Home

Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De financiële crisis heeft aangetoond dat er op het niveau van de Unie een groot tekort aan adequate instrumenten bestaat om doeltreffend te kunnen omgaan met zwakke of falende kredietinstellingen en beleggingsondernemingen („instellingen”). Dergelijke instrumenten zijn in het bijzonder nodig om insolventie te voorkomen of, indien insolventie zich voordoet, de negatieve gevolgen ervan tot een minimum te beperken door de systeemkritische functies van de betrokken instelling te vrijwaren. Tijdens de crisis waren deze uitdagingen een belangrijke factor die de lidstaten ertoe noopte instellingen met het geld van de belastingbetaler te redden. Het doel van een geloofwaardig herstel- en afwikkelingskader bestaat erin dergelijke maatregelen zoveel mogelijk overbodig te maken.

  2. De financiële crisis was van systemische omvang in die zin dat een groot deel van de kredietinstellingen moeilijker toegang tot financiering kregen. Om een falen met gevolgen voor de hele economie te voorkomen, vergt een dergelijke crisis maatregelen om alle kredietinstellingen die voor de rest solvabel zijn, onder gelijke voorwaarden toegang tot financiering te bieden. Dit houdt in dat de centrale banken algemene liquiditeitssteun gaven en dat de lidstaten garanties gaven voor effecten die door solvente kredietinstellingen waren uitgegeven.

  3. De Europese financiële markten zijn sterk geïntegreerd en verweven met tal van instellingen die op grote schaal buiten de landsgrenzen actief zijn. Het falen van een grensoverschrijdende instelling zal naar alle waarschijnlijkheid van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële markten in de verschillende lidstaten waarin zij actief is. Het onvermogen van de lidstaten om de zeggenschap over een falende instelling te verwerven en deze zodanig af te wikkelen dat bredere systeemschade effectief wordt voorkomen, kan het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten en de geloofwaardigheid van de interne markt voor financiële diensten ondermijnen. De stabiliteit van de financiële markten is dus een essentiële voorwaarde voor de totstandbrenging en het functioneren van de interne markt.

  4. Momenteel zijn de procedures voor de afwikkeling van instellingen niet geharmoniseerd op Unieniveau. Sommige lidstaten hanteren voor instellingen dezelfde procedures die zij ook op andere insolvente ondernemingen toepassen. In sommige gevallen zijn deze procedures aan instellingen aangepast. Er zijn aanzienlijke inhoudelijke en procedurele verschillen tussen de wetten, regels en administratieve voorschriften die in de lidstaten voor de insolventie van instellingen gelden. Daarnaast heeft de financiële crisis duidelijk aangetoond dat algemene insolventieprocedures ten aanzien van ondernemingen mogelijk niet altijd geschikt zijn voor instellingen, omdat ze wellicht niet altijd een snel optreden, de continuïteit van de kritieke functies van instellingen en de financiële stabiliteit waarborgen.

  5. Er is derhalve behoefte aan een regeling die de autoriteiten toerust met een pakket geloofwaardige instrumenten om tijdig en snel genoeg in een zwakke of falende instelling te kunnen ingrijpen om de continuïteit van de kritieke financiële en economische functies van de instelling te waarborgen en tegelijkertijd het effect van het falen van de instelling op de economie en het financiële systeem tot een minimum te beperken. Die regeling moet tevens garanderen dat verliezen eerst door aandeelhouders worden gedragen, en daarna door schuldeisers, op voorwaarde dat geen enkele schuldeiser grotere verliezen maakt dan hij zou hebben gemaakt indien de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd conform het beginsel, zoals geformuleerd in deze richtlijn, dat geen enkele schuldeiser slechter af mag zijn. Nieuwe bevoegdheden moeten de autoriteiten bijvoorbeeld in staat stellen de ononderbroken toegang tot deposito’s en betalingstransacties te handhaven, alsook, in voorkomend geval, levensvatbare onderdelen van de instelling te verkopen en de verliezen op een eerlijke en voorspelbare manier te verdelen. Deze doelstellingen moeten een destabilisatie van de financiële markten helpen voorkomen en de kosten voor de belastingbetaler zoveel mogelijk beperken.

  6. Door de aan de gang zijnde herziening van het regelgevingskader, met name de versterking van de kapitaal- en liquiditeitsbuffers en betere instrumenten voor macroprudentieel beleid, zal de waarschijnlijkheid van toekomstige crises verkleinen en zullen instellingen beter bestand zijn tegen economische stress, ongeacht of die wordt veroorzaakt door systeemstoringen dan wel door gebeurtenissen die specifiek zijn voor die instelling. Het is echter niet mogelijk een regelgevings- en toezichtskader te ontwerpen dat kan voorkomen dat deze instellingen ooit in moeilijkheden raken. Daarom moeten de lidstaten voorbereid zijn en over de nodige herstel- en afwikkelingsinstrumenten beschikken om met situaties om te gaan waarbij er sprake is van zowel systeemcrises als het falen van individuele instellingen. Deze instrumenten moeten mechanismen omvatten die de autoriteiten in staat stellen doeltreffend om te gaan met instellingen die falen of waarschijnlijk zullen falen.

  7. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden en het nemen van maatregelen moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waarin het falen zich voordoet. Als het probleem zich in een individuele instelling voordoet en de rest van het financiële stelsel niet aangetast is, kunnen de autoriteiten hun afwikkelingsbevoegdheden uitoefenen zonder dat er voor besmettingseffecten hoeft te worden gevreesd. In een wankele omgeving moet daarentegen behoedzamer worden opgetreden om de financiële markten niet te destabiliseren.

  8. Bij een afwikkeling van een instelling waarbij de continuïteit van deze wordt gehandhaafd, kunnen in laatste instantie overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie worden gebruikt, waaronder tijdelijke overheidseigendom. Daarom is het essentieel dat de afwikkelingsbevoegdheden en de financieringsregelingen voor de afwikkeling op dergelijke wijze worden georganiseerd dat de belastingbetalers de begunstigden zijn van eventuele overschotten die resulteren uit de herstructurering van een instelling die door de overheid in veiligheid wordt gebracht. Verantwoordelijkheid en het dragen van risico’s moeten worden beloond.

  9. Sommige lidstaten hebben reeds wetswijzigingen doorgevoerd waarmee mechanismen voor de afwikkeling van falende instellingen zijn geïntroduceerd; andere hebben blijk gegeven van hun intentie om dergelijke mechanismen te introduceren als ze niet op Unieniveau worden aangenomen. Het ontbreken van gemeenschappelijke voorwaarden, bevoegdheden en procedures voor de afwikkeling van instellingen zal naar alle waarschijnlijkheid een belemmering vormen voor het vlotte functioneren van de interne markt en voor de samenwerking tussen nationale autoriteiten bij het omgaan met falende grensoverschrijdende groepen instellingen. Dit geldt in het bijzonder in gevallen waarin verschillende benaderingen ertoe leiden dat nationale autoriteiten niet beschikken over dezelfde mate van zeggenschap of hetzelfde vermogen om instellingen af te wikkelen. Deze verschillen in afwikkelingsregelingen kunnen ook een verschillend effect op de kosten voor bankfinanciering in de verschillende lidstaten sorteren en voor mogelijke verstoringen van de concurrentie tussen instellingen zorgen. Doeltreffende afwikkelingsregelingen in alle lidstaten zijn nodig om te voorkomen dat instellingen beperkingen ondervinden bij de uitoefening van hun in het kader van de interne markt bestaande vestigingsrecht vanwege het financiële vermogen van hun lidstaat van herkomst om hun falen te controleren.

  10. Deze belemmeringen moeten worden weggenomen en er moeten voorschriften worden aangenomen om ervoor te zorgen dat de internemarktregels niet worden ondermijnd. Daartoe dienen de voorschriften voor de afwikkeling van instellingen aan gemeenschappelijke minimale harmonisatieregels worden onderworpen.

  11. Om te zorgen voor consistentie met de bestaande Uniewetgeving op het terrein van financiële dienstverlening en voor een zo groot mogelijke financiële stabiliteit in het hele spectrum van instellingen, moet de afwikkelingsregeling gelden voor instellingen en voor beleggingsondernemingen die vallen onder de prudentiële vereisten die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(4) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(5). De regeling dient ook van toepassing te zijn op financiële holdings en gemengde financiële holdings als bedoeld in Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(6), en op gemengde holdings en financiële instellingen wanneer deze laatste dochterondernemingen zijn van een instelling of van een financiële holding, een gemengde financiële holding of een gemengde holding en op geconsolideerde basis onder het toezicht van een moederonderneming vallen. De crisis heeft laten zien dat de insolventie van een aan een groep verbonden entiteit snel de solvabiliteit van de hele groep onder druk kan zetten en dus zelfs zijn eigen systeemimplicaties kan hebben. De autoriteiten moeten daarom ook beschikken over doeltreffende actiemiddelen ten aanzien van deze entiteiten om besmetting te voorkomen en een consistente afwikkelingsregeling voor de groep als geheel uit te werken, aangezien de insolventie van een aan een groep verbonden entiteit snel de solvabiliteit van de hele groep zou kunnen schaden.

  12. Om consistentie in het regelgevingskader te verzekeren, zouden centrale tegenpartijen als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7) en centrale effectenbewaarinstellingen als gedefinieerd in de toekomstige verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie en betreffende centrale effectenbewaarinstellingen (Central Securities Depositories - csd's) onder een afzonderlijk wetgevingsinitiatief kunnen vallen dat tot doel heeft een herstel- en afwikkelingskader voor die instellingen vast te stellen.

  13. Het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden waarin deze richtlijn voorziet, kan de rechten van aandeelhouders en schuldeisers verstoren. Met name de bevoegdheid van de autoriteiten om de aandelen of alle activa van een instelling of een deel daarvan zonder toestemming van de aandeelhouders aan een particuliere verkrijger over te dragen, doet afbreuk aan de eigendomsrechten van aandeelhouders. Daarnaast kan de bevoegdheid om te bepalen welke passiva van een falende instelling moeten worden overgedragen met het oog op het streven om de continuïteit van de diensten te waarborgen en nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit te voorkomen, de gelijke behandeling van schuldeisers schaden. Daarom mogen er alleen afwikkelingsmaatregelen worden genomen als dat nodig is in het openbaar belang en dient elke aantasting van de rechten van aandeelhouders en schuldeisers die voortvloeit uit afwikkelingsmaatregelen verenigbaar te zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Met name wanneer schuldeisers die tot dezelfde categorie behoren, in het kader van een afwikkelingsactie anders behandeld worden, moeten dergelijke verschillen door het algemeen belang worden gerechtvaardigd en evenredig zijn met de te voorkomen risico’s, en mogen zij direct noch indirect onderscheid maken op grond van nationaliteit.

  14. In de context van de herstel- en afwikkelingsplannen dienen de autoriteiten rekening te houden met de aard van de bedrijfsactiviteiten van een instelling, de aandeelhoudersstructuur, de rechtsvorm, het risicoprofiel, de omvang, de juridische status en de verwevenheid van een instelling met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel, de reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten, haar deelname aan een institutioneel protectiestelsel of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen, en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten verricht en of het falen en de daaropvolgende afwikkeling van die instelling volgens de normale insolventieprocedure waarschijnlijk een aanzienlijk negatief effect op de financiële markten, op andere instellingen of op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin zou hebben, en bij het hanteren van de verschillende bevoegdheden en instrumenten waarover zij beschikken, moeten zij erop toezien dat de regeling op passende en evenredige wijze wordt toegepast, en dat de administratieve lasten met betrekking tot de verplichtingen inzake de voorbereiding van het herstel- en afwikkelingsplan zo beperkt mogelijk worden gehouden. De in deze richtlijn en in de bijlage daarbij vermelde inhoud en informatie stellen een minimumnorm vast voor instellingen die duidelijk systeemrelevant zijn, maar de autoriteiten mogen naargelang van de instelling andere of aanzienlijk minder strenge vereisten inzake afwikkelingsplanning en informatie toepassen en in plaats van de jaarlijkse bijwerking een lagere frequentie opleggen. In het geval van een kleine, weinig verweven en weinig complexe instelling kan een herstelplan worden beperkt tot bepaalde basisinformatie over de structuur en de voorwaarden voor herstelmaatregelen en de mogelijkheden tot herstel. Indien een instelling toestemming zou krijgen om insolvent te worden, dan zou het afwikkelingsplan beperkt kunnen worden. Voorts moet de regeling op dergelijke wijze worden toegepast dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar komt. Met name in situaties die worden gekenmerkt door ruimere problemen of zelfs twijfel over de weerbaarheid van veel instellingen is het essentieel dat de autoriteiten rekening houden met het besmettingsrisico dat verbonden is aan de maatregelen die ten aanzien van een individuele instelling worden genomen.

  15. Om snel genoeg te kunnen optreden, om de onafhankelijkheid van economische actoren te garanderen en om belangenconflicten te vermijden, moeten de lidstaten overheidsorganen of instanties waaraan bevoegdheden van openbaar gezag zijn verleend, aanwijzen die de functies en taken met betrekking tot afwikkeling op grond van deze richtlijn moeten uitvoeren. De lidstaten moeten er zorg voor dragen dat aan deze afwikkelingsautoriteiten voldoende middelen worden toegekend. De aanwijzing van overheidsautoriteiten mag delegering onder de verantwoordelijkheid van een afwikkelingsautoriteit niet uitsluiten. Het is echter niet nodig exact voor te schrijven welke autoriteit of autoriteiten de lidstaten als afwikkelingsautoriteit moeten aanwijzen. Harmonisatie van dit aspect kan weliswaar de coördinatie vergemakkelijken, maar zou ook een aanzienlijke bemoeienis met de constitutionele en bestuurlijke stelsels van de lidstaten betekenen. Een voldoende mate van coördinatie kan ook worden bereikt met een minder verstorende eis: alle nationale autoriteiten die bij de afwikkeling van instellingen betrokken zijn, moeten worden vertegenwoordigd in afwikkelingscolleges, waarin coördinatie op grensoverschrijdend of Unieniveau dient plaats te vinden. De lidstaten moeten dus vrij kunnen kiezen welke autoriteiten verantwoordelijk moeten zijn voor de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van in deze richtlijn vastgelegde bevoegdheden. Indien een lidstaat de autoriteit die voor het prudentiële toezicht op instellingen verantwoordelijk is (de bevoegde autoriteit), als afwikkelingsautoriteit aanwijst, moeten er passende structurele regelingen worden getroffen om de toezicht- en de afwikkelingsfunctie te scheiden. Deze scheiding mag niet beletten dat de afwikkelingsautoriteit toegang heeft tot informatie die voor de toezichtfunctie beschikbaar is.

  16. In het licht van de gevolgen die het falen van een instelling kan hebben op het financiële stelsel en de economie van een lidstaat en de mogelijke noodzaak om overheidsmiddelen te gebruiken voor de afwikkeling van een crisis, moeten de ministeries van Financiën of andere bevoegde ministeries in de lidstaten in een vroeg stadium nauw bij het proces van crisisbeheer en -afwikkeling worden betrokken.

  17. Voor een doeltreffende afwikkeling van in de gehele Unie actieve instellingen of groepsentiteiten is het noodzakelijk dat bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten binnen toezicht- en afwikkelingscolleges samenwerken in alle door deze richtlijn bestreken fasen, van de opstelling van herstel- en afwikkelingsplannen tot de eigenlijke afwikkeling van een instelling. In geval van een verschil van mening tussen nationale autoriteiten over overeenkomstig deze richtlijn ten aanzien van instellingen te nemen besluiten dient de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(8) in de in deze richtlijn vermelde gevallen in laatste instantie bemiddelend te kunnen optreden. In bepaalde gevallen is bij deze richtlijn voorzien in de bindende bemiddeling door de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Dergelijke bindende bemiddeling laat de mogelijkheid tot niet-bindende bemiddeling overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 in andere gevallen onverlet.

  18. Bij de afwikkeling van in de gehele Unie actieve instellingen of groepen moeten de genomen besluiten ook beogen de financiële stabiliteit te vrijwaren en de economische en sociale gevolgen in de lidstaten waar de instelling of de groep actief is zoveel mogelijk te beperken.

  19. Om op efficiënte wijze met falende instellingen te kunnen omgaan, dienen de autoriteiten de bevoegdheid te hebben om voorbereidende en preventieve maatregelen op te leggen.

  20. Gezien de uitbreiding van de verantwoordelijkheden van de EBA en taken als vastgelegd in deze richtlijn, moeten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ervoor zorgen dat de nodige personele en financiële middelen onverwijld beschikbaar worden gesteld. Daartoe moet in de procedure voor de opstelling en de uitvoering van en het toezicht op de begroting, als bedoeld in de artikelen 63 en 64 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, rekening worden gehouden met die taken. Het Europees Parlement en de Raad moeten waarborgen dat wordt voldaan aan de beste normen op het gebied van doeltreffendheid.

  21. Het is van essentieel belang dat instellingen herstelplannen opstellen met daarin maatregelen die zij moeten nemen om hun financiële positie te herstellen na een aanmerkelijke verslechtering, en dat zij die regelmatig bijwerken. Deze plannen moeten gedetailleerd zijn en gebaseerd zijn op realistische aannamen die in verschillende solide en ernstige scenario’s van toepassing zijn. De verplichting tot het opstellen van een herstelplan moet echter evenredig worden toegepast, waarbij rekening moet worden gehouden met de systeemrelevantie en de verwevenheid, onder meer via onderlinge-waarborgregelingen, van de instelling of de groep. Bijgevolg moet voor de vereiste inhoud ook rekening worden gehouden met de aard van de financieringsbronnen van de instelling, met inbegrip van onderling gewaarborgde financiering of verplichtingen, en de mate waarin groepssteun op geloofwaardige wijze beschikbaar is. Van de instellingen moet worden geëist dat zij hun plannen bij de bevoegde autoriteiten indienen voor een volledige beoordeling ervan, waarbij onder meer moet worden gekeken of de plannen allesomvattend zijn en de levensvatbaarheid van de instelling daadwerkelijk en tijdig kunnen herstellen, zelfs in perioden van ernstige financiële stress.

  22. In de afwikkelingsplannen moeten mogelijke maatregelen worden vermeld die het bestuur van de instelling zou kunnen nemen als aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie wordt voldaan.

  23. Om na te gaan of een maatregel van de particuliere sector binnen een redelijk tijdsbestek kan voorkomen dat een instelling faalt, moet de relevante autoriteit rekening houden met de effectiviteit van de vroegtijdige-interventiemaatregelen die binnen het vooraf door de bevoegde autoriteit vastgestelde tijdsbestek zijn genomen. In het geval van groepsherstelplannen moet bij het opstellen van de plannen rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de herstelmaatregelen voor alle lidstaten waar de groep actief is.

  24. Indien een instelling geen deugdelijk herstelplan presenteert, moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om te verlangen dat die instelling de nodige maatregelen neemt om de wezenlijke tekortkomingen van het plan te verhelpen. Dit vereiste kan afbreuk doen aan de vrijheid van ondernemerschap, die is verankerd in artikel 16 van het Handvest. De beperking van dit grondrecht is echter noodzakelijk om de doelstelling van financiële stabiliteit te verwezenlijken. Een dergelijke beperking is meer in het bijzonder noodzakelijk om de bedrijfsvoering van instellingen te versterken en te vermijden dat instellingen een buitensporige groei vertonen of buitensporige risico’s nemen zonder dat zij in staat zijn tegenslagen en verliezen op te vangen en hun kapitaalbasis te herstellen. De beperking is evenredig omdat zij een preventief optreden toelaat voor zover dat voor het verhelpen van de tekortkomingen noodzakelijk is, en voldoet derhalve aan artikel 52 van het Handvest.

