Home

Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad(3) is ingrijpend gewijzigd(4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient deze richtlijn duidelijkheidshalve te worden herschikt.

  2. Teneinde het opnemen en uitoefenen van de werkzaamheden van kredietinstellingen te vergemakkelijken, is het noodzakelijk sommige verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten inzake de regeling voor depositogarantiestelsels waaraan die kredietinstellingen zijn onderworpen, op te heffen.

  3. Deze richtlijn vormt met betrekking tot de sector kredietinstellingen, ten aanzien van zowel de vrijheid van vestiging als het vrij verrichten van diensten, het essentiële instrument voor de totstandbrenging van de interne markt en vergroot tevens de stabiliteit van het bankwezen en de bescherming van de spaarders. Met het oog op de kosten van het faillissement van een kredietinstelling voor de economie in zijn geheel en het negatieve effect daarvan op de financiële stabiliteit en het vertrouwen van de deposanten, is het wenselijk om niet alleen een vergoedingsregeling voor deposanten te treffen maar ook om de lidstaten voldoende flexibiliteit te gunnen teneinde de depositogarantiestelsels in staat te stellen maatregelen uit te voeren waardoor toekomstige vorderingen tegen depositogarantiestelsels minder waarschijnlijk worden. Deze maatregelen moeten steeds voldoen aan de staatssteunregels.

  4. Teneinde rekening te houden met de voortschrijdende integratie in de interne markt, moet derhalve de mogelijkheid worden gecreëerd om depositogarantiestelsels van verschillende lidstaten samen te voegen of om op vrijwillige basis afzonderlijke grensoverschrijdende stelsels op te zetten. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de stabiliteit toereikend is en dat het geheel van nieuwe en bestaande depositogarantiestelsels evenwichtig samengesteld is. Vermeden moet worden dat de financiële stabiliteit negatief wordt beïnvloed, bijvoorbeeld doordat alleen kredietinstellingen met een hoog risicoprofiel naar een grensoverschrijdend depositogarantiestelsel worden overgeheveld.

  5. In Richtlijn 94/19/EG is bepaald dat de Commissie, indien nodig, voorstellen tot wijziging van die Richtlijn doet. Deze richtlijn behelst de harmonisatie van de financieringsmechanismen van depositogarantiestelsels, de invoering van op risico gebaseerde bijdragen en de harmonisatie van de reikwijdte van de dekking van producten en deposanten.

  6. Richtlijn 94/19/EG is gebaseerd op het beginsel van minimumharmonisatie. Bijgevolg bestaan in de Unie tegenwoordig allerlei depositogarantiestelsels met sterk uiteenlopende kenmerken. Doordat in deze richtlijn gemeenschappelijke vereisten zijn neergelegd, moet worden voorzien in een eenvormig beschermingsniveau voor de deposanten in de hele Unie terwijl een gelijke stabiliteit van de depositogarantiestelsels wordt gewaarborgd. Tegelijkertijd zijn die gemeenschappelijke vereisten voor depositogarantiestelsels van het grootste belang voor het wegnemen van marktverstoringen. Deze richtlijn draagt daarom bij aan de voltooiing van de interne markt.

  7. Als gevolg van deze richtlijn zal de toegang tot depositogarantiestelsels voor deposanten sterk verbeteren, dankzij een breder en inzichtelijker bereik van de dekking, snellere terugbetaling, betere informatie en solide financieringsvereisten. Hierdoor zal in de hele interne markt het consumentenvertrouwen in de financiële stabiliteit verbeteren.

  8. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun depositogarantiestelsels over degelijke governancepraktijken beschikken en een jaarverslag over hun activiteiten opstellen.

  9. Bij de sluiting van een insolvente kredietinstelling moeten de deposanten bij bijkantoren in een andere lidstaat dan die van het hoofdkantoor van de kredietinstelling door hetzelfde depositogarantiestelsels worden beschermd als de overige deposanten van de kredietinstelling.

  10. Deze richtlijn mag de lidstaten niet beletten om deze richtlijn van toepassing te verklaren op krediet instellingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(5) die vallen buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(6) krachtens artikel 2, lid 5, van die richtlijn. De lidstaten moeten kunnen besluiten dat, voor de toepassing van onderhavige richtlijn, het centrale orgaan en alle kredietinstellingen die bij dat centrale orgaan zijn aangesloten als één enkele kredietinstelling worden behandeld.

  11. Alle kredietinstellingen moeten op grond van deze richtlijn in beginsel aan een depositogarantiestelsel deelnemen. Een lidstaat die bijkantoren van een kredietinstelling met hoofdkantoor in een derde land toelaat, dient te besluiten hoe deze richtlijn op die bijkantoren is toe te passen en dient rekening te houden met de noodzaak de deposanten te beschermen en de integriteit van het financieel stelsel in stand te houden. Deposanten bij zulke bijkantoren dienen volledig op de hoogte te zijn van de garantieregelingen die te hunner aanzien gelden.

