt, kan de deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, de ECB ervan in kennis stellen dat hij niet gebonden zal zijn door het eventuele besluit met betrekking tot een mogelijk gewijzigd ontwerpbesluit van de raad van toezicht.

De ECB neemt vervolgens de mogelijke opschorting of beëindiging van de nauwe samenwerking met die lidstaat in overweging en neemt een besluit ter zake, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid van het toezicht.

De ECB houdt er met name rekening mee:

  1. of het ontbreken van die opschorting of beëindiging de integriteit van het GTM in gevaar kan brengen of belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten;

  2. of die opschorting of beëindiging ingrijpende repercussies kan hebben op de budgettaire verantwoordelijkheden in de lidstaat die een met redenen omkleed bezwaar heeft aangetekend, overeenkomstig artikel 26, lid 8;

  3. of zij er al dan niet van overtuigd is dat de betrokken nationale bevoegde autoriteit maatregelen heeft vastgesteld die, naar het oordeel van de ECB:

    • garanderen dat kredietinstellingen in de lidstaat die zijn bezwaar uit hoofde van de vorige alinea kenbaar heeft gemaakt, niet gunstiger worden behandeld dan de kredietinstellingen in andere deelnemende lidstaten, en

    • even doeltreffend zijn als het besluit van de raad van bestuur krachtens de tweede alinea van dit lid, om de in artikel 1 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken en de naleving van het toepasselijke Unierecht te garanderen.

De ECB zal met deze overwegingen rekening houden in haar besluit en deze ter kennis van de betrokken lidstaat brengen.

8.

Indien een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, niet instemt met een ontwerpbesluit van de raad van toezicht, stelt hij de raad van bestuur binnen vijf werkdagen na ontvangst van het ontwerpbesluit met opgave van redenen daarvan in kennis. De raad van bestuur neemt binnen vijf werkdagen een besluit over deze aangelegenheid en houdt daarbij terdege rekening met de opgegeven redenen en hij licht zijn besluit schriftelijk toe aan de betrokken lidstaat. De betrokken lidstaat kan de ECB verzoeken de nauwe samenwerking met onmiddellijke ingang te beëindigen en is niet gebonden door het daaruit volgende besluit.

9.

Een lidstaat die heeft besloten de nauwe samenwerking met de ECB te beëindigen, kan pas opnieuw nauwe samenwerking aangaan vanaf drie jaar na de datum van bekendmaking van het besluit van de ECB tot beëindiging van de nauwe samenwerking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en instellingen en organen van de Unie andere dan de ECB, waaronder de EBA, kan de ECB met betrekking tot de taken die bij deze verordening aan haar worden opgedragen, contacten leggen en administratieve regelingen treffen met toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en overheidsinstanties van derde landen, voor zover dit alles op passende wijze met de EBA wordt gecoördineerd. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten.

Artikel 3 Samenwerking

Artikel 4 Aan de ECB opgedragen taken

Artikel 5 Macroprudentiële taken en instrumenten

Artikel 6 Samenwerking binnen het GTM

Artikel 7 Nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben

Artikel 8 Internationale betrekkingen

HOOFDSTUK III Bevoegdheden van de ECB

Artikel 9 Toezichtbevoegdheden en onderzoeksbevoegdheden

Afdeling 1 Onderzoeksbevoegdheden

Artikel 10 Verzoeken om informatie

Artikel 11 Algemene onderzoeken

Artikel 12 Inspecties ter plaatse

Artikel 13 Toestemming van een rechterlijke instantie

Afdeling 2 Specifieke toezichtbevoegdheden

Artikel 14 Vergunning

Artikel 15 Beoordeling van verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen

Artikel 16 Toezichtbevoegdheden

Artikel 17 Bevoegdheden van de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en samenwerking op het gebied van toezicht op geconsolideerde basis

Artikel 18 Administratieve sancties

HOOFDSTUK IV Organisatorische beginselen

Artikel 19 Onafhankelijkheid

Artikel 20 Verantwoordingsplicht en verslaglegging

Artikel 21 Nationale parlementen

Artikel 22 Behoorlijke procedure voor de vaststelling van besluiten inzake toezicht

Artikel 23 Melden van inbreuken

Artikel 24 Administratieve raad voor toetsing

Artikel 25 Scheiding van de monetaire beleidstaak

Artikel 26 Raad van toezicht

Artikel 27 Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie

Artikel 28 Middelen

Artikel 29 Begroting en jaarrekeningen

Artikel 30 Vergoeding voor toezicht

Artikel 31 Personeel en uitwisseling van personeel

HOOFDSTUK V Algemene bepalingen en slotbepalingen

Artikel 32 Evaluatie

Artikel 33 Overgangsbepalingen

Artikel 34 Inwerkingtreding