Home

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Stromen illegaal geld kunnen de integriteit, de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector aantasten en een gevaar betekenen voor de interne markt van de Unie en voor internationale ontwikkeling. Het witwassen van geld, terrorismefinanciering en de georganiseerde misdaad blijven aanzienlijke problemen die op het niveau van de Unie moeten worden aangepakt. Naast de verdere uitbouw van de strafrechtelijke benadering op het niveau van de Unie, is doelgerichte en evenwichtige preventie van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering onontbeerlijk en deze kan extra resultaten opleveren.

  2. De soliditeit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel kunnen ernstig in gevaar worden gebracht door de pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om de herkomst van de opbrengsten van misdrijven te verhullen of rechtmatig of onrechtmatig verkregen gelden voor terroristische doeleinden te gebruiken. Witwassers en terrorismefinanciers zouden kunnen trachten de vrijheid van kapitaalverkeer en het vrij verrichten van financiële diensten, die inherent zijn aan de geïntegreerde financiële ruimte van de Unie, ten voordele van hun criminele activiteiten aan te wenden. Daarom moeten op het niveau van de Unie bepaalde coördinerende maatregelen worden genomen. De beoogde bescherming van de samenleving tegen criminaliteit en de beoogde bescherming van de stabiliteit en de integriteit van het financiële stelsel van de Unie moeten echter worden afgewogen tegen de behoefte aan een regelgevingsklimaat waarin ondernemingen kunnen groeien zonder met onevenredige nalevingskosten te worden opgezadeld.

  3. Deze richtlijn is de vierde waarmee de witwasdreiging wordt aangepakt. In Richtlijn 91/308/EEG van de Raad(4) werd witwassen gedefinieerd in termen van drugsmisdrijven en werden alleen aan de financiële sector verplichtingen opgelegd. Bij Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) is het toepassingsgebied van Richtlijn 91/308/EEG uitgebreid, zowel wat de strafbare feiten als de categorieën beroepen en activiteiten betreft. In juni 2003 heeft de Financial Action Task Force („FATF”) haar aanbevelingen uitgebreid tot terrorismefinanciering en nadere voorschriften opgesteld met betrekking tot cliëntidentificatie en -verificatie, de situaties waarin een hoger witwasrisico of risico van terrorismefinanciering verscherpte maatregelen kunnen rechtvaardigen, alsook de situaties waarin een verlaagd risico minder strenge controles kan rechtvaardigen. Die wijzigingen zijn verwerkt in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(6) en in Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie(7).

  4. Witwassen en terrorismefinanciering vinden gewoonlijk in een internationale context plaats. Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau of zelfs op het niveau van de Unie zonder internationale coördinatie en samenwerking worden getroffen, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dat gebied vast te stellen maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als andere in de internationale gremia ondernomen acties. In het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de FATF-aanbevelingen en met de instrumenten van andere internationale organen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog op een doelmatiger bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten de relevante rechtshandelingen van de Unie in voorkomend geval worden afgestemd op de door de FATF in februari 2012 vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (de „herziene FATF-aanbevelingen”).

  5. Voorts houdt het misbruik van het financiële stelsel voor het aanwenden van illegaal of zelfs rechtmatig verkregen geld voor terroristische doeleinden onmiskenbaar een risico in voor de integriteit, de goede werking, de reputatie en de stabiliteit van het financiële stelsel. De in deze richtlijn neergelegde preventieve maatregelen dienen dan ook het manipuleren van uit ernstige vormen van criminaliteit verkregen geld en het verzamelen van gelden of voorwerpen voor terroristische doeleinden aan te pakken.

  6. Bij grote betalingen in contanten zijn het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering zeer hoog. Om de waakzaamheid te vergroten en de aan dergelijke betalingen in contanten verbonden risico's te beperken, moeten personen die in goederen handelen onder deze richtlijn vallen voor zover zij contante betalingen van 10 000 EUR of meer verrichten of ontvangen. De lidstaten moeten lagere drempels, bijkomende algemene beperkingen op het gebruik van contanten en andere strengere bepalingen kunnen vaststellen.

  7. Er wordt steeds meer gebruikgemaakt van elektronischgeldproducten als vervanging voor bankrekeningen, waardoor het gerechtvaardigd is om, naast de maatregelen neergelegd in Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad(8), die producten aan de verplichtingen in het kader van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering (hierna „AML/CFT”) te onderwerpen. In bepaalde omstandigheden waaraan een bewezen laag risico is verbonden, en onder strikte risicobeperkende voorwaarden, moet het de lidstaten evenwel zijn toegestaan elektronischgeldproducten vrij te stellen van bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen, zoals het identificeren en verifiëren van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde, doch niet van het controleren van de transacties of van de zakelijke relatie. De risicobeperkende voorwaarden moeten onder andere omvatten dat vrijgestelde elektronischgeldproducten enkel mogen worden gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten, en dat het elektronisch opgeslagen bedrag voldoende laag moet zijn om het omzeilen van de AML/CFT-regels te verhinderen. Dergelijke vrijstelling dient de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten om meldingsplichtige entiteiten toe te staan overeenkomstig artikel 15 vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen op andere elektronischgeldproducten met een lager risico, onverlet te laten.

  8. Wat betreft meldingsplichtige entiteiten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zouden makelaars in onroerend goed in voorkomend geval kunnen worden opgevat als mede omvattende huurbemiddelingsdiensten.

  9. Beoefenaren van juridische beroepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, moeten onder deze richtlijn vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of vennootschapsrechtelijke transacties, ook wanneer zij belastingadvies verstrekken, waarbij het grootste risico bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaren worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of terrorisme te financieren. Er moet evenwel vrijstelling zijn van enige verplichting tot melding van informatie die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de professionele geheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, behalve wanneer de juridisch adviseur deelneemt aan witwaspraktijken of terrorismefinanciering, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering wordt verstrekt, of tenzij de beoefenaar van het juridisch beroep weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering.

  10. Rechtstreeks vergelijkbare diensten moeten op dezelfde wijze worden behandeld ongeacht welke onder deze richtlijn vallende beroepsbeoefenaren de diensten verstrekken. Met het oog op de eerbiediging van de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”) gewaarborgde rechten mag, in het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die in sommige lidstaten gemachtigd zijn een cliënt in rechte te verdedigen of te vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie te bepalen, de informatie die zij bij de uitoefening van deze taken ontvangen, niet onder de in deze richtlijn neergelegde meldingsplicht vallen.

  11. Het is belangrijk er uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen dat „fiscale misdrijven” die met directe en indirecte belastingen verband houden, onder de brede definitie van „criminele activiteit” in deze richtlijn vallen, in overeenstemming met de herziene FATF-aanbevelingen. Aangezien in elke lidstaat verschillende fiscale delicten kunnen worden omschreven als „criminele activiteit” die kan worden bestraft door middel van de in artikel 3, punt 4, onder f), van deze richtlijn bedoelde sancties, kunnen de definities van fiscale misdrijven in het nationaal recht van elkaar verschillen. Hoewel er niet wordt gestreefd naar harmonisatie van de definities van fiscale misdrijven in het nationaal recht, moeten de lidstaten binnen de grenzen van hun nationaal recht een zo ruim mogelijke mate van inlichtingenuitwisseling en bijstandverlening tussen de financiële-inlichtingeneenheden (FIE's) in de Unie toestaan.

  12. Van elke natuurlijke persoon die een juridische entiteit in eigendom heeft of daarover zeggenschap uitoefent, moet de identiteit worden vastgesteld. Om daadwerkelijke transparantie te waarborgen, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat het breedst mogelijke scala van juridische entiteiten die op hun grondgebied vennootschapsrechtelijk of anderszins zijn opgericht, wordt bestreken. Hoewel het vinden van een nader bepaald procentueel aandelen- of eigendomsbelang niet automatisch tot het vinden van de uiteindelijk begunstigde leidt, dient het als een van de bewijselementen in aanmerking te worden genomen. De lidstaten moeten evenwel kunnen besluiten dat een lager percentage op eigendom of zeggenschap kan wijzen.