  25. Afwikkelingsplanning is een essentieel onderdeel van een doeltreffende afwikkeling. De autoriteiten moeten over alle informatie beschikken die nodig is om te bepalen welke de kritieke functies zijn en de voortzetting daarvan te garanderen. De inhoud van een afwikkelingsplan moet echter in verhouding staan tot de systeemrelevantie van de instelling of groep.

  26. Aangezien de instelling bevoorrechte kennis over haar eigen functioneren en eventuele daaruit resulterende problemen heeft, moeten de afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsplannen onder meer opstellen aan de hand van de door de betrokken instellingen verstrekte informatie.

  27. Ter eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en voorkoming van buitensporige administratieve lasten moet in de beperkte, in deze richtlijn vermelde gevallen worden toegestaan dat bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, afwikkelingsautoriteiten per geval ontheffing van de voorschriften betreffende het opstellen van de herstel- en afwikkelingsplannen kunnen verlenen. Daarbij gaat het onder meer om instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten en die overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2013/36/EU geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van prudentiële regels in het nationale recht, en instellingen die overeenkomstig artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 tot een institutioneel protectiestelsel behoren. In elk van die gevallen moet voor het verlenen van de ontheffing aan de in deze richtlijn gestelde voorwaarden worden voldaan.

  28. Gezien de kapitaalstructuur instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten, dienen deze instellingen voor de toepassing van deze richtlijn niet verplicht te zijn elk aparte herstel- of afwikkelingsplannen op te stellen louter op grond van het feit het centrale orgaan waarbij zij zijn aangesloten, onder rechtstreeks toezicht van de Europese Centrale Bank staat.

  29. Afwikkelingsautoriteiten moeten, op basis van de beoordeling van de afwikkelbaarheid door de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten, de bevoegdheid hebben om, direct of indirect via de bevoegde autoriteit, wijzigingen in de structuur en organisatie van instellingen of groepen te eisen, maatregelen nemen die noodzakelijk en evenredig zijn om wezenlijke belemmeringen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten te beperken of weg te nemen en de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteiten te waarborgen. Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het voor het handhaven van de financiële stabiliteit van cruciaal belang dat autoriteiten over de mogelijkheid beschikken om elke instelling af te wikkelen. Om de in artikel 16 van het Handvest vastgelegde vrijheid van ondernemerschap te respecteren, dient de manoeuvreerruimte van de autoriteiten te worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de structuur en bedrijfsactiviteiten van de instelling te vereenvoudigen met de uitsluitende bedoeling om de afwikkelbaarheid ervan te verbeteren. Elke maatregel die met dit doel wordt opgelegd, moet bovendien in overeenstemming zijn met het Unierecht. Maatregelen mogen niet direct of indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit en moeten gerechtvaardigd zijn door de doorslaggevende reden dat ze in het algemeen belang bij financiële stabiliteit worden uitgevoerd. Bovendien mag een maatregel niet verder gaan dan minimaal noodzakelijk is om de beoogde doelstellingen te bereiken. Bij het bepalen van de te nemen maatregelen moeten de afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de waarschuwingen en aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad(9).

  30. De voorgestelde maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van een instelling of groep mogen de instellingen niet beletten het hen in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verleende vestigingsrecht uit te oefenen.

  31. Herstel- en afwikkelingsplannen mogen niet van buitengewone openbare financiële steun uitgaan of belastingbetalers aan het risico van verlies blootstellen.

  32. De groepsbehandeling voor herstel- en afwikkelingsplanning waarin deze richtlijn voorziet, moet van toepassing zijn op alle groepen instellingen waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, met inbegrip van groepen waarin de ondernemingen verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(10). In de herstel- en afwikkelingsplannen moet rekening worden gehouden met de financiële, technische en bedrijfsstructuur van de desbetreffende groep. Indien er afzonderlijke herstel- en afwikkelingsplannen worden opgesteld voor instellingen die tot een groep behoren, moeten de desbetreffende autoriteiten voor zover mogelijk trachten te bewerkstelligen dat die plannen stroken met de herstel- en afwikkelingsplannen voor de rest van de groep.

  33. In de regel moeten de groepsherstel- en -afwikkelingsplannen voor de groep in haar geheel worden opgesteld en moeten zij maatregelen bevatten met betrekking tot zowel een moederinstelling als alle afzonderlijke dochterondernemingen die deel uitmaken van een groep. De desbetreffende autoriteiten die handelen binnen het afwikkelingscollege, moeten alles in het werk stellen om te komen tot een gezamenlijk besluit over de beoordeling en de aanneming van die plannen. In specifieke gevallen waarin een afzonderlijk herstel- of afwikkelingsplan is opgesteld, mag het toepassingsgebied van het door de consoliderende toezichthouder beoordeelde groepsherstelplan of het groepsafwikkelingsplan waartoe door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is besloten, echter niet de groepsentiteiten bestrijken waarvoor de afzonderlijke plannen door de desbetreffende autoriteiten zijn beoordeeld of opgesteld.

  34. In het geval van groepsafwikkelingsplannen moet bij het opstellen daarvan specifiek rekening worden gehouden de mogelijke gevolgen van de afwikkelingsmaatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is. De afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de groep dochterondernemingen heeft, moeten bij het opstellen van het plan worden betrokken.

  35. Herstel- en afwikkelingsplannen moeten in voorkomend geval procedures omvatten voor het informeren en raadplegen van werknemersvertegenwoordigers gedurende de gehele herstel- en afwikkelingsprocedure. In voorkomend geval moeten in dit verband collectieve overeenkomsten of andere overeenkomsten tussen de sociale partners, alsook nationale wetgeving en wetgeving van de Unie betreffende inspraak van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers bij de herstructurering van ondernemingen in acht worden genomen.

  36. Aangezien zij gevoelige informatie bevatten, moet confidentiële informatie in de herstel- en afwikkelingsplannen onderworpen zijn aan de in deze richtlijn vastgelegde vertrouwelijkheidsvoorschriften.

  37. De bevoegde autoriteiten moeten de herstelplannen en eventuele wijzigingen daarvan meedelen aan de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten, en de laatstgenoemde moeten de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarvan meedelen aan de eerstgenoemde, teneinde elke desbetreffende afwikkelingsautoriteit te allen tijde volledig op de hoogte te houden.

  38. De verlening van financiële steun door een entiteit van een grensoverschrijdende groep aan een andere entiteit van dezelfde groep wordt op dit moment beperkt door een aantal bepalingen in nationale wetten van sommige lidstaten. Deze bepalingen zijn bedoeld om de schuldeisers en aandeelhouders van elke entiteit te beschermen. Ze houden echter geen rekening met de onderlinge afhankelijkheid van de entiteiten van dezelfde groep. Het is daarom gepast te bepalen onder welke voorwaarden financiële steun tussen entiteiten van een grensoverschrijdende groep instellingen mag worden overgedragen met het oog op het waarborgen van de financiële stabiliteit van de groep als geheel zonder dat de liquiditeit of de solvabiliteit van de groepsentiteit die de steun verleent, in gevaar wordt gebracht. Financiële steun tussen groepsentiteiten dient op vrijwillige basis te worden verstrekt en dient voldoende gewaarborgd te zijn. Het verdient aanbeveling dat lidstaten de uitoefening van het recht van vestiging niet direct of indirect afhankelijk stellen van het bestaan van een overeenkomst om financiële steun te verlenen. De in deze richtlijn vastgestelde bepalingen betreffende financiële steun binnen de groep laten contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregelingen tussen instellingen ter bescherming van de deelnemende instellingen middels kruiselingse garanties en gelijkwaardige regelingen, onverlet. Indien een bevoegde autoriteit financiële steun binnen de groep verbiedt of beperkt en indien financiële steun binnen de groep in het groepsherstelplan wordt vermeld, moet zulk een verbod of beperking bij de evaluatie van het herstelplan als een belangrijke wijziging worden beschouwd.

  39. Tijdens de afwikkelingsfase en de vroegtijdige-interventiefase als vastgelegd in deze richtlijn moeten de aandeelhouders de volledige verantwoordelijkheid voor en controle over de instelling of onderneming behouden, tenzij de bevoegde autoriteit een tijdelijk bewindvoerder heeft aangesteld. Zij dienen deze verantwoordelijkheid niet langer te behouden wanneer de instelling of onderneming eenmaal in staat van afwikkeling verkeert.

  40. Ter behoud van de financiële stabiliteit is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten de verslechtering van de financiële en economische situatie van een instelling kunnen oplossen voordat de instelling het punt bereikt waarop de autoriteiten geen andere mogelijkheid meer hebben dan deze af te wikkelen. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om vroegtijdig in te grijpen, waaronder de bevoegdheid om een tijdelijk bewindvoerder aan te stellen teneinde hetzij het leidinggevend orgaan en het hogere management van een instelling te vervangen, hetzij tijdelijk daarmee samen te werken. De taak van de tijdelijk bewindvoerder dient erin te bestaan alle hem verleende bevoegdheden uit te oefenen ter bevordering van oplossingen om de financiële positie van de instelling te herstellen. De aanstelling van de tijdelijk bewindvoerder mag echter niet onnodig afbreuk doen aan de rechten van aandeelhouders of eigenaars, of van procedurele verplichtingen die bij het vennootschapsrecht van de Unie of de lidstaten zijn vastgesteld, en moet tevens stroken met de internationale verplichtingen van de Unie of de lidstaten op het gebied van beleggersbescherming. De bevoegdheden inzake vroegtijdige interventie dienen ook de bevoegdheden te omvatten die al zijn bepaald in Richtlijn 2013/36/EU voor omstandigheden die niet worden gezien als vroegtijdige interventie, alsmede andere situaties die noodzakelijk worden geacht voor het herstel van de financiële soliditeit van een instelling.

  41. Het afwikkelingskader moet garanderen dat tijdig tot afwikkeling van een financiële instelling wordt overgegaan voordat zij balansmatig insolvent is en voordat alle aandelenkapitaal volledig is weggevaagd. De afwikkeling moet worden geïnitieerd wanneer een bevoegde autoriteit, of een afwikkelingsautoriteit na raadpleging van een bevoegde autoriteit, vaststelt dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, en alternatieve maatregelen, zoals in deze richtlijn vermeld, een dergelijk falen binnen een redelijk tijdsbestek zouden voorkomen. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten bepalen dat de vaststelling dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen niet alleen door de bevoegde autoriteit, maar ook door de afwikkelingsautoriteit kan worden gemaakt, na raadpleging van de bevoegde autoriteit. Het feit dat een instelling niet aan de vergunningvereisten voldoet, rechtvaardigt op zich geen afwikkeling, vooral indien de instelling nog steeds of waarschijnlijk nog steeds levensvatbaar is. Een instelling moet worden geacht te falen of waarschijnlijk te falen wanneer zij de vereisten om de vergunning te behouden overtreedt of het waarschijnlijk is dat zij deze in de nabije toekomst zal overtreden, wanneer de activa van de instelling geringer zijn of waarschijnlijk in de nabije toekomst geringer zullen zijn dan haar passiva, wanneer de instelling niet in staat is of waarschijnlijk in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden te betalen wanneer deze opeisbaar worden, of wanneer de instelling buitengewone openbare financiële steun nodig heeft, uitgezonderd in de in deze richtlijn vastgelegde bijzondere omstandigheden. Het feit dat een instelling behoefte heeft aan noodliquiditeitssteun van een centrale bank, mag op zich geen omstandigheid zijn die voldoende aantoont dat de instelling niet in staat is of in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden.

    Indien deze faciliteit door een staat wordt gegarandeerd, is een instelling die toegang krijgt tot deze faciliteit onderworpen aan het kader inzake staatssteun. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, met name in het geval van een systeemkritisch liquiditeitstekort, mogen staatsgaranties met betrekking tot liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, dan wel staatsgaranties met betrekking tot nieuwe verplichtingen teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen, geen aanleiding geven tot activering van het afwikkelingskader, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De staatsgaranties dienen met name te worden goedgekeurd uit het oogpunt van de staatssteunregels en mogen geen deel uitmaken van een ruimer steunpakket, en het gebruik van de garanties dient strikt beperkt te zijn in de tijd. Garanties van de lidstaten voor vorderingen in aandelen moeten worden verboden. Wanneer een lidstaat een garantie verleent, voor andere nieuwe passiva dan eigen aandelen, moet hij ervoor zorgen dat de garantie voldoende door de instelling wordt vergoed. Voorts mag de verstrekking van buitengewone openbare financiële steun niet tot afwikkeling leiden indien een lidstaat bij wijze van voorzorg een belang neemt in het aandelenkapitaal van een instelling, met inbegrip van een instelling die in overheidseigendom is, die geheel aan haar kapitaalvereisten voldoet. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een instelling nieuw kapitaal moet aantrekken wegens de uitslag van een op een scenario gebaseerde stresstest of een soortgelijke, door de macroprudentiële autoriteiten verrichte exercitie met een vereiste ter handhaving van de financiële stabiliteit in de context van een financiële crisis, maar die instelling niet in staat is langs private weg kapitaal op de markt aan te trekken. Een instelling mag niet worden geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen, louter omdat er vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn buitengewone openbare financiële steun is verstrekt. Ten slotte kan toegang tot liquiditeitsfaciliteiten, met inbegrip van noodliquiditeitssteun van een centrale bank, overeenkomstig de staatssteunregels als staatssteun worden beschouwd.

  42. In het geval van afwikkeling van een groep met grensoverschrijdende activiteiten moet bij alle afwikkelingsmaatregelen rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de afwikkeling in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is.

  43. De bevoegdheden van afwikkelingsautoriteiten dienen ook te gelden voor holdings, zowel wanneer de holding faalt of waarschijnlijk zal falen, als wanneer een dochterinstelling, zij het in de Unie of in een derde land, faalt of waarschijnlijk zal falen. Ondanks het feit dat een holding misschien niet faalt of waarschijnlijk niet zal falen, dienen de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteiten toch ook te gelden voor de holding indien een of meer dochterinstellingen aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen, of een instelling uit een derde land aan de voorwaarden voor afwikkeling in dat land voldoet, en de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden ten aanzien van de holding noodzakelijk is voor de afwikkeling van een of meer dochterondernemingen ervan, of voor de afwikkeling van de groep als geheel.

  44. Als een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, moeten de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen beschikken over een minimale set geharmoniseerde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden. Het gebruik daarvan moet gebonden zijn aan gemeenschappelijke voorwaarden, doelstellingen en algemene beginselen. Zodra de afwikkelingsautoriteit heeft besloten de instelling in staat van afwikkeling te verklaren, dienen normale insolventieprocedures uitgesloten te zijn behalve als zij gecombineerd moeten worden met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten en op initiatief van de afwikkelingsautoriteit. De lidstaten dienen in staat te zijn de afwikkelingsautoriteiten nog met andere bevoegdheden en instrumenten toe te rusten dan die waarmee zij krachtens deze richtlijn zijn toegerust. Bij het gebruik van deze andere instrumenten en bevoegdheden moeten echter de bij deze richtlijn vastgestelde afwikkelingsbeginselen en -doelstellingen in acht worden genomen. Het gebruik van deze instrumenten en bevoegdheden mag in het bijzonder geen afbreuk doen aan de doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende groepen.

  45. Om moreel risico (moral hazard) te voorkomen, moet een falende instelling, ongeacht haar grootte of verwevenheid, de markt kunnen verlaten zonder daarmee het systeem te verstoren. Een falende instelling moet in beginsel volgens een normale insolventieprocedure worden geliquideerd. Liquidatie volgens een normale insolventieprocedure kan echter de financiële stabiliteit in gevaar brengen, de verrichting van kritieke functies verstoren en de bescherming van deposanten aantasten. In dergelijke gevallen is het zeer waarschijnlijk dat het in het algemeen belang zou zijn om de instelling af te wikkelen en om afwikkelingsinstrumenten toe te passen eerder dan gebruik te maken van de normale insolventieprocedures. De afwikkeling moet dus tot doel hebben de continuïteit van kritieke functies te waarborgen, negatieve gevolgen voor de financiële stabiliteit te voorkomen, overheidsmiddelen te beschermen door het beroep van falende instellingen op buitengewone openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken, en gedekte deposanten en beleggers, alsmede gelden en activa van cliënten te beschermen.

  46. De liquidatie van een falende instelling volgens een normale insolventieprocedure moet altijd worden overwogen voordat er afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. Voor zover zulks mogelijk is, moet een falende instelling door de toepassing van afwikkelingsinstrumenten als going concern worden gehandhaafd met gebruik van particuliere middelen. Dat doel kan worden verwezenlijkt door verkoop aan of fusie met een verkrijger uit de particuliere sector, door afschrijving van de passiva van de instelling, dan wel door omzetting van de schuld in eigen aandelen om een herkapitalisatie te bewerkstelligen.

  47. Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moeten afwikkelingsautoriteiten alle passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsmaatregel wordt genomen overeenkomstig beginselen zoals het beginsel dat de aandeelhouders en schuldeisers een passend aandeel van de verliezen dragen, dat het bestuur in beginsel moet worden vervangen, dat de kosten van de afwikkeling van de instelling zoveel mogelijk worden beperkt, en dat schuldeisers die tot dezelfde categorie behoren op billijke wijze worden behandeld. Met name wanneer schuldeisers die tot dezelfde categorie behoren, in het kader van een afwikkelingsactie anders behandeld worden, moeten dergelijke verschillen door het algemeen belang worden gerechtvaardigd zijn, en mogen zij direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit. Als verlening van staatssteun deel uitmaakt van de afwikkelingsinstrumenten, moeten de interventies aan de relevante staatssteunregels worden getoetst. Er kan onder meer van staatssteun sprake zijn wanneer afwikkelingsfondsen of depositogarantiefondsen helpen bij de afwikkeling van falende instellingen.

  48. Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moeten de afwikkelingsautoriteiten in voorkomend geval de werknemersvertegenwoordigers informeren en raadplegen. In voorkomend geval moeten in dit verband collectieve overeenkomsten of andere overeenkomsten tussen de sociale partners ten volle in acht worden genomen.

  49. De beperkingen van de rechten van aandeelhouders en schuldeisers moeten in overeenstemming zijn met artikel 52 van het Handvest. De afwikkelingsinstrumenten dienen daarom alleen te worden toegepast op instellingen die falen of waarschijnlijk zullen falen, en alleen wanneer zulks noodzakelijk is om de doelstelling van financiële stabiliteit in het algemeen belang na te streven. Afwikkelingsinstrumenten dienen met name te worden toegepast wanneer de instelling niet volgens een normale insolventieprocedure kan worden geliquideerd zonder het financiële stelsel te destabiliseren, de maatregelen noodzakelijk zijn om de snelle overdracht en continuïteit van systeemkritische functies te verzekeren en er geen redelijk vooruitzicht is op een alternatieve oplossing vanuit de particuliere sector, zoals onder meer een zodanige kapitaalverhoging door de bestaande aandeelhouders of door een derde dat de levensvatbaarheid van de instelling volledig wordt hersteld. Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moet voorts rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en de bijzondere kenmerken van de rechtsvorm van een instelling.

