Home

Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. In maart 2003 is de Commissie een proces gestart om te bepalen en te beoordelen wat de effecten zijn van de belemmeringen voor de interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Zij heeft op 18 december 2007 het Witboek over de integratie van de EU-markt voor hypothecair krediet vastgesteld. In het witboek kondigde de Commissie haar voornemen aan om de effecten te beoordelen van onder meer beleidsopties inzake precontractuele informatie, kredietgegevensbanken, kredietwaardigheid, het jaarlijkse kostenpercentage en adviesverlening inzake kredietovereenkomsten. De Commissie heeft een deskundigengroep kredietantecedenten ingesteld die haar moet bijstaan bij de voorbereiding van maatregelen ter verbetering van de toegankelijkheid, vergelijkbaarheid en volledigheid van kredietgegevens. Er zijn ook studies gestart naar de rol en de werking van kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen verstrekken.

  2. Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bestaat de interne markt uit een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging gewaarborgd zijn. De ontwikkeling van een doorzichtiger en doelmatiger kredietmarkt binnen deze ruimte is van essentieel belang voor het bevorderen van de ontwikkeling van grensoverschrijdende activiteiten en voor het tot stand brengen van een interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Er zijn fundamentele verschillen in de wetgevingen van de diverse lidstaten inzake het bedrijf van het verstrekken van kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en in de regulering van en het toezicht op kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen verstrekken. Dergelijke verschillen vormen hinderpalen die het niveau van grensoverschrijdende activiteit aan zowel de vraag- als de aanbodzijde beperken, waardoor de concurrentie en de keuze op de markt worden verminderd, de aan het verstrekken van krediet verbonden kosten voor dienstverrichters worden vergroot en zij er zelfs van worden weerhouden activiteiten te ontplooien.

  3. De financiële crisis heeft laten zien dat onverantwoordelijk gedrag van marktdeelnemers de grondslagen van het financiële stelsel kan ondermijnen, hetgeen heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen tussen alle partijen, en in het bijzonder consumenten, en mogelijkerwijs tot ernstige sociale en economische gevolgen. Tal van consumenten hebben hun vertrouwen in de financiële sector verloren en kredietnemers krijgen het steeds moeilijker om hun leningen te betalen, met toenemende wanbetalingen en gedwongen verkopen tot gevolg. De G20 heeft naar aanleiding daarvan de Raad voor financiële stabiliteit opdracht gegeven beginselen te bepalen van degelijke afsluitingsvoorwaarden voor voor bewoning bestemde onroerende goederen. Hoewel sommige van de grootste problemen in de financiële crisis zich buiten de Unie hebben voorgedaan, dragen de consumenten binnen de Unie niettemin een hoge schuldenlast, waarvan een groot deel is geconcentreerd in kredieten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Het is derhalve nodig om ervoor te zorgen dat het regelgevingskader van de Unie op dit gebied solide is, strookt met internationale beginselen en adequaat gebruikmaakt van het scala aan beschikbare instrumenten, hetgeen het gebruik kan omvatten van „loan-to-value” — een lening ten opzichte van de waarde, „loan-to-income” — een lening ten opzichte van het inkomen, „debt-to-income” — een schuld ten opzichte van het inkomen, en andere vergelijkbare ratio’s, minimumniveaus waaronder geen krediet aanvaardbaar wordt geacht, of andere compenserende maatregelen voor gevallen waarin de onderliggende risico’s groter zijn voor de consument of waarin deze nodig zijn om een overmatige schuldenlast voor huishoudens te voorkomen. Vanwege de problemen die tijdens de financiële crisis aan het licht zijn gekomen en teneinde een efficiënte en concurrerende interne markt zeker te stellen, die de financiële stabiliteit ten goede komt, heeft de Commissie in haar mededeling van 4 maart 2009 getiteld „Op weg naar Europees herstel” maatregelen voorgesteld betreffende kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen, die onder meer voorzien in een betrouwbaar kader voor kredietbemiddeling, met het oog op het tot stand brengen van verantwoordelijke en betrouwbare markten voor de toekomst en het herstellen van het consumentenvertrouwen. De Commissie heeft haar inzet voor een efficiënte en concurrerende interne markt opnieuw bevestigd in haar mededeling van 13 april 2011 getiteld „Akte voor de interne markt: twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen”.

  4. Er zijn een aantal problemen geconstateerd op de hypotheekmarkten in de Unie die betrekking hebben op het onverantwoordelijk verstrekken en opnemen van leningen en de mogelijke ruimte voor onverantwoordelijk gedrag van marktdeelnemers, waaronder kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen. Sommige problemen hadden betrekking op in vreemde valuta luidende kredieten die consumenten in die valuta waren aangegaan teneinde van de aangeboden rentevoet te profiteren, maar zonder voldoende geïnformeerd te zijn over of zonder zich voldoende bewust te zijn van het daarmee gepaarde gaande wisselkoersrisico. Deze problemen zijn zowel te wijten aan tekortkomingen van de markt en de regelgeving, als aan andere factoren zoals het algemene economische klimaat en de beperkte financiële basiskennis. Andere problemen zijn onder meer de ondoeltreffende, inconsistente of niet-bestaande regeling voor kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen die woonkredieten verstrekken. De geconstateerde problemen hebben mogelijkerwijs grote macro-economische doorwerkingseffecten, kunnen leiden tot benadeling van de consument, vormen economische of wettelijke belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten en creëren een ongelijk speelveld tussen de verschillende actoren.

  5. Om de totstandkoming te vergemakkelijken van een goed functionerende interne markt met een hoog niveau aan consumentenbescherming op het gebied van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen, en om ervoor te zorgen dat consumenten die op zoek zijn naar dergelijke overeenkomsten, dit met vertrouwen kunnen doen in de wetenschap dat de instellingen waarmee zij omgaan, op een professionele en verantwoordelijke manier handelen, moet op een aantal gebieden een toepasselijk geharmoniseerd Uniekader worden ingesteld waarin rekening wordt gehouden met de verschillen in kredietovereenkomsten die met name het gevolg zijn van verschillen op de nationale en regionale onroerendgoedmarkten.

  6. Deze richtlijn moet een meer transparante, efficiënte en concurrerende interne markt ontwikkelen middels consistente, flexibele en billijke kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen, terwijl houdbare voorwaarden voor het verstrekken en het aangaan van leningen en financiële insluiting worden bevorderd, zodat een hoog niveau van consumentenbescherming wordt bereikt.

  7. Teneinde een echte interne markt te creëren met een hoog en gelijkwaardig niveau van consumentenbescherming bevat deze richtlijn bepalingen met een maximale harmonisatiegraad wat betreft de verstrekking van precontractuele informatie middels een gestandaardiseerd Europees informatieblad (European Standardised Information Sheet — ESIS) en de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage. Gelet op de bijzondere aard van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen en op de verschillen in marktontwikkelingen en omstandigheden in de lidstaten wat betreft de specifieke marktstructuur en marktdeelnemers, categorieën beschikbare producten en procedures die bij het proces van kredietverlening in het geding zijn, moet het de lidstaten evenwel worden toegestaan strengere dan de bij deze richtlijn vastgestelde voorschriften te handhaven of in te voeren op gebieden waar geen uitdrukkelijk maximale harmonisatie van toepassing is. Een dergelijke gerichte aanpak is nodig om aantasting van het consumentenbeschermingsniveau met betrekking tot onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende kredietovereenkomsten te voorkomen. Het dient bijvoorbeeld aan de lidstaten te worden toegestaan strengere bepalingen te handhaven of in te voeren met betrekking tot de kennis- en bekwaamheidsvereisten voor personeel en de instructies voor het invullen van het ESIS.

  8. Deze richtlijn moet de voorwaarden verbeteren voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt dankzij de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten en de vaststelling van kwaliteitsnormen voor bepaalde diensten, in het bijzonder met betrekking tot de distributie en verstrekking van krediet via kredietgevers en kredietbemiddelaars en het bevorderen van goede praktijken. Het vaststellen van kwaliteitsnormen voor kredietverstrekkingsdiensten houdt noodzakelijkerwijs in dat een aantal bepalingen wordt ingevoerd betreffende toelating, toezicht en prudentiële voorschriften.

  9. Het moet de lidstaten vrij staan nationaal recht te handhaven of in te voeren op gebieden die niet onder deze richtlijn vallen. In het bijzonder kunnen de lidstaten op gebieden zoals contractenrecht nationale bepalingen handhaven of invoeren met betrekking tot de geldigheid van kredietovereenkomsten, eigendomsrecht, inschrijving in het kadaster, contractuele informatie en, voor zover deze niet bij onderhavige richtlijn worden geregeld, postcontractuele kwesties. Lidstaten kunnen bepalen dat de taxateur of het taxatiebureau of de notarissen door de partijen in onderlinge overeenstemming worden gekozen. Omdat er tussen de lidstaten verschillen bestaan wat betreft de aankoop en verkoop van voor bewoning bestemde onroerende goederen, is er ruimte die kredietgevers of kredietbemiddelaars kunnen gebruiken om van consumenten een voorschot te verlangen onder het voorwendsel dat dergelijke betalingen dienen om de sluiting van een kredietovereenkomst of de aankoop of verkoop van een onroerend goed veilig te stellen, en die misbruik van dergelijke praktijken mogelijk maakt, in het bijzonder indien de koper niet vertrouwd is met de voorschriften en de gangbare praktijk in de betrokken lidstaat. Het is derhalve passend de lidstaten toe te staan deze betalingen aan beperkingen te onderwerpen.

  10. Deze richtlijn dient van toepassing te zijn ongeacht of de kredietgever of kredietbemiddelaar een natuurlijk of een rechtspersoon is. Deze richtlijn mag evenwel geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om, in overeenstemming met het Unierecht, de rol van kredietgever of kredietbemiddelaar uit hoofde van deze richtlijn te beperken tot uitsluitend rechtspersonen of bepaalde vormen van rechtspersonen.

  11. Aangezien consumenten en ondernemingen niet in dezelfde positie verkeren, behoeven zij niet dezelfde mate van bescherming. Het is van belang de rechten van consumenten te waarborgen door bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, maar het is ook redelijk ondernemingen en organisaties toe te staan andere overeenkomsten te sluiten.

  12. Onder de definitie van consument dienen natuurlijke personen te vallen die buiten hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit handelen. Bij gemengde overeenkomsten, waar een overeenkomst wordt gesloten voor doeleinden die deels binnen en deels buiten de handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit van de persoon liggen en het handels-, bedrijfs- of beroepsoogmerk zo beperkt is dat het binnen de globale context van de overeenkomst niet overheerst, dient die persoon echter ook als consument te worden aangemerkt.

  13. Hoewel deze richtlijn betrekking heeft op kredietovereenkomsten die uitsluitend of hoofdzakelijk verband houden met voor bewoning bestemde onroerende goederen, belet zij de lidstaten niet het toepassingsgebied van de overeenkomstig deze richtlijn genomen maatregelen uit te breiden tot de bescherming van consumenten bij het sluiten van kredietovereenkomsten die verband houden met andere vormen van onroerende goederen, of dergelijke kredietovereenkomsten op een andere wijze te reguleren.

  14. De in deze richtlijn vervatte definities bepalen het toepassingsgebied van de harmonisatie. De verplichting van de lidstaten om deze richtlijn om te zetten dient derhalve te worden beperkt tot het door deze definities bepaalde toepassingsgebied. Zo is de verplichting voor de lidstaten om deze richtlijn om te zetten beperkt tot kredietovereenkomsten met consumenten, hetgeen inhoudt natuurlijke personen die in onder deze richtlijn vallende transacties buiten hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit handelen. In dezelfde zin zijn de lidstaten verplicht de bepalingen om te zetten aangaande de activiteit van personen die optreden als kredietbemiddelaar, overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde definitie. De richtlijn moet evenwel de toepassing van deze Richtlijn door lidstaten, in overeenstemming met het Unierecht, op gebieden die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen, onverlet laten. Voorts dienen de in deze richtlijn vastgestelde definities de mogelijkheid onverlet te laten dat lidstaten voor specifieke doeleinden op grond van nationaal recht subdefinities vaststellen, op voorwaarde dat deze met de definities van de onderhavige richtlijn overeenstemmen. Zo dient de lidstaten te worden toegestaan op grond van nationaal recht subcategorieën van kredietbemiddelaars te bepalen die niet in de richtlijn worden gedefinieerd, indien dergelijke subcategorieën op nationaal niveau noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld om voor de verschillende kredietbemiddelaars eisen aangaande kennis en bekwaamheid te onderscheiden.

  15. Deze richtlijn strekt ertoe ervoor te zorgen dat consumenten die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen aangaan, een hoge mate van bescherming genieten. Zij moet derhalve van toepassing zijn op door onroerende goederen gedekte kredieten, ongeacht de bestemming van het krediet, herfinancieringsovereenkomsten en andere kredietovereenkomsten die een eigenaar of mede-eigenaar helpen de rechten in het onroerend goed of de grond in eigendom te houden, alsook kredieten die worden gebruikt voor de aankoop van onroerende goederen in sommige lidstaten, met inbegrip van kredieten waarvan het kapitaal niet hoeft te worden afgelost of, tenzij lidstaten over een adequaat alternatief kader beschikken, leningen die voorzien in tijdelijke financiering tussen de verkoop van een onroerend goed en de aankoop van een ander onroerend goed, en op kredieten voor de renovatie van voor bewoning bestemde onroerende goederen.