  12. Onderkend moet worden dat er institutionele protectiestelsels (IPS’s) zijn die de kredietinstelling zelf beschermenen die in het bijzonder haar liquiditeit en solvabiliteit waarborgen. Indien een dergelijk stelsel losstaat van een depositogarantiestelsel, moet rekening worden gehouden met het feit dat het bijkomende systeembescherming biedt wanneer de bijdragen van zijn deelnemers aan het depositogarantiestelsel worden bepaald. Het in deze richtlijn voorgeschreven geharmoniseerde niveau van de dekking dient geen gevolgen te hebben voor stelsels die de kredietinstelling zelf beschermen, tenzij deze deposanten terugbetalen.

  13. Elke kredietinstelling moet deel uitmaken van een krachtens deze richtlijn erkend depositogarantiestelsel, om zo een hoog niveau van consumentenbescherming en gelijke randvoorwaarden voor de kredietinstellingen te garanderen en regelgevingsarbitrage te voorkomen. Een depositogarantiestelsel moet deze bescherming te allen tijde kunnen garanderen.

  14. De hoofdtaak van een depositogarantiestelsel is het beschermen van de deposanten tegen de gevolgen van de insolventie van een kredietinstelling. Depositogarantiestelsels moeten deze bescherming op verschillende manieren kunnen garanderen. Depositogarantiestelsels moeten in hoofdzaak worden gebruikt voor terugbetalingen aan deposanten uit hoofde van deze richtlijn (fungeren als „paybox”).

  15. Depositogarantiestelsels moeten ook bijstand verlenen bij het financieren van de afwikkeling van kredietinstellingen, onder de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad(7) bepaalde voorwaarden.

  16. Voor zover zulks krachtens het nationale recht is toegestaan, moet het evenwel voor een depositogarantiestelsel ook mogelijk zijn om meer dan louter een terugbetalingsfunctie te bieden en de beschikbare financiële middelen te gebruiken om een falen van een kredietinstelling te voorkomen en aldus de kosten van terugbetaling aan deposanten en andere negatieve effecten te vermijden. Die maatregelen moeten evenwel binnen een helder afgebakend kader worden uitgevoerd en moeten hoe dan ook voldoen aan de staatssteunregels. Depositogarantiestelsels moeten onder meer beschikken over passende systemen en procedures om die maatregelen te kiezen en uit te voeren en om de daarmee gepaard gaande risico’s te bewaken. Aan het tenuitvoerleggen van die maatregelen moeten door de kredietinstelling te vervullen voorwaarden worden verbonden, die ten minste een strengere risicobewaking en uitgebreidere controlerechten voor de depositogarantiestelsels omvatten. De kosten van de maatregelen om een falen van een kredietinstelling te voorkomen dienen niet hoger te zijn dan de kosten om te voldoen aan de wettelijke of contractuele opdrachten van het betrokken depositogarantiestelsel wat betreft de bescherming van de gedekte deposito’s bij de kredietinstelling of van de kredietinstelling zelf.

  17. Depositogarantiestelsels moeten ook de vorm van een IPS kunnen aannemen. De bevoegde autoriteiten moeten de mogelijkheid hebben IPS’s als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 als depositogarantiestelsels te erkennen indien het aan alle criteria van dat artikel en van deze richtlijn voldoet.

  18. Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op contractuele stelsels en IPS’s die niet officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend, behoudens wat betreft de beperkte voorschriften inzake tot de deposant gerichte reclame en informatie in het geval dat een kredietinstelling van het stelsel wordt uitgesloten of het stelsel verlaat. Contractuele stelsels en IPS’s moeten te allen tijde voldoen aan de staatssteunregels.

  19. Tijdens de recente financiële crisis hebben ongecoördineerde verhogingen van de dekking in de gehele Unie er in enkele gevallen toe geleid dat deposanten hun geld overbrachten naar kredietinstellingen in landen met hogere depositogaranties. Die ongecoördineerde verhogingen hebben in een crisissituatie liquiditeit onttrokken aan kredietinstellingen. In een stabiele situatie kan het gebeuren dat uiteenlopende dekkingsniveaus ertoe leiden dat deposanten de hoogste depositobescherming kiezen in plaats van het voor hen meest geschikte depositoproduct. Dergelijke uiteenlopende dekkingsniveaus zouden kunnen leiden tot concurrentieverstoringen in de interne markt. Het is derhalve noodzakelijk dat bij alle erkende depositogarantiestelsels een geharmoniseerd niveau voor de bescherming van deposito’s wordt gewaarborgd, ongeacht waar deze deposito’s zich in de Unie bevinden. Het dient voor een beperkte tijd echter mogelijk te zijn om voor bepaalde deposito’s die betrekking hebben op de persoonlijke situatie van deposanten, dekking te bieden op een hoger dekkingsniveau.

  20. Voor alle deposanten moet hetzelfde dekkingsniveau gelden, ongeacht of de munt van de lidstaat de euro is of niet. lidstaten die niet de euro als munt hebben, moeten echter de mogelijkheid hebben om de uit de omrekening resulterende bedragen af te ronden, zonder dat dit ten koste gaat van een gelijkwaardige bescherming van de deposanten.