  13. De identificatie en verificatie van uiteindelijk begunstigden moet zich in voorkomend geval uitstrekken tot juridische entiteiten die andere juridische entiteiten in eigendom hebben en meldingsplichtige entiteiten moeten zoeken naar de natuurlijke persoon of personen die, door middel van eigendom of met andere middelen, de uiteindelijke zeggenschap uitoefent, respectievelijk uitoefenen, over de juridische entiteit die de cliënt is. Zeggenschap met andere middelen kan onder meer de zeggenschapscriteria omvatten die worden gebruikt voor het opstellen van het geconsolideerde financiële overzicht, zoals de aandeelhoudersovereenkomst, het uitoefenen van overheersende invloed of de bevoegdheid tot benoeming van het hogere leidinggevend personeel. Er kunnen gevallen zijn waarin het onmogelijk is een natuurlijke persoon aan te duiden die uiteindelijk de eigenaar is van, of zeggenschap uitoefent over, een juridische entiteit. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kunnen meldingsplichtige entiteiten, na uitputting van alle andere identificatiemiddelen, en mits er geen gronden voor verdenking bestaan, het hogere leidinggevend personeel als de uiteindelijk begunstigde(n) beschouwen.

  14. De noodzaak van nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigde is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die hun identiteit anders achter een vennootschapsrechtelijke structuur kunnen verbergen. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat entiteiten opgericht op hun grondgebied overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht, naast de basisgegevens zoals naam en adres van de vennootschap en het bewijs van oprichting en juridische eigendom, adequate, accurate en actuele informatie verkrijgen en bijhouden betreffende hun uiteindelijk begunstigden. Met het oog op meer transparantie en om misbruik van juridische entiteiten tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat informatie over de uiteindelijk begunstigden in volledige overeenstemming met het Unierecht wordt bewaard in een centraal register dat zich buiten de vennootschap bevindt. Hiertoe kunnen de lidstaten gebruikmaken van een centrale database waarin de informatie betreffende uiteindelijk begunstigden wordt verzameld, van het handelsregister of van een ander centraal register. De lidstaten kunnen besluiten dat de meldingsplichtige entiteiten verantwoordelijk zijn voor het opnemen van de gegevens in het register. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat die gegevens in alle gevallen aan de bevoegde autoriteiten en de FIE's beschikbaar worden gesteld en aan de meldingsplichtige entiteiten wordt verstrekt wanneer deze cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat andere personen die zich met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering, en de daarmee verband houdende basisdelicten, zoals corruptie, fiscale misdrijven en fraude, op een rechtmatig belang kunnen beroepen overeenkomstig de voorschriften inzake gegevensbescherming toegang krijgen tot de gegevens betreffende uiteindelijk begunstigden. Personen die zich op een rechtmatig belang kunnen beroepen, moeten toegang krijgen tot gegevens omtrent de aard en de omvang van het gehouden financieel belang, als berekend bij benadering.

  15. Daartoe moeten de lidstaten over de mogelijkheid beschikken om krachtens hun nationaal recht bredere toegang toe te staan dan op grond van deze richtlijn is vastgelegd.

  16. Er moet ervoor worden gezorgd dat het in een vroeg stadium verlenen van toegang tot gegevens betreffende uiteindelijk begunstigden op zodanige wijze geschiedt dat het risico dat de betrokken vennootschap getipt wordt, vermeden wordt.

  17. Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor de verschillende rechtsvormen moeten ook trustees worden verplicht informatie over de uiteindelijk begunstigden te verkrijgen, bij te houden en te verstrekken aan meldingsplichtige entiteiten die cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen, en om die informatie te doen opnemen in een centraal register of een centrale database en moeten zij aan de meldingsplichtige entiteiten hun status kenbaar maken. Juridische entiteiten, zoals stichtingen en met trusts vergelijkbare juridische constructies, moeten aan gelijkwaardige voorschriften onderworpen zijn.

  18. Deze richtlijn dient ook te gelden wanneer de activiteiten van de meldingsplichtige entiteiten via het internet plaatsvinden.

  19. Nieuwe technologieën bieden bedrijven en cliënten tijdbesparende en kosteneffectieve oplossingen, en moeten daarom bij risicobeoordelingen in overweging worden genomen. De bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten moeten bij het bestrijden van nieuwe en innovatieve witwaspraktijken proactief te werk gaan.

  20. De vertegenwoordigers van de Unie in de bestuursorganen van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling worden aangemoedigd deze richtlijn toe te passen en op de website van de bank AML/CFT-gedragslijnen bekend te maken met gedetailleerde procedures die uitvoering geven aan deze richtlijn.

  21. Het gebruik van de diensten van de kansspelsector om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen, is zorgwekkend. Om de risico's in verband met kansspeldiensten te beperken, dient deze richtlijn te voorzien in de verplichting voor aanbieders van kansspeldiensten waaraan een hoger risico is verbonden, cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen voor afzonderlijke transacties van 2 000 EUR of meer. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat meldingsplichtige entiteiten dezelfde drempel toepassen op het ophalen van de prijs, het aangaan van weddenschappen, met inbegrip van het aankopen en verkopen van speelpenningen, of beide. Aanbieders van kansspeldiensten met fysieke lokalen, zoals casino's en speelhuizen, moeten ervoor zorgen dat cliëntenonderzoek, als het bij de ingang van de lokalen plaatsvindt, aan de door de cliënt in die lokalen aangegane transacties kan worden gekoppeld. In bepaalde omstandigheden waaraan een bewezen laag risico is verbonden, moet het de lidstaten evenwel worden toegestaan om bepaalde kansspeldiensten van sommige of alle voorschriften van deze richtlijn vrij te stellen. Het gebruik van een vrijstelling door een lidstaat zou alleen mogen worden overwogen in strikt beperkte en gerechtvaardigde omstandigheden, en indien het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn. Dergelijke vrijstellingen moeten aan een specifieke risicobeoordeling worden onderworpen, waarbij tevens wordt nagegaan hoe hoog het aan de transacties in kwestie verbonden risico is. De vrijstellingen moeten aan de Commissie worden gemeld. De lidstaten moeten in de risicobeoordeling aangeven hoe zij rekening hebben gehouden met de toepasselijke bevindingen van de Commissie in de door haar in het kader van de supranationale risicobeoordeling opgestelde verslagen.

  22. Het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering kunnen van geval tot geval variëren. Bijgevolg moet een integrale op risico gebaseerde benadering worden gebruikt. De op risico gebaseerde benadering is niet een al te vrijblijvende optie voor de lidstaten en meldingsplichtige autoriteiten. Zij gaat gepaard met het gebruik van empirisch onderbouwde besluitvorming om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering waarmee de Unie en degenen die daarin opereren geconfronteerd worden, efficiënter aan te pakken.

  23. Aan de op risico gebaseerde benadering ligt de behoefte van de lidstaten en de Unie ten grondslag om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering waaraan zij blootstaan te identificeren, inzichtelijk te maken en te beperken. Het belang van een supranationale benadering van risico-identificatie is erkend op internationaal niveau en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(9), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — Eiopa), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(10) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(11), moeten worden belast met het uitbrengen, via hun gemengd comité, van advies over de risico's die van invloed zijn op de financiële sector van de Unie.

  24. De Commissie is goed geplaatst om specifieke grensoverschrijdende bedreigingen in te schatten die van invloed zouden kunnen zijn op de interne markt en die niet geïdentificeerd en effectief bestreden kunnen worden door de afzonderlijke lidstaten. Daarom moet haar worden opgedragen de beoordeling van risico's die verband houden met grensoverschrijdende activiteiten te coördineren. Om dat proces doeltreffend te doen verlopen is het essentieel dat de relevante deskundigen erbij worden betrokken, zoals de Deskundigengroep witwassen en terrorismefinanciering en de vertegenwoordigers van de FIE's, alsook — in voorkomend geval — van andere organen op Unieniveau. Ook nationale risicobeoordelingen en ervaringen zijn een belangrijke bron van informatie voor het proces. Bij de beoordeling van de grensoverschrijdende risico's door de Commissie dienen geen persoonsgegevens te worden verwerkt. De gegevens moeten hoe dan ook volledig geanonimiseerd zijn. De nationale en uniale toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten dienen slechts betrokken te zijn voor zover de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens.

  25. De resultaten van risicobeoordelingen moeten in voorkomend geval tijdig aan meldingsplichtige entiteiten ter beschikking worden gesteld om hen in staat te stellen hun eigen risico's te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken.

  26. Om de risico's op het niveau van de Unie nog meer te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken, moeten de lidstaten voorts de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar stellen aan elkaar, de Commissie en EBA, Eiopa en ESMA (hierna gezamenlijk aangeduid als de „ESA's” — European Supervisory Authorities).