  16. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op bepaalde kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever een eenmalig bedrag, dan wel periodieke betalingen verricht of op andere wijze een krediet uitbetaalt in ruil voor een bedrag uit de verkoopopbrengst van een onroerende goed en die in de eerste plaats op het vergemakkelijken van consumptie gericht zijn, zoals „equity release”-producten of andere soortgelijke gespecialiseerde producten. Dergelijke kredietovereenkomsten vertonen specifieke kenmerken die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Zo is een beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument irrelevant omdat de betalingen door de kredietgever aan de consument worden verricht in plaats van omgekeerd. Voor een dergelijke transactie is onder meer ook zeer verschillende precontractuele informatie nodig. Andere producten, zoals „home reversions”, die functies hebben die te vergelijken zijn met die van omgekeerde hypotheken of levenslange hypotheken, houden geen verstrekking van krediet in en vallen daardoor buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.

  17. Deze richtlijn dient geen andere, uitdrukkelijk vermelde categorieën van specifieke kredietovereenkomsten te omvatten, die maatwerk vergen omdat ze wat betreft hun aard en risicoprofiel afwijken van standaardovereenkomsten voor hypothecair krediet, in het bijzonder kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie, en bepaalde soorten kredietovereenkomsten waarbij het krediet in bepaalde omstandigheden door een werkgever aan zijn werknemers wordt verstrekt, zoals reeds is voorzien in Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten(4). Het is toepasselijk de lidstaten toe te staan bepaalde kredietovereenkomsten, zoals die welke tegen gunstige voorwaarden aan een beperkt publiek worden toegekend of die welke door kredietcoöperaties worden verstrekt, uit te sluiten, mits afdoende alternatieve maatregelen zijn ingesteld om ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de financiële stabiliteit en de interne markt kunnen worden verwezenlijkt zonder financiële insluiting en toegang tot krediet in de weg te staan. Kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen dat niet door de consument of een lid van diens familie in gebruik wordt genomen als huis, appartement of andere vorm van verblijfplaats maar als dusdanig in gebruik wordt genomen in het kader van een huurovereenkomst, hebben een risicoprofiel en kenmerken die verschillen van die van standaardkredietovereenkomsten en kunnen derhalve een meer aangepast kader vergen. De lidstaten moeten derhalve de mogelijkheid hebben dergelijke kredietovereenkomsten van het toepassingsgebied van de richtlijn uit te sluiten indien voor deze overeenkomsten een passend nationaal kader voorhanden is.

  18. Niet-gewaarborgde kredietovereenkomsten die gesloten worden voor de renovatie van voor bewoning bestemde onroerende goederen met een totaal krediet dat 75 000 EUR overstijgt, dienen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2008/48/EG te vallen opdat een gelijkwaardig beschermingsniveau voor deze consumenten wordt verzekerd en regelgevende leemte tussen die richtlijn en deze richtlijn dient te worden voorkomen. Richtlijn 2008/48/EG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

  19. Omwille van de rechtszekerheid moet het rechtskader van de Unie op het gebied van kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen sporen met, en complementair zijn aan andere Uniehandelingen, met name op het gebied van consumentenbescherming en prudentieel toezicht. Sommige basisdefinities, waaronder de definitie van „consument” en „duurzame drager” alsook kernbegrippen die in de standaardinformatie worden gehanteerd om de financiële kenmerken van het krediet aan te wijzen, waaronder de totale kostprijs van het krediet voor de consument en de debetrentevoet, moeten in overeenstemming zijn met die vervat in Richtlijn 2008/48/EG, zodat dezelfde terminologie naar hetzelfde soort feiten verwijst ongeacht of het krediet een consumentenkrediet is of een krediet met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Bij de omzetting van deze richtlijn dienen de lidstaten derhalve voor consistentie wat betreft de toepassing en interpretatie van deze basisdefinities en kernconcepten te zorgen.

  20. Opdat consumenten over een consistent kader inzake krediet kunnen beschikken en de administratieve last voor kredietgevers en kredietbemiddelaars tot een minimum wordt beperkt, moet het kernkader van deze richtlijn indien mogelijk de structuur van Richtlijn 2008/48/EG volgen, met name wat betreft de beginselen dat in reclame opgenomen informatie betreffende kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen door middel van een representatief voorbeeld aan de consument wordt verstrekt, dat de consument gedetailleerde precontractuele informatie wordt gegeven door middel van een gestandaardiseerd informatieblad, dat de consument adequate toelichtingen krijgt alvorens de kredietovereenkomst te sluiten, dat een gemeenschappelijke basis wordt vastgesteld voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, exclusief notariskosten, en dat de kredietgevers de kredietwaardigheid van de consument beoordelen alvorens een krediet te verstrekken. Zo ook dient aan kredietgevers op niet-discriminerende basis toegang tot relevante kredietgegevensbanken te worden verleend om te zorgen voor een gelijk speelveld met de bepalingen als opgenomen in Richtlijn 2008/48/EG. Zoals Richtlijn 2008/48/EG moet deze richtlijn voorzien in een passende toelatingsprocedure en passend toezicht op de activiteiten van alle kredietgevers die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen verstrekken en moet zij voorschriften invoeren voor het instellen van en de toegang tot buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen.

  21. Deze richtlijn moet een aanvulling vormen op Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten(5), die voorschrijft dat de consument bij verkoop op afstand van het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht in kennis moet worden gesteld en in een herroepingsrecht voorziet. Richtlijn 2002/65/EG voorziet in de mogelijkheid dat de leverancier precontractuele informatie meedeelt na het sluiten van de overeenkomst, maar gezien het belang van de financiële verbintenis voor de consument zou dit niet passend zijn voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen. Deze richtlijn laat het nationale algemene verbintenissenrecht, zoals de regels betreffende de geldigheid, de opstelling en de rechtsgevolgen van contracten onverlet, voor zover het gaat om aspecten van het algemene verbintenissenrecht die niet in deze richtlijn worden geregeld.

  22. Tegelijkertijd dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen, waarvoor een andere aanpak gerechtvaardigd is. Gezien de aard van een kredietovereenkomst met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en de mogelijke gevolgen ervan voor de consument, moeten reclamemateriaal en geïndividualiseerde precontractuele informatie adequate specifieke risicowaarschuwingen inhouden, bijvoorbeeld over de mogelijke gevolgen van wisselkoersschommelingen op de door de consument terug te betalen bedragen en, indien zulks door de lidstaten passend wordt geacht, de aard en de gevolgen van het stellen van een zekerheid. In navolging van wat reeds bestond als vrijwillige aanpak in de sector met betrekking tot woningkredieten, moet naast de geïndividualiseerde precontractuele informatie ook altijd algemene precontractuele informatie worden gegeven. Bovendien is een andere aanpak gerechtvaardigd omdat zo kan worden ingespeeld op de uit de financiële crisis getrokken lessen en om ervoor te zorgen dat kredieten op een degelijke manier tot stand komen. In dat verband moeten de bepalingen inzake de kredietwaardigheidsbeoordeling sterker worden gemaakt dan die voor het consumentenkrediet, moeten kredietbemiddelaars meer precieze informatie verstrekken over hun status en banden met de kredietgevers om potentiële belangenconflicten zichtbaar te maken en moeten alle actoren die betrokken zijn bij het tot stand komen van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen, aan een adequate vorm van toelating en toezicht onderworpen zijn.

  23. Het is nodig om sommige aanpalende gebieden te reguleren teneinde recht te doen aan de specifieke kenmerken van kredieten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Gezien het belang van de transactie moet ervoor worden gezorgd dat consumenten een voldoende bedenktijd van ten minste zeven dagen krijgen om de gevolgen af te wegen. De lidstaten moeten de nodige flexibiliteit hebben om te voorzien in voldoende bedenktijd, hetzij in de vorm van bedenktijd voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst, hetzij een herroepingsperiode na het sluiten van de kredietovereenkomst, hetzij een combinatie van beide. Het is passend dat de lidstaten de flexibiliteit hebben om de bedenktijd voor consumenten bindend te maken voor een periode niet langer dan tien dagen, maar dat in andere gevallen, de consumenten die tijdens de bedenktijd een besluit wensen te nemen, dit kunnen doen en dat de lidstaten in het belang van de rechtszekerheid op het gebied van transacties inzake onroerende goederen kunnen bepalen dat de bedenktijd of het herroepingsrecht eindigt wanneer de consument een actie onderneemt die volgens het nationaal recht resulteert in de totstandbrenging of de overdracht van een eigendomsrecht verbonden met, of met gebruikmaking van, door de kredietovereenkomst verkregen middelen, dan wel, indien van toepassing, de middelen aan een derde partij overdraagt.

  24. Gezien de bijzondere kenmerken van kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen is het voor kredietgevers gebruikelijk om consumenten een reeks producten of diensten aan te bieden die samen met de kredietovereenkomst kunnen worden gekocht. Gelet op het belang van dergelijke overeenkomsten voor de consument is het derhalve passend specifieke voorschriften over praktijken aangaande koppelverkoop vast te stellen. Het combineren van een kredietovereenkomst met een of meer andere financiële diensten of producten in pakketten is voor kredietgevers een manier om hun aanbod te diversifiëren en met elkaar te concurreren, mits de onderdelen van het pakket ook apart kunnen worden gekocht. Hoewel een combinatie van kredietovereenkomsten met een of meer andere financiële diensten of producten in pakketten voordelig kan zijn voor de consument, kan het de beweegruimte van de consument en zijn vermogen om geïnformeerde keuzen te maken in het gedrang brengen, tenzij de onderdelen van het pakket apart kunnen worden gekocht. Het is belangrijk om praktijken zoals de koppelverkoop van bepaalde producten die de consumenten aanzetten kredietovereenkomsten te sluiten die niet in hun belang zijn, te voorkomen zonder evenwel gebundelde verkoop van producten die gunstig kan zijn voor de consument aan banden te leggen. De lidstaten dienen evenwel nauwlettend te blijven toezien op de detailhandelsmarkt voor financiële diensten, teneinde te waarborgen dat praktijken aangaande gebundelde verkoop de keuze van de consument niet inperken en de concurrentie op de markt niet verstoren.

  25. Praktijken aangaande koppelverkoop dienen in het algemeen niet te worden toegestaan tenzij de financiële diensten of producten die samen met de kredietovereenkomst worden aangeboden, niet apart kunnen worden aangeboden omdat zij een wezenlijk onderdeel van het krediet vormen, bijvoorbeeld in het geval van een gedekte kredietlijn. In andere gevallen kan het evenwel gerechtvaardigd zijn dat kredietgevers een kredietovereenkomst aanbieden of verkopen in een pakket, samen met een betaalrekening, een spaarrekening, een beleggingsproduct of een pensioenproduct, bijvoorbeeld in gevallen waarin het tegoed op de rekening gebruikt wordt voor de terugbetaling van het krediet of een essentiële voorwaarde is voor het samenvoegen van alle tegoeden om het krediet te verkrijgen, of in gevallen waarin bijvoorbeeld een beleggingsproduct of een particulier pensioenproduct dient als aanvullende zekerheid ter waarborging van de lening. Ofschoon het voor kredietgevers gerechtvaardigd is om van de consument te verlangen dat zij over een verzekeringspolis beschikken om de terugbetaling van het krediet te garanderen of de waarde van de zekerheid te verzekeren, moet de consument de mogelijkheid hebben zijn eigen verzekeraar te kiezen, mits de door zijn verzekeringspolis geboden waarborg gelijkwaardig is aan die van de door de kredietgever voorgestelde of aangeboden verzekeringspolis. De lidstaten kunnen voorts de door verzekeringspolissen verleende dekking geheel of gedeeltelijk standaardiseren teneinde vergelijkingen tussen de verschillende aanbiedingen te vergemakkelijken voor consumenten die dergelijke vergelijkingen wensen te maken.

  26. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de waarde van voor bewoning bestemde onroerende goederen naar behoren wordt bepaald voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst, en in het bijzonder indien de waardebepaling van invloed is op de nog uitstaande verplichtingen van de consument in geval van niet-nakoming. Lidstaten moeten er daarom voor zorgen dat betrouwbare normen voor waardebepaling worden gehanteerd. Om als betrouwbaar te worden beschouwd, moeten de normen voor waardebepaling in overeenstemming zijn met internationaal erkende normen voor waardebepaling, en in het bijzonder met die van de International Valuation Standards Committee, de European Group of Valuers’ Associations of de Royal Institution of Chartered Surveyors. Die internationaal erkende normen voor waardebepaling omvatten beginselen op hoog niveau die kredietgevers verplichten om onder meer: toereikende interne processen voor intern risicobeheer en beheer van zekerheden, met inbegrip van deugdelijke procedures voor waardebepaling, vast te stellen en toe te passen; normen en methoden voor waardebepaling vast te stellen die leiden tot realistische en met redenen omklede waardebepalingen, opdat alle taxatieverslagen met de nodige professionele bekwaamheid en zorg worden opgesteld en dat taxateurs over bepaalde passende beroepskwalificaties beschikken en dat toereikende documentatie aangaande de waardebepaling van zekerheden wordt bijgehouden die volledig en geloofwaardig is. Het is in dit verband ook wenselijk dat passend toezicht op de woningmarkt wordt georganiseerd en dat de mechanismen in de betreffende bepalingen beantwoorden aan Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen(6). Aan de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de normen voor waardebepaling van onroerende goederen kan worden voldaan door bijvoorbeeld het recht of zelfregulering.