  21. Enerzijds mag het in deze richtlijn neergelegde dekkingsniveau geen te groot aandeel van de deposito’s onbeschermd laten, zulks in het belang van zowel de bescherming van de consument als de stabiliteit van het financieel stelsel. Anderzijds dient rekening te worden gehouden met de kosten van financiering van de depositogarantiestelsels. Derhalve is het redelijk het geharmoniseerde dekkingsniveau op 100 000 EUR vast te stellen.

  22. Deze richtlijn handhaaft het beginsel van een geharmoniseerde limiet per deposant en niet per deposito. Derhalve moet rekening worden gehouden met de deposito’s van deposanten die hetzij niet als rekeninghouder worden vermeld hetzij niet de enige rekeninghouder zijn. De limiet moet op iedere identificeerbare deposant van toepassing zijn. Het beginsel dat de limiet op elke identificeerbare deposant moet worden toegepast, dient evenwel niet te gelden voor instellingen voor collectieve belegging, waarvoor bijzondere regels inzake bescherming gelden die voor dergelijke deposito’s niet bestaan.

  23. Bij Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad(8) is een vast dekkingsniveau ingevoerd ten bedrage van 100 000 EUR, waardoor sommige lidstaten in een situatie terecht zijn gekomen dat zij zich gedwongen zagen hun dekkingsniveau te verlagen, met het risico dat het beleggersvertrouwen daardoor zou afnemen. Hoewel harmonisatie ook van essentieel belang is om een gelijk speelveld en financiële stabiliteit in de interne markt te garanderen, moet rekening worden gehouden met het risico dat het beleggersvertrouwen afneemt. Daarom moeten de lidstaten die, voordat Richtlijn 2009/14/EG werd toegepast, een hoger dekkingsniveau hanteerden dan het bij de richtlijn bepaalde geharmoniseerde niveau, de mogelijkheid hebben een hoger dekkingsniveau te hanteren. Dat hogere dekkingsniveau moet van beperkte duur en reikwijdte zijn, en de lidstaten in kwestie moeten het streefbedrag alsmede de aan hun depositogarantiestelsels te betalen bijdragen dienovereenkomstig aanpassen. Aangezien het streefbedrag niet kan worden aangepast indien het dekkingsniveau onbeperkt is, is het passend die mogelijkheid alleen te bieden aan lidstaten die per 1 januari 2008 een dekkingsniveau hanteerden binnen een marge tussen 100 000 EUR en 300 000 EUR. Teneinde de gevolgen van uiteenlopende dekkingsniveaus te beperken en gezien het feit dat de Commissie de uitvoering van deze richtlijn uiterlijk op 31 december 2018 opnieuw zal bezien, is het passend te bepalen dat uiterlijk tot laatstgenoemde datum van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt.

  24. Het dient depositogarantiestelsels alleen toegestaan te zijn om de vorderingen van een deposant met diens verplichtingen te verrekenen indien die verplichtingen verschuldigd zijn voorafgaand aan of op de datum van de niet-beschikbaarheid. Die verrekening zou geen afbreuk mogen doen aan het vermogen van depositogarantiestelsels om deposito’s binnen de bij deze richtlijn bepaalde termijn terug te betalen. lidstaten dienen er niet van te worden weerhouden passende maatregelen te nemen met betrekking tot de rechten van depositogarantiestelsels in een procedure tot sanering of liquidatie van een kredietinstelling.

  25. Het zou mogelijk moeten zijn om deposanten uit te sluiten van terugbetaling met betrekking tot deposito’s waarover de deposant volgens het nationale recht niet kan beschikken omdat de deposant en de kredietinstelling contractueel hebben vastgelegd dat het deposito louter zou dienen tot terugbetaling van een lening voor de aankoop van een particulier onroerend eigendom. Dergelijke deposito’s dienen te worden verrekend met het uitstaande bedrag van de lening.

  26. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deposito’s die uit bepaalde transacties voortkomen of die bepaalde sociale of andere doelen dienen, gedurende een gegeven termijn een bescherming van meer dan 100 000 EUR genieten. De lidstaten moeten beslissen over een tijdelijk maximumdekkingsniveau voor dergelijke deposito’s en zij moeten daarbij rekening houden met de betekenis van de bescherming voor deposanten en voor de levensomstandigheden in de lidstaten. In alle dergelijke gevallen moet aan de staatssteunregels worden voldaan.

  27. Het is noodzakelijk de methoden ter financiering van de depositogarantiestelsels te harmoniseren. De kosten voor de financiering van depositogarantiestelsels moeten in beginsel door de kredietinstellingen zelf worden gedragen, enerzijds, en de financieringscapaciteit van deze stelsels moet in verhouding staan tot de op hen rustende verplichtingen, anderzijds. Om ervoor te zorgen dat deposanten in alle lidstaten een vergelijkbaar hoog beschermingsniveau genieten, moet de financiering van depositogarantiestelsels op een hoog niveau worden geharmoniseerd met een uniform ex ante financieel streefbedrag voor alle depositogarantiestelsels.