  27. Bij de toepassing van deze richtlijn is het dienstig rekening te houden met de kenmerken en behoeften van kleinere meldingsplichtige entiteiten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en deze entiteiten een aan hun specifieke behoeften en aan de aard van de bedrijfsactiviteit aangepaste behandeling te garanderen.

  28. Teneinde de goede werking van het financiële stelsel van de Unie en van de interne markt tegen witwassen en terrorismefinanciering te beschermen, moet de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen waarbij wordt bepaald welke derde landen strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelgeving vertonen (de „derde landen met een hoog risico”). De veranderlijke aard van de bedreigingen inzake witwassen en terrorismefinanciering, die in de hand wordt gewerkt door de voortdurende evolutie van de technologie en de middelen waarover criminelen beschikken, vergt dat het juridisch kader met betrekking tot derde landen met een hoog risico continu en snel kan worden aangepast, teneinde bestaande risico's doelmatig aan te pakken en te voorkomen dat nieuwe risico's ontstaan. De Commissie moet rekening houden met informatie van internationale organisaties en normalisatieorganen op AML/CFT-gebied, zoals de publieke verklaringen, wederzijdse evaluatierapporten, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten van de FATF, en zij moet haar beoordelingen in voorkomend geval aanpassen aan de veranderingen daarin.

  29. De lidstaten moeten ten minste bepalen dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen ten aanzien van natuurlijke personen of juridische entiteiten die gevestigd zijn in derde landen die door de Commissie als land met een hoog risico zijn aangemerkt. Het moet ook verboden zijn zich te verlaten op derden die gevestigd zijn in dergelijke derde landen met een hoog risico. Uit het feit dat een land niet in de lijst is opgenomen, dient niet automatisch te worden geconcludeerd dat het over doeltreffende AML/CFT-systemen beschikt, en in dat land gevestigde natuurlijke personen of juridische entiteiten moeten naar hun risicogevoeligheid worden beoordeeld.

  30. Risico is van nature variabel en de variabelen kunnen afzonderlijk of in onderlinge combinatie het potentiële risico verhogen of verlagen, en aldus van invloed zijn op het passende niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen. Er zijn derhalve omstandigheden waarin verscherpt cliëntenonderzoek moet worden toegepast en andere omstandigheden waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek passend kan zijn.

  31. Erkend moet worden dat sommige situaties een groter witwasrisico of risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle cliënten dienen te worden vastgesteld, zijn er gevallen waarin bijzonder strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn.

  32. Dit geldt in het bijzonder in het geval van relaties met individuele personen die binnen de Unie of op internationaal niveau een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben, vooral indien die personen afkomstig zijn uit landen waar corruptie wijdverbreid is. Dergelijke relaties kunnen voor de financiële sector vooral een groot reputatierisico en juridisch risico behelzen. Ook de internationale inspanning ter bestrijding van corruptie rechtvaardigt bijzondere aandacht voor dergelijke personen en de toepassing van passende maatregelen inzake verscherpt cliëntenonderzoek ten aanzien van personen die in eigen land of in het buitenland een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben en ten aanzien van hooggeplaatsten bij internationale organisaties.

  33. De voorschriften betreffende politiek prominente personen zijn preventief en niet strafrechtelijk van aard en dienen niet te worden opgevat als zouden politiek prominente personen per definitie in criminele activiteiten verwikkeld zijn. Een zakelijke relatie met een persoon afwijzen, louter op grond van de vaststelling dat hij of zij cliënt een politiek prominente persoon is, druist in tegen de letter en de geest van deze richtlijn en van de herziene FATF-aanbevelingen.

  34. Van het hoger leidinggevend personeel goedkeuring verkrijgen voor het aangaan van zakelijke relaties impliceert niet per se het verkrijgen van de goedkeuring van de raad van bestuur. Die goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met voldoende kennis van de blootstelling van de instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die risicoblootstelling.

  35. Om te vermijden dat cliëntidentificatieprocedures worden overgedaan, hetgeen tot vertragingen en inefficiëntie in de zakelijke activiteiten zou leiden, is het passend om, mits passende waarborgen, toe te staan dat cliënten die reeds elders zijn geïdentificeerd bij meldingsplichtige entiteiten worden geïntroduceerd. Indien een meldingsplichtige entiteit zich op een derde verlaat, dient de eindverantwoordelijkheid voor het cliëntonderzoek bij de meldingsplichtige entiteit waarbij de cliënt is geïntroduceerd te blijven. De derde, of de persoon die de cliënt heeft geïntroduceerd, moet, voor zover hij met de cliënt een relatie onderhoudt die onder deze richtlijn valt, zelf eveneens verantwoordelijk blijven voor de naleving van deze richtlijn, waaronder het voorschrift om verdachte transacties te melden en gegevens te bewaren.

  36. In het geval van een agentuur- of uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen meldingsplichtige entiteiten en niet onder deze richtlijn vallende externe personen zouden verplichtingen inzake AML/CFT voor deze agenten of verrichters van uitbestede diensten als deel van de meldingsplichtige entiteiten alleen kunnen voortvloeien uit het contract tussen de partijen en niet uit deze richtlijn. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijn moet derhalve hoofdzakelijk bij de meldingsplichtige entiteit blijven berusten.

  37. Alle lidstaten beschikken over operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE's, of moeten die oprichten, om de informatie die zij ontvangen te verzamelen en te analyseren met het doel verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden. Onder operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE's dient te worden verstaan dat de FIE beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te kunnen vervullen, inclusief het nemen van de autonome beslissing specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden. Verdachte transacties en andere informatie omtrent witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering dienen te worden gemeld aan de FIE, die moeten fungeren als nationale centrale eenheid voor het ontvangen, analyseren en onder de bevoegde autoriteiten verspreiden van de resultaten van haar analyses. Alle verdachte transacties en transactiepogingen moeten worden gemeld, ongeacht het bedrag van de transactie. De gerapporteerde informatie zou ook informatie op basis van drempelwaarden kunnen omvatten.

  38. In afwijking van het algemene verbod op het uitvoeren van verdachte transacties moeten meldingsplichtige entiteiten verdachte transacties kunnen uitvoeren voordat zij de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen indien het afzien van uitvoering onmogelijk is of indien hierdoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou kunnen worden belemmerd. Dit moet evenwel de door de lidstaten aanvaarde internationale verplichtingen onverlet laten om middelen of andere goederen van terroristen, terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

  39. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om voor bepaalde meldingsplichtige entiteiten een passend zelfregulerend orgaan aan te wijzen als de autoriteit die in plaats van de FIE in eerste instantie op de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem waarbij in eerste instantie aan een zelfregulerend orgaan melding wordt gedaan een belangrijke waarborg voor het handhaven van de bescherming van de grondrechten waar het gaat om de meldingsplicht van advocaten. De lidstaten moeten bepalen met welke middelen en op welke wijze de bescherming van het beroepsgeheim, de vertrouwelijkheid en de persoonlijke levenssfeer wordt bewerkstelligd.

  40. Wanneer een lidstaat besluit een zelfregulerend orgaan aan te wijzen, kan hij dat orgaan toestaan of de verplichting opleggen om aan de FIE geen inlichtingen door te geven die het heeft verkregen van personen dat het vertegenwoordigt, in zoverre laatstgenoemde personen die inlichtingen van een van hun cliënten hebben ontvangen of verkregen, tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van zulk rechtsgeding, ongeacht of die inlichtingen vóór, gedurende of na een dergelijk geding worden ontvangen of verkregen.

  41. In een aantal gevallen zijn werknemers die hun vermoedens van witwassen hebben gemeld, het voorwerp geweest van bedreigingen of vijandige acties. Deze richtlijn kan de gerechtelijke procedures van de lidstaten niet doorkruisen, maar het is essentieel dat dit aspect wordt aangepakt teneinde de doeltreffendheid van het AML/CFT-systeem te waarborgen. De lidstaten moeten zich rekenschap geven van het probleem en alles doen wat in hun vermogen ligt om individuele personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit, te beschermen tegen dergelijke bedreigingen of vijandige acties en zij moeten overeenkomstig hun nationaal recht aan die personen passende bescherming bieden, in het bijzonder wat betreft het recht op bescherming van hun persoonsgegevens en het recht op bescherming en vertegenwoordiging in rechte.

  42. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(12), als omgezet in het nationaal recht, is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(13) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie in het kader van deze richtlijn. Bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. Deze richtlijn laat onverlet de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met inbegrip van de ter uitvoering van Kaderbesluit 2008//977/JBZ van de Raad(14), vastgestelde bepalingen van het nationale recht.