  27. Gelet op de aanzienlijke gevolgen van gedwongen verkoop voor kredietgevers, consumenten en mogelijkerwijs de financiële stabiliteit, is het passend om kredietgevers aan te moedigen om opkomende kredietrisico’s in een vroegtijdig stadium proactief aan te pakken en dat de nodige maatregelen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat kredietgevers een redelijke tolerantie betrachten en redelijke pogingen ondernemen om een oplossing voor de situatie te vinden alvorens een executieprocedure in te leiden. Waar mogelijk, moeten oplossingen worden gevonden die rekening houden met de praktische omstandigheden en redelijke behoeften inzake levensonderhoud van de consument. Indien er na de gedwongen verkoop schuld blijft uitstaan, dienen de lidstaten de bescherming van minimale levensomstandigheden te waarborgen en te voorzien in maatregelen om terugbetaling te vergemakkelijken en tegelijk te hoge schulden op lange termijn te voorkomen. Ten minste in de gevallen waarin het door de onroerende goederen opgeleverde bedrag van invloed is op het door de consument verschuldigde bedrag, dienen de lidstaten er bij de schuldeisers op aan te dringen redelijke stappen te ondernemen opdat, in het licht van de marktomstandigheden, bij de gedwongen verkoop de optimale prijs wordt gehaald voor het onroerend goed. De lidstaten mogen de partijen bij een kredietovereenkomst niet beletten uitdrukkelijk overeen te komen dat de overdracht van de zekerheid volstaat om het krediet af te lossen.

  28. Bemiddelaars zijn vaak in nog andere activiteiten dan alleen kredietbemiddeling actief, met name in het verlenen van verzekeringsbemiddelings- of beleggingsdiensten. Deze richtlijn moet daarom ook een mate van samenhang vertonen met Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 inzake verzekeringsbemiddeling(7) en Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten(8). Met name van kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU en van andere financiële instellingen die onderworpen zijn aan een gelijkwaardige toelatingsregeling uit hoofde van het nationaal recht mag geen aparte toelating worden geëist om als kredietbemiddelaar op te treden, teneinde de oprichting van een kredietbemiddelaar en diens grensoverschrijdende optreden te vereenvoudigen. De volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid die voor de activiteiten van verbonden kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers bij kredietgevers en kredietbemiddelaars berust, dient alleen te gelden voor activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, tenzij de lidstaten deze verantwoordelijkheid op andere gebieden wensen uit te breiden.

  29. Teneinde het vermogen van consumenten te vergroten om voor henzelf geïnformeerde keuzen te maken over het aangaan van leningen en het verantwoord beheren van schulden, moeten de lidstaten maatregelen bevorderen ter ondersteuning van de scholing van consumenten op het gebied van verantwoordelijke kredietneming en schuldbeheer, en in het bijzonder wat betreft hypothecaire kredietovereenkomsten. Het is van bijzonder belang dat consumenten die voor het eerst een hypothecair krediet afsluiten, voorlichting krijgen. In dat verband dient de Commissie voorbeelden van beste praktijken aan te reiken om de nadere uitwerking van maatregelen ter verbetering van de financiële bewustwording van consumenten te versterken.

  30. Wegens de aanzienlijke risico’s die kleven aan het lenen in een vreemde valuta, is het noodzakelijk te voorzien in maatregelen om zeker te stellen dat consumenten bewust zijn van het door hen te nemen risico en dat de consument de mogelijkheid heeft zijn blootstelling aan het wisselkoersrisico tijdens de looptijd van het krediet te beperken. Het risico kan worden beperkt door de consument het recht te geven het krediet in een andere valuta om te zetten of door middel van andere regelingen zoals het stellen van bovengrenzen, of, in de gevallen waarin deze volstaan om het wisselkoersrisico te beperken, het geven van waarschuwingen.

  31. Het toepasselijke rechtskader moet de consument het vertrouwen inboezemen dat kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers zijn belang in aanmerking nemen, rekening houdend met de informatie waarover de kredietgever, de kredietbemiddelaar en de aangestelde vertegenwoordiger op dat moment beschikken en op basis van redelijke veronderstellingen omtrent de risico’s gerelateerd aan de situatie van de consument gedurende de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst. Dat kan inhouden dat kredietgevers het krediet niet mogen verhandelen op een wijze waardoor de consument aanzienlijk minder of waarschijnlijk aanzienlijk minder in staat is het afsluiten van het krediet zorgvuldig af te wegen, of dat de kredietgever de kredietverstrekking niet als voornaamste marketingmethode mag inzetten bij het verhandelen van goederen, diensten of onroerende goederen aan consumenten. Om een dergelijk consumentenvertrouwen te garanderen, is het belangrijk voor een hoge mate van billijkheid, eerlijkheid en professionalisme in de sector te zorgen, als ook voor een passend beheer van belangenconflicten, waaronder die welke voortvloeien uit vergoedingen, en voor te schrijven dat verstrekte adviezen in het belang van de consument moeten zijn.

  32. Het is passend ervoor te zorgen dat het betrokken personeel van kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers over voldoende kennis en bekwaamheid beschikt om een hoge mate van professionalisme te waarborgen. Deze richtlijn moet derhalve het vereiste opleggen dat op het niveau van de onderneming blijk wordt gegeven van de vereiste graad van relevante kennis en bekwaamheid, zulks op basis van de in deze richtlijn opgenomen minimumvoorschriften inzake kennis en bekwaamheid. Het moet de lidstaten vrij staan dergelijke vereisten voor afzonderlijke natuurlijke personen in te voeren of te handhaven. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers toe te staan te differentiëren tussen de niveaus van minimale kennisvereisten naargelang van de betrokkenheid bij de verrichting van bepaalde diensten of processen. In dit kader wordt tevens onder personeel verstaan, uitbestede personeelsleden die voor en binnen de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger werkzaam zijn, alsook hun werknemers. Voor de toepassing van deze richtlijn dient onder personeel dat de in onderhavige richtlijn gereguleerde activiteiten verricht ook personeelsleden in de front- en de backoffice, waaronder de bedrijfsleiding, te worden begrepen die een belangrijke rol spelen in het kredietverleningsproces. Personen die ondersteunende functies verrichten die geen verband houden met het kredietverleningsproces (bijvoorbeeld personele middelen en personeel op het gebied van informatie- en communicatietechnologie) dienen niet als personeelsleden in de zin van deze richtlijn te worden beschouwd.

  33. Indien een kredietgever of kredietbemiddelaar in het kader van het vrij verrichten van diensten op het grondgebied van een andere lidstaat diensten verricht, dient de lidstaat van herkomst verantwoordelijk te zijn voor het vaststellen van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden. Lidstaten van ontvangst die dat noodzakelijk achten, dienen evenwel de mogelijkheid te hebben op bepaalde gespecificeerde gebieden hun eigen bekwaamheidsvereisten vast te stellen, die gelden voor kredietgevers en kredietbemiddelaars die, in het kader van het vrij verrichten van diensten, hun diensten op het grondgebied van de betrokken lidstaat verrichten.

  34. Gelet op het belang om ervoor te zorgen dat de kennis- en bekwaamheidsvereisten worden toegepast en worden nageleefd, dienen de lidstaten van de bevoegde instanties te eisen dat zij toezicht uitoefenen op kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers en dienen zij hen in staat te stellen het bewijsmateriaal te verkrijgen dat zij nodig achten om de naleving betrouwbaar te beoordelen.

  35. De wijze waarop kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers hun personeelsleden belonen, moet een van de fundamenten voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector vormen. Deze richtlijn voorziet in regels voor het belonen van personeelsleden teneinde praktijken als wanverkoop te beperken en te waarborgen dat de wijze van belonen van het personeel geen beletsel vormt voor het nakomen van de verplichting om de belangen van de consument in acht te nemen. Kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers mogen in het bijzonder hun beloningsbeleid niet zo inrichten dat hun personeelsleden erdoor zouden worden gestimuleerd een bepaald aantal of type kredietovereenkomsten af te sluiten, of bepaalde nevendiensten aan de consument aan te bieden zonder daarbij uitdrukkelijk zijn belangen en behoeften in acht te nemen. In dat verband is het mogelijk dat lidstaten het nodig achten om te besluiten dat bepaalde praktijken, bijvoorbeeld het innen van vergoedingen door verbonden kredietbemiddelaars, tegen de belangen van een consument indruisen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te bepalen dat de door personeelsleden ontvangen beloning niet afhankelijk is van de rentevoet of het type van de met de consument afgesloten kredietovereenkomst.

  36. Deze richtlijn voorziet in geharmoniseerde voorschriften betreffende de kennis en bekwaamheid waarover de personeelsleden van kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers moeten beschikken in verband met het opstellen, aanbieden en verstrekken van en het bemiddelen bij een kredietovereenkomst. Deze richtlijn voorziet niet in een specifieke regeling die rechtstreeks verband houdt met de erkenning van beroepskwalificaties die door iemand in een lidstaat zijn verworven om aan de in een andere lidstaat geldende kennis- en bekwaamheidsvereisten te voldoen. Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(9) dient derhalve van toepassing te blijven op de erkenningsvoorwaarden en op de compensatiemaatregelen die een lidstaat van ontvangst kan verlangen van iemand wiens kwalificatie niet binnen zijn rechtsgebied is afgegeven.

  37. Om consumenten tot een bepaald product aan te trekken, maken kredietgevers en kredietbemiddelaars geregeld gebruik van advertenties, waarin vaak bijzondere voorwaarden worden vermeld. Consumenten moeten daarom worden beschermd tegen oneerlijke of misleidende reclamepraktijken en moeten advertenties onderling kunnen vergelijken. Om consumenten in staat te stellen verschillende aanbiedingen onderling te vergelijken, zijn specifieke bepalingen nodig inzake reclame voor kredietovereenkomsten, alsook een lijst van gegevens die in tot consumenten gerichte advertenties en marketingteksten moeten worden vermeld, voor zover dergelijke reclame specifieke rentevoeten of cijfers betreffende de kosten van het krediet vermeldt. De lidstaten moeten de vrijheid behouden om in hun nationale wetgeving voorschriften inzake informatieverstrekking in te voeren of te handhaven ten aanzien van reclame die geen rentevoet of getallen in verband met de kosten van het krediet bevat. Dergelijke voorschriften moeten rekening houden met de specifieke kenmerken van kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. In ieder geval moet er overeenkomstig Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt(10) voor worden gezorgd dat reclame voor kredietovereenkomsten geen misleidende indruk van het product geeft.

  38. In reclame is doorgaans slechts sprake van een of meer specifieke producten, terwijl consumenten hun beslissingen moeten kunnen nemen met volle kennis van het aanbod aan kredietproducten. In dat verband is algemene voorlichting van groot belang om de consument te informeren over het hele assortiment aan producten en diensten dat wordt aangeboden, alsook over de belangrijkste kenmerken daarvan. Consumenten moeten daarom te allen tijde toegang hebben tot algemene voorlichting over de beschikbare kredietproducten. Hoewel dit voorschrift niet geldt voor niet-verbonden kredietbemiddelaars, doet dit geen afbreuk aan hun verplichting consumenten geïndividualiseerde precontractuele informatie te verstrekken.

  39. Om een gelijk speelveld te garanderen en ervoor te zorgen dat de consument zijn beslissing neemt op basis van het aanbod aan kredietproducten en niet op grond van het distributiekanaal waarlangs hij toegang tot deze kredietproducten heeft verkregen, moeten consumenten over het krediet worden voorgelicht ongeacht of zij rechtstreeks met een kredietgever dan wel met een kredietbemiddelaar in contact staan.

  40. Consumenten moeten voorts tijdig voor het sluiten van de kredietovereenkomst gepersonaliseerde informatie ontvangen zodat zij de kenmerken van kredietproducten onderling kunnen vergelijken en overwegen. Krachtens Aanbeveling 2001/193/EG van de Commissie 1 maart 2001 betreffende de voorlichting die kredietgevers die woningkredieten aanbieden in de precontractuele fase aan de consumenten moeten geven(11), heeft de Commissie zich ertoe geëngageerd toezicht te houden op de naleving van de vrijwillige gedragscode betreffende voorlichting in de precontractuele fase inzake woningkredieten, die het ESIS bevat, met geïndividualiseerde, op de consument toegesneden informatie over de verstrekte kredietovereenkomst. Sindsdien is uit door de Commissie vergaarde informatie gebleken dat de inhoud en de opmaak van het ESIS moeten worden herzien om ervoor te zorgen dat dit duidelijk en begrijpelijk is en alle informatie bevat die relevant wordt geacht voor consumenten. In de inhoud en de opmaak van het ESIS moeten de verbeteringen worden aangebracht die tijdens de consumententoetsing in alle lidstaten als noodzakelijk naar voren zijn gekomen. De structuur van het ESIS, met name de volgorde van de gegevens, moet worden herzien, de formulering moet leesbaarder worden gemaakt, rubrieken zoals „nominaal tarief” en „jaarlijks kostenpercentage” moeten worden samengevoegd en er moeten nieuwe rubrieken zoals „variabele kenmerken” aan worden toegevoegd. Aan de consument moet een illustratieve aflossingstabel als onderdeel van het ESIS worden aangeboden indien het een krediet met uitgestelde rentebetaling betreft, waarbij de aflossing van de hoofdsom in een eerste fase wordt uitgesteld, of indien de debetrentevoet wordt vastgesteld voor de duur van de kredietovereenkomst. De lidstaten moeten kunnen bepalen dat een dergelijke illustratieve aflossingstabel in het ESIS niet verplicht is voor andere kredietovereenkomsten.