  50. Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in de eigendomsrechten. Getroffen aandeelhouders en schuldeisers mogen geen grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij zouden hebben geleden als de instelling op het moment van het nemen van het afwikkelingsbesluit zou zijn geliquideerd. In geval van een gedeeltelijke overdracht van activa van een instelling in afwikkeling aan een particuliere verkrijger of aan een overbruggingsbank, dient het resterende deel van de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure te worden geliquideerd. Om de nog in de liquidatieprocedure van de instelling verwikkelde aandeelhouders en schuldeisers te beschermen, dienen zij het recht te hebben om ter betaling van of, als compensatie voor, hun vorderingen in het kader van de liquidatieprocedure niet minder te ontvangen dan het bedrag dat zij naar schatting zouden hebben teruggekregen indien de gehele instelling volgens de normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

  51. Ter bescherming van het recht van aandeelhouders en schuldeisers moeten er duidelijke verplichtingen betreffende de waardering van de activa en de passiva van de instelling in afwikkeling worden vastgesteld en, waar dat op grond van deze richtlijn is vereist, betreffende de waardering van de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers zouden hebben genoten als de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd. Het dient mogelijk te zijn om reeds in de vroegtijdige-interventiefase met een dergelijke waardering te beginnen. Voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, moet er een eerlijke en realistische waardering van de activa en de passiva van de instelling worden gemaakt. Een dergelijke waardering dient vatbaar te zijn voor beroep maar alleen samen met het afwikkelingsbesluit. Daarnaast zou er, waar dat op grond van deze richtlijn is vereist, na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers daadwerkelijk hebben genoten en de behandeling die zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben genoten. Indien blijkt dat aandeelhouders en schuldeisers ter betaling van of, als compensatie voor, hun vorderingen minder hebben ontvangen dan het equivalent van bedrag dat zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben ontvangen, dan zouden zij, waar dat in deze richtlijn is vereist, recht moeten hebben op de betaling van het verschil. Anders dan bij de waardering die vóór de afwikkelingsmaatregel plaatsvindt, dient het mogelijk te zijn deze vergelijking los van het afwikkelingsbesluit te betwisten. De lidstaten dienen vrij te kunnen beslissen over de procedure om aandeelhouders en schuldeisers voor een eventueel vastgesteld verschil in behandeling te vergoeden. Een dergelijk eventueel verschil dient te worden betaald door de overeenkomstig deze richtlijn opgezette financieringsregelingen.

  52. Het is belangrijk dat de verliezen bij het falen van de instelling worden onderkend. De waardering van activa en passiva van falende instellingen moet berusten op eerlijke, prudente en realistische aannamen op het moment dat de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. De financiële toestand van de instelling mag echter geen gevolgen hebben voor de waardering van de passiva. In spoedeisende situaties moet het mogelijk zijn dat de afwikkelingsautoriteiten een snelle waardering uitvoeren van de activa of passiva van een falende instelling. Deze waardering dient voorlopig te zijn en te gelden totdat er een onafhankelijke waardering is uitgevoerd. De bindende technische normen van de EBA voor de waarderingsmethode moeten een kader vormen van beginselen die bij de verrichting van dergelijke waarderingen moeten worden gehanteerd, en moeten het mogelijk maken dat afwikkelingsautoriteiten en onafhankelijke taxateurs verschillende specifieke methoden toepassen, naargelang het geval.

  53. Snelle en gecoördineerde maatregelen zijn nodig om het marktvertrouwen in stand te houden en besmetting zoveel mogelijk te beperken. Zodra wordt geconstateerd dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen en het redelijkerwijze niet valt te verwachten dat het falen van de instelling binnen een redelijke tijdsspanne zou worden voorkomen door een alternatieve maatregel van de particuliere sector of van een toezichthouder, moeten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld passende en gecoördineerde afwikkelingsmaatregelen in het algemeen belang nemen. In het licht van de omstandigheden waaronder het falen van een instelling kan plaatsvinden, en in het bijzonder rekening houdend met de mogelijke spoedeisendheid van de situatie, dienen de afwikkelingsautoriteiten in staat te zijn afwikkelingsmaatregelen te nemen zonder verplicht te zijn eerst van vroegtijdige-interventiebevoegdheden gebruik te maken.

  54. Wanneer zij afwikkelingsmaatregelen nemen, moeten de afwikkelingsautoriteiten rekening houden met en gevolg geven aan de maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen is voorzien, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien.

  55. Tenzij in deze richtlijn uitdrukkelijk anders wordt bepaald, dienen de afwikkelingsinstrumenten te worden toegepast voordat er van een eventuele kapitaalinjectie vanuit de publieke sector of van vergelijkbare buitengewone openbare financiële steun aan een instelling sprake is. Dit mag echter geen belemmering vormen voor de aanwending van middelen van de depositogarantiestelsels of van de afwikkelingsfondsen voor het opvangen van verliezen die anders door gedekte deposanten of op discretionaire wijze uitgesloten schuldeisers zouden zijn geleden. In dit verband moeten de toepasselijke staatssteunregels worden nageleefd indien gebruik wordt gemaakt van buitengewone openbare financiële steun of afwikkelingsfondsen, met inbegrip van depositogarantiefondsen, om de afwikkeling van falende instellingen te ondersteunen.

  56. Problemen op de financiële markten in de Unie die het gevolg zijn van systeembrede gebeurtenissen, kunnen een negatief effect hebben op de economie en de burgers van de Unie. Daarom moeten de afwikkelingsinstrumenten ontworpen en geschikt zijn om op een uiteenlopende reeks grotendeels onvoorspelbare scenario’s te reageren, rekening houdend met het feit dat er een verschil is tussen één instelling in crisis en een ruimere, systemische bankencrisis.

  57. Wanneer de Commissie de in deze richtlijn bedoelde overheidinstrumenten voor stabilisatie overeenkomstig artikel 107 VWEU betreffende staatssteun beoordeelt, moet zij afzonderlijk beoordelen of de gemelde overheidinstrumenten voor stabilisatie geen overtreding vormen van eventuele intrinsiek daarmee verband houdende bepalingen van het Unierecht, waaronder de in deze richtlijn vervatte bepalingen betreffende de minimale bijdrage van 8 % aan het opvangen van verliezen, en of er een zeer uitzonderlijke toestand van systeemcrisis is die het gebruik van die instrumenten overeenkomstig deze richtlijn rechtvaardigt terwijl gelijke concurrentievoorwaarden op de interne markt gewaarborgd blijven. Overeenkomstig de artikelen 107 en 108 VWEU moet die beoordeling worden gemaakt alvorens de overheidinstrumenten voor stabilisatie mogen worden gebruikt.

  58. De toepassing van overheidinstrumenten voor stabilisatie moet op de middellange termijn budgettair neutraal zijn.

  59. De afwikkelingsinstrumenten moeten ook de verkoop van de onderneming of aandelen van de instelling in afwikkeling, het opzetten van een overbruggingsinstelling, de afsplitsing van de rendabele van de problematische of onrendabele activa van de falende instelling en de inbreng van de particuliere sector ten aanzien van de aandeelhouders en de schuldeisers van de falende instelling omvatten.

  60. Indien de afwikkelingsinstrumenten zijn gebruikt om de systeemkritische diensten of levensvatbare bedrijfsactiviteiten van een instelling aan een solide entiteit, zoals een verkrijger uit de particuliere sector of een overbruggingsinstelling, over te dragen, moet de rest van de instelling binnen een passend tijdsbestek worden geliquideerd, rekening houdend met de eventuele noodzaak van de falende instelling om diensten of steun te verlenen om de verkrijger of de overbruggingsinstelling in staat te stellen de door middel van die overdracht verworven activiteiten of diensten voort te zetten.

  61. Het instrument van verkoop van de onderneming moet de autoriteiten in staat stellen de instelling of delen van de bedrijfsactiviteiten daarvan aan een of meer verkrijgers te verkopen zonder toestemming van de aandeelhouders. Wanneer het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, dienen de autoriteiten volgens een open, transparante en niet-discriminerende procedure regelingen voor de verkoop van de betrokken instelling of een deel van haar bedrijfsactiviteiten te treffen en tegelijkertijd te streven naar een zo hoog mogelijke verkoopprijs. Indien een dergelijke procedure om spoedeisende redenen niet mogelijk is, moeten de autoriteiten maatregelen nemen om nadelige effecten op de concurrentie en de interne markt te verhelpen.

  62. Alle netto-opbrengsten van een overdracht van activa of passiva van de instelling in afwikkeling moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de instelling in afwikkeling. Alle netto-opbrengsten van de overdracht van door de instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de eigenaars van die aandelen of andere eigendomsinstrumenten. Bij de berekening dienen de uit het falen van de instelling en uit het afwikkelingsproces voortvloeiende kosten van de opbrengsten te worden afgetrokken.

  63. Om tijdig tot de verkoop van de onderneming te kunnen overgaan en de financiële stabiliteit te vrijwaren, dient de beoordeling van de koper van een gekwalificeerde deelneming in afwijking van de bij Richtlijn 2013/36/EU en Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad(11) vastgestelde termijnen en procedures binnen een zodanig tijdsbestek plaats te vinden dat de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming overeenkomstig deze richtlijn niet wordt vertraagd.

  64. Voordat het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, zal de informatie die op het op de markt brengen van een falende instelling en op de onderhandelingen met potentiële kopers betrekking heeft, waarschijnlijk systeemrelevant zijn. Om de financiële stabiliteit te waarborgen, is het van belang dat de openbaarmaking van dergelijke informatie, zoals vereist bij Verordening (EU) nr. 596/2014(12), gedurende de tijd die nodig is om de afwikkeling van de instelling te plannen en structureren kan worden uitgesteld in overeenstemming met de uitstellen die op grond van de marktmisbruikregeling zijn toegestaan.

  65. Als instelling die geheel of gedeeltelijk eigendom is van een of meer overheidsinstanties of onder de zeggenschap van de afwikkelingsautoriteit staat, dient een overbruggingsinstelling hoofdzakelijk om ervoor te zorgen dat de essentiële financiële dienstverlening aan de cliënten van de falende instelling verzekerd blijft en dat de essentiële financiële activiteiten worden voortgezet. De overbruggingsinstelling moet als een levensvatbaar going concern worden geëxploiteerd en weer op de markt worden gebracht zodra de omstandigheden passend zijn en binnen de in deze richtlijn vastgestelde termijn, of worden geliquideerd indien zij niet levensvatbaar is.

  66. Het instrument van afsplitsing van activa moet de autoriteiten in staat stellen activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling over te dragen aan een afzonderlijk vehikel. Dit instrument mag alleen worden gebruikt in combinatie met andere instrumenten om een onterecht concurrentievoordeel voor de falende instelling te vermijden.

  67. Een doeltreffende afwikkelingsregeling moet de kosten van de afwikkeling van een falende instelling die door de belastingbetalers worden gedragen, zoveel mogelijk beperken. Zij dient er voor te zorgen dat systeemrelevante instellingen kunnen worden afgewikkeld zonder dat daardoor de financiële stabiliteit in gevaar wordt gebracht. Het instrument van bail-in bereikt die doelstelling door ervoor te zorgen dat de aandeelhouders en schuldeisers van de falende instelling passende verliezen lijden en een passend deel van die uit het afwikkelingsproces voortvloeiende kosten dragen. Het instrument van bail-in zal aandeelhouders en schuldeisers van instellingen een sterkere stimulans geven om in normale omstandigheden toezicht te houden op de gezondheid van die instellingen en daarmee wordt gehoor gegeven aan de aanbeveling van de Raad voor financiële stabiliteit om wettelijke schuldafschrijvings- en -omzettingsbevoegdheden in het afwikkelingskader op te nemen als extra mogelijkheid die in combinatie met andere afwikkelingsinstrumenten kan worden aangewend.

  68. Om ervoor te zorgen dat afwikkelingsautoriteiten de nodige flexibiliteit hebben om in diverse omstandigheden verliezen aan schuldeisers toe te rekenen, verdient het aanbeveling dat deze autoriteiten het instrument van bail-in kunnen toepassen zowel wanneer het de bedoeling is de falende instelling als going concern af te wikkelen indien er een realistisch vooruitzicht is dat de levensvatbaarheid van de instelling kan worden hersteld, als wanneer systeemkritische diensten aan een overbruggingsinstelling worden overgedragen en het resterende deel van de instelling zijn activiteiten staakt en wordt geliquideerd.

  69. Indien het instrument van bail-in wordt toegepast met de bedoeling het kapitaal van de falende instelling te herstellen zodat deze als going concern actief kan blijven, moet de afwikkeling door middel van inbreng van de particuliere sector vergezeld gaan van een vervanging van het bestuur, behalve indien handhaving van het bestuur passend en nodig is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, en een daarop aansluitende zodanige herstructurering van de instelling en haar activiteiten dat de redenen voor het falen worden aangepakt. Deze herstructurering moet worden verwezenlijkt door uitvoering van een bedrijfssaneringsplan. In voorkomend geval dienen dergelijke plannen verenigbaar te zijn met het herstructureringsplan dat de instelling krachtens het kader voor staatssteun bij de Commissie moet indienen. Naast de maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling dient het plan met name ook maatregelen te bevatten waarmee wordt beoogd de steun te beperken tot de minimale lastenverdeling en de concurrentieverstoringen binnen de perken te houden.

  70. Het is niet gepast het instrument van bail-in toe te passen op vorderingen voor zover die gedekt zijn, een onderpand hebben of anderszins zijn gegarandeerd. Om ervoor te zorgen dat het instrument van bail-in doeltreffend is en zijn doelstellingen bereikt, is het echter wenselijk dat het kan worden toegepast op een zo breed mogelijk scala aan ongedekte passiva van een falende instelling. Het is niettemin passend bepaalde soorten ongedekte passiva van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in uit te sluiten. Ter bescherming van de houders van gedekte deposito’s moet het instrument van bail-in niet worden toegepast op deposito’s die op grond van Richtlijn 2014/49/EG van het Europees Parlement en de Raad(13) beschermd zijn. Met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op bepaalde verplichtingen jegens werknemers van de falende instelling of op commerciële vorderingen die betrekking hebben op goederen en diensten die kritiek zijn voor het dagelijks functioneren van de instelling. Om aan pensioenfondsen en pensioenbeheerders verschuldigde pensioenrechten en pensioenbedragen te honoreren, mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op de verplichtingen van de falende instelling jegens een pensioenregeling. Het instrument van bail-in zou echter wel gelden voor verplichtingen voor variabele pensioenuitkeringen die niet voortvloeien uit collectieve overeenkomsten, alsmede voor de variabele component van de beloning van medewerkers die materiële risico’s nemen. Om het risico op besmetting van het systeem te beperken, mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op passiva die voortvloeien uit deelneming aan betalingssystemen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen, noch op verplichtingen jegens instellingen, met uitzondering van entiteiten die deel uitmaken van dezelfde groep, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen.

  71. Aangezien de bescherming van gedekte deposanten een van de belangrijkste afwikkelingsdoelstellingen is, mogen gedekte deposito’s niet onder de toepassing van het instrument van bail-in vallen. Het depositogarantiestelsel dient echter bij te dragen tot de financiering van het afwikkelingsproces doordat het verliezen opvangt ter hoogte van de nettoverliezen die het had geleden na vergoeding van de deposanten in een normale insolventieprocedure. De uitoefening van de bevoegdheid om een toepassing van de bail-in te eisen, zou er immers voor zorgen dat deposanten toegang tot hun deposito’s blijven hebben, tot minstens het niveau van dekking daarvan, wat de belangrijkste reden is waarom depositogarantiestelsels zijn opgezet. Mocht in dergelijke gevallen niet in de betrokkenheid van deze stelsels zijn voorzien, dan zou dat een ongerechtvaardigd voordeel betekenen ten opzichte van de overige schuldeisers die wel door de uitoefening van de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit worden geraakt.

  72. Daarnaast moeten de afwikkelingsautoriteiten bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk kunnen uitsluiten in een aantal situaties, zoals wanneer voor die passiva niet binnen een redelijk tijdsbestek in een inbreng van de particuliere sector kan worden voorzien, de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is om de continuïteit van de kritieke functies en de kernbedrijfsonderdelen te waarborgen, of de toepassing van het instrument van bail-in op die passiva zou leiden tot een waardevernietiging die voor de andere schuldeisers grotere verliezen met zich mee zou brengen dan bij een uitsluiting van die passiva van de inbreng van de particuliere sector. De afwikkelingsautoriteiten moeten bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk kunnen uitsluiten indien dat noodzakelijk is om te voorkomen dat de besmetting en de financiële instabiliteit zich zouden verspreiden en de economie van een lidstaat of van de Unie ernstig zouden ontwrichten. Bij deze beoordelingen moeten de afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de gevolgen van een mogelijke een inbreng van de particuliere sector voor passiva afkomstig van in aanmerking komende deposito’s van natuurlijke personen en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen boven het niveau van dekking dat is bepaald bij Richtlijn 2014/49/EU.

  73. Worden deze uitsluitingen toegepast, dan kan het niveau van afschrijving of omzetting van andere in aanmerking komende passiva worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, op voorwaarde dat het beginsel in acht wordt genomen dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn dan bij normale insolventieprocedures. Indien de verliezen niet aan andere schuldeisers kunnen worden doorgegeven, kan de financieringsregeling voor de afwikkeling een bijdrage aan de instelling in afwikkeling leveren, mits een aantal strikte voorwaarden zijn vervuld, waaronder de vereiste dat verliezen van ten minste 8 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen al opgevangen zijn, en dat de uit het afwikkelingsfonds verstrekte financiering beperkt is tot de laagste waarde van 5 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen of de voor het afwikkelingsfonds beschikbare middelen, en het bedrag dat binnen drie jaar door achteraf te betalen bijdragen kan worden bijeengebracht.

  74. In buitengewone omstandigheden, waarin passiva zijn uitgesloten en in plaats van die passiva het afwikkelingsfonds tot het toelaatbare maximum is aangesproken voor een bijdrage aan de inbreng van de particuliere sector, moet de afwikkelingsautoriteit de mogelijkheid hebben om middelen uit alternatieve financieringsbronnen te trachten te verkrijgen.

  75. Het minimumbedrag van de bijdrage aan het opvangen van verliezen en herkapitalisatie van 8 % van de totale passiva, met inbegrip van eigen vermogen, of, in voorkomend geval, 20 % van de risicogewogen activa, dient te worden berekend op basis van de waardering voor de toepassing van de afwikkeling overeenkomstig deze richtlijn. Historische verliezen die door de aandeelhouders reeds voorafgaand aan een dergelijke waardering door een vermindering van het eigen vermogen zijn opgevangen, dienen niet te worden meegerekend in die percentages.

  76. Niets in deze richtlijn dient de lidstaten ertoe te verplichten financieringsregelingen voor de afwikkeling met middelen uit de algemene begroting te financieren.

  77. Tenzij in deze richtlijn anders wordt bepaald, moeten de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in op zodanige wijze toepassen dat de gelijke behandeling van de schuldeisers en de wettelijke rangorde van vorderingen volgens het toepasselijke insolventierecht worden gerespecteerd. Verliezen moeten eerst door instrumenten van het toetsingsvermogen worden opgevangen en op aandeelhouders worden verhaald, ofwel door de intrekking of overdracht van aandelen, ofwel door ernstige verwatering. Indien deze instrumenten niet volstaan, moet de achtergestelde schuld worden omgezet of afgeschreven. De niet-achtergestelde passiva dienen te worden omgezet of afgeschreven indien de achtergestelde categorieën volledig zijn omgezet of afgeschreven.

  78. Indien er vrijstellingen zijn voor passiva zoals betalings- en afwikkelingssystemen, werknemers of handelsschuldeisers, of preferente vorderingen zoals deposito’s van natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, moeten die niet alleen in de Unie, maar ook in deerde landen van toepassing zijn. Om het mogelijk te maken om waar dit passend is passiva in derde landen af te schrijven of om te zetten, moet de erkenning van deze mogelijkheid worden opgenomen in de contractsbepalingen waarop het recht van de derde landen van toepassing is, in het bijzonder voor passiva die in de rangorde van de schuldeisers op een lagere plaats staan. Dergelijke contractuele bepalingen dienen niet vereist te zijn voor passiva die zijn vrijgesteld van bail-in voor deposito’s van natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen of indien het recht van het derde land of een met dat derde land gesloten bindende overeenkomst de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat in staat stelt haar afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden uit te oefenen.

  79. Om te vermijden dat instellingen hun passiva zodanig structureren dat afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van het instrument van bail-in, verdient het aanbeveling voor te schrijven dat de instellingen te allen tijde voldoen aan een minimumvereiste voor eigen vermogen in aanmerking komende passiva uitgedrukt als percentage van de totale passiva en eigen vermogen van de instelling. Afwikkelingsautoriteiten moeten per geval kunnen eisen dat dit percentage geheel of gedeeltelijk uit eigen vermogen of uit een bepaalde type passiva is samengesteld.

  80. In deze richtlijn wordt een „top down”-benadering gevolgd voor het bepalen van de minimumvereiste voor het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities — MREL) binnen een groep. Die benadering is er voorts op gebaseerd dat de afwikkelingsmaatregelen worden toegepast op het niveau van de individuele rechtspersoon, en dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen zich noodzakelijkerwijs bevindt in, of toegankelijk is voor, de rechtspersoon binnen de groep waar de verliezen zich voordoen. Daartoe moeten afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dragen dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen binnen een groep over de groep wordt verdeeld overeenkomstig het risiconiveau van de rechtspersonen waardoor zij wordt gevormd. De minimumvereiste waaraan elke dochteronderneming moet voldoen, dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Voorts zorgen afwikkelingsautoriteiten ervoor dat alle activa en passiva die worden meegeteld voor de geconsolideerde minimumvereiste, zich bevinden in entiteiten waar verliezen kunnen ontstaan, of dat zij anderszins beschikbaar zijn voor het opvangen van verliezen. Deze richtlijn moet een afwikkeling via hetzij meerdere kanalen, hetzij één kanaal mogelijk maken. De MREL moeten stroken met de afwikkelingsstrategie die passend is voor een groep, overeenkomstig het afwikkelingsplan. Met name moeten de MREL voor het passende niveau in de groep gelden, volgens de meerkanalige of éénkanalige benadering van het afwikkelingsplan, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat er in sommige omstandigheden een andere benadering dan die van het plan wordt gevolgd, bijvoorbeeld om de afwikkelingsdoelstellingen doeltreffender te kunnen verwezenlijken. Tegen deze achtergrond moeten alle instellingen en andere rechtspersonen in de groep, ongeacht of de groep voor een éénkanalige dan wel meerkanalige benadering heeft gekozen, waar zulks door de afwikkelingsautoriteiten vereist wordt, te allen tijde over een solide MREL beschikken om het risico van besmetting of van een bankrun te voorkomen.

  81. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaalinstrumenten de verliezen volledig opvangen op het moment van niet-levensvatbaarheid van de uitgevende instelling. Afwikkelingsautoriteiten moeten dan ook verplicht zijn die instrumenten volledig af te schrijven, dan wel ze in tier 1-kernkapitaalinstrumenten om te zetten op het moment van niet-levensvatbaarheid en voordat er een afwikkelingsmaatregel wordt genomen. Voor die doeleinden moet het moment van niet-levensvatbaarheid worden opgevat als het moment waarop de desbetreffende autoriteit vaststelt dat de instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet of het moment waarop de autoriteit besluit dat de instelling zou ophouden levensvatbaar te zijn indien deze kapitaalinstrumenten niet zouden worden afgeschreven of omgezet. Het feit dat de instrumenten in de door deze richtlijn voorgeschreven omstandigheden door autoriteiten moeten worden afgeschreven of omgezet, moet worden erkend in de voor het instrument geldende voorwaarden en in een eventuele prospectus of aanbiedingsdocumenten die in verband met de instrumenten worden gepubliceerd of verstrekt.

  82. Opdat de afwikkeling tot doeltreffende resultaten kan leiden, moet het mogelijk zijn om het instrument van bail-in vóór 1 januari 2016 toe te passen.

  83. De afwikkelingsautoriteiten moeten de mogelijkheid hebben het instrument van bail-in slechts gedeeltelijk toe te passen indien uit een beoordeling van het mogelijke effect op de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten en in de rest van de Unie blijkt dat het integrale gebruik ervan in strijd zou zijn met de algemene economische en financiële belangen van de lidstaat of de Unie als geheel.

  84. De afwikkelingsautoriteiten moeten alle nodige juridische bevoegdheden hebben die, in diverse combinaties, bij het inzetten van de afwikkelingsinstrumenten kunnen worden uitgeoefend. Hiertoe dienen de bevoegdheden te behoren om aandelen, activa, rechten of passiva van een falende instelling over te dragen aan een andere entiteit zoals een andere instelling of een overbruggingsinstelling, de bevoegdheid om aandelen af te schrijven of in te trekken, of passiva van een falende instelling af te schrijven of om te zetten, de bevoegdheid om het bestuur te vervangen en de bevoegdheid om de betaling van schuldvorderingen tijdelijk op te schorten. Er is behoefte aan aanvullende bevoegdheden, zoals de bevoegdheid om van andere onderdelen van de groep te eisen dat zij de continuïteit van essentiële diensten garanderen.

  85. Het is niet nodig exact voor te schrijven hoe de afwikkelingsautoriteiten in de falende instelling moeten ingrijpen. De afwikkelingsautoriteiten moeten de keuze hebben tussen het overnemen van de zeggenschap door middel van een rechtstreekse interventie in de instelling of door middel van een bestuursmaatregel. Zij dienen op basis van de omstandigheden van de zaak te beslissen. In dit stadium lijkt het niet nodig één model op te leggen om een efficiënte samenwerking tussen de lidstaten te bewerkstelligen.

  86. Het afwikkelingskader moet procedurele vereisten omvatten om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsmaatregelen naar behoren worden gemeld en, behoudens de beperkte, bij deze richtlijn vastgelegde uitzonderingen, openbaar worden gemaakt. Aangezien de informatie die de afwikkelingsautoriteiten en hun professionele adviseurs tijdens de afwikkelingsprocedure verkrijgen naar alle waarschijnlijkheid gevoelig is, moet vóór de openbaarmaking van het afwikkelingsbesluit voor deze informatie evenwel een effectieve geheimhoudingsplicht gelden. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat informatie over de inhoud en de details van herstel- en afwikkelingsplannen en de resultaten van de beoordeling van deze plannen verregaande gevolgen kan hebben, in het bijzonder voor de betrokken ondernemingen. Alle informatie die met betrekking tot een besluit wordt verstrekt voordat het besluit wordt genomen, bijvoorbeeld over de vraag of aan de voorwaarden voor afwikkeling wordt voldaan, over het gebruik van een bepaald instrument of over een maatregel in de loop van de procedure, moet worden verondersteld gevolgen te hebben voor de openbare en particuliere belangen die bij de maatregel betrokken zijn. Alleen al de informatie dat de afwikkelingsautoriteit een bepaalde instelling aan het onderzoeken is, kan echter al negatieve gevolgen voor die instelling hebben. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat er passende mechanismen zijn om dergelijke informatie, zoals de inhoud en de details van herstel- en afwikkelingsplannen en de resultaten van een beoordeling in dat verband, vertrouwelijk te houden.

  87. De afwikkelingsautoriteiten moeten aanvullende bevoegdheden hebben om de effectiviteit van de overdracht van aandelen of schuldinstrumenten en activa, rechten en passiva te garanderen. Behoudens de in deze richtlijn vermelde waarborgen, moeten tot die bevoegdheden behoren: de bevoegdheid om rechten van derden die uit de overgedragen instrumenten of activa voortvloeien te annuleren en de bevoegdheid om contracten af te dwingen en de bevoegdheid om de continuïteit van regelingen ten aanzien van de ontvanger van de overgedragen activa en aandelen te waarborgen. Er mag echter geen afbreuk worden gedaan aan de rechten van werknemers om een arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het recht van een partij om een contract met een instelling in afwikkeling of een groepsentiteit daarvan te beëindigen om andere redenen dan de afwikkeling van de falende instelling, moet onverlet worden gelaten. De afwikkelingsautoriteiten moeten ook de aanvullende bevoegdheid hebben om van de rest van de instelling, die volgens de normale insolventieprocedure wordt geliquideerd, te eisen dat deze de diensten levert die nodig zijn om de instelling waaraan activa of aandelen uit hoofde van de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling zijn overgedragen, in staat te stellen haar bedrijfsactiviteiten uit te voeren.

  88. Overeenkomstig artikel 47 van het Handvest hebben de betrokken partijen recht op een eerlijk proces en op een doeltreffende voorziening in rechte tegen de maatregelen die op hen van invloed zijn. De besluiten die door de afwikkelingsautoriteiten worden genomen, moeten derhalve vatbaar zijn voor beroep.

  89. De crisisbeheersingsmaatregelen van de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen complexe economische beoordelingen en een ruime beoordelingsmarge vergen. De nationale afwikkelingsautoriteiten beschikken specifiek over de nodige deskundigheid om deze beoordelingen te maken en om over het juiste gebruik van de beoordelingsmarge te beslissen. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat de complexe economische beoordelingen die de nationale afwikkelingsautoriteiten in dit verband maken, door de nationale rechtbanken worden gebruikt wanneer zij de betrokken crisisbeheersingsmaatregelen evalueren. Dat deze beoordelingen complex zijn, mag de nationale rechtbanken er echter niet van weerhouden te onderzoeken of de bewijselementen waarop de afwikkelingsautoriteit zich baseert, materieel juist, betrouwbaar en samenhangend zijn, en of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen.

  90. Daar het de bedoeling is dat deze richtlijn op bijzonder spoedeisende situaties betrekking heeft, en daar de opschorting van een besluit van de afwikkelingsautoriteiten de continuïteit van kritieke functies kan belemmeren, moet worden bepaald dat de indiening van een beroep niet tot een automatische opschorting van de gevolgen van het betwiste besluit mag leiden, en dat het besluit van de afwikkelingsautoriteit onmiddellijk uitvoerbaar moet zijn, vanuit de veronderstelling dat opschorting ervan in strijd zou zijn met het algemeen belang.

  91. Om in voorkomend geval derden te beschermen die te goeder trouw activa, rechten en passiva van de instelling in afwikkeling hebben verkregen uit hoofde van de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden door de autoriteiten en om de stabiliteit van de financiële markten te waarborgen, dient voorts het recht op beroep iedere latere bestuurlijke handeling of transactie die is genomen op grond van een vernietigd besluit, onverlet te laten. In dergelijke gevallen dienen de rechtsmiddelen ten aanzien van een onrechtmatig besluit derhalve beperkt te blijven tot de toekenning van schadevergoeding aan de getroffen personen.

  92. Aangezien er soms dringend crisisbeheersingsmaatregelen moeten worden genomen wegens ernstige risico’s voor de financiële stabiliteit in de lidstaten en de Unie, moeten een procedure onder nationaal recht betreffende de aanvraag van voorafgaande rechterlijke goedkeuring en de beoordeling van de aanvraag door de rechtbank snel verlopen. Aangezien een crisisbeheersingsmaatregel dringen moet worden genomen, moet de rechtbank zijn beschikking binnen 24 uur geven en moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de desbetreffende autoriteit haar besluit kan nemen zodra de rechtbank zijn goedkeuring heeft gegeven. Dit doet geen afbreuk aan het recht van belanghebbende partijen kunnen hebben om, binnen een beperkte termijn nadat de afwikkelingsautoriteit de crisisbeheersingsmaatregel heeft genomen, bij de rechtbank een verzoek tot vernietiging van het besluit in te dienen.

  93. Het is in het belang van een efficiënte afwikkeling en om rechtsbevoegdheidsconflicten te voorkomen dat er geen normale insolventieprocedure ten aanzien van de falende instelling mag worden geopend of voortgezet zolang de afwikkelingsautoriteit haar afwikkelingsbevoegdheden uitoefent of de afwikkelingsinstrumenten toepast, behalve op initiatief of met instemming van de afwikkelingsautoriteit. Het is nuttig en noodzakelijk om bepaalde contractuele verplichtingen gedurende een beperkte periode op te schorten om de afwikkelingsautoriteit de tijd te geven de afwikkelingsinstrumenten in de praktijk te brengen. Dit dient echter niet te gelden voor verplichtingen jegens systemen die krachtens Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad(14) zijn aangewezen, centrale tegenpartijen en centrale banken. Richtlijn 98/26/EG beperkt het risico dat aan deelname aan betalings- en afwikkelingssystemen is verbonden, met name door de verstoring ten gevolge van de insolventie van een deelnemer in het systeem te beperken. Om ervoor te zorgen dat deze bescherming ook in crisissituaties naar behoren werkt en dat de exploitanten van betalings- en afwikkelingssystemen en andere marktdeelnemers over de nodige zekerheid blijven beschikken, bepaalt deze richtlijn dat een crisispreventiemaatregel of een crisisbeheersingsmaatregel op zich niet als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG beschouwd moet worden, mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract wordt voldaan. Niets in deze richtlijn doet echter afbreuk aan systemen die zijn aangewezen krachtens Richtlijn 98/26/EG of het recht op zakelijke zekerheden dat wordt gegarandeerd door artikel 9 van Richtlijn 98/26/EG.

  94. Teneinde de afwikkelingsautoriteiten bij het overdragen van de activa en passiva aan een verkrijger uit de particuliere sector of een overbruggingsinstelling een voldoende termijn te gunnen om na te gaan welke contracten moeten worden overgedragen, kan het raadzaam zijn om evenredige beperkingen in te stellen op de rechten van tegenpartijen om financiële contracten voortijdig, versneld of anderszins te beëindigen voordat de overdracht heeft plaatsgevonden. Een dergelijke beperking zou nodig zijn om de autoriteiten de gelegenheid te bieden een goed beeld te krijgen van de balans van de falende instelling, zonder de wijzigingen in waarde en bereik die grootschalige uitoefening van beëindigingsrechten met zich mee zou brengen. Om zo weinig mogelijk in te grijpen in de contractuele rechten van tegenpartijen, mag de beperking van de beëindigingsrechten alleen worden toegepast met betrekking tot de crisispreventiemaatregel of de crisisbeheersingsmaatregel, daaronder begrepen een gebeurtenis die rechtstreeks met de toepassing van een dergelijke maatregel verband houdt, en moeten beëindigingsrechten die voortvloeien uit een andere wanbetaling, zoals onder meer het niet betalen of niet bijstorten bij onvoldoende marge, blijven bestaan.

  95. Om legitieme kapitaalmarktregelingen te behouden in het geval van een overdracht van sommige, maar niet alle activa, rechten en passiva van een falende instelling, is het raadzaam in waarborgen te voorzien om te voorkomen dat gekoppelde verplichtingen, rechten en contracten in voorkomend geval worden gesplitst. Een dergelijke beperking op selectiepraktijken met betrekking tot gekoppelde contracten moet ook gelden voor contracten met dezelfde tegenpartij die gedekt zijn door zekerheidsregelingen, financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden, salderingsovereenkomsten, overeenkomsten tot saldering bij vroegtijdige beëindiging en gestructureerde financieringsregelingen. Ingeval de waarborg van toepassing is, moeten de afwikkelingsautoriteiten verplicht zijn alle gekoppelde contracten binnen een beschermde regeling over te dragen of ze allemaal bij de falende restinstelling te laten. Deze waarborgen moeten garanderen dat de kapitaalvereisten die, wat de toepassing van Richtlijn 2013/36/EU betreft, gelden voor door een verrekeningsovereenkomst gedekte posities, onverlet worden gelaten.

  96. Door ervoor te zorgen dat afwikkelingsautoriteiten dezelfde instrumenten en bevoegdheden tot hun beschikking hebben, wordt gecoördineerd optreden bij falen van een grensoverschrijdende groep gemakkelijker gemaakt, maar er lijken toch verdere maatregelen nodig te zijn om de samenwerking te bevorderen en gefragmenteerde nationale reacties te voorkomen. Afwikkelingsautoriteiten moeten ertoe worden verplicht elkaar te raadplegen bij de afwikkeling van groepsentiteiten en samen te werken in afwikkelingscolleges teneinde een afwikkelingsregeling voor de hele groep overeen te komen. Afwikkelingscolleges moeten worden ingesteld rond de kern van de bestaande toezichtcolleges door er afwikkelingsautoriteiten in op te nemen en door er bevoegde ministeries, centrale banken, de EBA en, in voorkomend geval, voor de depositogarantiestelsels verantwoordelijke autoriteiten bij te betrekken. Bij een crisis moet het afwikkelingscollege een forum bieden voor de uitwisseling van informatie en de coördinatie van afwikkelingsmaatregelen.

  97. Bij de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen dient een evenwicht te worden nagestreefd tussen, enerzijds, de behoefte aan procedures die met de spoedeisendheid van de situatie rekening houden en efficiënte, billijke en tijdige oplossingen voor de groep als geheel mogelijk maken en, anderzijds, de noodzaak om de financiële stabiliteit te vrijwaren in alle lidstaten waar de groep actief is. De verschillende afwikkelingsautoriteiten dienen van gedachten te wisselen in het afwikkelingscollege. De afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorstelt, moeten in het kader van de groepsafwikkelingsplannen tussen de verschillende afwikkelingsautoriteiten worden voorbereid en besproken. Afwikkelingscolleges dienen de standpunten te vertolken van de afwikkelingsautoriteiten van alle lidstaten waar de groep actief is, teneinde het nemen van snelle en gezamenlijke besluiten zoveel mogelijk te faciliteren. In afwikkelingsmaatregelen van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau dient steeds rekening te worden gehouden met het effect ervan op de financiële stabiliteit in de lidstaten waar de groep actief is. Dit moet worden gegarandeerd door de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaat waar een dochteronderneming gevestigd is, de mogelijkheid te bieden verzet aan te tekenen tegen de besluiten van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, niet alleen op grond van de gepastheid van afwikkelingsmaatregelen, maar ook op grond van de noodzaak om de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaat te vrijwaren.

  98. Het afwikkelingscollege dient geen besluitvormingsorgaan te zijn, maar een platform dat de besluitvorming van de nationale autoriteiten faciliteert. De gezamenlijke besluiten dienen door de verschillende desbetreffende nationale autoriteiten te worden genomen.

  99. De opstelling van een groepsafwikkelingsregeling zou moeten bijdragen aan een gecoördineerde afwikkeling waarbij de kans groter is dat het beste resultaat voor alle instellingen van een groep wordt bereikt. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau dient de groepsafwikkelingsregeling voor te stellen en deze aan het afwikkelingscollege voor te leggen. Nationale afwikkelingsautoriteiten die het niet eens zijn met de regeling of besluiten onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen te treffen, moeten de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en andere afwikkelingsautoriteiten die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen, meedelen waarom zij het niet eens zijn en tevens nadere bijzonderheden verstrekken omtrent elke onafhankelijke afwikkelingsmaatregel die zij voornemens zijn te treffen. Elke nationale autoriteit die beslist af te wijken van de groepsafwikkelingsregeling, moet naar behoren rekening houden met de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de lidstaten waar de andere afwikkelingsautoriteiten gevestigd zijn en met de mogelijke gevolgen voor de andere delen van de groep.

  100. In het kader van een groepsafwikkelingsregeling moeten de autoriteiten worden uitgenodigd hetzelfde instrument toe te passen op rechtspersonen die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen. De afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau moeten de bevoegdheid hebben om het instrument van de overbruggingsinstelling op groepsniveau toe te passen (in voorkomend geval, met inbegrip van regelingen voor de lastenverdeling) om een groep als geheel te stabiliseren. De eigendom van dochterondernemingen kan aan de overbruggingsinstelling worden overgedragen met het oog op een latere verkoop ervan, in zijn geheel of afzonderlijk, als de marktomstandigheden geschikt zijn. Daarnaast moet de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de bevoegdheid hebben om het instrument van bail-in op het niveau van de moederonderneming toe te passen.

  101. Doeltreffende afwikkeling van internationaal actieve instellingen en groepen vereist samenwerking tussen de Unie, de lidstaten en afwikkelingsautoriteiten van derde landen. De samenwerking zal worden bevorderd als de afwikkelingsregelingen van derde landen op de gemeenschappelijke beginselen en benaderingen zijn gebaseerd die momenteel door de Raad voor financiële stabiliteit en de G20 worden ontwikkeld. Met dat doel voor ogen dient de EBA overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 te worden gemachtigd niet-bindende kaderregelingen voor samenwerking te ontwikkelen en aan te gaan met autoriteiten van derde landen, en dient de nationale autoriteiten te worden toegestaan bilaterale regelingen te sluiten die in de lijn van de EBA-kaderregelingen liggen. Het treffen van deze regelingen tussen de nationale autoriteiten die voor het beheer van het falen van wereldwijde ondernemingen verantwoordelijk zijn, moet een manier zijn om een doeltreffende planning, besluitvorming en coördinatie met betrekking tot internationale groepen te garanderen. In het algemeen moeten deze regelingen wederkerig zijn. In het kader van het Europese afwikkelingscollege moeten de nationale afwikkelingsautoriteiten in voorkomend geval de afwikkelingsprocedures van derde landen in de in deze richtlijn vastgelegde omstandigheden erkennen en handhaven.

  102. Zowel met betrekking tot dochterondernemingen van groepen in de Unie of derde landen, als met betrekking tot bijkantoren van instellingen in de Unie of derde landen moet worden samengewerkt. Dochterondernemingen van groepen uit derde landen zijn ondernemingen die in de Unie zijn gevestigd en derhalve volledig onderworpen zijn aan het Unierecht, met inbegrip van de in deze richtlijn vastgelegde afwikkelingsinstrumenten. Het is echter noodzakelijk dat lidstaten het recht behouden op te treden met betrekking tot bijkantoren van instellingen met hoofdkantoor in derde landen wanneer de erkenning en de toepassing van afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot een bijkantoor de financiële stabiliteit in de Unie in gevaar zouden brengen, of wanneer deposanten uit de Unie niet op dezelfde wijze als deposanten uit derde landen zouden worden behandeld. In die omstandigheden, en in de andere in deze richtlijn vastgelegde omstandigheden, dienen de lidstaten het recht te hebben om, na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteiten, te weigeren afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot bijkantoren in de Unie van instellingen uit derde landen te erkennen.

  103. Er zijn omstandigheden waarin de doeltreffendheid van de toegepaste afwikkelingsinstrumenten afhankelijk kan zijn van de beschikbaarheid van kortetermijnfinanciering voor een instelling of een overbruggingsinstelling, de verlening van garanties aan potentiële verkrijgers of de verstrekking van kapitaal aan de overbruggingsinstelling. Onverminderd de rol van de centrale banken om het financiële stelsel ook in tijden van stress van liquiditeiten te voorzien, is het belangrijk dat lidstaten financieringsregelingen opzetten om te vermijden dat de daartoe benodigde middelen uit de nationale begrotingen moeten komen. Het moet de financiële sector als geheel zijn die de stabilisatie van het financiële stelsel financiert.

  104. Lidstaten dienen als algemene regel hun nationale financieringsregeling op te zetten door middel van fondsen die onder zeggenschap van afwikkelingsautoriteiten staat en die voor de in deze richtlijn vastgelegde doeleinden kan worden aangesproken. Er moet evenwel worden voorzien in de mogelijkheid, als strikt omschreven uitzondering, om het lidstaten toe te staan hun nationale financieringsregelingen op te zetten middels verplichte bijdragen van instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend en die niet worden gehouden door fondsen die onder zeggenschap van hun afwikkelingsautoriteiten staan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

  105. In beginsel moeten voorafgaand aan en onafhankelijk van elke afwikkelingsmaatregel bijdragen van de sector worden geïnd. Als de financiering vooraf onvoldoende is om de verliezen of kosten te dekken die uit het gebruik van de financieringsregelingen voortvloeien, moeten er aanvullende bijdragen worden geïnd om de extra kosten of verliezen te dragen.

  106. Om een kritische massa te bereiken en de procyclische effecten te vermijden die zich zouden voordoen indien financieringsregelingen bij een systeemcrisis uitsluitend op achteraf te betalen bijdragen aangewezen zouden zijn, is het absoluut noodzakelijk dat de van tevoren beschikbare financiële middelen van de nationale financieringsregelingen ten minste een zeker minimumstreefbedrag bereiken.

  107. Om een eerlijke berekening van de bijdragen te waarborgen en het ontplooien van activiteiten volgens een minder riskant model aan te moedigen, dient bij de bepaling van de bijdragen aan de nationale financieringsregelingen rekening te worden gehouden met de mate waarin de instellingen krediet-, liquiditeits- of marktrisico lopen.

  108. Het verzekeren van een doeltreffende afwikkeling van falende instellingen binnen de Unie is een essentieel onderdeel van de voltooiing van de interne markt. Het falen van dergelijke instellingen heeft niet alleen gevolgen voor de financiële stabiliteit van de markten waarop zij rechtstreeks actief zijn, maar ook voor de financiële markt van de Unie als geheel. De voltooiing van de interne markt voor financiële diensten heeft de onderlinge verwevenheid van de verschillende nationale financiële systemen versterkt. De instellingen zijn immers buiten hun lidstaat van vestiging actief en zijn onderling vervlochten via de interbancaire en andere markten, die in wezen pan-Europees zijn. Het garanderen van een doeltreffende financiering van de afwikkeling van dergelijke instellingen in alle lidstaten is niet alleen in het belang van de lidstaten waarin zij opereren, maar van alle lidstaten in het algemeen als middel om gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en een betere werking van de interne financiële markt te bewerkstelligen. Het opzetten van een Europees systeem van financieringsregelingen zou ervoor zorgen dat voor alle instellingen die in de Unie actief zijn, even doeltreffende financieringsregelingen voor de afwikkeling bestaan en zou ook de stabiliteit van de interne markt mede in de hand werken.

  109. Om de weerbaarheid van het Europees systeem van financieringsregelingen te versterken en overeenkomstig de doelstelling om te eisen dat de financiering vooral van de aandeelhouders en schuldeisers van de instelling in afwikkeling en vervolgens van de sector veeleer dan uit de overheidsbegrotingen dient te komen, kunnen financieringsregelingen in noodsituaties erom verzoeken van andere financieringsregelingen te kunnen lenen. Zij moeten tevens gemachtigd zijn leningen te verstrekken aan andere regelingen die in nood verkeren. Het verstrekken van dergelijke leningen moet strikt op vrijwillige basis geschieden. Het besluit om aan andere regelingen te lenen, moet worden genomen door de financieringsregeling die de lening verstrekt, maar gezien de mogelijke gevolgen voor de begroting moeten de lidstaten kunnen verlangen dat met het bevoegde ministerie wordt overlegd of dat diens goedkeuring vereist is.

  110. Financieringsregelingen worden weliswaar op nationaal niveau opgezet, maar dienen gemutualiseerd te worden in de context van groepsafwikkelingen, mits er tussen de nationale autoriteiten een overeenkomst wordt bereikt over de afwikkeling van de instelling. Deposito’s die door depositogarantiestelsels gedekt zijn, mogen geen verlies lijden in het afwikkelingsproces. Indien een afwikkelingsmaatregel garandeert dat deposanten toegang tot hun deposito’s blijven hebben, dient van de depositogarantiestelsels waarbij een instelling in afwikkeling is aangesloten, een bijdrage te worden verlangd die niet groter is dan het bedrag van de verliezen die zij zouden hebben moeten dragen indien de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

  111. Terwijl gedekte deposito’s bij afwikkeling beschermd zijn tegen verliezen, zijn andere in aanmerking komende deposito’s potentieel beschikbaar voor verliesabsorptie. Teneinde een zeker niveau van bescherming te bieden voor natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s aanhouden boven het niveau van de gedekte deposito’s, moeten die deposito’s krachtens het nationale recht dat op normale insolventieprocedures van toepassing is, een hogere prioriteit krijgen dan de vorderingen van gewone concurrente, niet-preferente schuldeisers. De vordering van het depositogarantiestelsel moet krachtens dat nationale recht zelfs een nog hogere prioriteit krijgen dan de voormelde categorieën van in aanmerking komende deposito’s. Harmonisatie van het nationale insolventierecht op dit gebied is noodzakelijk om de blootstelling van de afwikkelingsfondsen van de lidstaten tot een minimum te beperken overeenkomstig het in deze richtlijn bepaalde beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn.

  112. Indien deposito’s in de context van de afwikkeling van een instelling aan een andere instelling worden overgedragen, mogen de deposanten niet verzekerd zijn boven het dekkingsniveau dat in Richtlijn 2014/49/EU is vastgelegd. Vorderingen met betrekking tot deposito’s die bij de instelling in afwikkeling blijven, moeten derhalve worden beperkt tot het verschil tussen de overgedragen fondsen en het in Richtlijn 2014/49/EU vastgelegde dekkingsniveau. Indien de overgedragen deposito’s het dekkingsniveau overschrijden, mag de deposant geen vordering op het depositogarantiestelsel hebben met betrekking tot deposito’s die bij de instelling in afwikkeling blijven.

  113. Met het opzetten van financieringsregelingen door de oprichting van het Europees systeem van financieringsregelingen waarin deze richtlijn voorziet, dient een gecoördineerde aanwending te worden verzekerd van de op nationaal niveau voor afwikkeling beschikbare middelen.

  114. De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen om ter vaststelling van de criteria voor het definiëren van „kritieke functies” en „kernbedrijfsonderdelen” voor de toepassing van deze richtlijn; van de omstandigheden waarin de uitsluiting van de vereisten inzake afschrijving of omzetting uit hoofde van deze richtlijn noodzakelijk is; de categorieën regelingen waarvoor de lidstaten gepaste bescherming moeten verzekeren in gedeeltelijke overdrachten; de wijze waarop de bijdragen van instellingen aan financieringsregelingen voor de afwikkeling moeten worden aangepast in verhouding tot hun risicoprofiel; de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere verplichtingen om te waarborgen dat de vooraf te betalen bijdragen daadwerkelijk worden betaald; en de omstandigheden waarin en de voorwaarden waaronder een instelling tijdelijk van het achteraf betalen van bijdragen kan worden vrijgesteld. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

  115. Daar waar zulks in deze richtlijn is voorzien, is het passend dat de convergentie van de praktijken van de nationale autoriteiten door de EBA wordt bevorderd aan de hand van richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Voor gebieden die niet onder technische regulerings- en uitvoeringsnormen vallen, kan de EBA op eigen initiatief richtsnoeren en aanbevelingen voor de toepassing van het Unierecht uitvaardigen.

  116. Het Europees Parlement en de Raad moeten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving bezwaar kunnen aantekenen tegen een gedelegeerde handeling. Het Europees Parlement en de Raad moeten de andere instellingen in kennis kunnen stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen.

  117. Technische normen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie bevorderen. Het zou efficiënt en passend zijn om, in de in deze richtlijn omschreven gevallen, de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

  118. De Commissie dient de door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De Commissie dient de door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

  119. Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001(15) regelt de wederzijdse erkenning en handhaving in alle lidstaten van besluiten met betrekking tot de sanering of liquidatie van instellingen die bijkantoren hebben in andere lidstaten dan die waarin ze hun statutaire zetel hebben. Deze richtlijn zorgt ervoor dat alle activa en passiva van de instelling, ongeacht het land waarin deze zich bevinden, in één enkele procedure in de lidstaat van herkomst worden behandeld en dat de schuldeisers in de lidstaten van ontvangst op dezelfde manier als de schuldeisers in de lidstaat van herkomst worden behandeld. Om tot een doeltreffende afwikkeling te komen, moet Richtlijn 2001/24/EG ook bij het gebruik van afwikkelingsinstrumenten gelden, zowel wanneer deze instrumenten op instellingen worden toegepast, als wanneer ze worden toegepast op andere entiteiten die onder de afwikkelingsregeling vallen. Richtlijn 2001/24/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  120. De Unierichtlijnen inzake vennootschapsrecht bevatten verplichte regels voor de bescherming van aandeelhouders en schuldeisers van instellingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijnen vallen. In situaties waarin afwikkelingsautoriteiten snel moeten handelen, kunnen deze regels een doeltreffend optreden van de afwikkelingsautoriteiten en het gebruik, door die autoriteiten, van afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden belemmeren; daarvoor zouden passende afwijkingen in deze richtlijn moeten worden opgenomen. Om maximale rechtszekerheid voor de belanghebbende partijen te garanderen, moeten de afwijkingen duidelijk en precies worden omschreven en mogen ze alleen in het algemeen belang worden gebruikt, mits is voldaan aan de voorwaarden om tot afwikkeling over te gaan. Aan het gebruik van afwikkelingsinstrumenten is de voorwaarde verbonden dat de in deze richtlijn neergelegde afwikkelingsdoelstellingen en -voorwaarden worden vervuld.

  121. Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad(16) bevat regels betreffende het recht van aandeelhouders om besluiten te nemen over kapitaalverhogingen en -verminderingen, over hun recht om deel te nemen aan elke nieuwe uitgifte van aandelen voor inbreng in geld, over de bescherming van crediteuren bij een kapitaalvermindering en over het bijeenroepen van een aandeelhoudersvergadering in het geval van een ernstig kapitaalverlies. Deze regels kunnen het snelle optreden van afwikkelingsautoriteiten belemmeren en er dient dan ook in passende afwijkingen te worden voorzien.

  122. Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad(17) bevat regels inzake onder meer de goedkeuring van fusies door de algemene vergadering van elk van de vennootschappen die de fusie aangaan, inzake vereisten met betrekking tot ontwerpvoorwaarden voor fusie, het beheersverslag en het deskundigenverslag, en de bescherming van schuldeisers. Richtlijn 82/891/EEG van de Raad(18) bevat vergelijkbare regels met betrekking tot de splitsing van naamloze vennootschappen. Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad(19) bevat overeenkomstige regels met betrekking tot grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen. Passende afwijkingen van deze richtlijnen zouden mogelijk moeten zijn om afwikkelingsautoriteiten in staat te stellen snel te handelen.

  123. In Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad(20) is de verplichting vastgelegd om op alle aandelen van de vennootschap een openbaar overnamebod tegen een billijke prijs, als omschreven in de richtlijn, uit te brengen indien een aandeelhouder rechtstreeks of middellijk en alleen of samen met in onderling overleg met hem handelende personen een bepaald, in het nationale recht vastgelegd percentage van de aandelen van deze vennootschap verwerft waarmee hij zeggenschap over de vennootschap verkrijgt. Doel van het verplichte bod is het beschermen van de minderheidsaandeelhouders bij een wijziging van zeggenschap. Het vooruitzicht van een dergelijke dure verplichting kan mogelijke investeerders in de getroffen instelling echter afschrikken, waardoor het moeilijk kan zijn voor de afwikkelingsautoriteiten om al hun afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen. Passende afwijkingen van de regel inzake het verplichte bod zouden mogelijk moeten zijn voor zover dat nodig is om van de afwikkelingsbevoegdheden gebruik te kunnen maken. Na de afwikkelingsperiode zou de regel van het verplichte bod echter wederom moeten gelden voor iedere aandeelhouder die zeggenschap over de getroffen instelling verkrijgt.

  124. In Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad(21) zijn de procedurele aandeelhoudersrechten met betrekking tot algemene vergaderingen vastgelegd. In Richtlijn 2007/36/EG is onder andere de minimale oproepingsperiode voor algemene vergaderingen en de inhoud van de oproeping voor algemene vergaderingen vastgelegd. Deze regels kunnen een snel optreden van de afwikkelingsautoriteiten bemoeilijken; er dient dan ook in passende afwijkingen van de richtlijn te worden voorzien. Voorafgaand aan de afwikkeling kan het nodig zijn het kapitaal snel te verhogen indien de instelling niet voldoet of waarschijnlijk niet zal voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU en het waarschijnlijk is dat een kapitaalverhoging de financiële positie zal herstellen en zal voorkomen dat er een situatie ontstaat waarin de drempelvoorwaarden voor afwikkeling zijn vervuld. In dergelijke situaties zou het toegestaan moeten zijn om op korte termijn een algemene vergadering bijeen te roepen. De aandeelhouders moeten echter hun beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de kapitaalverhoging en de inkorting van de oproepingsperiode voor algemene vergaderingen behouden. Voor de instelling van dit mechanisme zou in passende afwijkingen van Richtlijn 2007/36/EG moeten worden voorzien.

  125. Om te garanderen dat de afwikkelingsautoriteiten in de bij Verordening (EU) nr. 1092/2010, Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(22) en Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(23) opgerichte Europese Raad voor systeemrisico’s vertegenwoordigd zijn en ervoor te zorgen dat de EBA over de nodige deskundigheid beschikt om de haar bij deze richtlijn toebedeelde taken uit te voeren, dient Verordening (EU) nr. 1093/2010 te worden gewijzigd om het bij genoemde verordening vastgestelde concept van bevoegde autoriteiten uit te breiden tot de nationale afwikkelingsautoriteiten als omschreven in deze richtlijn. Een dergelijke gelijkstelling van afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is consistent met de overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA toevertrouwde functies om actief bij te dragen en deel te nemen aan de ontwikkeling van herstel- en afwikkelingsplannen en om de afwikkeling van falende instellingen, en in het bijzonder van grensoverschrijdende groepen, te vergemakkelijken.

  126. Opdat instellingen, de personen die hun bedrijf feitelijk leiden en hun leidinggevend orgaan aan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen voldoen en in de gehele Unie op dezelfde wijze worden behandeld, dient van de lidstaten te worden verlangd dat zij voorzien in administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Daarom moeten de door de lidstaten vastgestelde administratieve sancties en andere administratieve maatregelen aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied van adressaten, in aanmerking te nemen criteria bij het opleggen van een sanctie of andere administratieve maatregel, bekendmaking van sancties of andere administratieve maatregelen, essentiële sanctiebevoegdheden en omvang van administratieve geldboeten. De EBA moet met strikte inachtneming van het beroepsgeheim een centrale gegevensbank bijhouden met alle administratieve sancties en informatie over de beroepen die haar door de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten zijn gemeld.

  127. Deze richtlijn heeft betrekking op zowel administratieve sancties als andere administratieve maatregelen, zodat alle acties worden bestreken die worden ondernomen nadat een inbreuk heeft plaatsgevonden, en die bedoeld zijn om verdere inbreuken te voorkomen, ongeacht of deze in nationaal recht als een sanctie dan wel als een andere administratieve maatregel worden aangemerkt.

  128. Hoewel niets de lidstaten belet regels voor zowel administratieve als strafrechtelijke sancties vast te stellen voor dezelfde inbreuken, mag van de lidstaten niet worden verlangd dat zij regels voor administratieve sancties vaststellen voor overtredingen van deze richtlijn die onder hun nationale strafrecht vallen. Overeenkomstig hun nationale recht zijn de lidstaten niet verplicht zowel administratieve als strafrechtelijke sancties op te leggen voor hetzelfde strafbare feit, maar kunnen zij dat doen indien hun nationale recht zulks toelaat. Het handhaven van strafrechtelijke sancties in plaats van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen voor overtredingen van deze richtlijn mag de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten evenwel niet beperken of anderszins beïnvloeden in hun vermogen om voor de toepassing van deze richtlijn tijdig met afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten in andere lidstaten samen te werken, toegang te hebben tot informatie en informatie uit te wisselen, ook nadat de desbetreffende inbreuken naar de bevoegde rechterlijke instanties zijn verwezen voor vervolging.

  129. Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken(24) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, in gerechtvaardigde gevallen, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

  130. Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en strookt met de rechten, vrijheden en beginselen die met name in het Handvest zijn erkend, en in het bijzonder het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en de rechten van de verdediging.

  131. Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de harmonisatie van de regels en procedures voor de afwikkeling van instellingen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, gezien de effecten van het falen van een instelling in de hele Unie, beter kan worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

  132. Bij het nemen van besluiten of maatregelen op grond van deze richtlijn moeten de bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten steeds terdege rekening houden met de gevolgen van hun besluiten en maatregelen voor de financiële stabiliteit in andere lidstaten en de economische situatie in andere lidstaten, en moeten zij het belang in acht nemen dat een dochteronderneming of bijkantoor heeft voor de financiële sector en de economie van de lidstaat waar die dochteronderneming of dat bijkantoor is gevestigd of zich bevindt, ook als de betrokken dochteronderneming of het betrokken bijkantoor van minder belang is voor de geconsolideerde groep.

  133. De Commissie zal de algemene toepassing van deze richtlijn te evalueren en meer bepaald, in het licht van een krachtens een rechtshandeling van de Unie getroffen regeling waarbij een voor meer dan één lidstaat geldend afwikkelingsmechanisme wordt ingesteld, na te gaan hoe de EBA haar bevoegdheden krachtens deze richtlijn uitoefent wat betreft bemiddeling tussen een afwikkelingsautoriteit in een lidstaat die aan het mechanisme deelneemt, en een afwikkelingsautoriteit in een lidstaat die niet daaraan deelneemt,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN AUTORITEITEN

1.

In deze richtlijn worden de regels en procedures vastgelegd voor het herstel en de afwikkeling van de volgende entiteiten:

  1. in de Unie gevestigde instellingen;

  2. in de Unie gevestigde financiële instellingen indien zij dochterondernemingen zijn van een kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel van een in punt c) of d) bedoelde onderneming, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen in overeenstemming met artikelen 6 tot en met 17 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

  3. in de Unie gevestigde financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings;

  4. financiële moederholdings in een lidstaat, financiële Unie-moederholdings, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële Unie-moederholdings;

  5. bijkantoren van instellingen die buiten de Unie gevestigd zijn onder de specifieke voorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgelegd.

Behoudens specifieke bepalingen houden afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten, wanneer zij de voorschriften uit hoofde van deze richtlijn vaststellen en toepassen en wanneer zij de verschillende hen ter beschikking staande instrumenten gebruiken ten aanzien van een in de eerste alinea bedoelde entiteit, rekening met: de aard van haar bedrijfsactiviteiten; haar aandeelhoudersstructuur; haar rechtsvorm; haar risicoprofiel, omvang en juridische status; haar verwevenheid met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel; de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten; haar deelname aan een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de vereisten van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of aan andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen als bedoeld in artikel 113, lid 6, van die richtlijn; en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2004/65/EU verricht.

2.

Lidstaten mogen regels vaststellen of handhaven die strikter zijn dan of aanvullend zijn op de in deze richtlijn neergelegde regels of de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vastgestelde regels, mits deze van algemene strekking zijn en niet in strijd zijn met deze richtlijn en van de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

1.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1.„afwikkeling”:
    de toepassing van een afwikkelingsinstrument of een in artikel 37, lid 9, bedoeld instrument ter verwezenlijking van een of meer van de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;
    2.„kredietinstelling”:
    een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde entiteiten;
    3.„beleggingsonderneming”:
    een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 die onderworpen is aan het aanvangskapitaalvereiste als opgenomen in artikel 28, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU;
    4.„financiële instelling”:
    een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    5.„dochteronderneming”:
    een dochteronderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    6.„moederonderneming”:
    een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    7.„geconsolideerde basis”:
    de basis van de geconsolideerde positie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    8.„institutioneel protectiestelsel” of „IPS”:
    een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten;
    9.„financiële holding”:
    een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    10.„gemengde financiële holding”:
    een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    11.„gemengde holding”:
    een gemengde holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 22, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    12.„financiële moederholding in een lidstaat”:
    een financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    13.„financiële Unie-moederholding”:
    een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    14.„gemengde financiële moederholding in een lidstaat”:
    een gemengde financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 32, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    15.„gemengde financiële Unie-moederholding”:
    een gemengde financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 33, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    16.„afwikkelingsdoelstellingen”:
    de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;
    17.„bijkantoor”:
    een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    18.„afwikkelingsautoriteit”:
    een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 aangewezen autoriteit;
    19.„afwikkelingsinstrument”:
    een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 37, lid 3;
    20.„afwikkelingsbevoegdheid”:
    een bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 63 tot en met 72;
    21.„bevoegde autoriteit”:
    bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank wat betreft specifieke taken die haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad(25) zijn toegewezen;
    22.„bevoegde ministeries”:
    ministeries van Financiën of andere ministeries van de lidstaten die uit hoofde van hun nationale bevoegdheden verantwoordelijk zijn voor economische, financiële en begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en die overeenkomstig artikel 3, lid 5, zijn aangewezen;
    23.„instelling”:
    een kredietinstelling of beleggingsonderneming;
    24.„leidinggevend orgaan”:
    een leidinggevend orgaan als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 7, van Richtlijn 2013/36/EU;
    25.„hoger management”:
    directie als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2013/36/EU;
    26.„groep”:
    een moederonderneming en haar dochterondernemingen;
    27.„grensoverschrijdende groep”:
    een groep met in meer dan één lidstaat gevestigde groepsentiteiten;
    28.„buitengewone openbare financiële steun”:
    staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen, die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of van een groep waarvan een dergelijke instelling of entiteit deel uitmaakt;
    29.„noodliquiditeitssteun”:
    de verstrekking door een centrale bank van geld van de centrale bank of elke andere steun die de geldhoeveelheid van de centrale bank doet toenemen, aan een solvente financiële instelling, of een groep van solvente financiële instellingen, die met tijdelijke liquiditeitsproblemen wordt geconfronteerd, zonder dat deze operatie deel uitmaakt van het monetaire beleid;
    30.„systeemcrisis”:
    een verstoring van het financiële stelsel met mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie; alle soorten financiële intermediairs, markten en infrastructuur kunnen tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant zijn;
    31.„groepsentiteit”:
    een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep;
    32.„herstelplan”:
    een herstelplan dat door een instelling in overeenstemming met artikel 5 wordt opgesteld en bijgehouden;
    33.„groepsherstelplan”:
    een groepsherstelplan dat in overeenstemming met artikel 7 wordt opgesteld en bijgehouden;
    34.„significant bijkantoor”:
    een bijkantoor dat overeenkomstig artikel 51 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU in een lidstaat van ontvangst als significant zou worden aangemerkt;
    35.„kritieke functies”:
    activiteiten, diensten of bedrijfsactiviteiten waarvan de onderbreking naar alle waarschijnlijkheid in een of meer lidstaten tot een verstoring van essentiële diensten aan de reële economie zal leiden of, wegens de omvang of het marktaandeel van een instelling of groep, haar verwevenheid met entiteiten binnen en buiten een groep, haar complexiteit of haar grensoverschrijdende activiteiten, de financiële stabiliteit zal verstoren, vooral wat de vervangbaarheid ervan betreft;
    36.„kernbedrijfsonderdelen”:
    bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten die materiële bronnen van inkomsten, winst of franchisewaarde vormen voor een instelling of voor een groep waarvan een instelling deel uitmaakt;
    37.„consoliderende toezichthouder”:
    consoliderende toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    38.„eigen vermogen”:
    eigen vermogen als omschreven in artikel 1, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    39.„afwikkelingsvoorwaarden”:
    de in artikel 32, lid 1, bedoelde voorwaarden;
    40.„afwikkelingsmaatregel”:
    het overeenkomstig artikel 32 of artikel 33 genomen besluit om een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;
    41.„afwikkelingsplan”:
    een afwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel 10 voor een instelling is opgesteld;
    42.„groepsafwikkeling”:

    hetzij:

    1. het nemen van een afwikkelingsmaatregel op het niveau van een moederonderneming of van een instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, of

    2. de coördinatie van de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot groepsentiteiten die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen;

    43.„groepsafwikkelingsplan”:
    een plan voor groepsafwikkeling dat overeenkomstig de artikelen 12 en 13 is opgesteld;
    44.„afwikkelingsautoriteit op groepsniveau”:
    de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;
    45.„groepsafwikkelingsregeling”:
    een plan dat met het oog op een groepsafwikkeling overeenkomstig artikel 91 is opgesteld;
    46.„afwikkelingscollege”:
    een college dat overeenkomstig artikel 88 is opgericht voor het uitvoeren van de in artikel 88, lid 1, bedoelde taken;
    47.„normale insolventieprocedures”:
    de collectieve insolventieprocedures die ertoe leiden dat de debiteur het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en dat een liquidateur of een bewindvoerder wordt aangewezen, die normaal gesproken op grond van het nationaal recht op instellingen van toepassing zijn, en die ofwel specifiek voor die instellingen gelden, ofwel algemeen op alle natuurlijke en rechtspersonen van toepassing zijn;
    48.„schuldinstrumenten” als bedoeld in artikel 63, lid 1, onder g) en j):
    obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;
    49.„moederinstelling in een lidstaat”:
    een moederinstelling in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    50.„EU-moederinstelling”:
    een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    51.„eigenvermogensvereisten”:
    de vereisten als vastgesteld in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    52.„toezichtcollege”:
    een overeenkomstig artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU opgericht college van toezichthouders;
    53.„staatssteunregels van de Unie”:
    het kader dat is vastgesteld bij de artikelen 107, 108 en 109 VWEU en de verordeningen en alle handelingen van de Unie, met inbegrip van richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen, die krachtens artikel 108, lid 4, of artikel 109 VWEU zijn uitgevaardigd of aangenomen;
    54.„liquidatie”:
    het te gelde maken van activa van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);
    55.„instrument van afsplitsing van activa”:
    het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, in overeenstemming met artikel 42;
    56.„vehikel voor activabeheer”:
    een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten als opgenomen in artikel 42, lid 2;
    57.„instrument van bail-in”:
    het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening door een afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling, in overeenstemming met artikel 43;
    58.„instrument van verkoop van de onderneming”:
    het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva en van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, in overeenstemming met artikel 38;
    59.„overbruggingsinstelling”:
    een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten van artikel 40, lid 2;
    60.„instrument van de overbruggingsinstelling”:
    het mechanisme het overdragen van aandelen of andere door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, in overeenstemming met artikel 40;
    61.„eigendomsinstrumenten”:
    aandelen, andere instrumenten die recht geven op eigendom, instrumenten die kunnen worden omgezet in of recht geven op de verwerving van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, en instrumenten die belangen in aandelen of andere eigendomsinstrumenten vertegenwoordigen;
    62.„aandeelhouders”:
    aandeelhouders of houders van andere eigendomsinstrumenten;
    63.„overdrachtsbevoegdheden”:
    de in artikel 63, lid 1, onder c) of d), bedoelde bevoegdheden voor het overdragen van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva, dan wel een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling aan een ontvanger;
    64.„centrale tegenpartij”:
    een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
    65.„derivaat”:
    een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
    66.„afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden”:
    de bevoegdheden als bedoeld in artikel 59, lid 2, en in artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i);
    67.„door zekerheid gedekte verplichting”:
    een verplichting waarbij het recht van de crediteur op betaling of een andere vorm van verrichting gedekt wordt door een verpanding, een pand of pandrecht, of zekerheidsregelingen, met inbegrip van verplichtingen die voortvloeien uit retrocessietransacties en andere zekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden;
    68.„tier 1-kernkapitaalinstrumenten”:
    kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    69.„aanvullende tier 1-instrumenten”:
    kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    70.„totaalbedrag”:
    het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de in aanmerking komende passiva in overeenstemming met artikel 46, lid 1, moeten worden afgeschreven of omgezet;
    71.„in aanmerking komende passiva”:
    de passiva en kapitaalinstrumenten die niet kunnen worden gerekend tot uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die krachtens artikel 44, lid 2, niet van de toepassing van het instrument bail-in zijn uitgesloten;
    72.„depositogarantiestelsel”:
    een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU door een lidstaat ingevoerd en officieel erkend depositogarantiestelsel;
    73.„tier 2-instrumenten”:
    kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    74.„relevante kapitaalinstrumenten” voor de toepassing van titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 5, en titel IV, hoofdstuk V:
    aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;
    75.„omzettingskoers”:
    de factor die het aantal aandelen of andere eigendomsinstrumenten bepaalt waarin een passief van een bepaalde categorie zal worden omgezet, met verwijzing naar hetzij een enkel instrument van de betrokken categorie, hetzij een welbepaalde waarde-eenheid van een schuldvordering;
    76.„getroffen crediteur”:
    een crediteur wiens vordering betrekking heeft op een verplichting die verlaagd is of in aandelen of andere eigendomsinstrumenten is omgezet middels de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid in het kader van het gebruik van het instrument van bail-in;
    77.„getroffen houder”:
    een houder van eigendomsinstrumenten wiens eigendomsinstrumenten zijn ingetrokken middels de in artikel 63, lid 1, onder h), bedoelde bevoegdheid;
    78.„geëigende autoriteit”:
    de overeenkomstig artikel 61 aangewezen autoriteit van de lidstaat die op grond van het nationale recht van deze lidstaat bevoegd is voor het doen van de in de artikelen 59, lid 3, bedoelde vaststellingen;
    79.„relevante moederinstelling”:
    een moederinstelling in een lidstaat, een EU-moederinstelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding in verband waarmee het instrument van bail-in wordt toegepast;
    80.„ontvanger”:
    de entiteit waaraan aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva of een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling worden overgedragen;
    81.„werkdag”:
    een andere dag dan een zaterdag, een zondag of een nationale feestdag in de betrokken lidstaat;
    82.„beëindigingsrecht”:
    een recht om een contract te beëindigen, een recht om verplichtingen te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een eventuele soortgelijke bepaling die een verplichting van een partij bij het contract opschort, wijzigt of nietig verklaart of een bepaling die het ontstaan belet van een verplichting uit hoofde van het contract die anders zou zijn ontstaan;
    83.„instelling in afwikkeling”:
    een instelling, een financiële instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel wordt genomen;
    84.„EU-dochterinstelling”:
    een instelling die in een lidstaat gevestigd is en die een dochteronderneming is van een instelling van een derde land of een derdeland- moederonderneming;
    85.„EU-moederonderneming”:
    een EU- moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding;
    86.„derdeland-instelling”:
    een entiteit waarvan het hoofdkantoor zich in een derde land bevindt, die, indien zij in de Unie gevestigd zou zijn, onder de definitie van een instelling zou vallen;
    87.„derdeland-moederonderneming”:
    een in een derde land gevestigde moederonderneming, een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding;
    88.„afwikkelingsmaatregelen van een derde land”:
    maatregelen naar het recht van een derde land om het falen van een derdeland-instelling of een derdeland-moederonderneming te beheren die, wat de doelstellingen en de te verwachten resultaten betreft, vergelijkbaar is met afwikkelingsmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn;
    89.„EU-bijkantoor”:
    een bijkantoor van een instelling van een derde land, dat in een lidstaat is gevestigd;
    90.„betrokken autoriteit van een derde land”:
    een autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor de uitoefening van functies die vergelijkbaar zijn met die van afwikkelingsautoriteiten of bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn;
    91.„groepsfinancieringsregeling”:
    de financieringsregeling of -regelingen van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;
    92.„back-to-backtransactie”:
    een transactie die plaatsvindt tussen twee groepsentiteiten voor het geheel of gedeeltelijk overdragen van het risico dat wordt gegenereerd door een andere transactie die tussen een van deze groepsentiteiten en een derde heeft plaatsgevonden;
    93.„garantie binnen de groep”:
    een contract waarmee één groepsentiteit zich garant stelt voor de verplichtingen van een andere groepsentiteit jegens een derde;
    94.„gedekte deposito’s”:
    gedekte deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;
    95.„in aanmerking komende deposito’s”:
    in aanmerking komende deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;
    96.„gedekte obligatie”:
    een instrument als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(26);
    97.„financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht”:
    een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad(27);
    98.„salderingsovereenkomst”:
    een overeenkomst waarbij een aantal vorderingen of verplichtingen in één enkele nettovordering kunnen worden omgezet, met inbegrip van overeenkomsten tot saldering bij vroegtijdige beëindiging waarbij, wanneer zich een afdwingingsgrond voordoet (hoe ook of waar ook gedefinieerd), de verplichtingen van de partijen worden versneld zodat deze onmiddellijk verschuldigd zijn of beëindigd worden, en in ieder geval in één enkele nettovordering worden omgezet of erdoor worden vervangen, met inbegrip van „clausules tot saldering bij vroegtijdige beëindiging” als omschreven in artikel 2, lid 1, onder n), i), van Richtlijn 2002/47/EG, en „verrekening (netting)” als omschreven in artikel 2, onder k), van Richtlijn 98/26/EG;
    99.„verrekeningsovereenkomst”:
    een overeenkomst waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de instelling in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;
    100.„financiële contracten”:

    dit omvat de volgende contracten en overeenkomsten:

    1. effectencontracten, met inbegrip van:

      1. contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een effect of een groep of index van effecten;

      2. opties op een effect of een groep of index van effecten;

      3. retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijk effect of een dergelijke groep of index;

    2. grondstoffencontracten, met inbegrip van:

      1. contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een grondstof of een groep of index van grondstoffen voor de levering ervan in de toekomst;

      2. opties op een grondstof of een groep of index van grondstoffen;

      3. retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijke grondstof, groep of index;

    3. future- en termijncontracten, met inbegrip van contracten (die geen grondstoffencontracten zijn) voor de aankoop, verkoop of overdracht van een grondstof of eigendom van enigerlei andere aard, dienst, recht of belang tegen een vastgestelde prijs op een tijdstip in de toekomst;

    4. swapovereenkomsten, met inbegrip van:

      1. swaps en opties met betrekking tot rentetarieven, spot- of andere overeenkomsten met betrekking tot wisselkoersen, valuta’s, een aandelenindex of aandelen, een schuldindex of schuld, grondstoffenindexen of grondstoffen, weer, emissies of inflatie;

      2. totale opbrengsten-, kredietspreidings- of kredietswaps;

      3. overeenkomsten of transacties die vergelijkbaar zijn met een in subpunt i) of ii) bedoelde overeenkomst die herhaaldelijk op de swaps- of derivatenmarkten wordt verhandeld;

    5. interbancaire leningsovereenkomsten indien de leningstermijn ten hoogste drie maanden bedraagt;

    6. raamovereenkomsten met betrekking tot de onder a) tot en met e) bedoelde contracten of overeenkomsten;

    101.„crisispreventiemaatregel”:
    de uitoefening van bevoegdheden voor het onmiddellijk wegnemen van tekortkomingen of belemmeringen voor herstel uit hoofde van artikel 6, lid 6, de uitoefening van bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uit hoofde van artikel 17 of artikel 18, de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen uit hoofde van artikel 27, de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 of de uitoefening van de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid uit hoofde van artikel 59;
    102.„crisisbeheersingsmaatregel”:
    een afwikkelingsmaatregel, dan wel de aanstelling van een bijzonder bestuurder uit hoofde van artikel 35, of een persoon uit hoofde van artikel 51, lid 2, of van artikel 72, lid 1;
    103.„herstelcapaciteit”:
    het vermogen van een instelling om haar financiële positie te herstellen na een aanzienlijke verslechtering;
    104.„deposant”:
    een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;
    105.„belegger”:
    een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad(28);
    106.„aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit”:
    de autoriteit die is belast met het voeren van macroprudentieel beleid als bedoeld in aanbeveling B1 van de Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 22 december 2011 betreffende het macroprudentiële mandaat van nationale autoriteiten (ESRB/2011/3);
    107.„kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”:
    kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als met betrekking tot het criterium jaaromzet omschreven in artikel 2, punt 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361 van de Commissie(29);
    108.„gereglementeerde markt”:
    een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU.
2.

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de criteria voor de vaststelling van de in de eerste alinea, punt 35, in verband met de definitie van „kritieke functies” bedoelde activiteiten, diensten en bedrijfsactiviteiten, alsmede van de criteria voor het vaststellen van de in punt 36 in verband met de definitie van „kernbedrijfsonderdelen” bedoelde bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten.

1.

Elke lidstaat wijst een of, in buitengewone gevallen, meer afwikkelingsautoriteiten aan waaraan de bevoegdheid wordt verleend om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen.

2.

De afwikkelingsautoriteit dient een overheidsorgaan of een met bevoegdheden van openbaar bestuur belaste autoriteit te zijn.

3.

Afwikkelingsautoriteiten kunnen een van de volgende instanties zijn: nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere overheidsorganen, of autoriteiten waaraan bevoegdheden van openbaar bestuur zijn verleend. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten voor de uitoefening van het toezicht voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU de afwikkelingsautoriteit zijn. Er worden passende structurele regelingen getroffen om operationele onafhankelijkheid te garanderen en belangenconflicten te voorkomen tussen de toezichtfuncties op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU of van de andere functies van de betrokken autoriteit en de functies van afwikkelingsautoriteiten op grond van deze richtlijn, onverminderd de verplichtingen inzake informatie-uitwisseling en samenwerking uit hoofde van lid 4. De lidstaten dragen er met name zorg voor dat er binnen de bevoegde autoriteiten, nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere autoriteiten een operationele onafhankelijkheid bestaat tussen de afwikkelingsfunctie en de toezicht- of andere functies van de betrokken autoriteit.

Personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de functies van de afwikkelingsautoriteit op grond van deze richtlijn zijn structureel gescheiden van, en vallen onder andere rapportagelijnen dan, personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de taken op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU, of met betrekking tot andere functies van de betrokken autoriteit.

Voor de uitvoering van dit lid stellen de lidstaten of de afwikkelingsautoriteit alle nodige interne regels ter zake vast, waaronder regels egels inzake het beroepsgeheim en inzake informatie-uitwisseling tussen de verschillende functionele gebieden, en maakt zij deze openbaar.

4.

De lidstaten eisen dat autoriteiten die toezicht- en afwikkelingsfuncties uitoefenen en personen die deze functies namens die autoriteiten uitoefenen, nauw samenwerken bij de voorbereiding, planning en toepassing van afwikkelingsbesluiten, zowel indien de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit afzonderlijke entiteiten zijn als indien die functies binnen dezelfde entiteit worden verricht.

5.

Elke lidstaat wijst één ministerie aan dat verantwoordelijk is voor de uitoefening van de functies van het bevoegde ministerie uit hoofde van deze richtlijn.

6.

Indien de afwikkelingsautoriteit in een lidstaat niet het bevoegde ministerie is, stelt zij het bevoegde ministerie in kennis van de besluiten op grond van deze richtlijn en, tenzij de nationale wetgeving anders bepaalt, krijgt zij goedkeuring van het ministerie alvorens zij besluiten uitvoert die rechtstreekse budgettaire gevolgen of systeemimplicaties hebben.

7.

In besluiten die de bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten en de EBA overeenkomstig deze richtlijn nemen, wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van het besluit in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is en worden de negatieve gevolgen voor de financiële stabiliteit en negatieve economische en sociale gevolgen in die lidstaten zoveel mogelijk beperkt. Op besluiten van de EBA is artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van toepassing.

8.

De lidstaten dragen er zorg voor dat elke afwikkelingsautoriteit de deskundigheid, middelen en operationele capaciteit heeft om afwikkelingsmaatregelen uit te voeren en haar bevoegdheden kan uitoefenen met de snelheid en flexibiliteit die nodig zijn om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

9.

De EBA ontwikkelt in samenwerking met de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten de nodige deskundigheid, middelen en operationele capaciteit en houdt, onder meer door periodieke collegiale toetsingen, toezicht op de uitvoering van lid 8.

10.

Indien een lidstaat in overeenstemming met lid 1 meerdere autoriteiten aanwijst voor het toepassen van de afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van de afwikkelingsbevoegdheden, stelt hij de EBA en de Commissie daarvan met volledige opgave van redenen in kennis en verdeelt hij de functies en bevoegdheden duidelijk tussen deze autoriteiten, zorgt hij voor toereikende coördinatie tussen de autoriteiten en wijst hij één autoriteit aan als contactautoriteit voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van andere lidstaten.

11.

De lidstaten stellen de EBA in kennis van de als afwikkelingsautoriteit aangewezen nationale autoriteit of autoriteiten en de contactautoriteit en, in voorkomend geval, van hun specifieke functies en verantwoordelijkheden. De EBA publiceert een lijst van die afwikkelingsautoriteiten en contactautoriteiten.

12.

Onverminderd artikel 85 kunnen de lidstaten de aansprakelijkheid van de afwikkelingsautoriteit, de bevoegde autoriteit en hun respectieve personeelsleden overeenkomstig het nationaal recht beperken voor handelingen en nalatigheden in het kader van de uitoefening van hun functies uit hoofde van deze richtlijn.

Artikel 1 Voorwerp en toepassingsgebied

1.

In deze richtlijn worden de regels en procedures vastgelegd voor het herstel en de afwikkeling van de volgende entiteiten:

  1. in de Unie gevestigde instellingen;

  2. in de Unie gevestigde financiële instellingen indien zij dochterondernemingen zijn van een kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel van een in punt c) of d) bedoelde onderneming, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen in overeenstemming met artikelen 6 tot en met 17 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

  3. in de Unie gevestigde financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings;

  4. financiële moederholdings in een lidstaat, financiële Unie-moederholdings, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële Unie-moederholdings;

  5. bijkantoren van instellingen die buiten de Unie gevestigd zijn onder de specifieke voorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgelegd.

Behoudens specifieke bepalingen houden afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten, wanneer zij de voorschriften uit hoofde van deze richtlijn vaststellen en toepassen en wanneer zij de verschillende hen ter beschikking staande instrumenten gebruiken ten aanzien van een in de eerste alinea bedoelde entiteit, rekening met: de aard van haar bedrijfsactiviteiten; haar aandeelhoudersstructuur; haar rechtsvorm; haar risicoprofiel, omvang en juridische status; haar verwevenheid met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel; de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten; haar deelname aan een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de vereisten van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of aan andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen als bedoeld in artikel 113, lid 6, van die richtlijn; en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2004/65/EU verricht.

2.

Lidstaten mogen regels vaststellen of handhaven die strikter zijn dan of aanvullend zijn op de in deze richtlijn neergelegde regels of de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vastgestelde regels, mits deze van algemene strekking zijn en niet in strijd zijn met deze richtlijn en van de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

Artikel 2 Definities

1.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1.„afwikkeling”:
    de toepassing van een afwikkelingsinstrument of een in artikel 37, lid 9, bedoeld instrument ter verwezenlijking van een of meer van de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;
    2.„kredietinstelling”:
    een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde entiteiten;
    3.„beleggingsonderneming”:
    een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 die onderworpen is aan het aanvangskapitaalvereiste als opgenomen in artikel 28, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU;
    4.„financiële instelling”:
    een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    5.„dochteronderneming”:
    een dochteronderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    6.„moederonderneming”:
    een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    7.„geconsolideerde basis”:
    de basis van de geconsolideerde positie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    8.„institutioneel protectiestelsel” of „IPS”:
    een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten;
    9.„financiële holding”:
    een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    10.„gemengde financiële holding”:
    een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    11.„gemengde holding”:
    een gemengde holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 22, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    12.„financiële moederholding in een lidstaat”:
    een financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    13.„financiële Unie-moederholding”:
    een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    14.„gemengde financiële moederholding in een lidstaat”:
    een gemengde financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 32, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    15.„gemengde financiële Unie-moederholding”:
    een gemengde financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 33, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    16.„afwikkelingsdoelstellingen”:
    de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;
    17.„bijkantoor”:
    een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    18.„afwikkelingsautoriteit”:
    een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 aangewezen autoriteit;
    19.„afwikkelingsinstrument”:
    een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 37, lid 3;
    20.„afwikkelingsbevoegdheid”:
    een bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 63 tot en met 72;
    21.„bevoegde autoriteit”:
    bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank wat betreft specifieke taken die haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad(25) zijn toegewezen;
    22.„bevoegde ministeries”:
    ministeries van Financiën of andere ministeries van de lidstaten die uit hoofde van hun nationale bevoegdheden verantwoordelijk zijn voor economische, financiële en begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en die overeenkomstig artikel 3, lid 5, zijn aangewezen;
    23.„instelling”:
    een kredietinstelling of beleggingsonderneming;
    24.„leidinggevend orgaan”:
    een leidinggevend orgaan als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 7, van Richtlijn 2013/36/EU;
    25.„hoger management”:
    directie als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2013/36/EU;
    26.„groep”:
    een moederonderneming en haar dochterondernemingen;
    27.„grensoverschrijdende groep”:
    een groep met in meer dan één lidstaat gevestigde groepsentiteiten;
    28.„buitengewone openbare financiële steun”:
    staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen, die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of van een groep waarvan een dergelijke instelling of entiteit deel uitmaakt;
    29.„noodliquiditeitssteun”:
    de verstrekking door een centrale bank van geld van de centrale bank of elke andere steun die de geldhoeveelheid van de centrale bank doet toenemen, aan een solvente financiële instelling, of een groep van solvente financiële instellingen, die met tijdelijke liquiditeitsproblemen wordt geconfronteerd, zonder dat deze operatie deel uitmaakt van het monetaire beleid;
    30.„systeemcrisis”:
    een verstoring van het financiële stelsel met mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie; alle soorten financiële intermediairs, markten en infrastructuur kunnen tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant zijn;
    31.„groepsentiteit”:
    een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep;
    32.„herstelplan”:
    een herstelplan dat door een instelling in overeenstemming met artikel 5 wordt opgesteld en bijgehouden;
    33.„groepsherstelplan”:
    een groepsherstelplan dat in overeenstemming met artikel 7 wordt opgesteld en bijgehouden;
    34.„significant bijkantoor”:
    een bijkantoor dat overeenkomstig artikel 51 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU in een lidstaat van ontvangst als significant zou worden aangemerkt;
    35.„kritieke functies”:
    activiteiten, diensten of bedrijfsactiviteiten waarvan de onderbreking naar alle waarschijnlijkheid in een of meer lidstaten tot een verstoring van essentiële diensten aan de reële economie zal leiden of, wegens de omvang of het marktaandeel van een instelling of groep, haar verwevenheid met entiteiten binnen en buiten een groep, haar complexiteit of haar grensoverschrijdende activiteiten, de financiële stabiliteit zal verstoren, vooral wat de vervangbaarheid ervan betreft;
    36.„kernbedrijfsonderdelen”:
    bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten die materiële bronnen van inkomsten, winst of franchisewaarde vormen voor een instelling of voor een groep waarvan een instelling deel uitmaakt;
    37.„consoliderende toezichthouder”:
    consoliderende toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    38.„eigen vermogen”:
    eigen vermogen als omschreven in artikel 1, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    39.„afwikkelingsvoorwaarden”:
    de in artikel 32, lid 1, bedoelde voorwaarden;
    40.„afwikkelingsmaatregel”:
    het overeenkomstig artikel 32 of artikel 33 genomen besluit om een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;
    41.„afwikkelingsplan”:
    een afwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel 10 voor een instelling is opgesteld;
    42.„groepsafwikkeling”:

    hetzij:

    1. het nemen van een afwikkelingsmaatregel op het niveau van een moederonderneming of van een instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, of

    2. de coördinatie van de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot groepsentiteiten die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen;

    43.„groepsafwikkelingsplan”:
    een plan voor groepsafwikkeling dat overeenkomstig de artikelen 12 en 13 is opgesteld;
    44.„afwikkelingsautoriteit op groepsniveau”:
    de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;
    45.„groepsafwikkelingsregeling”:
    een plan dat met het oog op een groepsafwikkeling overeenkomstig artikel 91 is opgesteld;
    46.„afwikkelingscollege”:
    een college dat overeenkomstig artikel 88 is opgericht voor het uitvoeren van de in artikel 88, lid 1, bedoelde taken;
    47.„normale insolventieprocedures”:
    de collectieve insolventieprocedures die ertoe leiden dat de debiteur het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en dat een liquidateur of een bewindvoerder wordt aangewezen, die normaal gesproken op grond van het nationaal recht op instellingen van toepassing zijn, en die ofwel specifiek voor die instellingen gelden, ofwel algemeen op alle natuurlijke en rechtspersonen van toepassing zijn;
    48.„schuldinstrumenten” als bedoeld in artikel 63, lid 1, onder g) en j):
    obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;
    49.„moederinstelling in een lidstaat”:
    een moederinstelling in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    50.„EU-moederinstelling”:
    een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    51.„eigenvermogensvereisten”:
    de vereisten als vastgesteld in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    52.„toezichtcollege”:
    een overeenkomstig artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU opgericht college van toezichthouders;
    53.„staatssteunregels van de Unie”:
    het kader dat is vastgesteld bij de artikelen 107, 108 en 109 VWEU en de verordeningen en alle handelingen van de Unie, met inbegrip van richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen, die krachtens artikel 108, lid 4, of artikel 109 VWEU zijn uitgevaardigd of aangenomen;
    54.„liquidatie”:
    het te gelde maken van activa van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);
    55.„instrument van afsplitsing van activa”:
    het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, in overeenstemming met artikel 42;
    56.„vehikel voor activabeheer”:
    een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten als opgenomen in artikel 42, lid 2;
    57.„instrument van bail-in”:
    het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening door een afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling, in overeenstemming met artikel 43;
    58.„instrument van verkoop van de onderneming”:
    het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva en van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, in overeenstemming met artikel 38;
    59.„overbruggingsinstelling”:
    een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten van artikel 40, lid 2;
    60.„instrument van de overbruggingsinstelling”:
    het mechanisme het overdragen van aandelen of andere door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, in overeenstemming met artikel 40;
    61.„eigendomsinstrumenten”:
    aandelen, andere instrumenten die recht geven op eigendom, instrumenten die kunnen worden omgezet in of recht geven op de verwerving van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, en instrumenten die belangen in aandelen of andere eigendomsinstrumenten vertegenwoordigen;
    62.„aandeelhouders”:
    aandeelhouders of houders van andere eigendomsinstrumenten;
    63.„overdrachtsbevoegdheden”:
    de in artikel 63, lid 1, onder c) of d), bedoelde bevoegdheden voor het overdragen van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva, dan wel een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling aan een ontvanger;
    64.„centrale tegenpartij”:
    een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
    65.„derivaat”:
    een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
    66.„afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden”:
    de bevoegdheden als bedoeld in artikel 59, lid 2, en in artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i);
    67.„door zekerheid gedekte verplichting”:
    een verplichting waarbij het recht van de crediteur op betaling of een andere vorm van verrichting gedekt wordt door een verpanding, een pand of pandrecht, of zekerheidsregelingen, met inbegrip van verplichtingen die voortvloeien uit retrocessietransacties en andere zekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden;
    68.„tier 1-kernkapitaalinstrumenten”:
    kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    69.„aanvullende tier 1-instrumenten”:
    kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    70.„totaalbedrag”:
    het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de in aanmerking komende passiva in overeenstemming met artikel 46, lid 1, moeten worden afgeschreven of omgezet;
    71.„in aanmerking komende passiva”:
    de passiva en kapitaalinstrumenten die niet kunnen worden gerekend tot uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die krachtens artikel 44, lid 2, niet van de toepassing van het instrument bail-in zijn uitgesloten;
    72.„depositogarantiestelsel”:
    een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU door een lidstaat ingevoerd en officieel erkend depositogarantiestelsel;
    73.„tier 2-instrumenten”:
    kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
    74.„relevante kapitaalinstrumenten” voor de toepassing van titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 5, en titel IV, hoofdstuk V:
    aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;
    75.„omzettingskoers”:
    de factor die het aantal aandelen of andere eigendomsinstrumenten bepaalt waarin een passief van een bepaalde categorie zal worden omgezet, met verwijzing naar hetzij een enkel instrument van de betrokken categorie, hetzij een welbepaalde waarde-eenheid van een schuldvordering;
    76.„getroffen crediteur”:
    een crediteur wiens vordering betrekking heeft op een verplichting die verlaagd is of in aandelen of andere eigendomsinstrumenten is omgezet middels de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid in het kader van het gebruik van het instrument van bail-in;
    77.„getroffen houder”:
    een houder van eigendomsinstrumenten wiens eigendomsinstrumenten zijn ingetrokken middels de in artikel 63, lid 1, onder h), bedoelde bevoegdheid;
    78.„geëigende autoriteit”:
    de overeenkomstig artikel 61 aangewezen autoriteit van de lidstaat die op grond van het nationale recht van deze lidstaat bevoegd is voor het doen van de in de artikelen 59, lid 3, bedoelde vaststellingen;
    79.„relevante moederinstelling”:
    een moederinstelling in een lidstaat, een EU-moederinstelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding in verband waarmee het instrument van bail-in wordt toegepast;
    80.„ontvanger”:
    de entiteit waaraan aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva of een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling worden overgedragen;
    81.„werkdag”:
    een andere dag dan een zaterdag, een zondag of een nationale feestdag in de betrokken lidstaat;
    82.„beëindigingsrecht”:
    een recht om een contract te beëindigen, een recht om verplichtingen te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een eventuele soortgelijke bepaling die een verplichting van een partij bij het contract opschort, wijzigt of nietig verklaart of een bepaling die het ontstaan belet van een verplichting uit hoofde van het contract die anders zou zijn ontstaan;
    83.„instelling in afwikkeling”:
    een instelling, een financiële instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel wordt genomen;
    84.„EU-dochterinstelling”:
    een instelling die in een lidstaat gevestigd is en die een dochteronderneming is van een instelling van een derde land of een derdeland- moederonderneming;
    85.„EU-moederonderneming”:
    een EU- moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding;
    86.„derdeland-instelling”:
    een entiteit waarvan het hoofdkantoor zich in een derde land bevindt, die, indien zij in de Unie gevestigd zou zijn, onder de definitie van een instelling zou vallen;
    87.„derdeland-moederonderneming”:
    een in een derde land gevestigde moederonderneming, een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding;
    88.„afwikkelingsmaatregelen van een derde land”:
    maatregelen naar het recht van een derde land om het falen van een derdeland-instelling of een derdeland-moederonderneming te beheren die, wat de doelstellingen en de te verwachten resultaten betreft, vergelijkbaar is met afwikkelingsmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn;
    89.„EU-bijkantoor”:
    een bijkantoor van een instelling van een derde land, dat in een lidstaat is gevestigd;
    90.„betrokken autoriteit van een derde land”:
    een autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor de uitoefening van functies die vergelijkbaar zijn met die van afwikkelingsautoriteiten of bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn;
    91.„groepsfinancieringsregeling”:
    de financieringsregeling of -regelingen van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;
    92.„back-to-backtransactie”:
    een transactie die plaatsvindt tussen twee groepsentiteiten voor het geheel of gedeeltelijk overdragen van het risico dat wordt gegenereerd door een andere transactie die tussen een van deze groepsentiteiten en een derde heeft plaatsgevonden;
    93.„garantie binnen de groep”:
    een contract waarmee één groepsentiteit zich garant stelt voor de verplichtingen van een andere groepsentiteit jegens een derde;
    94.„gedekte deposito’s”:
    gedekte deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;
    95.„in aanmerking komende deposito’s”:
    in aanmerking komende deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;
    96.„gedekte obligatie”:
    een instrument als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(26);
    97.„financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht”:
    een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad(27);
    98.„salderingsovereenkomst”:
    een overeenkomst waarbij een aantal vorderingen of verplichtingen in één enkele nettovordering kunnen worden omgezet, met inbegrip van overeenkomsten tot saldering bij vroegtijdige beëindiging waarbij, wanneer zich een afdwingingsgrond voordoet (hoe ook of waar ook gedefinieerd), de verplichtingen van de partijen worden versneld zodat deze onmiddellijk verschuldigd zijn of beëindigd worden, en in ieder geval in één enkele nettovordering worden omgezet of erdoor worden vervangen, met inbegrip van „clausules tot saldering bij vroegtijdige beëindiging” als omschreven in artikel 2, lid 1, onder n), i), van Richtlijn 2002/47/EG, en „verrekening (netting)” als omschreven in artikel 2, onder k), van Richtlijn 98/26/EG;
    99.„verrekeningsovereenkomst”:
    een overeenkomst waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de instelling in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;
    100.„financiële contracten”:

    dit omvat de volgende contracten en overeenkomsten:

    1. effectencontracten, met inbegrip van:

      1. contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een effect of een groep of index van effecten;

      2. opties op een effect of een groep of index van effecten;

      3. retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijk effect of een dergelijke groep of index;

    2. grondstoffencontracten, met inbegrip van:

      1. contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een grondstof of een groep of index van grondstoffen voor de levering ervan in de toekomst;

      2. opties op een grondstof of een groep of index van grondstoffen;

      3. retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijke grondstof, groep of index;

    3. future- en termijncontracten, met inbegrip van contracten (die geen grondstoffencontracten zijn) voor de aankoop, verkoop of overdracht van een grondstof of eigendom van enigerlei andere aard, dienst, recht of belang tegen een vastgestelde prijs op een tijdstip in de toekomst;

    4. swapovereenkomsten, met inbegrip van:

      1. swaps en opties met betrekking tot rentetarieven, spot- of andere overeenkomsten met betrekking tot wisselkoersen, valuta’s, een aandelenindex of aandelen, een schuldindex of schuld, grondstoffenindexen of grondstoffen, weer, emissies of inflatie;

      2. totale opbrengsten-, kredietspreidings- of kredietswaps;

      3. overeenkomsten of transacties die vergelijkbaar zijn met een in subpunt i) of ii) bedoelde overeenkomst die herhaaldelijk op de swaps- of derivatenmarkten wordt verhandeld;

    5. interbancaire leningsovereenkomsten indien de leningstermijn ten hoogste drie maanden bedraagt;

    6. raamovereenkomsten met betrekking tot de onder a) tot en met e) bedoelde contracten of overeenkomsten;

    101.„crisispreventiemaatregel”:
    de uitoefening van bevoegdheden voor het onmiddellijk wegnemen van tekortkomingen of belemmeringen voor herstel uit hoofde van artikel 6, lid 6, de uitoefening van bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uit hoofde van artikel 17 of artikel 18, de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen uit hoofde van artikel 27, de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 of de uitoefening van de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid uit hoofde van artikel 59;
    102.„crisisbeheersingsmaatregel”:
    een afwikkelingsmaatregel, dan wel de aanstelling van een bijzonder bestuurder uit hoofde van artikel 35, of een persoon uit hoofde van artikel 51, lid 2, of van artikel 72, lid 1;
    103.„herstelcapaciteit”:
    het vermogen van een instelling om haar financiële positie te herstellen na een aanzienlijke verslechtering;
    104.„deposant”:
    een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;
    105.„belegger”:
    een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad(28);
    106.„aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit”:
    de autoriteit die is belast met het voeren van macroprudentieel beleid als bedoeld in aanbeveling B1 van de Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 22 december 2011 betreffende het macroprudentiële mandaat van nationale autoriteiten (ESRB/2011/3);
    107.„kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”:
    kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als met betrekking tot het criterium jaaromzet omschreven in artikel 2, punt 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361 van de Commissie(29);
    108.„gereglementeerde markt”:
    een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU.
2.

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de criteria voor de vaststelling van de in de eerste alinea, punt 35, in verband met de definitie van „kritieke functies” bedoelde activiteiten, diensten en bedrijfsactiviteiten, alsmede van de criteria voor het vaststellen van de in punt 36 in verband met de definitie van „kernbedrijfsonderdelen” bedoelde bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten.

Artikel 3 Aanwijzing van de voor afwikkeling verantwoordelijke autoriteiten

1.

Elke lidstaat wijst een of, in buitengewone gevallen, meer afwikkelingsautoriteiten aan waaraan de bevoegdheid wordt verleend om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen.

2.

De afwikkelingsautoriteit dient een overheidsorgaan of een met bevoegdheden van openbaar bestuur belaste autoriteit te zijn.

3.

Afwikkelingsautoriteiten kunnen een van de volgende instanties zijn: nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere overheidsorganen, of autoriteiten waaraan bevoegdheden van openbaar bestuur zijn verleend. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten voor de uitoefening van het toezicht voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU de afwikkelingsautoriteit zijn. Er worden passende structurele regelingen getroffen om operationele onafhankelijkheid te garanderen en belangenconflicten te voorkomen tussen de toezichtfuncties op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU of van de andere functies van de betrokken autoriteit en de functies van afwikkelingsautoriteiten op grond van deze richtlijn, onverminderd de verplichtingen inzake informatie-uitwisseling en samenwerking uit hoofde van lid 4. De lidstaten dragen er met name zorg voor dat er binnen de bevoegde autoriteiten, nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere autoriteiten een operationele onafhankelijkheid bestaat tussen de afwikkelingsfunctie en de toezicht- of andere functies van de betrokken autoriteit.

Personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de functies van de afwikkelingsautoriteit op grond van deze richtlijn zijn structureel gescheiden van, en vallen onder andere rapportagelijnen dan, personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de taken op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU, of met betrekking tot andere functies van de betrokken autoriteit.

Voor de uitvoering van dit lid stellen de lidstaten of de afwikkelingsautoriteit alle nodige interne regels ter zake vast, waaronder regels egels inzake het beroepsgeheim en inzake informatie-uitwisseling tussen de verschillende functionele gebieden, en maakt zij deze openbaar.

4.

De lidstaten eisen dat autoriteiten die toezicht- en afwikkelingsfuncties uitoefenen en personen die deze functies namens die autoriteiten uitoefenen, nauw samenwerken bij de voorbereiding, planning en toepassing van afwikkelingsbesluiten, zowel indien de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit afzonderlijke entiteiten zijn als indien die functies binnen dezelfde entiteit worden verricht.

5.

Elke lidstaat wijst één ministerie aan dat verantwoordelijk is voor de uitoefening van de functies van het bevoegde ministerie uit hoofde van deze richtlijn.

6.

Indien de afwikkelingsautoriteit in een lidstaat niet het bevoegde ministerie is, stelt zij het bevoegde ministerie in kennis van de besluiten op grond van deze richtlijn en, tenzij de nationale wetgeving anders bepaalt, krijgt zij goedkeuring van het ministerie alvorens zij besluiten uitvoert die rechtstreekse budgettaire gevolgen of systeemimplicaties hebben.

7.

In besluiten die de bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten en de EBA overeenkomstig deze richtlijn nemen, wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van het besluit in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is en worden de negatieve gevolgen voor de financiële stabiliteit en negatieve economische en sociale gevolgen in die lidstaten zoveel mogelijk beperkt. Op besluiten van de EBA is artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van toepassing.

8.

De lidstaten dragen er zorg voor dat elke afwikkelingsautoriteit de deskundigheid, middelen en operationele capaciteit heeft om afwikkelingsmaatregelen uit te voeren en haar bevoegdheden kan uitoefenen met de snelheid en flexibiliteit die nodig zijn om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

9.

De EBA ontwikkelt in samenwerking met de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten de nodige deskundigheid, middelen en operationele capaciteit en houdt, onder meer door periodieke collegiale toetsingen, toezicht op de uitvoering van lid 8.

10.

Indien een lidstaat in overeenstemming met lid 1 meerdere autoriteiten aanwijst voor het toepassen van de afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van de afwikkelingsbevoegdheden, stelt hij de EBA en de Commissie daarvan met volledige opgave van redenen in kennis en verdeelt hij de functies en bevoegdheden duidelijk tussen deze autoriteiten, zorgt hij voor toereikende coördinatie tussen de autoriteiten en wijst hij één autoriteit aan als contactautoriteit voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van andere lidstaten.

11.

De lidstaten stellen de EBA in kennis van de als afwikkelingsautoriteit aangewezen nationale autoriteit of autoriteiten en de contactautoriteit en, in voorkomend geval, van hun specifieke functies en verantwoordelijkheden. De EBA publiceert een lijst van die afwikkelingsautoriteiten en contactautoriteiten.

12.

Onverminderd artikel 85 kunnen de lidstaten de aansprakelijkheid van de afwikkelingsautoriteit, de bevoegde autoriteit en hun respectieve personeelsleden overeenkomstig het nationaal recht beperken voor handelingen en nalatigheden in het kader van de uitoefening van hun functies uit hoofde van deze richtlijn.

TITEL II VOORBEREIDING

HOOFDSTUK I Herstel- en afwikkelingsplanning

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 4 Vereenvoudigde verplichtingen voor bepaalde instellingen

Afdeling 2 Herstelplanning

Artikel 5 Herstelplannen
Artikel 6 Beoordeling van herstelplannen
Artikel 7 Groepsherstelplannen
Artikel 8 Beoordeling van groepsherstelplannen
Artikel 9 Indicatoren voor herstelplannen

Afdeling 3 Afwikkelingsplanning

Artikel 10 Afwikkelingsplannen
Artikel 11 Informatie voor de opstelling en uitvoering van afwikkelingsplannen en medewerking van de instelling
Artikel 12 Groepsafwikkelingsplannen
Artikel 13 Vereisten en procedure voor groepsafwikkelingsplannen
Artikel 14 Toezending van de afwikkelingsplannen aan de bevoegde autoriteiten

HOOFDSTUK II Afwikkelbaarheid

Artikel 15 Beoordeling van de afwikkelbaarheid voor instellingen

Artikel 16 Beoordeling van de afwikkelbaarheid voor groepen

Artikel 17 Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid

Artikel 18 Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid: groepsbehandeling

HOOFDSTUK III Financiële steun binnen de groep

Artikel 19 Overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

Artikel 20 Evaluatie door de bevoegde autoriteiten van de voorgenomen overeenkomst en bemiddeling

Artikel 21 Goedkeuring van de voorgenomen overeenkomst door de aandeelhouders

Artikel 22 Toezending van de overeenkomsten voor financiële steun binnen de groep aan de afwikkelingsautoriteiten

Artikel 23 Voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

Artikel 24 Besluit tot het verlenen van financiële steun

Artikel 25 Recht van bevoegde autoriteiten om bezwaar aan te tekenen

Artikel 26 Openbaarmaking

TITEL III VROEGTIJDIGE INTERVENTIE

Artikel 27 Vroegtijdige-interventiemaatregelen

Artikel 28 Afzetting van het hogere management en het leidinggevend orgaan

Artikel 29 Tijdelijk bewindvoerder

Artikel 30 Coördinatie van vroegtijdige-interventiemaatregelen en aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder met betrekking tot groepen

TITEL IV AFWIKKELING

HOOFDSTUK I Doelstellingen, voorwaarden en algemene beginselen

Artikel 31 Doelstellingen van de afwikkeling

Artikel 32 Afwikkelingsvoorwaarden

Artikel 33 Afwikkelingsvoorwaarden voor financiële instellingen en holdings

Artikel 34 Algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling

HOOFDSTUK II Bijzonder bestuur

Artikel 35 Bijzonder bestuur

HOOFDSTUK III Waardering

Artikel 36 Waardering met het oog op afwikkeling

HOOFDSTUK IV Afwikkelingsinstrumenten

Afdeling 1 Algemene Beginselen

Artikel 37 Algemene beginselen van afwikkelingsinstrumenten

Afdeling 2 Het instrument van verkoop van de onderneming

Artikel 38 Het instrument van verkoop van de onderneming
Artikel 39 Instrument van verkoop van de onderneming: procedurevoorschriften

Afdeling 3 Het instrument van de overbruggingsinstelling

Artikel 40 Instrument van de overbruggingsinstelling
Artikel 41 Functioneren van een overbruggingsinstelling

Afdeling 4 Het instrument van afsplitsing van activa

Artikel 42 Instrument van afsplitsing van activa

Afdeling 5 Het instrument van bail-in

Onderafdeling 1 Doel en toepassingsgebied van het instrument van bail-in
Artikel 43 Het instrument van bail-in
Artikel 44 Toepassingsgebied van het instrument van bail-in
Onderafdeling 2 Minimumvereiste voor eigen middelen en in aanmerking komende passiva
Artikel 45 Toepassing van het minimumvereiste
Onderafdeling 3 Tenuitvoerlegging van het instrument van bail-in
Artikel 46 Raming van het bedrag aan bail-in
Artikel 47 Behandeling van aandeelhouders in het kader van bail-in, afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten
Artikel 48 Volgorde van afschrijvingen en omzettingen
Artikel 49 Derivaten
Artikel 50 Koers voor de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen
Artikel 51 Herstel- en saneringsmaatregelen waarmee bail-in vergezeld gaat
Artikel 52 Bedrijfssaneringsplan
Onderafdeling 4 Het instrument van bail-in: aanvullende bepalingen
Artikel 53 Werking van bail-in
Artikel 54 Wegnemen van procedurele belemmeringen voor bail-in
Artikel 55 Contractuele erkenning van bail-in
Artikel 56 Overheidinstrumenten voor financiële stabilisatie
Artikel 57 Publieke-kapitaalsteuninstrument
Artikel 58 Instrument voor tijdelijke overheidseigendom

HOOFDSTUK V Afschrijving van kapitaalinstrumenten

Artikel 59 Vereiste van afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten

Artikel 60 Voorschriften voor de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten

Artikel 61 Voor het doen van de vaststellingen verantwoordelijke autoriteiten

Artikel 62 Toepassing op geconsolideerde basis: procedure voor het doen van vaststellingen

HOOFDSTUK VI Afwikkelingsbevoegdheden

Artikel 63 Algemene bevoegdheden

Artikel 64 Aanvullende bevoegdheden

Artikel 65 Bevoegdheid om het verschaffen van diensten en faciliteiten te eisen

Artikel 66 Bevoegdheid tot handhaving van door andere lidstaten genomen crisisbeheersingsmaatregelen of crisispreventiemaatregelen

Artikel 67 Bevoegdheid met betrekking tot activa, rechten, passiva, aandelen en andere eigendomsinstrumenten die zich in derde landen bevinden

Artikel 68 Uitsluiting van bepaalde contractuele voorwaarden in geval van vroegtijdige interventie en afwikkeling

Artikel 69 Bevoegdheid om bepaalde verplichtingen op te schorten

Artikel 70 Bevoegdheid om de afdwinging van zekerheidsrechten te beperken

Artikel 71 Bevoegdheid tot tijdelijke opschorting van beëindigingsrechten

Artikel 72 Uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden

HOOFDSTUK VII Waarborgen

Artikel 73 Behandeling van aandeelhouders en schuldeisers in geval van gedeeltelijke overdrachten en toepassing van het instrument van bail-in

Artikel 74 Waardering van verschillen in behandeling

Artikel 75 Waarborg voor aandeelhouders en schuldeisers

Artikel 76 Waarborg voor tegenpartijen bij gedeeltelijke overdrachten

Artikel 77 Bescherming voor financiële zekerheden en verrekenings- en salderingsovereenkomsten

Artikel 78 Bescherming voor zekerheidsregelingen

Artikel 79 Bescherming voor gestructureerde financieringsregelingen en gedekte obligaties

Artikel 80 Gedeeltelijke overdrachten: bescherming van handels-, clearing- en afwikkelingssystemen

HOOFDSTUK VIII Procedurele verplichtingen

Artikel 81 Kennisgevingsvereisten

Artikel 82 Besluit van de afwikkelingsautoriteit

Artikel 83 Procedurele verplichtingen van afwikkelingsautoriteiten

Artikel 84 Vertrouwelijkheid

HOOFDSTUK IX Recht van beroep en uitsluiting van andere acties

Artikel 85 Voorafgaande rechterlijke goedkeuring en het recht van betwisting van besluiten

Artikel 86 Beperkingen op andere procedures

TITEL V GRENSOVERSCHRIJDENDE GROEPSAFWIKKELING

Artikel 87 Algemene beginselen inzake besluitvorming waarbij verscheidene lidstaten betrokken zijn

Artikel 88 Afwikkelingscolleges

Artikel 89 Europese afwikkelingscolleges

Artikel 90 Informatie-uitwisseling

Artikel 91 Groepsafwikkeling waarbij een dochteronderneming van de groep is betrokken

Artikel 92 Groepsafwikkeling

TITEL VI BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

Artikel 93 Overeenkomsten met derde landen

Artikel 94 Erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

Artikel 95 Recht tot weigering van de erkenning of handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

Artikel 96 Afwikkeling van EU-bijkantoren

Artikel 97 Samenwerking met autoriteiten van derde landen

Artikel 98 Uitwisseling van vertrouwelijke informatie

TITEL VII FINANCIERINGSREGELINGEN

Artikel 99 Europees systeem van financieringsregelingen

Artikel 100 Vereiste om financieringsregelingen voor de afwikkeling op te zetten

Artikel 101 Gebruik van de financieringsregelingen voor de afwikkeling

Artikel 102 Streefbedrag

Artikel 103 Vooraf te betalen bijdragen

Artikel 104 Buitengewone achteraf te betalen bijdragen

Artikel 105 Alternatieve financieringsmiddelen

Artikel 106 Leningen tussen financieringsregelingen

Artikel 107 Mutualisatie van nationale financieringsregelingen in geval van een groepsafwikkeling

Artikel 108 Rang van de deposito’s in de insolventierangorde

Artikel 109 Gebruik van depositogarantiestelsels in het kader van de afwikkeling

TITEL VIII SANCTIES

Artikel 110 Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen

Artikel 111 Specifieke bepalingen

Artikel 112 Bekendmaking van administratieve sancties

Artikel 113 Door de EBA bijgehouden centrale gegevensbank

Artikel 114 Effectieve toepassing van sancties en uitoefening van sanctiebevoegdheden door bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten

TITEL IX UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 115 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

TITEL X WIJZIGING VAN DE RICHTLIJNEN 82/891/EEG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU EN 2012/30/EU EN 2013/36/EU EN VAN DE VERORDENINGEN (EU) Nr. 1093/2010 EN (EU) Nr. 648/2012

Artikel 116 Wijziging van Richtlijn 82/891/EEG

Artikel 117 Wijziging van Richtlijn 2001/24/EG

„Artikel 2 Definities

„Artikel 25 Overeenkomsten inzake verrekening

„Artikel 26 Retrocessieovereenkomsten

Artikel 118 Wijziging van Richtlijn 2002/47/EG

„Artikel 9 bis Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/59/EU

Artikel 119 Wijziging van Richtlijn 2004/25/EG

Artikel 120 Wijziging van Richtlijn 2005/56/EG

Artikel 121 Wijziging van Richtlijn 2007/36/EG

Artikel 122 Wijziging van Richtlijn 2011/35/EU

Artikel 123 Wijziging van Richtlijn 2012/30/EU

Artikel 124 Wijziging van Richtlijn 2013/36/EU

Artikel 125 Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Artikel 126 Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

TITEL XI SLOTBEPALINGEN

Artikel 127 Afwikkelingscomité van de EBA

Artikel 128 Samenwerking met de EBA

Artikel 129 Evaluatie

Artikel 130 Omzetting

Artikel 131 Inwerkingtreding

Artikel 132 Adressaten

BIJLAGE