  43. Het is van essentieel belang dat de afstemming van deze richtlijn op de herziene FATF-aanbevelingen geschiedt in volledige overeenstemming met het recht van de Unie, met name wat betreft het Unierecht inzake gegevensbescherming en de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest. Bepaalde aspecten van de uitvoering van deze richtlijn behelzen het verzamelen, analyseren, bewaren en delen van gegevens. Die verwerking van persoonsgegevens moet toegestaan zijn onder volledige eerbiediging van de grondrechten en uitsluitend met het oog op de toepassing van deze richtlijn, en de bij deze richtlijn voorgeschreven activiteiten, zoals het uitvoeren van cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring, onderzoek en melding van ongebruikelijke en verdachte transacties, identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een rechtspersoon of juridische constructie, identificatie van een politiek prominente persoon, het delen van informatie door bevoegde autoriteiten en het delen van informatie door kredietinstellingen, financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten. Het verzamelen en vervolgens verwerken van persoonsgegevens door meldingsplichtige entiteiten moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is met het oog op de naleving van de voorschriften van deze richtlijn en persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat nalevingsdoel. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet strikt verboden zijn.

  44. Volgens de herziene FATF-aanbevelingen moeten meldingsplichtige entiteiten, om in staat te zijn tot volledige samenwerking en snelle inwilliging van verzoeken van bevoegde autoriteiten om inlichtingen met het oog op voorkoming of opsporing van of onderzoek betreffende witwaspraktijken en terrorismefinanciering, de door middel van cliëntenonderzoeksmaatregelen verkregen informatie en de transactiegegevens gedurende ten minste vijf jaar bewaren. Om verschillen in aanpak te vermijden en ter eerbiediging van de eisen betreffende de bescherming van persoonsgegevens en de rechtszekerheid, moet die bewaringstermijn worden bepaald op vijf jaar vanaf de beëindiging van een zakelijke relatie of vanaf de datum van een occasionele transactie. Als dat nodig blijkt om witwaspraktijken en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, en na beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid ervan, moeten de lidstaten evenwel de mogelijkheid hebben om een langere bewaring van de gegevens, gedurende ten hoogste vijf bijkomende jaren, toe te laten of voor te schrijven, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal in lopende strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures. De lidstaten moeten verlangen dat specifieke waarborgen inzake gegevensbeveiliging worden ingesteld; ook moeten zij bepalen welke personen, categorieën personen of autoriteiten exclusieve toegang tot de bewaarde gegevens moeten hebben.

  45. Met het oog op een passende en efficiënte rechtsbedeling gedurende de termijn voor de omzetting van deze richtlijn in de nationale rechtsorde van de lidstaten, en ten behoeve van een soepele interactie met hun interne procesrecht, moet informatie of documentatie betreffende lopende gerechtelijke procedures die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in een lidstaat aanhangig waren en die pertinent is om mogelijke witwaspraktijken en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf die datum, met de mogelijkheid die termijn met nogmaals vijf jaar te verlengen.

  46. De persoonsgegevens die voor de toepassing van deze richtlijn worden verwerkt, moeten toegankelijk zijn voor de betrokkene. Toegang van de betrokkene tot elke informatie die verband houdt met een aangemelde verdachte transactie zou evenwel de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering ernstig ondermijnen. Uitzonderingen op en beperkingen van dat recht overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG en, indien van toepassing, artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 kunnen dan ook gerechtvaardigd zijn. De betrokkene heeft het recht om bij de in artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG bedoelde nationale toezichthoudende autoriteit of, indien van toepassing, bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een verzoek tot verifiëring van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking in te dienen, alsook om zich overeenkomstig artikel 22 van die Richtlijn tot de rechter te wenden. De in artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG bedoelde nationale toezichthoudende autoriteit kan ook ambtshalve optreden. Onverminderd de op het recht van toegang toepasselijke beperkingen moet de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ervan in kennis kunnen stellen dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en hem kunnen inlichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft.

  47. Personen die alleen maar papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam zijn voor een kredietinstelling of een financiële instelling, vallen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn, evenmin als personen die kredietinstellingen of financiële instellingen uitsluitend voorzien van een berichtensysteem of van andere ondersteuningssystemen voor de overdracht van fondsen of clearing- en afwikkelingssystemen.

  48. Witwassen en terrorismefinanciering zijn internationale problemen en dienen dan ook op wereldschaal te worden bestreden. Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen uit de Unie bijkantoren en dochterondernemingen hebben in derde landen waar de voorschriften ter zake minder streng zijn dan die van de lidstaat, dienen zij, ter voorkoming van de toepassing van sterk uiteenlopende normen binnen eenzelfde instelling of groep van instellingen, in deze bijkantoren en dochterondernemingen de normen van de Unie toe te passen of, indien toepassing van die normen niet mogelijk is, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis te stellen.

  49. Voor zover mogelijk moet aan meldingsplichtige entiteiten feedback beschikbaar worden gesteld betreffende het nut en de opvolging van de door hen gemaakte meldingen van verdachte transacties. Om dit mogelijk te maken en de doeltreffendheid van hun maatregelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te kunnen beoordelen, dienen de lidstaten de kwaliteit van statistieken ter zake bij te houden en verder te verbeteren. Om de kwaliteit en de consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens verder te verbeteren, moet de Commissie de situatie in de Unie met betrekking tot de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering monitoren en regelmatig overzichten publiceren.

  50. Lidstaten die verlangen dat uitgevers van elektronisch geld en betalingsdienstaanbieders die op hun grondgebied vestigingen hebben, anders dan in de vorm van een bijkantoor, en die hun hoofdkantoor in een andere lidstaat hebben, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen, moeten kunnen verlangen dat dit centraal contactpunt in naam van de aanwijzende instelling waarborgt dat de vestigingen de AML/CFT-regels naleven. Zij dienen er tevens voor te zorgen dat dat voorschrift evenredig is en niet verder gaat dan wat noodzakelijk is ter verwezenlijking van het doel, namelijk de naleving van de AML/CFT-regels, onder meer door het respectieve toezicht te vergemakkelijken.

  51. De bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat, met betrekking tot wisselkantoren, kantoren voor het omwisselen van cheques, verrichters van trustdiensten en vennootschapsrechtelijke diensten of aanbieders van kansspeldiensten, de personen die het bedrijf van deze entiteiten feitelijk leiden en de uiteindelijk begunstigden van deze entiteiten, betrouwbaar en deskundig zijn. De criteria om te bepalen of een persoon al dan niet betrouwbaar en deskundig is, moeten ten minste recht doen aan de noodzaak om die entiteiten te beschermen tegen misbruik voor criminele doeleinden door hun bestuurders of uiteindelijk begunstigden.

  52. Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat exploiteert, ook door middel van een netwerk van agenten, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van op groepsniveau geldende AML/CFT-gedragslijnen en -procedures. Dit kan gepaard gaan met bezoeken ter plaatse in vestigingen in een andere lidstaat. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst dient nauw samen te werken met de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat, en moet die autoriteit in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de naleving door de vestiging van de AML/CFT-regels van de ontvangende lidstaat.

  53. Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat heeft, ook via een netwerk van agenten of via personen die overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/110/EG elektronisch geld overmaken, blijft de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat verantwoordelijk voor het handhaven van de naleving van de AML/CFT-regels door de vestiging, mede, in voorkomend geval, door het uitvoeren van inspecties ter plaatse en externe monitoring en door het nemen van passende en evenredige maatregelen tegen ernstige inbreuken op die voorschriften. De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat dient nauw samen te werken met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, en moet die autoriteit in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op haar beoordeling van de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van de op groepsniveau geldende AML/CFT-gedragslijnen en -procedures. Om een einde te maken aan ernstige overtredingen van de AML/CFT-regels die onmiddellijke herstelmaatregelen vergen, moet de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat passende en evenredige tijdelijke herstelmaatregelen kunnen nemen, die onder soortgelijke omstandigheden van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten onder haar bevoegdheid, om dergelijke ernstige gebreken aan te pakken, in voorkomend geval met bijstand van of in samenwerking met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.

  54. Rekening houdend met het transnationale karakter van witwassen en terrorismefinanciering zijn coördinatie en samenwerking tussen de FIE's uiterst belangrijk. Om dergelijke coördinatie en samenwerking te verbeteren, en met name te garanderen dat meldingen van verdachte transacties de FIE bereiken van de lidstaat waar de melding het meeste nut heeft, worden in deze richtlijn gedetailleerde regels vastgesteld.