  41. Consumentenonderzoek heeft het belang onderstreept van eenvoudig en duidelijk taalgebruik in informatie aan consumenten. Om die reden komen de bewoordingen in het ESIS niet noodzakelijk overeen met de juridische formuleringen in deze richtlijn maar betekenen ze wel hetzelfde.

  42. De in het ESIS opgenomen informatievereisten betreffende kredietovereenkomsten laten uncialen en nationale informatievereisten onverlet betreffende andere producten of diensten die eventueel met de kredietovereenkomst worden aangeboden als voorwaarden voor het verkrijgen van de kredietovereenkomst met betrekking tot onroerende goederen of die worden aangeboden opdat die overeenkomst tegen een lagere rentevoet wordt gesloten, zoals een brand- of een levensverzekering. Het moet de lidstaten vrij staan nationaal recht te handhaven of in te voeren daar waar er geen geharmoniseerde bepalingen zijn, bijvoorbeeld informatievereisten aangaande de hoogte van woekerrenten in de precontractuele fase of informatie die mogelijk van nut kan zijn voor financiële scholing of buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Elke vorm van aanvullende informatie moet echter worden verstrekt in een afzonderlijk document dat aan het ESIS kan worden gehecht. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben in het ESIS een ander woordgebruik te hanteren in hun nationale talen, zonder dat zij iets kunnen veranderen aan de inhoud of de volgorde waarin de informatie wordt aangeboden, mocht dit nodig zijn voor een taalgebruik dat voor de consumenten makkelijker te begrijpen is.

  43. Om ervoor te zorgen dat het ESIS de consument alle ter zake doende informatie verschaft om met kennis van zaken te kunnen kiezen, dient de kredietgever bij het invullen van het ESIS de in deze richtlijn vervatte instructies op te volgen. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben de instructies voor het invullen van het ESIS aan de hand van de in deze richtlijn vervatte instructies nader uit te werken of te specificeren. Zo dienen de lidstaten bijvoorbeeld de mogelijkheid te hebben nader te specificeren welke informatie er moet worden verstrekt om het „type debetrentevoet” te beschrijven, dit om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de nationale producten en markt. Dergelijke verdere specificaties mogen echter noch strijdig zijn met de in deze richtlijn vervatte instructies, noch een wijziging inhouden van de tekst van het ESIS-model, dat als zodanig door de kredietgever moet worden overgenomen. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben verder waarschuwingen in verband met kredietovereenkomsten op te nemen die aan hun nationale markt en praktijken zijn aangepast, mochten dergelijke waarschuwingen niet reeds specifiek in het ESIS zijn opgenomen. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben te bepalen dat de kredietgever door de in het ESIS verstrekte informatie gebonden is wanneer hij besluit het krediet te verstrekken.

  44. De consument moet informatie via het ESIS ontvangen zonder onnodige vertraging nadat de consument de vereiste informatie over zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren heeft verstrekt, en tijdig voordat de consument door een kredietovereenkomst of -aanbod gebonden is, zodat hij in staat is de kenmerken van de kredietproducten onderling te vergelijken en af te wegen en zo nodig advies van derden kan inwinnen. In het bijzonder wanneer er een bindend aanbod aan de consument wordt gedaan, dient dat vergezeld te gaan van het ESIS, tenzij dit reeds aan de consument is verstrekt en de kenmerken van het aanbod met de eerder verstrekte informatie stroken. De lidstaten moeten evenwel de mogelijkheid hebben om het ter hand stellen van het ESIS verplicht te stellen zowel voorafgaand aan elk bindend aanbod als samen met een bindend aanbod, indien het ESIS informatie bevat die niet eerder is gegeven. Ofschoon het ESIS op de persoon toegesneden informatie bevat en zijn voorkeur weergeven, dient het ter hand stellen van dergelijke gepersonaliseerde gegevens geen verplichting tot adviesverlening in te houden. De kredietovereenkomst kan slechts worden gesloten indien de consument voldoende tijd heeft gehad om de aanbiedingen onderling te vergelijken, de gevolgen ervan te beoordelen, zo nodig extern advies in te winnen en met kennis van zaken te beslissen of hij het aanbod aanvaardt.

  45. Indien de consument een door een zekerheid gedekte kredietovereenkomst heeft voor de aankoop van vastgoed of grond, en de looptijd van de zekerheid langer is dan die van de kredietovereenkomst, en indien de consument kan besluiten het afgeloste kapitaal opnieuw op te nemen mits hij een nieuwe kredietovereenkomst ondertekent, moet er vóór de ondertekening van de nieuwe kredietovereenkomst een nieuw ESIS aan de consument worden verstrekt dat het nieuwe jaarlijkse kostenpercentage vermeldt en op de specifieke kenmerken van de nieuwe kredietovereenkomst is gebaseerd.

  46. De kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of een aangestelde vertegenwoordiger moet, ten minste in het geval waarin geen herroepingsrecht voorzien is, de consument een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst overhandigen op het moment van het doen van een voor de kredietgever bindend aanbod. In andere gevallen dient aan de consument ten minste een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst te worden overhandigd op het moment dat een bindend aanbod wordt gedaan.

  47. Om voor de grootst mogelijke transparantie te zorgen en te voorkomen dat mogelijke belangenconflicten resulteren in misbruiken wanneer consumenten de diensten van kredietbemiddelaars gebruiken, moet voor deze laatsten de verplichting gelden bepaalde informatie te verstrekken alvorens hun diensten te verrichten. Onder meer moeten zij informatie verstrekken over hun identiteit en banden met kredietgevers, bijvoorbeeld over de vraag of zij producten van een grote groep dan wel van een beperkt aantal kredietgevers in aanmerking nemen. Het bestaan van een commissieloon of andere provisie die door de kredietgever of derden aan de kredietbemiddelaar in verband met de kredietovereenkomst dient te worden betaald, dient aan de consument te worden medegedeeld voordat enige kredietbemiddelingsactiviteit wordt uitgeoefend, en de consument moet in dat stadium worden ingelicht over ofwel het bedrag van deze vergoedingen, indien dit bekend is, ofwel het feit dat het bedrag in een latere precontractuele fase in het ESIS zal worden bekendgemaakt, alsmede over het feit dat hij het recht heeft in dit stadium informatie te krijgen over de omvang van deze vergoedingen. Consumenten moeten ook informatie ontvangen over eventuele vergoedingen die zij aan kredietbemiddelaars in verband met hun diensten moeten betalen. Onverminderd het mededingingsrecht moet het de lidstaten vrij staan voorschriften in te voeren of te handhaven waarbij het betalen van vergoedingen door consumenten aan sommige of alle categorieën kredietbemiddelaars verboden wordt.

  48. De consument kan nog aanvullende bijstand nodig hebben om uit te maken welke kredietovereenkomst in het palet aangeboden producten voor zijn behoeften en financiële situatie het meest geschikt is. Kredietgevers en, in voorkomend geval, kredietbemiddelaars moeten dergelijke hulp verlenen met betrekking tot de door hen aan de consument aangeboden kredietproducten door persoonlijke toelichting te verschaffen over de relevante informatie, alsook in het bijzonder met betrekking tot de voornaamste kenmerken van deze producten, zodat de consument zich rekenschap kan geven van de gevolgen die deze voor zijn economische situatie kunnen hebben. Kredietgevers en, in voorkomend geval, kredietbemiddelaars moeten de wijze waarop dergelijke toelichtingen worden gegeven, aanpassen aan de omstandigheden waarin het krediet wordt aangeboden en de behoefte aan bijstand van de consument, rekening houdend met de kennis van de consument van, en diens ervaring met krediet en de aard van de afzonderlijke kredietproducten. Deze toelichting mag op zichzelf geen persoonlijke aanbeveling zijn.

  49. Om de totstandbrenging en de werking van de interne markt te bevorderen en de consumenten in de hele Unie een hoge mate van bescherming te bieden, dient de vergelijkbaarheid van de informatie met betrekking tot jaarlijkse kostenpercentages in de hele Unie uniform te worden gewaarborgd.

  50. De totale kosten van het krediet voor de consument dienen alle kosten te omvatten die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn. Zij moeten dus de rente, commissielonen, belastingen, vergoedingen voor kredietbemiddelaars, de kosten van de waardebepaling van onroerende goederen ten behoeve van een hypotheek en alle andere vergoedingen, met uitzondering van notarisvergoedingen, omvatten, die nodig zijn om het krediet te verkrijgen, bijvoorbeeld een levensverzekering, of om het te verkrijgen tegen de aangeboden voorwaarden, bijvoorbeeld een brandverzekering. De bepalingen van deze richtlijn betreffende nevenproducten en -diensten (bijvoorbeeld betreffende de kosten voor het openen en het houden van een bankrekening) dienen Richtlijn 2005/29/EG en Richtlijn 93/13/EG van de Raad van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten(12), onverlet te laten. De totale kosten van het krediet voor de consument mogen niet de kosten bevatten die de consument in verband met de aankoop van het vastgoed of de grond betaalt, zoals de kosten die aan de aankoop verbonden zijn en de notariskosten of de kosten voor grondregistratie. De actuele kennis van de kredietgever aangaande de kosten moet op objectieve wijze worden beoordeeld, daarbij de vereisten van professionele zorgvuldigheid inachtnemend. In dat verband moet de kredietgever worden verondersteld kennis te hebben van de kosten van de nevendiensten die hij zelf of namens een derde aan de consument aanbiedt, tenzij de prijs daarvan afhangt van de specifieke kenmerken of de situatie van de consument.

  51. Indien op raming gebaseerde informatie wordt verstrekt, dient de consument daarop geattendeerd te worden, alsmede op het feit dat die informatie wordt geacht representatief te zijn voor het betrokken type overeenkomst of praktijk. De aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage moeten ervoor zorgen dat het jaarlijkse kostenpercentage op consistente wijze wordt berekend en dat vergelijkbaarheid wordt zekergesteld. Aanvullende hypothesen zijn nodig voor bepaalde typen kredietovereenkomsten, zoals kredietovereenkomsten waarbij bijvoorbeeld het bedrag, de looptijd of de kosten van het krediet onzeker zijn of variëren naargelang van het beheer van de overeenkomst. Indien de bepalingen op zichzelf niet volstaan om het jaarlijkse kostenpercentage te berekenen, dient de kredietgever gebruik te maken van de aanvullende, in bijlage I opgenomen hypothesen. Aangezien de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage zal afhangen van de voorwaarden van de afzonderlijke kredietovereenkomst, dient gebruik te worden gemaakt van enkel die hypothesen die noodzakelijk en relevant zijn voor een bepaald krediet.

  52. Om verder te zorgen voor een hoge vergelijkbaarheidsgraad van het jaarlijkse kostenpercentage tussen de aanbiedingen van verschillende kredietgevers, moeten de perioden tussen de voor de berekening gebruikte data niet worden uitgedrukt in dagen indien zij in hele getallen van jaren, maanden of weken kunnen worden uitgedrukt. In dit kader ligt impliciet besloten dat, als bepaalde tijdintervallen in de formule voor het jaarlijkse kostenpercentage worden gebruikt, deze intervallen moeten worden gebruikt voor het vaststellen van de rentebedragen en andere kosten die in de formule worden gehanteerd. Daarom moeten kredietgevers voor het verkrijgen van de bedragen aan te betalen kosten, de in bijlage I beschreven meetmethode van tussenperioden hanteren. Dit geldt evenwel uitsluitend voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage en heeft geen invloed op de bedragen die werkelijk door de kredietgever voor de kredietovereenkomst in rekening worden gebracht. Indien die bedragen van elkaar afwijken, kan het nodig zijn ze aan de consument toe te lichten, teneinde misleiding van de consument te voorkomen. Dat houdt tevens in dat het jaarlijkse kostenpercentage, bij ontstentenis van niet-rentekosten en uitgaande van een identieke berekeningsmethode, gelijk zal zijn aan de daadwerkelijke debetrentevoet van het krediet.

  53. Aangezien het jaarlijkse kostenpercentage in de reclamefase slechts aan de hand van een voorbeeld kan worden gegeven, moet dit voorbeeld representatief zijn. Daarom moet het bijvoorbeeld overeenkomen met de gemiddelde duur en het totale kredietbedrag die voor het soort kredietovereenkomst in kwestie worden verleend. Bij de keuze van het representatieve voorbeeld moet rekening worden gehouden met de prevalentie van bepaalde soorten kredietovereenkomsten in een specifieke markt. Het kan voor elke kredietgever verkieslijk zijn het representatieve voorbeeld te baseren op een kredietbedrag dat representatief is voor zijn eigen productassortiment en zijn verwachte afzetmarkt, aangezien die aanzienlijk per kredietgever kunnen verschillen. Met betrekking tot het in het ESIS bekendgemaakte jaarlijkse kostenpercentage dienen de door de consument kenbaar gemaakte voorkeuren en de door hem verstrekte informatie waar mogelijk in aanmerking te worden genomen en de kredietgever of de kredietbemiddelaar moet in dat geval duidelijk maken of de verstrekte informatie illustratief is, dan wel een weerspiegeling is van de geuite voorkeuren en verstrekte informatie. In elk geval mogen de representatieve voorbeelden niet strijdig zijn met de voorschriften van Richtlijn 2005/29/EG. Het is ook belangrijk dat de consument in het ESIS, in voorkomend geval, duidelijk wordt gemaakt dat het jaarlijkse kostenpercentage gebaseerd is op hypothesen en kan veranderen, zodat de consument hiermee rekening kan houden wanneer hij producten met elkaar vergelijkt. Het is ook belangrijk dat in het jaarlijkse kostenpercentage rekening wordt gehouden met alle opnemingen in het kader van de kredietovereenkomst, ongeacht of deze rechtstreeks aan de consument, dan wel namens de consument aan een derde partij zijn overgemaakt.