  28. In bepaalde omstandigheden oefenen kredietinstellingen wellicht hun werkzaamheden uit in een sterk geconcentreerde markt waar de meeste hunner een zodanige omvang en een zodanige mate van onderlinge verwevenheid kennen dat zij waarschijnlijk niet volgens een normale insolventieprocedure kunnen worden geliquideerd zonder de financiële stabiliteit in gevaar te brengen en derhalve aan een procedure tot ordelijke afwikkeling zullen worden onderworpen. Voor stelsels in die omstandigheden zou een lager streefbedrag kunnen worden gehanteerd.

  29. Elektronisch geld en gelden die in ruil voor elektronisch geld worden ontvangen, dienen overeenkomstig Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) niet als een deposito te worden behandeld en dienen derhalve niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen.

  30. Teneinde de depositobescherming te beperken tot hetgeen nodig is om de rechtszekerheid en de transparantie voor deposanten te waarborgen, en teneinde te voorkomen dat beleggingsrisico’s naar depositogarantiestelsels worden overgedragen, moeten financiële producten van dekking worden uitgesloten, met uitzondering van spaarproducten die worden gestaafd met een op naam gesteld certificaat van deposito.

  31. Bepaalde deposanten, in het bijzonder overheden en financiële instellingen, dienen niet voor depositobescherming in aanmerking te komen. Het beperkte aantal van dergelijke deposanten in vergelijking met alle andere deposanten vermindert de impact op de financiële stabiliteit indien een kredietinstelling in gebreke blijft. Ook hebben overheden veel gemakkelijker toegang tot krediet dan burgers. De lidstaten moeten evenwel kunnen beslissen dat de deposito’s van lokale overheden met een jaarlijks budget van ten hoogste 500 000 EUR dekking genieten. Niet-financiële bedrijven dienen in beginsel onder de dekking te vallen, ongeacht hun omvang.

  32. Deposanten wier activiteiten betrekking hebben op het witwassen van geld als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 3, van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(10) moeten worden uitgesloten van terugbetaling door een depositogarantiestelsel.

  33. Voor de kredietinstellingen staan de kosten van deelneming aan een depositogarantiestelsel in generlei verhouding tot de kosten die het gevolg zouden zijn van het massaal opnemen van bankdeposito’s, niet alleen bij een in moeilijkheden verkerende instelling maar ook bij gezonde instellingen, als gevolg van een verlies van het vertrouwen in de soliditeit van het bankwezen bij de deposanten.

  34. Het is noodzakelijk dat de beschikbare financiële middelen van depositogarantiestelsels een bepaald streefbedrag belopen en dat er buitengewone bijdragen kunnen worden geïnd. In elk geval moeten depositogarantiestelsels beschikken over een adequaat alternatief financieringsplan op basis waarvan zij kortetermijnfinanciering kunnen verwerven waarmee zij vorderingen kunnen honoreren die tegen hen worden ingesteld. De beschikbare financiële middelen van de depositogarantiestelsels moeten kunnen bestaan in contant geld, deposito’s, betalingsverplichtingen en activa met een laag risico, die op korte termijn geliquideerd kunnen worden. Het bedrag van de bijdragen aan het depositogarantiestelsel moet naar behoren rekening houden met de conjunctuurcyclus, de stabiliteit van de deposito’s in ontvangst nemende sector en de bestaande op het depositogarantiestelsel rustende verplichtingen.

  35. Depositogarantiestelsels moeten beleggen in activa met een laag risico.

  36. De bijdragen aan depositogarantiestelsels moeten worden gebaseerd op het bedrag van de gedekte deposito’s en de mate van het risico waaraan de betrokken deelnemer is blootgesteld. Aldus wordt een weergave van de risicoprofielen van individuele kredietinstellingen mogelijk gemaakt, met inbegrip van hun verschillende bedrijfsmodellen. Het moet tevens leiden tot een eerlijke berekening van de bijdragen en tot prikkels voor het hanteren van een minder riskant bedrijfsmodel. Omdat het zaak is dat de bijdragen op de marktomstandigheden en risicoprofielen worden toegesneden, moeten depositogarantiestelsels hun eigen risicogebaseerde methoden kunnen hanteren. Teneinde rekening te houden met naar nationaal recht gereglementeerde sectoren die door een bijzonder laag risico worden gekenmerkt, moeten de lidstaten kunnen bepalen dat de bijdragen dienovereenkomstig worden verlaagd, met dien verstande dat het voor elk stelsel geldende streefbedrag in acht moet worden genomen. De berekeningsmethodes moeten in elk geval door de bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd. De bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(11) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”) moet richtsnoeren afgeven tot nadere bepaling van de methoden voor het berekenen van de bijdrage.

  37. De bescherming van deposito’s vormt een wezenlijk onderdeel van de voltooiing van de interne markt, alsmede een onmisbare aanvulling op het stelsel van toezicht op kredietinstellingen, wegens de solidariteit die daardoor tussen alle kredietinstellingen op een gegeven financiële markt ontstaat in het geval dat een van die instellingen in gebreke blijft. Daarom moeten de lidstaten depositogarantiestelsels kunnen toestaan elkaar op vrijwillige basis gelden te lenen.

  38. De bestaande terugbetalingstermijn is strijdig met de noodzaak het vertrouwen van deposanten in stand te houden en voldoet niet aan hun behoeften. De terugbetalingstermijn dient daarom te worden verkort tot zeven werkdagen.

  39. In veel gevallen ontbreken echter de procedures die vereist zijn voor een korte terugbetalingstermijn. Daarom moet de lidstaten de mogelijkheid worden geboden om gedurende een overgangsperiode de terugbetalingstermijn geleidelijk tot zeven werkdagen terug te brengen. De in deze richtlijn bepaalde maximumterugbetalingstermijn dient depositogarantiestelsels er niet van te weerhouden terugbetalingen vroeger te verrichten. Teneinde ervoor te zorgen dat deposanten gedurende de overgangsperiode niet in financiële moeilijkheden raken in het geval dat hun kredietinstelling in gebreke blijft, moeten deposanten op verzoek toegang tot een passend bedrag van hun gedekte deposito’s kunnen krijgen om in hun kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Dergelijke toegang moet uitsluitend op grond van de door de kredietinstelling verstrekte gegevens worden geboden. Omdat de kosten van levensonderhoud van lidstaat tot lidstaat verschillen, moet het bedrag in kwestie door de lidstaten worden bepaald.

  40. Voor de termijn die noodzakelijk is voor de terugbetaling van deposito’s dient rekening te worden gehouden met de gevallen waarin stelsels moeite hebben met het bepalen van het terug te betalen bedrag en met het bepalen van de rechten van de deposant, in het bijzonder indien de deposito’s ontstaan uit onroerendgoedtransacties voor particuliere, niet-zakelijke doeleinden of uit bepaalde levensgebeurtenissen, indien de deposant niet de rechthebbende is van de bedragen op de rekening, of indien het deposito het voorwerp is van een rechtsgeschil, van concurrerende vorderingen op de op de rekening aangehouden bedragen, dan wel van door nationale regeringen of internationale organen opgelegde economische sancties.

  41. Teneinde de terugbetaling veilig te stellen, moeten de depositogarantiestelsels gesubrogeerd kunnen worden in de rechten van deposanten die een terugbetaling hebben ontvangen en die een vordering hebben jegens een in gebreke gebleven kredietinstelling. De lidstaten moeten het tijdsbestek kunnen beperken waarbinnen deposanten wier deposito’s door het stelsel niet binnen de terugbetalingstermijn zijn terugbetaald of erkend, de terugbetaling van hun deposito’s kunnen vorderen, teneinde depositogarantiestelsels in staat te stellen de rechten waarin zij zijn gesubrogeerd uit te oefenen uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen die rechten in een insolventieprocedure aangemeld moeten zijn.

  42. Een depositogarantiestelsel in een lidstaat waarin een kredietinstelling bijkantoren heeft gevestigd, moet deposanten namens het stelsel informeren en terugbetalen in de lidstaat die aan de kredietinstelling vergunning heeft verleend. Waarborgen zijn nodig om zeker te stellen dat het depositogarantiestelsel dat deposanten terugbetaalt, van het depositogarantiestelsel in de lidstaat van herkomst de nodige financiële middelen en instructies ontvangt voorafgaande aan de terugbetaling. Het depositogarantiestelsel dat mogelijk betrokken is, moet vooraf overeenkomsten sluiten om deze taken te faciliteren.

  43. Voorlichting van de deposant vormt een wezenlijk onderdeel van diens bescherming. Daarom moeten deposanten op hun rekeningafschriften, en potentiële deposanten middels een gestandaardiseerd informatieblad waarvan zij de ontvangst moeten bevestigen, in kennis worden gesteld van hun dekking en het verantwoordelijke depositogarantiestelsel. De inhoud van dergelijke informatie moet voor alle deposanten gelijk zijn. De ongereglementeerde aanwending voor reclamedoeleinden van vermeldingen van het dekkingsniveau en de reikwijdte van het depositogarantiestelsel zou de stabiliteit van het bankwezen of het vertrouwen van de deposanten kunnen ondermijnen. Daarom moeten verwijzingen naar depositogarantiestelsels in reclame beperkt blijven tot korte feitelijke vermeldingen.

  44. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(12) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van de onderhavige richtlijn. De depositogarantiestelsels en de bevoegde autoriteiten moeten de gegevens met betrekking tot de afzonderlijke deposito’s met de grootste zorgvuldigheid behandelen en moeten overeenkomstig die richtlijn een hoog niveau van gegevensbescherming bieden.

  45. Deze richtlijn dient niet te leiden tot aansprakelijkheid van de lidstaten of van hun bevoegde autoriteiten jegens de deposanten indien zij zorg hebben gedragen voor het instellen of de officiële erkenning van een of meer garantiestelsels voor deposito’s of voor kredietinstellingen zelf, die de schadeloosstelling of de bescherming van de deposanten onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden garanderen.

  46. Bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 zijn aan de EBA een aantal taken met betrekking tot Richtlijn 94/19/EG toegewezen.

  47. Met inachtneming van het toezicht van de lidstaten op depositogarantiestelsels moet de EBA haar bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstelling om de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen te vergemakkelijken en tegelijk voor een effectieve bescherming voor deposanten te zorgen en het risico voor de belastingbetalers tot een minimum te beperken. De lidstaten moeten de Commissie en de EBA steeds laten weten welke autoriteit zij hebben aangewezen om te voldoen aan de in deze richtlijn neergelegde vereisten inzake samenwerking met de EBA en aan te wijzen autoriteiten.

  48. Om een gelijk speelveld te waarborgen en deposanten in geheel de Unie adequaat te beschermen, moeten richtsnoeren inzake financiële diensten worden geïntroduceerd. Dergelijke richtsnoeren moeten worden afgegeven tot nadere bepaling van de methode voor het berekenen van de risicogebaseerde bijdragen.

  49. Om een efficiënte en effectieve werking van depositogarantiestelsels en een evenwichtige afweging van hun posities in de verschillende lidstaten te waarborgen, moet de EBA geschillen tussen depositogarantiestelsels op bindende wijze kunnen beslechten.

  50. Aangezien de administratieve praktijken betreffende depositogarantiestelsels van lidstaat tot lidstaat verschillen, moet het aan de lidstaten worden gelaten te beslissen welke autoriteit vaststelt dat deposito’s niet-beschikbaar zijn.

  51. De bevoegde autoriteiten, de aangewezen autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten, de relevante administratieve autoriteiten en de depositogarantiestelsels moeten onderling samenwerken en hun bevoegdheden overeenkomstig deze richtlijn uitoefenen. Zij moeten van meet af aan samenwerken bij de voorbereiding en uitvoering van de afwikkelingsmaatregelen teneinde het bedrag te bepalen waarvoor het depositogarantiestelsel aansprakelijk is wanneer de financiële middelen ter financiering van de afwikkeling van kredietinstellingen worden gebruikt.

  52. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bij gedelegeerde handeling het in deze richtlijn vastgestelde dekkingsniveau voor het totaal aan deposito’s van dezelfde deposant op basis van veranderingen in het indexcijfer van de consumptieprijzen aan de inflatie in de Europese Unie aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

  53. Overeenkomstig de Gezamenlijke politieke verklaring van van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken(13) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsteksten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

  54. Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het harmoniseren van de regels betreffende de werking van depositogarantiestelsels, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat de onderhavige richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

  55. De verplichting tot omzetting van de onderhavige richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

  56. De onderhavige richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Voorwerp en toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn bevat regels en procedures betreffende de oprichting en de werking van depositogarantiestelsels.

2.

Deze richtlijn is van toepassing op:

  1. bij wet vastgestelde depositogarantiestelsels;

  2. bij overeenkomst vastgestelde depositogarantiestelsels die officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend overeenkomstig artikel 4, lid 2;

  3. institutionele protectiestelsels die officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend overeenkomstig artikel 4, lid 2;

  4. kredietinstellingen die zijn aangesloten bij de stelsels als bedoeld in dit lid, onder a), b) of c).

3.

Onverminderd artikel 16, lid 5 en lid 7, vallen de volgende stelsels niet onder deze richtlijn:

  1. bij overeenkomst vastgestelde stelsels die niet officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend, waaronder stelsels die een bijkomende bescherming bieden bovenop het in artikel 6, lid 1, neergelegde dekkingsniveau;

  2. institutionele protectiestelsels die niet officieel als depositogarantiestelsels zijn erkend;

De lidstaten zorgen ervoor dat de in de stelsels als bedoeld in de eerste alinea, onder a) en b), beschikken over adequate financiële middelen of toepasselijke financiële regelingen om aan hun verplichtingen te voldoen.

Artikel 2 Definities

1.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1.„depositogarantiestelsels”:
    stelsels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), b) of c);
    2.„institutioneel protectiestelsel”:
    een institutioneel protectiestelsel as bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    3.„deposito”:

    een creditsaldo dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat de kredietinstelling onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito, maar met uitsluiting van een creditsaldo indien:

    1. het bestaan ervan alleen kan worden aangetoond met een financieel instrument als gedefinieerd in artikel 4, lid 17, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad(14), tenzij het een spaarproduct betreft dat wordt gestaafd met een op naam gesteld certificaat van deposito en dat op 2 juli 2014 in een lidstaat al bestond;

    2. de hoofdsom ervan is niet a pari terugbetaalbaar;

    3. de hoofdsom ervan is alleen a pari terugbetaalbaar uit hoofde van een bepaalde door de kredietinstelling of door een derde verstrekte garantie of overeenkomst;

    4.„in aanmerking komende deposito’s”:
    deposito’s die niet op grond van artikel 5 zijn uitgesloten van bescherming;
    5.„gedekte deposito’s”:
    het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s dat het in artikel 6 neergelegde dekkingsniveau niet te boven gaat;
    6.„deposant”:
    de houder of, in geval van een gemeenschappelijke rekening, elk van de houders van een deposito;
    7.„gemeenschappelijke rekening”:
    een rekening die op naam van twee of meer personen is geopend of ten aanzien waarvan twee of meer personen rechten hebben die met de handtekening van een of meer van die personen kunnen worden uitgeoefend;
    8.„niet-beschikbaar deposito”:

    een deposito dat verschuldigd en betaalbaar is, maar door een kredietinstelling niet onder de toepasselijke wettelijke of contractuele voorwaarden betaald is, waarbij:

    1. de betrokken administratieve autoriteiten hebben vastgesteld dat, naar hun oordeel, de kredietinstelling, om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie, momenteel niet in staat lijkt te zijn de deposito’s terug te betalen en daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat lijkt te zijn, of

    2. een rechterlijke instantie, om redenen welke rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de kredietinstelling, een uitspraak heeft gedaan die leidt tot schorsing van de rechten van deposanten om vorderingen in te stellen jegens deze kredietinstelling;

    9.„kredietinstelling”:
    een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    10.„bijkantoor”:
    een bedrijfsvestiging in een lidstaat welke een juridisch afhankelijk onderdeel vormt van een kredietinstelling en welke rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk de handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamheden van een kredietinstelling;
    11.„streefbedrag”:
    het bedrag aan beschikbare financiële middelen waarover het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 10, lid 2, moet beschikken, uitgedrukt als een percentage van de gedekte deposito’s van zijn leden;
    12.„beschikbare financiële middelen”:
    contant geld, deposito’s en activa met een laag risico die kunnen worden geliquideerd binnen een tijdsbestek dat de in artikel 8, lid 1, bepaalde termijn niet overschrijdt en betalingsverplichtingen tot de in artikel 10, lid 3, gestelde limiet;
    13.„betalingsverplichtingen”:

    volledig door zekerheden gedekte betalingsverplichtingen van een kredietinstelling jegens een depositogarantiestelsel, op voorwaarde dat de zekerheden:

    1. bestaan uit activa met een laag risico;

    2. niet met rechten van derden zijn bezwaard en voor het depositogarantiestelsel beschikbaar zijn;

    14.„activa met een laag risico”:
    posten die vallen in de eerste en de tweede categorie als bedoeld in tabel 1 van artikel 336 van Verordening (EU) nr. 575/2013, of activa die door de bevoegde of aangewezen autoriteit in vergelijkbare mate veilig en liquide worden geacht;
    15.„lidstaat van herkomst”:
    een lidstaat van herkomst als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 43, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    16.„lidstaat van ontvangst”:
    een lidstaat van ontvangst als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 44, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    17.„bevoegde autoriteit”:
    een nationale bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    18.„aangewezen autoriteit”:
    een orgaan dat een depositogarantiestelsel overeenkomstig deze richtlijn beheert, of, indien het functioneren van het depositogarantiestelsel door een particuliere entiteit wordt beheerd, een overheid die door de betrokken lidstaten is aangewezen om overeenkomstig deze richtlijn toezicht op dat stelsel te houden.
2.

Indien in deze richtlijn naar Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt verwezen, wordt het orgaan dat depositogarantiestelsels beheert of, indien de werkzaamheden van het depositogarantiestelsel door een particuliere entiteit worden uitgevoerd, het overheidsorgaan dat toezicht houdt op dat stelsel, voor de toepassing van die verordening geacht een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, van die verordening te zijn.

3.

Aandelen van „building societies” in Ierland of het Verenigd Koninkrijk worden als deposito’s behandeld, tenzij het gaat om aandelen met een vermogenskarakter, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b).

Artikel 3 Relevante administratieve autoriteiten

1.

De lidstaten wijzen in hun lidstaat de betrokken administratieve autoriteit voor de toepassing van artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), aan.

2.

Bevoegde autoriteiten, aangewezen autoriteiten, afwikkelingsautoriteiten en relevante administratieve autoriteiten werken met elkaar samen en oefenen hun bevoegdheden overeenkomstig deze richtlijn uit.

De relevante administratieve autoriteit doet deze vaststelling als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8), onder a), zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk vijf werkdagen nadat zij voor het eerst hebben geconstateerd dat een kredietinstelling heeft nagelaten verschuldigde en betaalbare deposito’s terug te betalen.

Artikel 4 Officiële erkenning, deelneming en toezicht

1.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat op zijn grondgebied een of meer depositogarantiestelsels worden ingevoerd en officieel worden erkend.

Dit vormt geen beletsel voor een fusie van depositogarantiestelsels uit verschillende lidstaten of voor de oprichting van grensoverschrijdende depositogarantiestelsels. Goedkeuring voor zulke grensoverschrijdende of gefuseerde depositogarantiestelsels wordt verkregen van de lidstaten waar de betrokken depositogarantiestelsels worden opgericht.

2.

Bij overeenkomst vastgestelde stelsels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van deze richtlijn kunnen officieel als depositogarantiestelsels worden erkend als zij voldoen aan deze richtlijn.

Institutionele protectiestelsels kunnen officieel als depositogarantiestelsels worden erkend indien zij voldoen aan de criteria van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsook aan deze richtlijn.

3.

Het is een kredietinstelling waaraan op grond van artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU vergunning is verleend in een lidstaat, niet toegestaan deposito’s in ontvangst te nemen tenzij zij deelneemt aan een stelsel dat officieel in haar lidstaat van herkomst erkend is overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

4.

Indien een kredietinstelling niet voldoet aan de verplichtingen die uit hoofde van haar deelneming aan een depositogarantiestelsel op haar rusten, worden de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis gesteld en nemen deze, in samenwerking met het depositogarantiestelsel, terstond alle passende maatregelen, zo nodig met inbegrip van sancties, om ervoor te zorgen dat de kredietinstelling haar verplichtingen nakomt.

5.

Indien de kredietinstelling in weerwil van de uit hoofde van lid 4 genomen maatregelen aan haar verplichtingen blijft verzaken, kan het depositogarantiestelsel, onverminderd het nationaal recht en met de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten, met een opzeggingstermijn van ten minste één maand kennis geven van zijn voornemen de kredietinstelling van deelneming aan het depositogarantiestelsel uit te sluiten. Deposito’s die vóór het verstrijken van deze opzeggingstermijn zijn gestort, vallen nog volledig onder de dekking van het depositogarantiestelsel. Indien de kredietinstelling na het verstrijken van de opzeggingstermijn niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, sluit het depositogarantiestelsel de kredietinstelling uit.

6.

Deposito’s die worden gehouden op de datum waarop een kredietinstelling van deelneming aan het depositogarantiestelsel wordt uitgesloten, blijven onder de dekking van dat depositogarantiestelsel vallen.

7.

De aangewezen autoriteiten oefenen doorlopend toezicht uit op de naleving van deze richtlijn door de in artikel 1 bedoelde depositogarantiestelsels.

Op grensoverschrijdende depositogarantiestelsels wordt toezicht gehouden door vertegenwoordigers van de aangewezen autoriteiten van de lidstaten waarin aan de aangesloten kredietinstellingen vergunning is verleend.

8.

De lidstaten zorgen ervoor dat een depositogarantiestelsel te allen tijde en op verzoek van het depositogarantiestelsel alle informatie van hun deelnemers ontvangen die nodig is om terugbetalingen aan deposanten voor te bereiden, met inbegrip van de markeringen krachtens artikel 5, lid 4.

9.

De depositogarantiestelsels dragen zorg voor de geheimhouding en de bescherming van de gegevens met betrekking tot de rekeningen van deposanten. De verwerking van die gegevens geschiedt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG.

10.

De lidstaten zorgen ervoor dat de depositogarantiestelsels stresstests op hun systemen uitvoeren en dat de depositogarantiestelsels zo spoedig mogelijk geïnformeerd worden in het geval dat de bevoegde autoriteiten problemen in een kredietinstelling op het spoor komen die waarschijnlijk tot de interventie van een depositogarantiestelsel zullen leiden.

Dergelijke tests vinden ten minste om de drie jaar en indien nodig vaker plaats. De eerste test vindt uiterlijk op 3 juli 2017 plaats.

Op basis van de resultaten van de stresstests voert de EBA ten minste om de vijf jaar toetsingen door deskundigen uit overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, teneinde de veerkracht van de depositogarantiestelsels te onderzoeken. Depositogarantiestelsels zijn bij de uitwisseling van informatie met de EBA onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 70 van die verordening.

11.

De depositogarantiestelsels gebruiken de informatie die nodig is om stresstests op hun systemen uit te voeren, alleen voor de uitvoering van die tests en zij bewaren die informatie niet langer dan daartoe noodzakelijk is.

12.

De lidstaten zorgen ervoor dat hun depositogarantiestelsels over degelijke en transparante beheerspraktijken beschikken. De depositogarantiestelsels stellen een jaarverslag over hun activiteiten op.

Artikel 5 Niet in aanmerking komende deposito’s

Artikel 6 Dekkingsniveau

Artikel 7 Bepaling van het terugbetaalbare bedrag

Artikel 8 Terugbetaling

Artikel 9 Vorderingen tegen depositogarantiestelsels

Artikel 10 Financiering van depositogarantiestelsels

Artikel 11 Gebruik van middelen

Artikel 12 Leningen die depositogarantiestelsels aan elkaar verstrekken

Artikel 13 Berekening van bijdragen aan depositogarantiestelsels

Artikel 14 Samenwerking binnen de Unie

Artikel 15 Bijkantoren van in derde landen gevestigde kredietinstellingen

Artikel 16 Informatie voor de deposant

Artikel 17 Lijst van vergunninghoudende kredietinstellingen

Artikel 18 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 19 Overgangsbepalingen

Artikel 20 Omzetting

Artikel 21 Intrekking

Artikel 22 Inwerkingtreding

Artikel 23 Addressees

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III