  55. Het EU Financial Intelligence Units' Platform (het „EU FIE-platform”), een informele groep bestaande uit vertegenwoordigers van de FIE's die sinds 2006 actief is, wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen FIE's en om van gedachten te wisselen over samenwerkingsgerelateerde kwesties zoals de doeltreffende samenwerking onder FIE's en tussen de FIE's en de financiële-inlichtingeneenheden van derde landen, de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau.

  56. Het verbeteren van de uitwisseling van informatie tussen FIE's binnen de Unie is van bijzonder belang om het transnationale karakter van witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken. Het gebruik van beveiligde voorzieningen voor de uitwisseling van informatie, met name het gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net of de opvolger daarvan („FIU.net”), en de door FIU.net aangeboden technieken, moet door de lidstaten worden aangemoedigd. De initiële uitwisseling van informatie tussen de FIE's in verband met witwassen of terrorismefinanciering voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet toegestaan zijn, tenzij dergelijke uitwisseling van informatie strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van het nationale recht. De uitwisseling van informatie over gevallen waarvan FIE's hebben vastgesteld dat ze fiscale misdrijven kunnen behelzen, moet de uitwisseling onverlet laten van inlichtingen op het gebied van de belastingen overeenkomstig Richtlijn 2011/16/EU van de Raad(15) of in overeenstemming met de internationale standaarden betreffende de uitwisseling van informatie en administratieve samenwerking in belastingzaken.

  57. Om snel en volledig te kunnen reageren op verzoeken van de FIE's, moeten meldingsplichtige entiteiten beschikken over doeltreffende systemen die hen in staat stellen om via beveiligde en vertrouwelijke kanalen volledige en tijdige toegang te krijgen tot informatie over zakelijke betrekkingen die zij onderhouden of hebben onderhouden met welbepaalde personen. De lidstaten zouden bijvoorbeeld kunnen overwegen om in overeenstemming met het recht van de Unie en het nationale recht systemen van bankenregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting in te stellen waarmee FIE's toegang zouden krijgen tot informatie betreffende bankrekeningen, onverminderd rechterlijke toestemming indien van toepassing. Ook zouden de lidstaten kunnen overwegen mechanismen op te zetten om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten over procedures beschikken om activa te identificeren zonder voorafgaande kennisgeving aan de eigenaar.

  58. De lidstaten moeten hun bevoegde autoriteiten ertoe aanmoedigen op vlotte, constructieve en effectieve wijze een zo breed mogelijk scala van vormen van grensoverschrijdende samenwerking te bieden voor de toepassing van deze richtlijn, onverminderd de regels of procedures die van toepassing zijn op de justitiële samenwerking in strafzaken. De lidstaten moeten er in het bijzonder voor zorgen dat hun FIE's vrijelijk, uit eigen beweging of op verzoek van financiële-inlichtingeneenheden van derde landen, inlichtingen uitwisselen, met inachtneming van het recht van de Unie en de door de Egmontgroep van financiële-inlichtingeneenheden ontwikkelde beginselen voor informatie-uitwisseling.

  59. Het belang van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering dient de lidstaten er toe te brengen in hun nationale recht te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties en maatregelen in geval van niet-naleving van de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De lidstaten beschikken momenteel over een verscheidenheid aan administratieve sancties en maatregelen in geval van inbreuken op de belangrijkste preventieve bepalingen. Die verscheidenheid zou nadelig kunnen zijn voor de inspanningen die worden geleverd bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de kans bestaat dat de reactie van de Unie gefragmenteerd zou zijn. Deze richtlijn moet bijgevolg voorzien in een geheel van door de lidstaten toe te passen administratieve sancties en maatregelen ten minste voor zware, herhaalde of systematische inbreuken op de voorschriften betreffende cliëntenonderzoeksmaatregelen, het bewaren van gegevens, het melden van verdachte transacties en interne controles van meldingsplichtige entiteiten. Het geheel van sancties en maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen kredietinstellingen en financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang en kenmerken en de aard van hun bedrijf. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij het opleggen van administratieve sancties en maatregelen overeenkomstig deze richtlijn en van strafrechtelijke sancties overeenkomstig het nationale recht het „ne bis in idem”-beginsel niet wordt geschonden.

  60. Met het oog op de beoordeling van de geschiktheid van personen die een leidinggevende functie hebben in, of op andere wijze zeggenschap hebben over, meldingsplichtige entiteiten, dient informatie over strafrechtelijke veroordelingen te worden uitgewisseld in overeenstemming met Kaderbesluit 2009/315/JHA(16) en Besluit 2009/316/JHA(17), als omgezet in het nationale recht, en met andere relevante bepalingen van het nationale recht.

  61. Technische reguleringsnormen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie garanderen. Het zou efficiënt en passend zijn om de ESA's, als organen met zeer gespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

  62. De Commissie moet de krachtens deze richtlijn door de ESA's ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

  63. Gezien de ingrijpende wijzigingen die in het licht van deze richtlijn in Richtlijn 2005/60/EG en Richtlijn 2006/70/EG zouden moeten worden aangebracht, is het omwille van de duidelijkheid en consistentie aangewezen deze samen te voegen en te vervangen.

  64. Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het financiële stelsel middels preventie, opsporing en onderzoek van witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, aangezien individuele maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld om hun financiële stelsel te beschermen onverenigbaar zouden kunnen zijn met de werking van de interne markt en met de voorschriften van de rechtsstaat en de openbare orde van de Unie, maar wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van die doelstelling.

  65. Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest zijn erkend, in het bijzonder het recht op de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod op discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging.

  66. Overeenkomstig artikel 21 van het Handvest, dat elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze richtlijn, ten aanzien van risicobeoordelingen in de context van cliëntenonderzoek, zonder discriminatie ten uitvoer wordt gelegd.

  67. Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken(18) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

  68. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 geraadpleegd en heeft op 4 juli 2013 advies uitgebracht(19),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

1.

Deze richtlijn heeft ten doel het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat witwassen en terrorismefinanciering verboden zijn.

3.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde handelingen, indien opzettelijk begaan, als witwassen beschouwd:

  1. de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van de daden van die persoon te ontkomen;

  2. het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

  3. de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

  4. deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

4.

Er is eveneens sprake van witwassen indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde land.

5.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „terrorismefinanciering” verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk dienen te worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad(20) te plegen.

6.

Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 3 en 5 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

1.

Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:

  1. kredietinstellingen;

  2. financiële instellingen;

  3. de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

    1. auditors, externe accountants en belastingadviseurs;

    2. notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

      1. de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

      2. het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

      3. de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

      4. het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

      5. de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

    3. niet onder a) of b) vallende aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

    4. vastgoedmakelaars;

    5. andere personen die handelen in goederen, doch voor zover er contante betalingen worden gedaan of ontvangen voor een bedrag van 10 000 EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

    6. aanbieders van kansspeldiensten.

2.

Met uitzondering van casino's en na een adequate risicobeoordeling, kunnen de lidstaten besluiten aanbieders van bepaalde kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

Bij deze risicobeoordeling moeten de lidstaten onder meer beoordelen in welke mate de betrokken transacties gevoelig zijn voor witwassen of terrorismefinanciering, mede met betrekking tot de gebruikte betalingswijzen.

De lidstaten geven in hun risicobeoordeling aan hoe zij rekening hebben gehouden met relevante bevindingen van de Commissie zoals uiteengezet in de door haar overeenkomstig artikel 6 uitgebrachte verslagen.

Ieder door een lidstaat uit hoofde van de eerste alinea genomen besluit wordt aan de Commissie gemeld, met een motivering op basis van de specifieke risicobeoordeling. De Commissie stelt de overige lidstaten van dat besluit in kennis.

3.

De lidstaten kunnen besluiten dat personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits alle volgende criteria vervuld zijn:

  1. de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

  2. de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

  3. de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

  4. de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

  5. de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in lid 1, punt 3), onder a) tot en met d) of f);

  6. de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

De eerste alinea is niet van toepassing op personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als gedefinieerd in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad(21).

4.

Voor de toepassing van lid 3, onder a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde drempel, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die drempel wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

5.

Voor de toepassing van lid 3, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR.

6.

Voor de toepassing van lid 3, onder c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

7.

Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering.

8.