  54. Teneinde te zorgen voor samenhang tussen de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage voor de verschillende soorten krediet moeten de voor de berekening van vergelijkbare soorten kredietovereenkomsten gebruikte hypothesen over het algemeen consistent zijn. In dat opzicht moeten de hypothesen in Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage(13), die een wijziging van de hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage inhoudt, in deze richtlijn worden geïntegreerd. Weliswaar zullen niet alle hypothesen noodzakelijk gelden voor de thans beschikbare kredietovereenkomsten, maar in deze sector is er een productinnovatie aan de gang en het is noodzakelijk over de hypothesen te beschikken. Voorts moet voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, het vaststellen van het meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming worden gebaseerd op redelijke verwachtingen omtrent het door consumenten meest gebruikte mechanisme voor kredietopneming voor het producttype dat door die specifieke kredietgever wordt aangeboden. Voor bestaande producten moet de verwachting op de voorafgaande twaalf maanden worden gebaseerd.

  55. Het is van essentieel belang dat de capaciteit en bereidheid van een consument om een krediet terug te betalen wordt beoordeeld en geverifieerd voordat een kredietovereenkomst wordt afgesloten. Bij die kredietwaardigheidsbeoordeling moet rekening worden gehouden met alle noodzakelijke en relevante factoren die gedurende de hele looptijd van het krediet van invloed kunnen zijn op het vermogen van een consument om het krediet tijdens de looptijd af te lossen. Met name moet bij de beoordeling van het vermogen van een consument om volledig aan de rente- en aflossingsverplichtingen voor het krediet te voldoen zowel rekening worden gehouden met toekomstige betalingen of hogere betalingen die verband houden met negatieve afschrijvingen dan wel uitgestelde rente of aflossingen op de hoofdsom, als met andere regelmatige uitgaven, schulden en andere financiële verplichtingen, als met inkomsten, spaartegoeden en andere bezittingen. Daarnaast moet redelijkheidshalve ook worden geanticipeerd op toekomstige gebeurtenissen die zich tijdens de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst kunnen voordoen, zoals inkomensdalingen indien de looptijd van het krediet zich uitstrekt tot na de pensionering, of op eventuele rentestijgingen of ongunstige wisselkoersveranderingen. De waarde van het onroerend goed is weliswaar een belangrijk element bij het vaststellen van het kredietbedrag dat uit hoofde van een door een zekerheid gedekte kredietovereenkomst aan een consument mag worden verleend, maar de kredietwaardigheidsbeoordeling dient zich te richten op het vermogen van de consument om zich te kwijten van zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst. Bijgevolg mag de mogelijkheid dat de waarde van het onroerend goed hoger kan zijn dan het kredietbedrag of in de toekomst zou kunnen toenemen, over het algemeen geen toereikende voorwaarde zijn voor het verlenen van het betrokken krediet. Indien een kredietovereenkomst de bouw of de renovatie van een onroerend goed tot oogmerk heeft, dient de kredietgever evenwel in staat te zijn deze mogelijkheid in overweging te nemen. Lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om bijkomende richtsnoeren te geven met betrekking tot deze of aanvullende criteria en tot de methoden waarmee de kredietwaardigheid van een consument wordt beoordeeld, bijvoorbeeld door grenswaarden vast te stellen voor loan-to-value (lening ten opzichte van de waarde)- of loan-to-income (lening ten opzichte van het inkomen)-verhoudingscijfers en moeten worden aangemoedigd de beginselen van de Raad voor financiële stabiliteit inzake degelijke praktijken bij woninghypotheekverstrekking te implementeren.

  56. Specifieke voorschriften kunnen nodig zijn voor de verschillende elementen die in de kredietwaardigheidsbeoordeling van bepaalde typen kredietovereenkomsten in aanmerking mogen worden genomen. Bijvoorbeeld voor kredietovereenkomsten met betrekking tot een onroerende goederen, die uitdrukkelijk bepalen dat het onroerend goed niet door de consument of door een gezinslid van hem mag worden bewoond als huis, appartement of andere verblijfplaats (huurkoopovereenkomsten), moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om te bepalen dat toekomstige huurinkomsten worden meegewogen bij de beoordeling van het vermogen van de consument om het krediet terug te betalen. Ook in lidstaten waarvan de nationale bepalingen niet zo’n bepaling bevatten, kunnen kredietgevers besluiten een prudente beoordeling van toekomstige huurinkomsten in te voeren. De beoordeling van de kredietwaardigheid mag niet inhouden dat de aansprakelijkheid van de consument voor het niet-nakomen van zijn uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen aan de kredietgever wordt overgedragen.

  57. Het besluit van de kredietgever wat betreft het al dan niet toekennen van een krediet moet in overeenstemming zijn met het resultaat van de kredietwaardigheidsbeoordeling. Zo mag de mogelijkheid voor de kredietgever om het kredietrisico gedeeltelijk over te dragen aan derden er niet toe leiden dat hij de conclusies van de kredietwaardigheidsbeoordeling naast zich neerlegt door een kredietovereenkomst met een consument te sluiten die waarschijnlijk niet in staat zal zijn het krediet af te lossen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om dit beginsel om te zetten door van bevoegde autoriteiten te eisen dat zij in het kader van de toezichtactiviteiten de nodige maatregelen treffen en erop toezien dat de kredietgevers de procedures voor de kredietwaardigheidsbeoordeling in acht nemen. Een positieve kredietwaardigheidsbeoordeling mag echter niet betekenen dat de kredietgever verplicht is een krediet te verstrekken.

  58. De beoordeling van de kredietwaardigheid dient in lijn met de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit te worden gebaseerd op informatie over de financiële en economische situatie van de consument, waaronder het inkomen en de uitgaven. Deze informatie kan uit verscheidene bronnen worden verkregen, waaronder van de consument zelf, en de kredietgever moet deze informatie naar behoren verifiëren alvorens het krediet toe te kennen. Consumenten moeten in dit verband ten behoeve van de kredietwaardigheidsbeoordeling informatie verschaffen omdat het niet-nakomen van die verplichting waarschijnlijk leidt tot weigering van de kredietaanvraag, tenzij de informatie elders kan worden verkregen. Onverminderd het verbintenissenrecht moeten de lidstaten ervoor zorgen dat kredietgevers een kredietovereenkomst niet kunnen beëindigen omdat zij zich na de ondertekening van de kredietovereenkomst realiseren dat de kredietwaardigheidsbeoordeling verkeerd is uitgevoerd vanwege het feit dat de informatie op het tijdstip van de kredietwaardigheidsbeoordeling onvolledig was. Dit moet evenwel de mogelijkheid voor lidstaten onverlet laten om kredietgevers toe te staan de kredietovereenkomst te beëindigen indien kan worden vastgesteld dat de consument op het tijdstip van de kredietwaardigheidsbeoordeling doelbewust onnauwkeurige of valse informatie heeft verstrekt of doelbewust informatie heeft achtergehouden die tot een negatieve kredietwaardigheidsbeoordeling zou hebben geleid, of indien andere, geldige redenen voorhanden zijn die met het Unierecht verenigbaar zijn. Hoewel het niet passend zou zijn sancties op te leggen indien de consument niet in staat is bepaalde informatie of inschattingen te verstrekken of indien hij besluit van de kredietaanvraag af te zien, moeten de lidstaten sancties kunnen opleggen indien consumenten doelbewust onvolledige of onjuiste informatie verstrekken om een positieve kredietwaardigheidsbeoordeling te verkrijgen, in het bijzonder in de gevallen waarin de volledige en correcte informatie tot een negatieve kredietwaardigheidsbeoordeling zou hebben geleid en de consument vervolgens niet in staat is de voorwaarden van de overeenkomst te vervullen.

  59. Het raadplegen van een kredietgegevensbank is een nuttig onderdeel van de kredietwaardigheidsbeoordeling. Sommige lidstaten schrijven voor dat kredietgevers de kredietwaardigheid van consumenten moeten beoordelen door raadpleging van de relevante gegevensbank. Kredietgevers moeten de kredietgegevensbank ook gedurende de hele looptijd van het krediet kunnen raadplegen, uitsluitend om het risico op wanbetaling te kunnen detecteren en inschatten. Deze raadpleging van de kredietgegevensbank moet gepaard gaan met passende waarborgen om ervoor te zorgen dat zij gebruikt wordt om een kredietrisico, in het belang van de consument, in een vroegtijdig stadium te detecteren en op te lossen, en niet om informatie in te winnen ten behoeve van commerciële onderhandelingen. Overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(14) moeten kredietgevers, wanneer zij een kredietgegevensbank raadplegen, consumenten daarvan vooraf op de hoogte brengen en consumenten moeten het recht hebben om toegang te krijgen tot de informatie die over hen in een dergelijke gegevensbank voorkomt, zodat zij, indien nodig, de hen betreffende, daarin verwerkte gegevens kunnen rectificeren, uitwissen of afschermen indien deze onnauwkeurig zijn of onrechtmatig zijn verwerkt.

  60. Om concurrentievervalsing onder kredietgevers te voorkomen, moet ervoor worden gezorgd dat alle kredietgevers, waaronder kredietinstellingen of niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen verstrekken, op niet-discriminerende voorwaarden toegang hebben tot alle openbare en particuliere kredietgegevensbanken betreffende consumenten. Deze voorwaarden mogen bijgevolg niet voorschrijven dat een kredietgever als kredietinstelling moet zijn gevestigd. Toegangsvoorwaarden, zoals kosten voor toegang tot een gegevensbank of vereisten om op basis van wederkerigheid gegevens aan de gegevensbank te verstrekken, dienen van kracht te blijven. De lidstaten moeten vrij zijn te bepalen of binnen hun rechtsgebieden kredietbemiddelaars ook toegang tot dergelijke gegevensbanken kunnen hebben.

  61. Indien een besluit tot afwijzing van de kredietaanvraag is genomen vanwege gegevens die verkregen zijn door raadpleging van een gegevensbank of het niet-voorkomen van gegevens daarin, moet de kredietgever de consument daarvan in kennis stellen en moet hij de naam van de geraadpleegde gegevensbank, evenals eventuele andere door Richtlijn 95/46/EG voorgeschreven elementen meedelen, zodat de consument zijn toegangsrecht kan uitoefenen en, indien nodig, de hem betreffende en daarin verwerkte persoonsgegevens kan rectificeren, uitwissen of afschermen. Indien een besluit tot afwijzing van de kredietaanvraag genomen is op grond van een negatieve kredietwaardigheidsbeoordeling, moet de kredietgever de consument onverwijld van die afwijzing in kennis stellen. Het dient de lidstaten vrij te staan al dan niet te besluiten kredietgevers ertoe te verplichten verdere toelichtingen omtrent de redenen voor de afwijzing te verstrekken. De kredietgever mag echter niet worden verplicht deze informatie te verstrekken indien dit bij ander Unierecht, bijvoorbeeld bepalingen inzake het witwassen van geld of het financieren van terrorisme, verboden is. Voorts mag deze informatie niet worden verstrekt indien dit zou indruisen tegen de doelstellingen van de openbare orde of veiligheid, zoals preventie, onderzoek, opsporing of vervolging ter zake van strafbare feiten.

  62. Deze richtlijn regelt het gebruik van persoonsgegevens in het kader van de kredietwaardigheidsbeoordeling van een consument. Ter bescherming van persoonsgegevens dient Richtlijn 95/46/EG van toepassing te zijn op de gegevensverwerking die in het kader van dergelijke beoordelingen wordt uitgevoerd.

  63. Het verstrekken van advies in de vorm van een geïndividualiseerde aanbeveling is een afzonderlijke activiteit die kan, maar niet hoeft te worden gecombineerd met andere aspecten van kredietverlening of -bemiddeling. Opdat een consument de aard van de hem verleende diensten kan begrijpen, moet hem duidelijk worden gemaakt dat hem adviesdiensten worden of kunnen worden verleend, of dat hem geen adviesdiensten worden verleend, alsmede hoe adviesdiensten zijn gedefinieerd. Gezien het belang dat door de consument wordt gehecht aan het gebruik van de termen „advies” en „adviseurs”, is het passend dat de lidstaten wordt toegestaan het gebruik van deze of soortgelijke termen te verbieden wanneer de consument adviesdiensten worden verleend. Het is passend ervoor te zorgen dat de lidstaten voorzien in beschermingsmaatregelen voor gevallen, waarin het advies wordt aangeduid als onafhankelijk, om zeker te stellen dat het scala van de beschouwde producten en de vergoedingsregelingen in verhouding staan tot hetgeen de consument van dergelijk advies verwacht.

  64. De verstrekkers van adviesdiensten moeten bepaalde normen naleven zodat de consument producten aangeboden krijgt die geschikt zijn voor zijn behoeften en omstandigheden. Adviesdiensten moeten worden verstrekt op basis van een billijke en voldoende brede analyse van de aangeboden producten indien zij worden verstrekt door kredietgevers en verbonden kredietbemiddelaars of, indien zij worden verstrekt door niet-verbonden kredietbemiddelaars, van de op de markt beschikbare producten. De verstrekkers van adviesdiensten moeten zich kunnen specialiseren in bepaalde „nicheproducten’ zoals overbruggingskredieten, als zij in die specifieke niche een reeks producten overwegen en mits hun specialisatie in die nicheproducten duidelijk wordt gemaakt aan de consument. Kredietgevers en kredietbemiddelaars moeten in elk geval aan de consument bekendmaken of zij alleen over hun eigen producten advies geven of over een breed scala van alle op de markt beschikbare producten, om zeker te stellen dat de consument goed geïnformeerd is over de redenen voor een aanbeveling.

  65. Adviesdiensten dienen gebaseerd te zijn op deugdelijk inzicht in de financiële situatie van de consument, zijn voorkeuren en doelstellingen op basis van de noodzakelijke actuele informatie en redelijke hypothesen omtrent risico’s die de omstandigheden van de consument tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst opleveren. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te verduidelijken hoe in het kader van de verlening van adviesdiensten de geschiktheid van een bepaald product moet worden beoordeeld.

  66. Het vermogen van een consument om het krediet vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst af te lossen, kan van groot belang zijn voor het bevorderen van de concurrentie in de interne markt en het vrije verkeer van burgers van de Unie, alsmede voor het helpen voorzien in de flexibiliteit van de kredietovereenkomst die nodig is om conform de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit, de financiële stabiliteit te bevorderen. De beginselen en voorwaarden volgens welke consumenten hun lening kunnen aflossen en de voorwaarden waaronder een dergelijke vervroegde aflossing kan plaatshebben, verschillen echter aanzienlijk naargelang van de lidstaat. Hoewel de diversiteit aan hypothecaire financieringsmechanismen en aan beschikbare producten moet worden erkend, is het van essentieel belang dat op Unieniveau bepaalde normen voor de vervroegde aflossing van krediet gelden, zodat consumenten zich vóór de in de kredietovereenkomst overeengekomen datum van hun verplichtingen kunnen kwijten en in vertrouwen kredietvoorstellen kunnen vergelijken teneinde de producten te vinden die het beste in hun behoeften voorzien. De lidstaten moeten er bijgevolg voor zorgen, hetzij door wetgeving, hetzij met andere middelen, zoals contractuele bepalingen, dat consumenten een recht op vervroegde aflossing hebben. De lidstaten moeten evenwel de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht kunnen bepalen. Zo kan onder meer de uitoefening van het recht in de tijd worden beperkt, kan een verschillende regeling gelden naargelang van het soort debetrentevoet, of kunnen de omstandigheden waarin het recht kan worden uitgeoefend, worden beperkt. Indien de vervroegde aflossing binnen de termijn valt waarvoor een vaste rentevoet geldt, kan de uitoefening van het recht in elk geval afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de consument hierbij een door de lidstaat gespecificeerd rechtmatig belang heeft. Van een dergelijk rechtmatig belang kan bijvoorbeeld sprake zijn in geval van echtscheiding of werkloosheid.

    De lidstaten kunnen ook bepalen dat de kredietgever recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het vervroegd aflossen van het krediet. In het geval dat de lidstaten bepalen dat de kredietgever recht heeft op vergoeding dient het te gaan om een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het vervroegd aflossen van het krediet, zulks in overeenstemming met de nationale voorschriften inzake vergoeding. De vergoeding mag niet hoger zijn dan het door de kredietgever geleden financieel verlies.

  67. Het is belangrijk om te zorgen voor voldoende transparantie zodat er voor de consument duidelijkheid wordt geschapen over de aard van de door hem aangegane verbintenissen, zulks ter bevordering van de financiële stabiliteit, alsook over de flexibiliteit waarover hij tijdens de looptijd van het krediet beschikt. Consumenten moet worden ingelicht over de debetrentevoet tijdens de contractuele verhouding en in de precontractuele fase. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben verbodsbepalingen te handhaven of in te voeren voor het eenzijdig wijzigen van de debetrentevoet door de kredietgever. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te bepalen dat de consument recht heeft op een geactualiseerde aflossingstabel wanneer de debetrentevoet gewijzigd is.

  68. Hoewel kredietbemiddelaars een centrale rol spelen in de distributie van kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen in de Unie, blijven de bepalingen inzake de bedrijfsvoering van en het toezicht op kredietbemiddelaars aanzienlijk verschillen naargelang van de lidstaat, hetgeen belemmeringen opwerpt voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietbemiddelaars in de interne markt. Het feit dat kredietbemiddelaars niet in de gehele Unie werkzaam kunnen zijn, belemmert de goede werking van de interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Al moet de diversiteit aan soorten actoren die bij kredietbemiddeling zijn betrokken, worden erkend, is het van essentieel belang dat op Unieniveau bepaalde standaarden gelden die voor een hoge mate van professionalisme en dienstverlening zorgen.

  69. Alvorens hun activiteiten te kunnen uitvoeren moeten kredietbemiddelaars aan een toelatingsprocedure worden onderworpen door de bevoegde autoriteit van hun lidstaat van herkomst, en moeten zij onder voortdurend toezicht staan teneinde te waarborgen dat zij voldoen aan strikte beroepsvereisten, ten minste inzake bekwaamheid, betrouwbaarheid en dekking tegen beroepsaansprakelijkheid. Deze vereisten moeten ten minste op het niveau van de instelling gelden. De lidstaten mogen echter verduidelijken of deze vereisten inzake toelating voor individuele werknemers van de kredietbemiddelaar gelden. De lidstaat van herkomst kan voorzien in bijkomende voorschriften, bijvoorbeeld dat de aandeelhouders van de kredietbemiddelaar als betrouwbaar bekend staan of dat een verbonden kredietbemiddelaar slechts verbonden kan zijn met één schuldeiser, indien deze voorschriften evenredig zijn en verenigbaar zijn met ander Unierecht. De relevante informatie over toegelaten kredietbemiddelaars dient tevens in een openbaar register te worden opgenomen. Verbonden kredietbemiddelaars die uitsluitend voor één kredietgever werkzaam zijn onder diens volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid dienen de mogelijkheid te hebben om door de bevoegde autoriteit te worden toegelaten, onder auspiciën van de kredietgever namens welke zij optreden. De lidstaten moeten het recht hebben beperkingen ten aanzien van de rechtsvorm van bepaalde kredietbemiddelaars te handhaven of op te leggen in samenhang met de vraag of zij uitsluitend als rechtspersoon of als natuurlijk persoon mogen handelen. Het moet de lidstaten tevens vrij staan te besluiten of alle kredietbemiddelaars in één register worden ingeschreven, dan wel of er meerdere registers zijn vereist, al naargelang of de kredietbemiddelaar verbonden is of als onafhankelijke kredietbemiddelaar optreedt. Voorts moet het de lidstaten vrij staan beperkingen te handhaven of op te leggen op de mogelijkheid van de aan een of meer kredietgevers verbonden kredietbemiddelaars om vergoedingen bij consumenten in rekening te brengen.

  70. In sommige lidstaten kunnen kredietbemiddelaars besluiten om van de diensten van aangestelde vertegenwoordigers gebruik te maken voor het verrichten van activiteiten namens hen. De lidstaten moeten over de mogelijkheid beschikken de in deze richtlijn vervatte specifieke regeling voor aangestelde vertegenwoordigers toe te passen. Het moet de lidstaten evenwel vrij staan die regeling niet in te voeren of andere instanties een rol te laten vervullen die vergelijkbaar is met die van aangestelde vertegenwoordigers, mits voor die instanties dezelfde regeling geldt als voor kredietbemiddelaars. De in deze richtlijn vervatte voorschriften betreffende aangestelde vertegenwoordigers verplichten de lidstaten er niet toe aangestelde vertegenwoordigers toe te staan in hun rechtsgebied te opereren, tenzij deze op grond van deze richtlijn als kredietbemiddelaars worden beschouwd.

  71. Om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten effectief toezicht op kredietbemiddelaars kunnen uitoefenen, moet een kredietbemiddelaar die een rechtspersoon is, worden toegelaten in de lidstaat waar hij zijn statutaire zetel heeft. Een kredietbemiddelaar die geen rechtspersoon is, moet worden toegelaten in de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd. De lidstaten moeten tevens voorschrijven dat het hoofdkantoor van een kredietbemiddelaar zich altijd in zijn lidstaat van herkomst bevindt en dat hij daar feitelijk ook werkzaam is.

  72. Op grond van deze toelatingsvereisten moeten kredietbemiddelaars overeenkomstig de beginselen van vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting in andere lidstaten werkzaam kunnen zijn, op voorwaarde dat tussen de bevoegde autoriteiten een passende kennisgevingsprocedure is gevolgd. Zelfs indien de lidstaten besluiten aan alle individuele personeelsleden van een kredietbemiddelaar toelating te verlenen, moet het voornemen diensten te verrichten ter kennis worden gebracht op basis van de kredietbemiddelaar en niet van de individuele werknemer. Deze richtlijn biedt weliswaar een kader op grond waarvan alle toegelaten kredietbemiddelaars, met inbegrip van kredietbemiddelaars die aan slechts één kredietgever zijn verbonden, in de hele Unie kunnen opereren, maar zij biedt geen kader voor aangestelde vertegenwoordigers. Indien aangestelde vertegenwoordigers derhalve in een andere lidstaat werkzaam wensen te zijn, dienen zij aan de in deze richtlijn vervatte voorschriften betreffende de toelating van kredietbemiddelaars te voldoen.

  73. In sommige lidstaten kunnen kredietbemiddelaars hun werkzaamheden verrichten met betrekking tot kredietovereenkomsten die worden aangeboden door zowel niet-kredietinstellingen als kredietinstellingen. Het moet toegelaten kredietbemiddelaars in beginsel worden toegestaan op het gehele grondgebied van de Unie te opereren. Echter, de toelating door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst geeft kredietbemiddelaars geen recht om hun diensten te verrichten met betrekking tot kredietovereenkomsten die door een niet-kredietinstelling aan een consument worden aangeboden in een lidstaat waar dergelijke niet-kredietinstellingen niet zijn toegelaten daar werkzaam te zijn.

  74. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om te bepalen dat personen die in de loop van hun beroepswerkzaamheid slechts incidenteel kredietbemiddelingsactiviteiten verrichten, zoals advocaten en notarissen, niet aan de toelatingsprocedure van deze richtlijn worden onderworpen, mits een dergelijke beroepswerkzaamheid gereglementeerd is en de toepasselijke voorschriften de incidentele uitoefening van kredietbemiddelingsactiviteiten niet verbieden. Een dergelijke vrijstelling van de toelatingsprocedure van deze richtlijn dient evenwel in te houden dat de betrokkenen geen gebruik kunnen maken van de in deze richtlijn vervatte paspoortregeling. Personen die slechts incidenteel in de loop van hun beroepswerkzaamheid een consument bij een kredietgever of een kredietbemiddelaar introduceren of naar een kredietgever of een kredietbemiddelaar doorverwijzen, bijvoorbeeld door de consument op het bestaan van een bepaalde kredietgever of kredietbemiddelaar of producttype bij die kredietgever of kredietbemiddelaar te wijzen, en verder geen reclameactiviteiten uitvoeren en zich evenmin bezighouden met de presentatie, het aanbieden, de voorbereidingen of het sluiten van de kredietovereenkomst, mogen voor de toepassing van deze richtlijn niet als kredietbemiddelaars worden beschouwd. Evenmin dienen kredietnemers die louter een kredietovereenkomst door subrogatie aan een consument overdragen, zonder enige andere kredietbemiddelingsactiviteit te verrichten, voor de toepassing van deze richtlijn als kredietbemiddelaars te worden beschouwd.

  75. Om een gelijk speelveld voor kredietgevers te garanderen en financiële stabiliteit te bevorderen, moeten de lidstaten, in afwachting van verdere harmonisatie, zorgen voor passende maatregelen inzake de toelating van en het toezicht op niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerende goederen verstrekken. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel mogen in deze richtlijn geen nadere voorwaarden worden vastgesteld voor de toelating van en het toezicht op kredietgevers die dergelijke kredietovereenkomsten verstrekken en die geen kredietinstellingen zijn in de zin van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen(15). Het aantal van dat soort instellingen dat momenteel in de Unie werkzaam is, is beperkt, hetgeen ook geldt voor hun marktaandeel en het aantal lidstaten waarin zij actief zijn, met name sinds de financiële crisis. Om dezelfde reden moet deze richtlijn niet voorzien in de invoering van een „paspoort” voor dergelijke instellingen.

  76. De lidstaten dienen voorschriften vast te stellen inzake sancties op schendingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij dienen er zorg voor te dragen dat deze ten uitvoer worden gelegd. Hoewel de keuze van de sancties bij de lidstaten blijft berusten, moeten de vastgestelde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

  77. Consumenten moeten toegang hebben tot buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures voor de beslechting van geschillen die voortvloeien uit de bij deze richtlijn vastgestelde rechten en verplichtingen, tussen kredietgevers en consumenten, alsook tussen kredietbemiddelaars en consumenten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de deelname aan dergelijke alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures niet facultatief is voor kredietgevers en kredietbemiddelaars. Om te zorgen voor een soepel verloop van alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures bij grensoverschrijdende activiteiten, moeten de lidstaten de instanties die verantwoordelijk zijn voor het oplossen van buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures verplichten en aanmoedigen onderling samen te werken. In dat verband moeten de voor buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures verantwoordelijke instanties van de lidstaten worden aangemoedigd deel te nemen aan FIN-NET, een netwerk van nationale regelingen voor de buitengerechtelijke beslechting van financiële geschillen, waarbij het gaat om geschillen tussen consumenten en verrichters van financiële diensten.