Uit hoofde van lid 3 door de lidstaten genomen besluiten worden gemotiveerd. Wanneer de omstandigheden veranderen, kunnen de lidstaten besluiten die besluiten in te trekken. Zij stellen de Commissie in kennis van die besluiten. De Commissie deelt deze aan de overige lidstaten mee.

9.

De lidstaten zetten op risico gebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij besluiten op grond van dit artikel verleende vrijstelling niet wordt misbruikt.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(22), met inbegrip van bijkantoren daarvan als omschreven in punt 17 van artikel 4, lid 1, van die verordening, welke gelegen zijn in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in de Unie of in een derde land bevindt;

  2. „financiële instelling”:

    1. een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2) tot en met 12), 14) en 15) van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU(23), met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;

    2. een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(24), voor zover zij het door die richtlijn bestreken levensverzekeringsbedrijf uitoefent;

    3. een beleggingsonderneming als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad(25);

    4. een instelling voor collectieve beleggingen die haar rechten van deelneming of aandelen aanbiedt;

    5. een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad(26), wanneer hij handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen, met uitzondering van een verbonden verzekeringstussenpersoon als bedoeld in dat artikel, onder punt 7;

    6. in de Unie gelegen bijkantoren van de in de punten a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in een lidstaat of een derde land bevindt;

  3. „voorwerp”: goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij materieel hetzij immaterieel, en rechtsbescheiden of instrumenten in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

  4. „criminele activiteit”: iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige vormen van criminaliteit:

    1. gedragingen als omschreven in de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ;

    2. alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 bedoelde strafbare feiten;

    3. de activiteiten van criminele organisaties als omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad(27);

    4. fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans wanneer het ernstige fraude betreft, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(28);

    5. corruptie;

    6. alle strafbare feiten, met inbegrip van fiscale misdrijven in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, zoals omschreven in de wetgeving van de lidstaten, die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor lidstaten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, alle strafbare feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden;

  5. „zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichthoudende of controlerende functies uitoefent;

  6. „uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een transactie of activiteit wordt verricht, en waaronder ten minste wordt verstaan:

    1. in het geval van vennootschapsrechtelijke entiteiten:

      1. de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over een juridische entiteit via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van een toereikend percentage van de aandelen of de stemrechten of van het eigendomsbelang in die entiteit met inbegrip van het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden die een toereikende transparantie van eigendomsinformatie waarborgen.

        Voor de toepassing van punt i), zijn een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een natuurlijke persoon, een indicatie van directe eigendom. Een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een vennootschapsrechtelijke entiteit die onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of van meerdere vennootschapsrechtelijke entiteiten die onder zeggenschap staan van dezelfde natuurlijke persoon of natuurlijke personen, gelden als indicatie van indirecte eigendom. Deze bepaling is van toepassing onverminderd het recht van de lidstaten om te bepalen dat een lager percentage een indicatie van eigendom of zeggenschap kan zijn. Zeggenschap via andere middelen kan onder meer worden vastgesteld volgens de criteria in artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(29);

      2. de natuurlijke persoon of personen die beho(o)rt(en) tot het hoger leidinggevend personeel, indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen als bedoeld onder i) is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of de achterhaalde persoon of personen de uiteindelijk begunstigde(n) is, respectievelijk zijn, de meldingsplichtige entiteiten documenteren welke acties er zijn ondernomen om de uiteindelijk begunstigden als bedoeld onder i) en onder dit punt, te identificeren.

    2. in het geval van trusts:

      1. de oprichter;

      2. de trustee(s);

      3. de eventuele protector;

      4. de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie zijn, nog niet zijn geïdentificeerd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is;

      5. elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen, uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent;

    3. bij juridische entiteiten als stichtingen en bij juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts, de natuurlijke persoon of personen die in het bezit is, respectievelijk zijn van gelijkwaardige of soortgelijke posities als onder b);

  7. „aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: eenpersoon die als bedrijfsactiviteit een van de navolgende diensten aan derden aanbiedt:

    1. oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

    2. optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

    3. verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en verlening van andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

    4. optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie;

    5. optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden;

  8. „correspondentrelatie”:

    1. het verlenen van bankdiensten door een bank als correspondent aan een andere bank als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen („payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

    2. de betrekkingen tussen kredietinstellingen onderling, financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen waar soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van betrekkingen die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;

  9. „politiek prominente persoon”: een persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, zoals:

    1. staatshoofden, regeringsleiders, ministers, onderministers en staatssecretarissen;

    2. parlementsleden en leden van soortgelijke wetgevende organen;

    3. leden van bestuurslichamen van politieke partijen;

    4. leden van hooggerechtshoven, constitutionele hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

    5. leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;

    6. ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten;

    7. leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van staatsbedrijven;

    8. bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.

    Middelbare of lagere ambtenaren vallen niet onder de in de punten a) tot en met h) bedoelde publieke functies;

  10. „familieleden” omvatten:

    1. de echtgenoot van een prominent politieke persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van een prominent politieke persoon wordt aangemerkt;

    2. de kinderen van politiek prominente personen, en de echtgenoten van die kinderen of de personen die als gelijkwaardig met de echtgenoot worden aangemerkt;

    3. de ouders van een politiek prominente persoon;

  11. „personen bekend als naaste geassocieerden”:

    1. natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigden zijn van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

    2. natuurlijke personen die als enige de uiteindelijk begunstigden zijn van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een prominent politieke persoon.

  12. „hoger leidinggevend personeel”: functionarissen of werknemers met voldoende kennis van de blootstelling van een instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die blootstelling; hierbij hoeft het niet noodzakelijk om een lid van de raad van bestuur te gaan;

  13. „zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren;

  14. „kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

  15. „groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming hebben, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

  16. „elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in punt 2 van artikel 2 van Richtlijn 2009/110/EG.

  17. „shell bank”: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep.

1.

De lidstaten zorgen er in overeenstemming met de op risico gebaseerde aanpak voor dat het toepassingsgebied van deze richtlijn geheel of voor een deel wordt uitgebreid tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten, die werkzaamheden verrichten welke zich in het bijzonder lenen voor het witwassen of terrorismefinanciering.

2.

Wanneer een lidstaat het toepassingsgebied van deze richtlijn uitbreidt tot andere beroepen of categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

De lidstaten kunnen, binnen de grenzen van het recht van de Unie, op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.

1.

De Commissie verricht een beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering voor zover die risico's van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten.

De Commissie stelt uiterlijk op 26 juni 2017 een verslag op waarin die risico's worden geïdentificeerd, geanalyseerd en beoordeeld. Vervolgens actualiseert zij haar verslag om de twee jaar en indien nodig vaker.

2.

Het in lid 1 bedoelde verslag heeft ten minste betrekking op de volgende elementen:

  1. de onderdelen van de interne markt met de grootste risico-blootstelling;

  2. de risico's per relevante sector;

  3. de middelen die door criminelen het meest voor het witwassen van illegale opbrengsten worden gebruikt.

3.

De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde verslag beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten als hulpmiddel bij het identificeren, inzichtelijk maken, beheren en beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, alsmede om andere belanghebbenden, waaronder nationale wetgevers, het Europees Parlement, de ESA's en de vertegenwoordigers van de FIE's een beter inzicht in de risico's te geven.

4.

De Commissie doet de lidstaten aanbevelingen betreffende de maatregelen die geschikt zijn om de geïdentificeerde risico's aan te pakken. Indien een lidstaat besluit een van de aanbevelingen niet toe te passen in zijn nationale AML/CFT-regelgeving, stelt hij de Commissie daarvan in kennis en motiveert hij dat besluit.

5.

Uiterlijk op 26 december 2016 verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies over het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering die van invloed zijn op de financiële sector van de Unie („het gezamenlijk advies”). Vervolgens verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies om de twee jaar.

6.

Bij het uitvoeren van in lid 1 bedoelde beoordeling, organiseert de Commissie de werkzaamheden op het niveau van de Unie, houdt zij rekening met de gezamenlijke adviezen bedoeld in lid 5, en zij betrekt de deskundigen van de lidstaten op het gebied van AML/CFT, de vertegenwoordigers van de FIE's en in voorkomend geval andere organen op het niveau van de Unie in die werkzaamheden. De Commissie stelt de gezamenlijke adviezen beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten om hen bij te staan bij het identificeren, beheren en beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.

7.

De Commissie brengt om de twee jaar en indien gepast vaker verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de bevindingen uit de op gezette tijden uitgevoerde risicobeoordelingen en de op basis daarvan genomen maatregelen.