  78. Om een consistente harmonisatie te kunnen garanderen en in te spelen op de ontwikkelingen in de markten voor kredietovereenkomsten, de ontwikkeling van kredietproducten of van de economische omstandigheden, alsmede om bepaalde voorschriften in deze richtlijn nader te bepalen, dient de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen te worden overgedragen aan de Commissie ter zake van met betrekking tot het wijzigen van de standaardformuleringen of instructies omtrent het invullen van het ESIS en het wijzigen van opmerkingen of het actualiseren van de hypothesen die voor het berekenen van het jaarlijkse kostenpercentage worden gebruikt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en aan de Raad worden toegezonden.

  79. Om ervoor te zorgen dat kredietbemiddelaars hun diensten gemakkelijker grensoverschrijdend kunnen verrichten, moeten de voor de toelating van kredietbemiddelaars verantwoordelijke bevoegde autoriteiten die autoriteiten zijn welke onder de auspiciën van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit — EBA) optreden, zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit)(16) of andere nationale autoriteiten, op voorwaarde dat zij samenwerken met de autoriteiten welke voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze richtlijn onder de auspiciën van de EBA optreden.

  80. De lidstaten dienen bevoegde autoriteiten aan te wijzen die gemachtigd zijn te zorgen voor de handhaving van deze richtlijn en ervoor te zorgen dat zij over de nodige onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden, alsmede toereikende middelen beschikken voor de uitoefening van hun taken. De bevoegde autoriteiten kunnen voor bepaalde aspecten van deze richtlijn handelen door een verzoek in te dienen bij rechtbanken die bevoegd zijn tot het verlenen van een rechterlijke beslissing, en mede door, waar passend, een rechtsmiddel in te stellen. Zodoende zouden de lidstaten, met name indien bepalingen van deze richtlijn in het burgerlijk recht worden omgezet, de handhaving van die bepalingen aan de hierboven bedoelde instanties en aan de rechtbanken kunnen overlaten. De lidstaten moeten verschillende bevoegde autoriteiten kunnen aanwijzen om de brede verplichtingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, te doen nakomen. Voor sommige bepalingen kunnen de lidstaten bijvoorbeeld bevoegde autoriteiten aanwijzen voor het doen naleven van de consumentenbescherming, terwijl zij voor andere bepalingen kunnen besluiten prudentiële toezichthouders aan te wijzen. De keuze om verschillende bevoegde autoriteiten aan te wijzen mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen inzake doorlopend toezicht en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, zoals bij deze richtlijn bepaald.

  81. Er zal een evaluatie moeten worden gemaakt van de efficiënte werking van deze richtlijn, alsook van de vooruitgang inzake de totstandbrenging van een interne markt met een hoge mate van consumentenbescherming voor kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Deze evaluatie moet onder meer een beoordeling omvatten van de naleving en het effect van deze richtlijn, een beoordeling van de vraag of het toepassingsgebied van de richtlijn nog steeds toereikend is, een analyse van de door niet-kredietinstellingen verstrekte kredietovereenkomsten, een beoordeling van de behoefte aan verdere maatregelen, waaronder een paspoort voor niet-kredietinstellingen; ook moet worden nagegaan of bijkomende rechten en verplichtingen met betrekking tot de postcontractuele fase van kredietovereenkomsten moeten worden ingevoerd.

  82. Indien alleen de lidstaten maatregelen zouden nemen, zou dit waarschijnlijk resulteren in onderling verschillende voorschriften, hetgeen een ondermijnend effect zou kunnen hebben op of nieuwe hinderpalen zou kunnen opwerpen voor de werking van de interne markt. Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, met name een efficiënte en concurrerende interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen met een hoge mate van consumentenbescherming, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de doeltreffendheid van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

  83. De lidstaten kunnen ertoe besluiten bepaalde aspecten van deze richtlijn in nationaal recht om te zetten door middel van prudentiële wetsbepalingen, bijvoorbeeld de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument, en andere aspecten door middel van het burgerlijk recht of het strafrecht, zoals de verplichtingen in verband met verantwoordelijke kredietnemers.

  84. Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken(17) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

  85. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 25 juli 2011 advies uitgebracht(18) op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(19),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1 ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN BEVOEGDE AUTORITEITEN

Deze richtlijn stelt een gemeenschappelijk kader vast voor bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake overeenkomsten die betrekking hebben op door een hypotheek of op andere wijze gedekt krediet bestemd voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen, met inbegrip van een verplichting om een beoordeling van de kredietwaardigheid uit te voeren alvorens een krediet toe te kennen, als basis voor de ontwikkeling van doeltreffende overnemingsnormen met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen in de lidstaten, en voor bepaalde prudentiële- en toezichtvoorschriften, waaronder voor het oprichten van en toezicht op kredietbemiddelaars, aangestelde vertegenwoordigers en niet-kredietinstellingen.

1.

Deze richtlijn belet de lidstaten niet strengere voorschriften ter bescherming van de consumenten te handhaven of in te voeren, mits die voorschriften stroken met hun verplichtingen op grond van het Unierecht.

2.

Onverminderd lid 1 zullen de lidstaten in hun nationale wetgeving geen bepalingen handhaven of invoeren die afwijken van die welke zijn opgenomen in artikel 14, lid 2, en bijlage II, deel A, met betrekking tot precontractuele standaardinformatie middels een gestandaardiseerd Europees informatieblad en artikel 17, leden 1 tot en met 5, 7 en 8, en bijlage I met betrekking tot een gemeenschappelijke, consistente Uniestandaard voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage.

1.

Deze richtlijn is van toepassing op:

  1. kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende goederen, of gewaarborgd worden door een recht op voor bewoning bestemde onroerende goederen; en

  2. kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. equity release-kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever:

    1. een eenmalig bedrag, periodieke bedragen of op andere wijze een krediet uitbetaalt in ruil voor een bedrag ontleend aan de toekomstige verkoop van een voor bewoning bestemd onroerend goed of een recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed; en

    2. pas aflossing van het krediet verlangt wanneer een of meer bepaalde gebeurtenissen aangaande het leven van de consument zich voordoen, als omschreven door de lidstaten, tenzij de consument zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, waardoor de kredietgever het recht heeft de kredietovereenkomst te beëindigen;

  2. kredietovereenkomsten waarbij een werkgever het krediet als nevenactiviteit rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers verstrekt, en dit niet in het algemeen aan het publiek aanbiedt;

  3. kredietovereenkomsten waarbij geen rente en andere kosten hoeven te worden vergoed, afgezien van kosten die rechtstreeks verband houden met het stellen van een zekerheid voor het krediet;

  4. kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening worden verleend en die binnen een maand moeten worden afgelost;

  5. kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie;

  6. kredietovereenkomsten die betrekking hebben op kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld en niet onder het toepassingsgebied van lid 1, onder a), vallen.

3.

De lidstaten kunnen besluiten om het volgende niet toe te passen:

  1. de artikelen 11 en 14 en bijlage II op kredietovereenkomsten voor consumenten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende goederen, of gewaarborgd worden door een recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed dat niet tot oogmerk heeft het recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed te verwerven of te behouden, op voorwaarde dat de lidstaten op dergelijke kredietovereenkomsten de artikelen 4 en 5 en de bijlagen II en III van Richtlijn 2008/48/EG toepassen;

  2. deze richtlijn op kredietovereenkomsten met betrekking tot een onroerend goed, indien in de kredietovereenkomst is bepaald dat het onroerend goed niet op enig moment door de consument of een lid van diens familie als huis, appartement of andere verblijfplaats kan worden betrokken, en op grond van een huurovereenkomst als huis, appartement of andere verblijfplaats moet worden betrokken;

  3. deze richtlijn op kredietovereenkomsten betreffende kredieten die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke debetrentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke rentetarieven;

  4. deze richtlijn op overbruggingskredieten;

  5. deze richtlijn op kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever een organisatie is die valt onder de toepassing van artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2008/48/EG.

4.

De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 3, onder b), bedoelde mogelijkheid, zorgen ervoor dat op nationaal niveau een passend kader voor dit soort kredieten wordt toegepast.

5.

De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 3, onder c) of onder e), bedoelde mogelijkheid zorgen ervoor dat passende alternatieve regelingen worden toegepast om zeker te stellen dat consumenten in de precontractuele fase tijdig informatie ontvangen met betrekking tot de hoofdkenmerken, risico’s en kosten van dergelijke kredietovereenkomsten en dat het verschaffen van inlichtingen over dergelijke kredietovereenkomsten billijk, duidelijk en niet misleidend is.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1.„consument”:
    een consument in de zin van artikel 3, onder a), van Richtlijn 2008/48/EG;
    2.„kredietgever”:
    een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten binnen de werkingssfeer van artikel 3 krediet verleent of toezegt;
    3.„kredietovereenkomst”:
    een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument een binnen het toepassingsgebied van artikel 3 vallend krediet verleent of toezegt in de vorm van een uitgestelde betaling, van een lening of van een andere soortgelijke financieringsregeling;
    4.„nevendienst”:
    een dienst die samen met de kredietovereenkomst aan de consument wordt aangeboden;
    5.„kredietbemiddelaar”:

    een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet als kredietgever of notaris optreedt en niet enkel een consument rechtstreeks of onrechtstreeks met een kredietgever of een kredietbemiddelaar in contact brengt, en die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten voor een vergoeding in de vorm van geld of van een andere overeengekomen financiële prestatie:

    1. aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt;

    2. consumenten bijstaat bij de voorbereiding of ander precontractueel beheer van andere dan de onder a) bedoelde kredietovereenkomsten; of

    3. namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit;

    6.„groep”:
    groep kredietgevers die geconsolideerd moeten worden voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening als omschreven in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen(20);
    7.„verbonden kredietbemiddelaar”:

    een kredietbemiddelaar die optreedt namens en onder de volle en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van:

    1. slechts één kredietgever;

    2. slechts één groep; of

    3. een aantal kredietgevers of groepen die niet de meerderheid van de markt vertegenwoordigen;

    8.„aangestelde vertegenwoordiger”:
    een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de in punt 5 bedoelde activiteiten verricht en die namens en onder de volle en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één kredietbemiddelaar optreedt;
    9.„kredietinstelling”:
    een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    10.„niet-kredietinstelling”:
    een kredietgever die geen kredietinstelling is;
    11.„personeelsleden”:
    1. elke natuurlijke persoon die voor de kredietgever of kredietbemiddelaar werkzaam is, en rechtstreeks onder deze richtlijn vallende activiteiten uitoefent of bij de uitoefening van onder deze richtlijn vallende activiteiten contacten met consumenten heeft;

    2. elke natuurlijke persoon die voor een aangewezen vertegenwoordiger werkzaam is en bij de uitoefening van onder deze richtlijn vallende activiteiten contacten met consumenten heeft;

    3. elke natuurlijke persoon die rechtstreeks leiding geeft aan of toezicht houdt op de onder a) en b) bedoelde natuurlijke personen;

    12.„totaal kredietbedrag”:
    het totale bedrag aan krediet als omschreven in artikel 3, punt l), van Richtlijn 2008/48/EG;
    13.„totale kosten van het aan de consument verleende krediet”:
    de totale kosten van het aan de consument verleende krediet als omschreven in artikel 3, onder g), van Richtlijn 2008/48/EG, met inbegrip van de kosten voor de waardebepaling van het onroerend goed, waar die waardebepaling nodig is om het krediet te verkrijgen, maar met uitzondering van de registratiekosten voor de eigendomsoverdracht van het onroerend goed. Het omvat niet door de consument te betalen kosten voor de niet-nakoming van de in de kredietovereenkomst vastgestelde verplichtingen;
    14.„Het totale door de consument te betalen bedrag”:
    het totale door de consument te betalen bedrag als omschreven in artikel 3, onder h), van Richtlijn 2008/48/EG;
    15.„jaarlijks kostenpercentage”:
    de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te vermeerderen met de kosten bedoeld in artikel 17, lid 2, zijnde gelijk aan de contante waarde op jaarbasis van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (kredietopnemingen, aflossingen en kosten);
    16.„debetrentevoet”:
    de debetrentevoet als omschreven in artikel 3,onder j), van Richtlijn 2008/48/EG;
    17.„kredietwaardigheidsbeoordeling”:
    de evaluatie van de vooruitzichten dat de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen tot schuldaflossing worden nagekomen;
    18.„duurzame drager”:
    een duurzame drager zoals omschreven in artikel 3, onder m), van Richtlijn 2008/48/EG;
    19.„lidstaat van herkomst”:
    1. indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een natuurlijk persoon is, de lidstaat waar hij zijn hoofdkantoor heeft;

    2. indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een rechtspersoon is, de lidstaat waar zijn statutaire zetel is gevestigd of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd;

    20.„lidstaat van ontvangst”:
    de lidstaat, die niet de lidstaat van herkomst is, waar de kredietgever of kredietbemiddelaar een bijkantoor heeft of diensten verricht;
    21.„adviesdiensten”:
    het geven van persoonlijke aanbevelingen aan een consument met betrekking tot een of meer transacties in samenhang met kredietovereenkomsten, hetgeen een afzonderlijke activiteit vormt ten opzichte van de verlening van een krediet en ten opzichte van de in punt 5 omschreven kredietbemiddelingsactiviteiten;
    22.„bevoegde autoriteit”:
    een autoriteit die overeenkomstig artikel 5 door een lidstaat als bevoegd is aangesteld;
    23.„overbruggingskrediet”:
    een kredietovereenkomst die hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij binnen twaalf maanden moet worden afgelost, en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed;
    24.„voorwaardelijke verplichting of garantie” — (contingent liability or guarantee):
    een kredietovereenkomst die als garantie voor een andere afzonderlijke maar aanvullende transactie fungeert en uit hoofde waarvan het door een onroerend goed gewaarborgde kapitaal slechts wordt opgenomen wanneer zich een of meer in de overeenkomst vermelde gebeurtenissen voordoen;
    25.„gedeelde vermogenskredietovereenkomst” — (shared equity-kredietovereenkomst):
    een kredietovereenkomst waarbij het af te lossen kapitaal is gebaseerd op een contractueel vastgesteld percentage van de waarde van het onroerend goed op het tijdstip van de kapitaalaflossing of -aflossingen;
    26.„koppelverkoop”:
    het aanbieden of verkopen van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument;
    27.„gebundelde verkoop”:
    het aanbieden of verkopen van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst ook afzonderlijk aan de consument beschikbaar wordt gesteld, maar waarbij niet noodzakelijkerwijs dezelfde voorwaarden gelden als wanneer deze in combinatie met de nevendiensten wordt aangeboden;
    28.„lening in vreemde valuta”:

    een kredietovereenkomst waarbij het krediet:

    1. uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die waarin de consument het inkomen ontvangt of de activa aanhoudt waaruit de lening moet worden afgelost; of

    2. uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die van de lidstaat waar de consument verblijft.