1.

Elke lidstaat onderneemt de nodige stappen om zijn witwasrisico en zijn risico van terrorismefinanciering alsmede de desbetreffende gegevensbeschermingskwesties te identificeren, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken. Hij houdt die risicobeoordeling actueel.

2.

Elke lidstaat wijst een autoriteit aan of stelt een mechanisme in om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico's te coördineren. De identiteit van die autoriteit of de beschrijving van dat mechanisme wordt ter kennis gebracht van de Commissie, de ESA's en de andere lidstaten.

3.

Bij het verrichten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde risicobeoordelingen maken de lidstaten gebruik van de bevindingen van het in artikel 6, lid 1, bedoelde verslag.

4.

Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde risicobeoordeling:

  1. gebruikt elke lidstaat die beoordeling om zijn AML/CFT-regelgeving te verbeteren, met name door te bepalen op welke gebieden de meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen moeten toepassen en, in voorkomend geval, welke specifieke maatregelen dienen te worden genomen;

  2. bepaalt elke lidstaat in voorkomend geval welke sectoren of gebieden een kleiner dan wel groter witwasrisico en risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen;

  3. gebruikt elke lidstaat die beoordeling als hulpmiddel bij de toewijzing en prioritering van de middelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

  4. gebruikt elke lidstaat die beoordeling om ervoor te zorgen dat er per sector of gebied passende regels worden opgesteld naargelang het toepasselijke witwasrisico en risico van terrorismefinanciering;

  5. stelt elke lidstaat de meldingsplichtige entiteiten onverwijld passende informatie beschikbaar als hulpmiddel bij het verrichten van hun eigen beoordelingen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.

5.

De lidstaten stellen de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar aan de Commissie, de ESA's en de andere lidstaten.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de nodige stappen ondernemen om hun witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te identificeren en te beoordelen, rekening houdend met risicofactoren zoals die welke verband houden met hun cliënten, landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties en leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.

2.

De in lid 1 bedoelde risicobeoordelingen worden gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld aan de ter zake bevoegde autoriteiten en de betrokken zelfregulerende organen. De bevoegde autoriteiten kunnen besluiten dat afzonderlijke gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn, indien de aan de sector inherente specifieke risico's duidelijk en inzichtelijk zijn.

3.

De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om het op het niveau van de Unie, van de lidstaten en van de meldingsplichtige entiteiten geïdentificeerde witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te beperken en effectief te beheren. Die gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.

4.

De in lid 3 bedoelde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten:

  1. de ontwikkeling van interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, daaronder begrepen model-risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer (daaronder begrepen, voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, de aanstelling van een nalevingsfunctionaris op managementniveau) en doorlichting van medewerkers;

  2. voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de onder a) bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures te testen.

5.

De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten van hun hoger leidinggevend personeel goedkeuring verkrijgen voor de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die zij invoeren en dat zij waar nodig de genomen maatregelen monitoren en aanscherpen.

1.

Ter bescherming van de goede werking van de interne markt worden de derde landen die in hun nationale AML/CFT-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie („derde landen met een hoog risico”) geïdentificeerd.

2.

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 64 teneinde de derde landen met een hoog risico te identificeren, rekening houdend met strategische tekortkomingen, in het bijzonder met betrekking tot:

  1. het juridisch en institutioneel AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:

    1. de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering,

    2. de maatregelen voor cliëntenonderzoek,

    3. de voorschriften inzake het bewaren van bewijsstukken, en

    4. de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;

  2. de bevoegdheden en procedures van de bevoegde instanties van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

  3. de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling voor de aanpak van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering van het derde land.

3.

De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld binnen een maand nadat de in dat lid bedoelde strategische tekortkomingen zijn geïdentificeerd.

4.

De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen in voorkomend geval rekening met de relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering met betrekking tot het risico dat het afzonderlijke derde land vertegenwoordigt.

AFDELING 1 Onderwerp, toepassingsgebied en definities

1.

Deze richtlijn heeft ten doel het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat witwassen en terrorismefinanciering verboden zijn.

3.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde handelingen, indien opzettelijk begaan, als witwassen beschouwd:

  1. de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van de daden van die persoon te ontkomen;

  2. het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

  3. de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

  4. deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

4.

Er is eveneens sprake van witwassen indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde land.

5.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „terrorismefinanciering” verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk dienen te worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad(20) te plegen.

6.

Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 3 en 5 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

1.

Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:

  1. kredietinstellingen;

  2. financiële instellingen;

  3. de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

    1. auditors, externe accountants en belastingadviseurs;

    2. notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

      1. de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

      2. het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

      3. de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

      4. het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

      5. de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

    3. niet onder a) of b) vallende aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

    4. vastgoedmakelaars;

    5. andere personen die handelen in goederen, doch voor zover er contante betalingen worden gedaan of ontvangen voor een bedrag van 10 000 EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

    6. aanbieders van kansspeldiensten.

2.

Met uitzondering van casino's en na een adequate risicobeoordeling, kunnen de lidstaten besluiten aanbieders van bepaalde kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

Bij deze risicobeoordeling moeten de lidstaten onder meer beoordelen in welke mate de betrokken transacties gevoelig zijn voor witwassen of terrorismefinanciering, mede met betrekking tot de gebruikte betalingswijzen.

De lidstaten geven in hun risicobeoordeling aan hoe zij rekening hebben gehouden met relevante bevindingen van de Commissie zoals uiteengezet in de door haar overeenkomstig artikel 6 uitgebrachte verslagen.

Ieder door een lidstaat uit hoofde van de eerste alinea genomen besluit wordt aan de Commissie gemeld, met een motivering op basis van de specifieke risicobeoordeling. De Commissie stelt de overige lidstaten van dat besluit in kennis.

3.

De lidstaten kunnen besluiten dat personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits alle volgende criteria vervuld zijn:

  1. de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

  2. de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

  3. de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

  4. de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

  5. de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in lid 1, punt 3), onder a) tot en met d) of f);

  6. de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

De eerste alinea is niet van toepassing op personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als gedefinieerd in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad(21).

4.

Voor de toepassing van lid 3, onder a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde drempel, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die drempel wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

5.

Voor de toepassing van lid 3, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR.

6.

Voor de toepassing van lid 3, onder c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

7.

Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering.

8.

Uit hoofde van lid 3 door de lidstaten genomen besluiten worden gemotiveerd. Wanneer de omstandigheden veranderen, kunnen de lidstaten besluiten die besluiten in te trekken. Zij stellen de Commissie in kennis van die besluiten. De Commissie deelt deze aan de overige lidstaten mee.

9.

De lidstaten zetten op risico gebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij besluiten op grond van dit artikel verleende vrijstelling niet wordt misbruikt.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(22), met inbegrip van bijkantoren daarvan als omschreven in punt 17 van artikel 4, lid 1, van die verordening, welke gelegen zijn in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in de Unie of in een derde land bevindt;

  2. „financiële instelling”:

    1. een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2) tot en met 12), 14) en 15) van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU(23), met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;

    2. een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(24), voor zover zij het door die richtlijn bestreken levensverzekeringsbedrijf uitoefent;

    3. een beleggingsonderneming als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad(25);

    4. een instelling voor collectieve beleggingen die haar rechten van deelneming of aandelen aanbiedt;

    5. een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad(26), wanneer hij handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen, met uitzondering van een verbonden verzekeringstussenpersoon als bedoeld in dat artikel, onder punt 7;

    6. in de Unie gelegen bijkantoren van de in de punten a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in een lidstaat of een derde land bevindt;

  3. „voorwerp”: goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij materieel hetzij immaterieel, en rechtsbescheiden of instrumenten in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

  4. „criminele activiteit”: iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige vormen van criminaliteit:

    1. gedragingen als omschreven in de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ;

    2. alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 bedoelde strafbare feiten;

    3. de activiteiten van criminele organisaties als omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad(27);

    4. fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans wanneer het ernstige fraude betreft, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(28);

    5. corruptie;

    6. alle strafbare feiten, met inbegrip van fiscale misdrijven in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, zoals omschreven in de wetgeving van de lidstaten, die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor lidstaten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, alle strafbare feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden;

  5. „zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichthoudende of controlerende functies uitoefent;

  6. „uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een transactie of activiteit wordt verricht, en waaronder ten minste wordt verstaan:

    1. in het geval van vennootschapsrechtelijke entiteiten:

      1. de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over een juridische entiteit via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van een toereikend percentage van de aandelen of de stemrechten of van het eigendomsbelang in die entiteit met inbegrip van het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden die een toereikende transparantie van eigendomsinformatie waarborgen.