1.

De lidstaten wijzen de bevoegde nationale autoriteiten aan die gemachtigd zijn te zorgen voor de toepassing en handhaving van deze richtlijn en zien erop toe dat zij over de nodige onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden en toereikende middelen beschikken voor de doelmatige en effectieve uitoefening van hun taken.

De in de eerste alinea bedoelde autoriteiten zijn ofwel overheidsinstanties ofwel bij nationaal recht of door overheidsinstanties erkende instanties die bij nationale wetgeving uitdrukkelijk daartoe zijn gemachtigd. Zij zijn geen kredietgevers, kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten, alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants en deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. De vertrouwelijke gegevens waarvan deze personen beroepshalve kennis krijgen, mogen aan geen enkele persoon of autoriteit bekend worden gemaakt, behalve in een samengevatte of samengevoegde vorm, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht of onder de bepalingen van deze richtlijn vallen. Dit belet de bevoegde autoriteiten evenwel niet vertrouwelijke gegevens uit te wisselen of door te geven, in overeenstemming met het nationaal recht en het Unierecht.

3.

De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteiten die voor de toepassing en de handhaving van de artikelen 9, 29, 32, 33, 34 en 35 van deze richtlijn als bevoegd zijn aangewezen, behoren tot een of beide van de volgende categorieën:

  1. bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010;

  2. andere autoriteiten dan de onder a) bedoelde bevoegde autoriteiten, op voorwaarde dat die autoriteiten krachtens nationale wetgeving of bestuursrechtelijke bepalingen met de onder a) bedoelde bevoegde autoriteiten moeten samenwerken wanneer dat noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taken in het kader van deze richtlijn, waaronder ten behoeve van de op grond van deze richtlijn vereiste samenwerking met de Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Bankautoriteit) (EBA).

4.

De lidstaten stellen de Commissie en de EBA in kennis van de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en wijzigingen daarin, met vermelding van een eventuele taakverdeling tussen de verschillende bevoegde autoriteiten. De eerste kennisgeving wordt zo snel mogelijk gedaan en ten laatste op 21 maart 2016.

5.

De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheden uit in overeenstemming met hun nationale wetgeving:

  1. rechtstreeks op eigen gezag of onder toezicht van de gerechtelijke autoriteiten; of

  2. door een verzoek in te dienen bij de rechtbanken die voor het geven van de vereiste beslissingen bevoegd zijn, en, waar passend, door beroep in te stellen ingeval het verzoek om de vereiste beslissing te geven, wordt afgewezen, met uitzondering van de artikelen 9, 29, 32, 33, 34 en 35.

6.

Indien meer dan één autoriteit op hun grondgebied bevoegd is, zien lidstaten erop toe dat hun respectieve taken duidelijk worden omschreven en dat deze autoriteiten nauw met elkaar samenwerken zodat zij zich op doeltreffende wijze van hun respectieve taken kunnen kwijten.

7.

De Commissie maakt ten minste eenmaal per jaar de lijst van de bevoegde autoriteiten bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en werkt deze lijst op haar website voortdurend bij.

Artikel 1 Onderwerp

Deze richtlijn stelt een gemeenschappelijk kader vast voor bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake overeenkomsten die betrekking hebben op door een hypotheek of op andere wijze gedekt krediet bestemd voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen, met inbegrip van een verplichting om een beoordeling van de kredietwaardigheid uit te voeren alvorens een krediet toe te kennen, als basis voor de ontwikkeling van doeltreffende overnemingsnormen met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen in de lidstaten, en voor bepaalde prudentiële- en toezichtvoorschriften, waaronder voor het oprichten van en toezicht op kredietbemiddelaars, aangestelde vertegenwoordigers en niet-kredietinstellingen.

Artikel 2 Mate van harmonisatie

1.

Deze richtlijn belet de lidstaten niet strengere voorschriften ter bescherming van de consumenten te handhaven of in te voeren, mits die voorschriften stroken met hun verplichtingen op grond van het Unierecht.

2.

Onverminderd lid 1 zullen de lidstaten in hun nationale wetgeving geen bepalingen handhaven of invoeren die afwijken van die welke zijn opgenomen in artikel 14, lid 2, en bijlage II, deel A, met betrekking tot precontractuele standaardinformatie middels een gestandaardiseerd Europees informatieblad en artikel 17, leden 1 tot en met 5, 7 en 8, en bijlage I met betrekking tot een gemeenschappelijke, consistente Uniestandaard voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage.

Artikel 3 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is van toepassing op:

  1. kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende goederen, of gewaarborgd worden door een recht op voor bewoning bestemde onroerende goederen; en

  2. kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. equity release-kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever:

    1. een eenmalig bedrag, periodieke bedragen of op andere wijze een krediet uitbetaalt in ruil voor een bedrag ontleend aan de toekomstige verkoop van een voor bewoning bestemd onroerend goed of een recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed; en

    2. pas aflossing van het krediet verlangt wanneer een of meer bepaalde gebeurtenissen aangaande het leven van de consument zich voordoen, als omschreven door de lidstaten, tenzij de consument zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, waardoor de kredietgever het recht heeft de kredietovereenkomst te beëindigen;

  2. kredietovereenkomsten waarbij een werkgever het krediet als nevenactiviteit rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers verstrekt, en dit niet in het algemeen aan het publiek aanbiedt;

  3. kredietovereenkomsten waarbij geen rente en andere kosten hoeven te worden vergoed, afgezien van kosten die rechtstreeks verband houden met het stellen van een zekerheid voor het krediet;

  4. kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening worden verleend en die binnen een maand moeten worden afgelost;

  5. kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie;

  6. kredietovereenkomsten die betrekking hebben op kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld en niet onder het toepassingsgebied van lid 1, onder a), vallen.

3.

De lidstaten kunnen besluiten om het volgende niet toe te passen:

  1. de artikelen 11 en 14 en bijlage II op kredietovereenkomsten voor consumenten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende goederen, of gewaarborgd worden door een recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed dat niet tot oogmerk heeft het recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed te verwerven of te behouden, op voorwaarde dat de lidstaten op dergelijke kredietovereenkomsten de artikelen 4 en 5 en de bijlagen II en III van Richtlijn 2008/48/EG toepassen;

  2. deze richtlijn op kredietovereenkomsten met betrekking tot een onroerend goed, indien in de kredietovereenkomst is bepaald dat het onroerend goed niet op enig moment door de consument of een lid van diens familie als huis, appartement of andere verblijfplaats kan worden betrokken, en op grond van een huurovereenkomst als huis, appartement of andere verblijfplaats moet worden betrokken;

  3. deze richtlijn op kredietovereenkomsten betreffende kredieten die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke debetrentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke rentetarieven;

  4. deze richtlijn op overbruggingskredieten;

  5. deze richtlijn op kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever een organisatie is die valt onder de toepassing van artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2008/48/EG.

4.

De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 3, onder b), bedoelde mogelijkheid, zorgen ervoor dat op nationaal niveau een passend kader voor dit soort kredieten wordt toegepast.

5.

De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 3, onder c) of onder e), bedoelde mogelijkheid zorgen ervoor dat passende alternatieve regelingen worden toegepast om zeker te stellen dat consumenten in de precontractuele fase tijdig informatie ontvangen met betrekking tot de hoofdkenmerken, risico’s en kosten van dergelijke kredietovereenkomsten en dat het verschaffen van inlichtingen over dergelijke kredietovereenkomsten billijk, duidelijk en niet misleidend is.

Artikel 4 Definities

Artikel 5 Bevoegde autoriteiten

HOOFDSTUK 2 FINANCIËLE SCHOLING

Artikel 6 Financiële scholing van consumenten

HOOFDSTUK 3 VOOR KREDIETGEVERS, KREDIETBEMIDDELAARS EN AANGESTELDE VERTEGENWOORDIGERS GELDENDE VOORWAARDEN

Artikel 7 Gedragsregels bij het verstrekken van krediet aan consumenten

Artikel 8 Verplichting om aan consumenten kosteloos informatie te verstrekken

Artikel 9 Kennis- en bekwaamheidsvereisten voor personeelsleden

HOOFDSTUK 4 INFORMATIE EN PRAKTIJKEN VOORAFGAAND AAN HET SLUITEN VAN DE KREDIETOVEREENKOMST

Artikel 10 Algemene bepalingen inzake reclame en marketing

Artikel 11 In reclame op te nemen standaardinformatie

Artikel 12 Koppelverkoop en gebundelde verkoop

Artikel 13 Algemene informatie

Artikel 14 Precontractuele informatie

Artikel 15 Informatievoorschriften voor kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers

Artikel 16 Adequate toelichtingen

HOOFDSTUK 5 JAARLIJKS KOSTENPERCENTAGE

Artikel 17 Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage

HOOFDSTUK 6 KREDIETWAARDIGHEIDSBEOORDELING

Artikel 18 Verplichting de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen

Artikel 19 Waardebepaling van onroerende goederen

Artikel 20 Openbaarmaking en verificatie van consumenteninformatie

HOOFDSTUK 7 TOEGANG TOT GEGEVENSBANKEN

Artikel 21 Toegang tot gegevensbanken

HOOFDSTUK 8 ADVIESVERLENING

Artikel 22 Normen voor adviesverlening

HOOFDSTUK 9 LENINGEN IN VREEMDE VALUTA EN VARIABELE RENTEVOET

Artikel 23 Leningen in vreemde valuta

Artikel 24 Kredieten met variabele rente

HOOFDSTUK 10 CORRECTE UITVOERING VAN KREDIETOVEREENKOMSTEN EN VERWANTE RECHTEN

Artikel 25 Vervroegde aflossing

Artikel 26 Flexibele en betrouwbare markten

Artikel 27 Informatie betreffende wijzigingen in de debetrentevoet

Artikel 28 Achterstallige betalingen en gedwongen verkoop

HOOFDSTUK 11 VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE VESTIGING VAN EN HET TOEZICHT OP KREDIETBEMIDDELAARS EN AANGESTELDE VERTEGENWOORDIGERS

Artikel 29 Toelating van kredietbemiddelaars

Artikel 30 Met slechts één kredietgever verbonden kredietbemiddelaar

Artikel 31 Aangestelde vertegenwoordigers

Artikel 32 Vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting door kredietbemiddelaars

Artikel 33 Intrekking van de toelating van kredietbemiddelaars

Artikel 34 Toezicht op de kredietbemiddelaar en de aangestelde vertegenwoordiger

HOOFDSTUK 12 TOELATING VAN EN TOEZICHT OP NIET-KREDIETINSTELLINGEN

Artikel 35 Toelating van en toezicht op niet-kredietinstellingen

HOOFDSTUK 13 SAMENWERKING TUSSEN BEVOEGDE AUTORITEITEN VAN VERSCHILLENDE LIDSTATEN

Artikel 36 Samenwerkingsplicht

Artikel 37 Schikking van meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten

HOOFDSTUK 14 SLOTBEPALINGEN

Artikel 38 Sancties

Artikel 39 Regeling voor geschillenbeslechting

Artikel 40 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 41 Dwingend karakter van deze richtlijn

Artikel 42 Omzetting

Artikel 43 Overgangsbepalingen

Artikel 44 Evaluatiebepaling

Artikel 45 Nadere initiatieven inzake het verantwoord verstrekken en opnemen van krediet

Artikel 46 Wijziging van Richtlijn 2008/48/EG

Artikel 47 Wijziging van Richtlijn 2013/36/EU

„Artikel 54 bis

Artikel 48 Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Artikel 49 Inwerkingtreding

Artikel 50 Adressaten

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III