        Voor de toepassing van punt i), zijn een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een natuurlijke persoon, een indicatie van directe eigendom. Een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een vennootschapsrechtelijke entiteit die onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of van meerdere vennootschapsrechtelijke entiteiten die onder zeggenschap staan van dezelfde natuurlijke persoon of natuurlijke personen, gelden als indicatie van indirecte eigendom. Deze bepaling is van toepassing onverminderd het recht van de lidstaten om te bepalen dat een lager percentage een indicatie van eigendom of zeggenschap kan zijn. Zeggenschap via andere middelen kan onder meer worden vastgesteld volgens de criteria in artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(29);

      2. de natuurlijke persoon of personen die beho(o)rt(en) tot het hoger leidinggevend personeel, indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen als bedoeld onder i) is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of de achterhaalde persoon of personen de uiteindelijk begunstigde(n) is, respectievelijk zijn, de meldingsplichtige entiteiten documenteren welke acties er zijn ondernomen om de uiteindelijk begunstigden als bedoeld onder i) en onder dit punt, te identificeren.

    2. in het geval van trusts:

      1. de oprichter;

      2. de trustee(s);

      3. de eventuele protector;

      4. de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie zijn, nog niet zijn geïdentificeerd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is;

      5. elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen, uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent;

    3. bij juridische entiteiten als stichtingen en bij juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts, de natuurlijke persoon of personen die in het bezit is, respectievelijk zijn van gelijkwaardige of soortgelijke posities als onder b);

  7. „aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: eenpersoon die als bedrijfsactiviteit een van de navolgende diensten aan derden aanbiedt:

    1. oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

    2. optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

    3. verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en verlening van andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

    4. optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie;

    5. optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden;

  8. „correspondentrelatie”:

    1. het verlenen van bankdiensten door een bank als correspondent aan een andere bank als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen („payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

    2. de betrekkingen tussen kredietinstellingen onderling, financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen waar soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van betrekkingen die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;

  9. „politiek prominente persoon”: een persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, zoals:

    1. staatshoofden, regeringsleiders, ministers, onderministers en staatssecretarissen;

    2. parlementsleden en leden van soortgelijke wetgevende organen;

    3. leden van bestuurslichamen van politieke partijen;

    4. leden van hooggerechtshoven, constitutionele hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

    5. leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;

    6. ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten;

    7. leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van staatsbedrijven;

    8. bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.

    Middelbare of lagere ambtenaren vallen niet onder de in de punten a) tot en met h) bedoelde publieke functies;

  10. „familieleden” omvatten:

    1. de echtgenoot van een prominent politieke persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van een prominent politieke persoon wordt aangemerkt;

    2. de kinderen van politiek prominente personen, en de echtgenoten van die kinderen of de personen die als gelijkwaardig met de echtgenoot worden aangemerkt;

    3. de ouders van een politiek prominente persoon;

  11. „personen bekend als naaste geassocieerden”:

    1. natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigden zijn van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

    2. natuurlijke personen die als enige de uiteindelijk begunstigden zijn van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een prominent politieke persoon.

  12. „hoger leidinggevend personeel”: functionarissen of werknemers met voldoende kennis van de blootstelling van een instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die blootstelling; hierbij hoeft het niet noodzakelijk om een lid van de raad van bestuur te gaan;

  13. „zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren;

  14. „kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

  15. „groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming hebben, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

  16. „elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in punt 2 van artikel 2 van Richtlijn 2009/110/EG.

  17. „shell bank”: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep.

1.

De lidstaten zorgen er in overeenstemming met de op risico gebaseerde aanpak voor dat het toepassingsgebied van deze richtlijn geheel of voor een deel wordt uitgebreid tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten, die werkzaamheden verrichten welke zich in het bijzonder lenen voor het witwassen of terrorismefinanciering.

2.

Wanneer een lidstaat het toepassingsgebied van deze richtlijn uitbreidt tot andere beroepen of categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

De lidstaten kunnen, binnen de grenzen van het recht van de Unie, op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.

Artikel 1

1.

Deze richtlijn heeft ten doel het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen.

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat witwassen en terrorismefinanciering verboden zijn.

3.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde handelingen, indien opzettelijk begaan, als witwassen beschouwd:

  1. de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van de daden van die persoon te ontkomen;

  2. het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

  3. de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

  4. deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

4.

Er is eveneens sprake van witwassen indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde land.

5.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „terrorismefinanciering” verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk dienen te worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad(20) te plegen.

6.

Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 3 en 5 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 2

1.

Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:

  1. kredietinstellingen;

  2. financiële instellingen;

  3. de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

    1. auditors, externe accountants en belastingadviseurs;

    2. notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

      1. de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

      2. het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

      3. de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

      4. het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

      5. de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

    3. niet onder a) of b) vallende aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

    4. vastgoedmakelaars;

    5. andere personen die handelen in goederen, doch voor zover er contante betalingen worden gedaan of ontvangen voor een bedrag van 10 000 EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

    6. aanbieders van kansspeldiensten.

2.

Met uitzondering van casino's en na een adequate risicobeoordeling, kunnen de lidstaten besluiten aanbieders van bepaalde kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

Bij deze risicobeoordeling moeten de lidstaten onder meer beoordelen in welke mate de betrokken transacties gevoelig zijn voor witwassen of terrorismefinanciering, mede met betrekking tot de gebruikte betalingswijzen.

De lidstaten geven in hun risicobeoordeling aan hoe zij rekening hebben gehouden met relevante bevindingen van de Commissie zoals uiteengezet in de door haar overeenkomstig artikel 6 uitgebrachte verslagen.

Ieder door een lidstaat uit hoofde van de eerste alinea genomen besluit wordt aan de Commissie gemeld, met een motivering op basis van de specifieke risicobeoordeling. De Commissie stelt de overige lidstaten van dat besluit in kennis.

3.

De lidstaten kunnen besluiten dat personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits alle volgende criteria vervuld zijn:

  1. de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

  2. de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

  3. de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

  4. de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

  5. de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in lid 1, punt 3), onder a) tot en met d) of f);

  6. de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

De eerste alinea is niet van toepassing op personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als gedefinieerd in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad(21).

4.

Voor de toepassing van lid 3, onder a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde drempel, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die drempel wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

5.

Voor de toepassing van lid 3, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR.

6.

Voor de toepassing van lid 3, onder c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

7.

Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering.

8.

Uit hoofde van lid 3 door de lidstaten genomen besluiten worden gemotiveerd. Wanneer de omstandigheden veranderen, kunnen de lidstaten besluiten die besluiten in te trekken. Zij stellen de Commissie in kennis van die besluiten. De Commissie deelt deze aan de overige lidstaten mee.

9.

De lidstaten zetten op risico gebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij besluiten op grond van dit artikel verleende vrijstelling niet wordt misbruikt.

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

AFDELING 2 Risicobeoordeling

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

AFDELING 3 Beleid ten aanzien van derde landen

Artikel 9

HOOFDSTUK II CLIËNTENONDERZOEK

AFDELING 1 Algemene bepalingen

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

AFDELING 2 Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

AFDELING 3 Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

AFDELING 4 Nakoming door derden

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

HOOFDSTUK III INFORMATIE OVER UITEINDELIJK BEGUNSTIGDEN

Artikel 30

Artikel 31

HOOFDSTUK IV MELDINGSPLICHT

AFDELING 1 Algemene bepalingen

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

AFDELING 2 Mededelingsverbod

Artikel 39

HOOFDSTUK V GEGEVENSBESCHERMING, BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN EN STATISTISCHE GEGEVENS

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

HOOFDSTUK VI GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN TOEZICHT

AFDELING 1 Interne procedures, opleiding en feedback

Artikel 45

Artikel 46

AFDELING 2 Toezicht

Artikel 47

Artikel 48

AFDELING 3 Samenwerking

Onderafdeling I Nationale samenwerking

Artikel 49

Onderafdeling II Samenwerking met de ESA's

Artikel 50

Onderafdeling III Samenwerking tussen de FIE's en met de Commissie

Artikel 51
Artikel 52
Artikel 53
Artikel 54
Artikel 55
Artikel 56
Artikel 57

AFDELING 4 Sancties

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 62

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV