Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
De afgelopen jaren is aanzienlijke vooruitgang geboekt met het integreren van de markt voor retailbetalingen in de Unie, met name in het kader van de Uniebesluiten betreffende betalingen, meer bepaald door middel van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad(4), Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad(5), Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad(6), en Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7). Dit rechtskader voor betalingsdiensten is verder aangevuld met Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad(8), waarbij een specifiek maximumbedrag is vastgesteld voor de toeslag die detailhandelaren hun klanten voor het gebruik van een gegeven betaalmiddel kunnen aanrekenen.
Het herziene juridisch kader van de Unie inzake betalingsdiensten wordt aangevuld met Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad(9). Die verordening voert met name voorschriften in betreffende het aanrekenen van afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde transacties en heeft tot doel verder bij te dragen aan de snellere totstandkoming van een effectieve geïntegreerde markt voor op kaarten gebaseerde betalingen.
Richtlijn 2007/64/EG is in december 2007 vastgesteld op basis van een voorstel van de Commissie van december 2005. In de markt van de retailbetalingen hebben zich sindsdien significante technische innovaties voorgedaan, met een snelle toename van het aantal elektronische en mobiele betalingen en de opkomst van nieuwe soorten betalingsdiensten op de markt, waardoor het huidige kader onder druk is komen te staan.
Uit de evaluatie van het Unierechtskader voor betalingsdiensten en met name uit de analyse van de effecten van Richtlijn 2007/64/EG en de raadpleging over het groenboek van de Commissie van 11 januari 2012, getiteld „Naar een geïntegreerde Europese markt voor kaart-, internet- en mobiele betalingen”, is gebleken dat deze ontwikkelingen de wet- en regelgeving voor significante uitdagingen stellen. Significante segmenten van de betaalmarkt, met name die van de kaart-, internet- en mobiele betalingen, blijven opgedeeld langs nationale grenzen. Talrijke innoverende betalingsproducten of -diensten vallen, volledig of grotendeels, buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG. In een aantal gevallen is ook gebleken dat het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG en met name de uitsluiting daarvan van een aantal elementen, zoals bepaalde betalingsgerelateerde activiteiten, te vaag, te algemeen of, gelet op de evolutie van de markt, gewoon achterhaald was. Dit heeft geleid tot rechtsonzekerheid, potentiële veiligheidsrisico’s in de betalingsketen en een gebrek aan consumentenbescherming op sommige gebieden. Het is gebleken dat het moeilijk is voor betalingsdienstaanbieders innoverende, veilige en gebruiksvriendelijke digitale betalingsdiensten ingang te doen vinden en in de Unie doeltreffende, handige en veilige betalingsmethoden aan consumenten en detailhandelaren aan te bieden. Op dit gebied bestaat een groot positief potentieel dat consequenter dient te worden onderzocht.
Het aanhoudend ontwikkelen van een geïntegreerde interne markt voor een veilig elektronisch betalingsverkeer is van essentieel belang om de groei van de economie in de Unie te ondersteunen en ervoor te zorgen dat consumenten, handelaren en ondernemingen met betrekking tot betalingsdiensten keuzevrijheid en transparantie genieten, zodat zij ten volle van de interne markt kunnen profiteren.
Nieuwe voorschriften moeten worden vastgesteld om de leemten in de regelgeving te dichten en tegelijkertijd de juridische duidelijkheid te vergroten en overal in de Unie een consistente toepassing van het wetgevingsraamwerk te garanderen. Bestaande en nieuwe spelers op de markt moeten de garantie hebben dat zij onder gelijke voorwaarden hun activiteiten kunnen ontplooien, zodat nieuwe betaalmiddelen makkelijker een grotere markt bereiken en er in de hele Unie bij het gebruik van deze betalingsdiensten een hoog niveau van consumentenbescherming wordt gegarandeerd. Dit moet leiden tot efficiëntieverbeteringen in het betalingssysteem in zijn geheel en tot een ruimere keuze en meer transparantie op het gebied van betalingsdiensten, en moet tegelijk het vertrouwen van consumenten in een geharmoniseerde betaalmarkt versterken.
De afgelopen jaren zijn de veiligheidsrisico’s verbonden aan elektronische betalingen toegenomen als gevolg van de groeiende technische complexiteit van elektronische betalingen, de wereldwijd steeds grotere volumes aan elektronische betalingen en de nieuwe soorten betalingsdiensten. Veilige en zekere betalingsdiensten zijn een absolute voorwaarde voor een goed functionerende markt voor betalingsdiensten. De gebruikers van die diensten moeten derhalve voldoende tegen deze risico’s beschermd worden. Betalingsdiensten zijn essentieel voor het functioneren van vitale economische en sociale activiteiten.
De bepalingen van deze richtlijn betreffende de transparantie- en informatievereisten voor betalingsdienstaanbieders en betreffende de rechten en verplichtingen met betrekking tot het aanbieden en het gebruik van betalingsdiensten dienen, indien passend, ook te gelden voor transacties waarbij een van de betalingsdienstaanbieders zich buiten de Europese Economische Ruimte (EER) bevindt, zodat voorkomen wordt dat consumenten nadeel ondervinden van uiteenlopende nationale werkwijzen. Waar passend dienen deze bepalingen te worden uitgebreid tot transacties in alle officiële valuta’s tussen betalingsdienstaanbieders die zich in de EER bevinden.
Een geldtransfer is een eenvoudige betalingsdienst, doorgaans op basis van contanten welke door een betaler worden verstrekt aan een betalingsdienstaanbieder, die het overeenkomstige bedrag, bijvoorbeeld via een communicatienetwerk, overmaakt aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder. In sommige lidstaten bieden supermarkten, handelaren en detailhandelaars het publiek een vergelijkbare dienst aan die cliënten in staat stelt hun rekeningen van nutsbedrijven en andere terugkerende huishoudelijke rekeningen te voldoen. Deze diensten voor het betalen van rekeningen moeten worden behandeld als geldtransferdiensten, tenzij de bevoegde autoriteiten oordelen dat de activiteit onder een andere betalingsdienst valt.
In deze richtlijn wordt een neutrale definitie van de acceptatie van betalingstransacties opgenomen om niet alleen de traditionele acceptatiemodellen die gebaseerd zijn op het gebruik van betaalkaarten te vatten, maar ook andere bedrijfsmodellen, zoals die waarbij meer dan een accepteerder is betrokken. Dit moet ertoe leiden dat, wanneer de activiteit dezelfde is als het accepteren van kaarttransacties, handelaren dezelfde bescherming genieten, ongeacht het betaalinstrument dat is gebruikt. Technische diensten die aan betalingsdienstaanbieders worden verleend, zoals het louter verwerken en opslaan van gegevens of het bedienen van terminals, mogen niet worden beschouwd als acceptatie. Sommige acceptatiemodellen leiden overigens niet tot een werkelijke overdracht van geldmiddelen van de accepteerder naar de begunstigde, omdat de partijen een akkoord kunnen hebben over andere vormen van afwikkeling.
De uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG van betalingstransacties die via een handelsagent voor rekening van de betaler of de begunstigde worden uitgevoerd wordt in de lidstaten op zeer uiteenlopende wijze toegepast. Sommige lidstaten staan toe dat de uitsluiting ook wordt gebruikt door platformen voor elektronische handel die als intermediair optreden voor rekening van zowel individuele kopers als verkopers, zonder echte marge om te onderhandelen over de verkoop of aankoop van goederen of diensten of deze af te sluiten. Deze toepassing van de uitsluiting gaat verder dan de beoogde werkingssfeer ervan als vervat in die richtlijn en kan leiden tot grotere risico’s voor de consumenten, aangezien de bescherming van het rechtskader zich niet tot deze dienstaanbieders uitstrekt. De uiteenlopende praktijken bij de toepassing van de uitsluiting verstoren ook de concurrentie op de betaalmarkt. Om deze bezwaren weg te nemen, dient de uitsluiting derhalve te gelden wanneer agenten voor rekening van alleen de betaler dan wel alleen de begunstigde handelen, ongeacht of zij in het bezit zijn van de geldmiddelen van de cliënten. Indien agenten voor rekening van zowel de betaler als de begunstigde handelen (zoals op bepaalde platformen voor elektronische handel), moeten zij slechts worden uitgesloten indien zij op geen enkel ogenblik in het bezit zijn van of de controle hebben over de geldmiddelen van de cliënten.
Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op de activiteiten van geldtransportbedrijven (cash-in-transit companies of CIT’s) en cashmanagementbedrijven (cash management companies of CMC’s) wanneer de betrokken activiteiten beperkt blijven tot het fysieke transport van bankbiljetten en munten.
Uit feedback van de markt blijkt dat er bij de betalingsactiviteiten die onder de vrijstelling voor beperkte netwerken vallen, vaak sprake is van significante betalingsvolumes en bedragen waarbij de consument honderden of duizenden verschillende producten en diensten worden aangeboden. Dat is in strijd met de doelstelling van de vrijstelling voor beperkte netwerken van Richtlijn 2007/64/EG en betalingsdienstgebruikers, met name consumenten, lopen hierdoor grotere risico’s en hebben geen juridische bescherming, terwijl gereglementeerde marktdeelnemers duidelijk worden benadeeld. Om deze risico’s te helpen beperken, mag het niet mogelijk zijn één en hetzelfde instrument te gebruiken voor betalingstransacties ten behoeve van de aankoop van goederen en diensten binnen meer dan één beperkt netwerk, noch voor de aankoop van een onbeperkte reeks goederen en diensten. Een betaalinstrument dient daarom als een in het kader van een beperkt netwerk gebruikt instrument te worden beschouwd indien het alleen in de volgende omstandigheden kan worden gebruikt: ten eerste, voor de aankoop van goederen en diensten van een welbepaalde detailhandelaar of welbepaalde keten van detailhandelaren, ingeval de betrokken entiteiten rechtstreeks verbonden zijn door een commerciële overeenkomst, die bijvoorbeeld voorziet in het gebruik van één betalingsmerk en dat betalingsmerk in de verkooppunten wordt gebruikt en — indien mogelijk — op het betaalinstrument dat in die verkooppunten kan worden gebruikt, is afgebeeld; ten tweede, voor het aankopen van een zeer beperkte reeks goederen of diensten, bijvoorbeeld wanneer het gebruik van het instrument daadwerkelijk tot een limitatief aantal functioneel verbonden goederen of diensten beperkt is, ongeacht de geografische locatie van het verkooppunt, of ten derde, ingeval het betaalinstrument door een nationale of regionale overheidsinstantie voor specifieke sociale of fiscale doeleinden is gereguleerd teneinde bepaalde goederen of diensten aan te schaffen.
Betaalinstrumenten die onder de vrijstelling voor beperkte netwerken vallen zijn bijvoorbeeld klantenkaarten, tankkaarten, lidmaatschapskaarten, kaarten voor openbaar vervoer, parkeerkaarten, maaltijdcheques of cheques voor specifieke diensten, die soms onder een specifiek rechtskader op het gebied van belastingen of arbeid vallen dat tot doel heeft het gebruik van dergelijke instrumenten te bevorderen om de doelstellingen die in de sociale regelgeving zijn vastgelegd, te kunnen verwezenlijken. Wanneer een dergelijk instrument voor specifieke doeleinden een instrument voor algemene doeleinden wordt, mag de uitsluiting van het toepassingsgebied van deze richtlijn niet langer gelden. Instrumenten die voor aankopen in winkels van geregistreerde handelaren kunnen worden gebruikt, mogen niet van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten, omdat die instrumenten juist zijn bedoeld voor een netwerk van dienstaanbieders dat voortdurend aangroeit. De vrijstelling voor beperkte netwerken moet gelden in combinatie met de verplichting voor potentiële betalingsdienstaanbieders om activiteiten te melden die onder het toepassingsgebied van dat netwerk vallen.
Richtlijn 2007/64/EG voorziet voor bepaalde betalingstransacties via telecommunicatie- of IT-toestellen waarbij de netwerkexploitant niet alleen optreedt als intermediair voor het leveren van digitale goederen en het verlenen van digitale diensten via het toestel in kwestie, maar ook waarde aan deze goederen of diensten toevoegt, in een uitsluiting van het toepassingsgebied ervan. Onder deze uitsluiting valt met name het systeem waarbij gefactureerd wordt via de exploitant of aankopen rechtstreeks via de telefoonrekening worden afgerekend, hetgeen — zoals reeds het geval is met beltonen en premium sms-diensten — bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen op basis van de verkoop voor kleine bedragen van digitale inhoud en spraakgestuurde diensten. Tot deze diensten behoren entertainment, zoals chatten, downloads zoals video, muziek en spelletjes, informatie zoals over het weer, het nieuws, sportverslaggeving, beurskoersen en telefooninlichtingen, deelname aan TV- en radioprogramma’s zoals stemmen, wedstrijddeelname en rechtstreekse feedback. Feedback uit de markt wijst er niet op dat deze betalingstransacties, die de consumenten als een betrouwbare, praktische methode voor laagdrempelige betalingen beschouwen, zich hebben ontwikkeld tot een algemene intermediatiedienst op het gebied van betalingen. Door de vage formulering van de desbetreffende uitsluiting hebben de lidstaten haar op uiteenlopende wijze ten uitvoer gelegd, hetgeen zich vertaalt in een gebrek aan rechtszekerheid voor exploitanten en consumenten en soms ook intermediatiedienstaanbieders op het gebied van betalingen de ruimte heeft gelaten een onbeperkte uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG voor zich in te roepen. Daarom is het passend de reikwijdte van de toepasselijkheid van die uitsluiting voor die dienstaanbieders te verduidelijken en te beperken door de categorieën van betalingstransacties te specificeren waarvoor zij geldt.
De uitsluiting voor bepaalde betalingstransacties via telecommunicatie- of IT-toestellen dient specifiek te zijn gericht op microbetalingen voor digitale inhoud en spraakgestuurde diensten. Om rekening te houden met de ontwikkeling van betalingen waarbij, met name, consumenten met mobiele telefoons of andere apparaten vanaf elke locatie en op elk tijdstip elektronische tickets kunnen bestellen, betalen, verkrijgen en valideren, moet een duidelijke verwijzing naar betalingstransacties voor de aankoop van elektronische tickets worden ingevoerd. Met elektronische tickets wordt het mogelijk en makkelijk diensten te verstrekken die consumenten anders in een papieren versie zouden aanschaffen. Het gaat daarbij onder meer over vervoer, entertainment, parkeerdiensten en toegang tot locaties, met uitsluiting van fysieke goederen. Bijgevolg dalen de productie- en distributiekosten in vergelijking met de traditionele papieren ticketverdeling en neemt het gebruiksgemak toe dankzij de nieuwe en eenvoudige manieren om tickets aan te kopen. Met het oog op het verlichting van de lasten voor entiteiten die liefdadige giften inzamelen, dienen betalingstransacties in verband met dergelijke giften eveneens te worden uitgesloten. Hierbij dient het de lidstaten in overeenstemming met nationaal recht vrij te staan de uitsluiting te beperken tot giften die ten gunste van erkende liefdadigheidsinstellingen worden ingezameld. De uitsluiting in zijn geheel mag alleen gelden indien het bedrag van betalingstransacties onder een nader bepaalde drempel ligt, teneinde de uitsluiting duidelijk te beperken tot betalingen met een laag risicoprofiel.
De gemeenschappelijke betalingsruimte voor de euro (Single Euro Payments Area — SEPA) heeft de oprichting van Uniebrede „betalingscentrales” („payment factories”) en „ontvangstcentrales” („collection factories”) gefaciliteerd, waardoor de betalingstransacties van dezelfde groep kunnen worden gecentraliseerd. In dit verband dienen betalingstransacties tussen een moederonderneming en haar dochteronderneming of tussen dochterondernemingen van dezelfde moederonderneming die worden verricht door een tot dezelfde groep behorende betalingsdienstaanbieder van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten. Indien de moederonderneming of haar dochteronderneming voor rekening van een groep betalingsopdrachten in ontvangst neemt met het oog op de latere doorgifte ervan aan een betalingsdienstaanbieder, mag dat voor de toepassing van deze richtlijn niet als een betalingsdienst worden beschouwd.
Richtlijn 2007/64/EG voorziet in een uitsluiting van haar toepassingsgebied voor betalingsdiensten die worden aangeboden door exploitanten van geldautomaten, los van rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders. Die uitsluiting heeft in verscheidene lidstaten, vooral in dunner bevolkte gebieden, de groei van onafhankelijke geldautomaatdiensten bevorderd. Dit snel groeiende deel van de geldautomatenmarkt volledig uitsluiten van de toepassing van de richtlijn zou echter tot verwarring over de kosten voor geldopnames leiden. In grensoverschrijdende gevallen zou dit kunnen leiden tot dubbele aanrekening van kosten voor dezelfde geldopname door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en de exploitant van de geldautomaat. Om de dienstverlening met betrekking tot geldautomaten te handhaven en tegelijkertijd duidelijkheid te bieden inzake de vraag welke kosten voor een geldopname worden aangerekend, is het passend de uitsluiting te behouden, maar tevens te bepalen dat exploitanten van geldautomaten specifieke transparantievoorschriften van deze richtlijn moeten naleven. Het aanrekenen van kosten door exploitanten van geldautomaten moet bovendien onverminderd Verordening (EG) nr. 924/2009 geschieden.
Dienstaanbieders die een beroep wilden doen op een uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG, hebben vaak de instanties niet geraadpleegd om na te gaan of hun activiteiten onder die richtlijn vielen of ervan waren uitgesloten, maar vertrouwden op hun eigen oordeel. Dat heeft geleid tot verschillen tussen de lidstaten wat de toepassing van bepaalde uitsluitingen betreft. Voorts lijkt het erop dat betalingsdienstaanbieders een aantal uitsluitingen hebben aangegrepen om hun bedrijfsmodel aan te passen en zodoende de aangeboden betalingsactiviteiten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden. Dit kan ertoe leiden dat betalingsdienstgebruikers meer risico lopen en dat de voorwaarden waaronder betalingsdienstaanbieders op de interne markt actief zijn, uiteenlopen. Betalingsdienstaanbieders moeten daarom verplicht worden de relevante activiteiten bij de bevoegde autoriteiten te melden, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen nagaan of aan de voorschriften van de desbetreffende bepalingen is voldaan en om te garanderen dat de regels overal in de interne markt op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd. Met name voor alle uitsluitingen waarvoor een drempel in acht moet worden genomen, dient een meldingsprocedure te worden ingesteld teneinde de naleving van de specifieke voorschriften te waarborgen.
Voorts is het van belang te bepalen dat potentiële betalingsdienstaanbieders de bevoegde autoriteiten in kennis moeten stellen van de activiteiten die ze binnen een beperkt netwerk aanbieden op basis van de criteria in deze richtlijn ingeval de waarde van de betalingstransacties een bepaalde drempel overschrijdt. De bevoegde autoriteiten dienen te onderzoeken of de aldus aangemelde activiteiten kunnen worden aangemerkt als activiteiten die in het kader van een beperkt netwerk worden verricht.
De definitie van betalingsdiensten moet technologieneutraal zijn en moet ruimte bieden voor de ontwikkeling van nieuwe soorten betalingsdiensten, en tegelijkertijd zowel bestaande als nieuwe betalingsdienstaanbieders de garantie bieden dat zij hun activiteiten onder gelijke voorwaarden kunnen ontplooien.
Deze richtlijn moet de aanpak van Richtlijn 2007/64/EG volgen, die alle soorten elektronische betalingsdiensten bestrijkt. Het zou daarom niet passend zijn dat de nieuwe regels van toepassing zijn op diensten waarbij de overdracht van geldmiddelen van de betaler aan de begunstigde of het transport ervan uitsluitend in de vorm van bankbiljetten en munten plaatsvindt, of waarbij de overdracht is gebaseerd op een papieren cheque, een papieren wisselbrief, promesse of ander instrument, papieren vouchers of kaarten die door een betalingsdienstaanbieder of een andere partij zijn uitgegeven met de bedoeling geldmiddelen beschikbaar te stellen aan de begunstigde.
Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op betalingstransacties in contanten, aangezien er reeds een eengemaakte markt voor betalingen in contanten bestaat. Evenmin mag deze richtlijn van toepassing zijn op betalingstransacties op basis van papieren cheques, omdat papieren cheques, vanwege hun aard, niet even efficiënt als andere betaalmiddelen kunnen worden verwerkt. Goede praktijken op dit gebied moeten evenwel zijn gebaseerd op de beginselen die in deze richtlijn zijn vastgelegd.
Het is noodzakelijk de categorieën van betalingsdienstaanbieders die rechtmatig overal in de Unie betalingsdiensten mogen aanbieden, op te noemen, namelijk kredietinstellingen die deposito’s van gebruikers aantrekken die voor de financiering van betalingstransacties kunnen worden gebruikt en die onderworpen dienen te blijven aan de prudentiële vereisten van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(10), instellingen voor elektronisch geld die elektronisch geld uitgeven dat voor de financiering van betalingstransacties kan worden gebruikt en die onderworpen dienen te blijven aan de prudentiële vereisten van Richtlijn 2009/110/EG, betalingsinstellingen en postcheque-en-girodiensten die krachtens nationale wetgeving daartoe gemachtigd zijn. De toepassing van dat rechtskader moet worden beperkt tot dienstaanbieders die in overeenstemming met deze richtlijn in de uitoefening van beroep of bedrijf betalingsdiensten aanbieden.
Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld betreffende de uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen elektronisch geld zijn, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/110/EG. Zij bevat evenwel geen regels betreffende de uitgifte van elektronisch geld waarin Richtlijn 2009/110/EG voorziet. Daarom mag het betalingsinstellingen niet toegestaan worden elektronisch geld uit te geven.
Bij Richtlijn 2007/64/EG is een prudentiële regeling ingesteld, die voorzag in de invoering van één vergunning voor alle aanbieders van betalingsdiensten die geen verband houden met het aantrekken van deposito’s of het uitgeven van elektronisch geld. Te dien einde is bij Richtlijn 2007/64/EG een nieuwe categorie van betalingsdienstaanbieders, namelijk „betalingsinstellingen”, ingevoerd door middel van de bepaling dat aan rechtspersonen die niet tot de bestaande categorieën behoren, onder een reeks strikte en veelomvattende voorwaarden, vergunning wordt verleend om overal in de Unie betalingsdiensten aan te bieden. Op die manier moeten voor deze diensten overal in de Unie dezelfde voorwaarden gelden.
Sinds de vaststelling van Richtlijn 2007/64/EG zijn er nieuwe soorten betalingsdiensten ontstaan, vooral op het gebied van internetbetalingen. Met name de betalingsinitiatiediensten op het gebied van elektronische handel zijn geëvolueerd. Deze betalingsdiensten spelen een rol in betalingen inzake elektronische handel door een softwareverbinding tot stand te brengen tussen de website van de handelaar en het platform voor internetbankieren van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler teneinde internetbetalingen te initiëren op basis van een overmaking.
Dankzij de technologische ontwikkelingen van de afgelopen jaren heeft ook een reeks aanvullende diensten opgang gemaakt, zoals rekeninginformatiediensten. Middels deze diensten krijgt de betalingsdienstgebruiker een onlineoverzicht van de gegevens betreffende de betaalrekeningen of -rekeningen die hij bij een of meer betalingsdienstaanbieders aanhoudt, en waartoe hij via een online-interface van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder toegang heeft. Zodoende kan de betalingsdienstgebruiker onmiddellijk een overzicht van zijn financiële situatie krijgen. Ook deze diensten moeten onder deze richtlijn vallen teneinde consumenten voldoende bescherming te bieden in verband met hun betalings- en rekeninggegevens, alsmede rechtszekerheid in verband met de status van rekeninginformatiedienstaanbieders.
Dankzij deze betalingsinitiatiediensten kan de betalingsinitiatiedienstaanbieder de begunstigde de zekerheid bieden dat de betaling is geïnitieerd om de begunstigde ertoe aan te zetten het goed onverwijld vrij te geven of de dienst onverwijld te verlenen. Deze diensten zijn een goedkope oplossing voor zowel handelaren als consumenten en bieden consumenten een mogelijkheid om ook zonder betaalkaart online te winkelen. Betalingsinitiatiediensten zijn vooralsnog niet aan Richtlijn 2007/64/EG onderworpen, waardoor zij niet noodzakelijk onder het toezicht van een bevoegde autoriteit vallen, noch aan de voorschriften van Richtlijn 2007/64/EG moeten voldoen. Dit werpt een reeks juridische vragen op, onder meer op het gebied van consumentenbescherming, veiligheid en aansprakelijkheid, mededinging en gegevensbescherming, met name in verband met de bescherming van de gegevens van de betalingsdienstgebruiker volgens de Unievoorschriften inzake gegevensbescherming. De nieuwe voorschriften moeten hierop derhalve een antwoord bieden.
De persoonlijke beveiligingsgegevens die worden gebruikt voor veilige cliëntauthenticatie, door de betalingsdienstgebruiker of door de betalingsinitiatiedienstaanbieder, zijn gewoonlijk de gegevens die door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders worden verstrekt. Betalingsinitiatiedienstaanbieders treden niet noodzakelijk in een contractuele relatie met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders, maar deze laatsten dienen, ongeacht het bedrijfsmodel van de betalingsinitiatiedienstaanbieders, hun de mogelijkheid bieden te vertrouwen op de door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders geboden authenticatieprocedures om voor rekening van de betaler een bepaalde betaling te initiëren.
Betalingsinitiatiedienstaanbieders die bij uitsluiting betalingsinitiatiediensten verrichten, komen op geen enkel moment in de betalingsketen in het bezit van de geldmiddelen van de gebruiker. Betalingsinitiatiedienstaanbieders die voornemens zijn andere betalingsdiensten aan te bieden, waarbij zij geldmiddelen aanhouden, dienen over een volwaardige vergunning voor het aanbieden van die diensten te beschikken.
De betalingsinitiatiedienstaanbieders moeten voor het verstrekken van betalingsinitiatiediensten direct of indirect toegang hebben tot de rekeningen van de betalers. Een rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, die een mechanisme voor indirecte toegang aanbiedt, dient de betalingsinitiatiedienstaanbieders ook directe toegang toe te staan.
Deze richtlijn dient ertoe te strekken de continuïteit in de markt te waarborgen en bestaande en nieuwe dienstaanbieders, ongeacht hun bedrijfsmodel, ertoe in staat te stellen hun diensten aan te bieden in een duidelijk en geharmoniseerd regelgevingskader. In afwachting van de toepassing van deze voorschriften en zonder uit het oog te verliezen dat de veiligheid van betalingstransacties moet worden gegarandeerd en dat de cliënten tegen aantoonbare frauderisico’s moeten worden beschermd, moeten de lidstaten, de Commissie, de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(11) (EBA), eerlijke mededinging in deze markt garanderen en ongerechtvaardigde discriminatie tegen bestaande spelers op de markt voorkomen. Alle betalingsdienstaanbieders, daarbij inbegrepen de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betalingsdienstgebruiker, moeten betalingsinitiatiediensten kunnen aanbieden.
De voorwaarden voor de verlening en handhaving van een vergunning als betalingsinstelling worden in deze richtlijn niet ingrijpend gewijzigd. Zoals in Richtlijn 2007/64/EG omvatten zij prudentiële voorschriften die in verhouding staan tot de operationele en financiële risico’s die dergelijke instellingen bij de uitoefening van hun werkzaamheden lopen. Hiervoor is een solide regeling nodig die aanvangskapitaal combineert met lopend kapitaal, en die achteraf verfijnd zou kunnen worden naargelang de behoeften van de markt. Omdat er zoveel verschillende soorten betalingsdiensten zijn, dient deze richtlijn ruimte te bieden voor diverse methoden en voor enige marge voor de toezichthouders, teneinde te garanderen dat alle betalingsdienstaanbieders ten aanzien van dezelfde risico’s dezelfde behandeling krijgen. De voorschriften voor betalingsinstellingen dienen te weerspiegelen dat de werkzaamheden van betalingsinstellingen meer gespecialiseerd en beperkter zijn, waardoor de risico’s geringer en makkelijker te monitoren en te beheersen zijn dan de risico’s die het bredere scala aan werkzaamheden van kredietinstellingen met zich meebrengt. Betalingsinstellingen zouden met name geen deposito’s van gebruikers mogen accepteren en zouden de geldmiddelen die zij van gebruikers ontvangen, alleen voor het aanbieden van betalingsdiensten mogen gebruiken. De prudentiële voorschriften, daaronder begrepen de voorschriften betreffende het aanvangskapitaal, moeten in verhouding staan tot het risico dat samenhangt met de betalingsdienst die door de betalingsinstelling wordt verricht. Betalingsdienstaanbieders die alleen betalingsinitiatiediensten verrichten, dienen te worden beschouwd als dienstaanbieders met een middelgroot risico met betrekking tot het aanvangskapitaal.
Betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders die uitsluitend deze diensten aanbieden houden de geldmiddelen van de cliënt niet aan. Bijgevolg zou het niet evenredig zijn aan deze nieuwe marktspelers eigenvermogensvereisten op te leggen. Niettemin is het belangrijk dat zij met betrekking tot hun activiteiten hun verplichtingen kunnen voldoen. Daarom dienen zij hetzij tegen beroepsrisico’s te zijn verzekerd hetzij een vergelijkbare garantie te hebben. EBA moet richtsnoeren opstellen in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 betreffende de criteria die de lidstaten moeten aanhouden om het minimumbedrag te bepalen dat de verzekering tegen beroepsrisico’s of de vergelijkbare garantie moet dekken. EBA dient geen onderscheid te maken tussen een verzekering tegen beroepsrisico’s en een vergelijkbare garantie, aangezien deze inwisselbaar zouden moeten zijn.
Teneinde misbruik van het recht van vestiging te voorkomen, dient te worden bepaald dat een betalingsinstelling die een vergunning in een lidstaat aanvraagt, ten minste een deel van haar betalingsdienstverlening in die lidstaat moet verrichten.
Er dient een regeling te worden getroffen om de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers en de geldmiddelen van de betalingsinstelling gescheiden te houden. Beschermingseisen zijn noodzakelijk wanneer een betalingsinstelling geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers in haar bezit heeft. Wanneer een betalingsinstelling een betalingstransactie uitvoert voor zowel de betaler als de begunstigde, en aan de betaler een kredietlijn wordt verleend, zou het passend kunnen zijn om, zodra de geldmiddelen een vordering van de begunstigde ten opzichte van de betalingsinstelling vormen, deze middelen ten voordele van de begunstigde te beschermen. Betalingsinstellingen dienen tevens onderworpen te zijn aan effectieve voorschriften ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.
Deze richtlijn houdt geen wijziging in van de verplichtingen van betalingsinstellingen met betrekking tot hun financiële verslaglegging of hun verplichting hun jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening te controleren. Betalingsinstellingen moeten hun jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening opstellen overeenkomstig Richtlijn 86/635/EEG van de Raad(12) en Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(13). De jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen moeten gecontroleerd worden, tenzij de betalingsinstelling van die verplichting is ontheven krachtens die richtlijnen.
Betalingsdienstaanbieders die een of meer onder deze richtlijn vallende betalingsdiensten aanbieden, moeten altijd betaalrekeningen aanhouden die uitsluitend voor betalingstransacties worden gebruikt. Om het voor betalingsdienstaanbieders mogelijk te maken betalingsdiensten aan te bieden is het onontbeerlijk dat zij ook de mogelijkheid hebben rekeningen bij kredietinstellingen te openen en aan te houden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat toegang tot die rekeningen wordt verleend op een wijze die niet-discriminerend is en in verhouding staat tot het legitieme doel waarvoor die toegang wordt toegekend. Dat kan een elementaire toegang zijn, maar de toegang moet te allen tijde voldoende uitgebreid zijn om de betalingsinstelling in staat te stellen haar diensten op een onbelemmerde en efficiënte manier te verrichten.
Deze richtlijn strekt ertoe de kredietverlening door betalingsinstellingen, dat wil zeggen het verlenen van kredietlijnen en de uitgifte van kredietkaarten, te reglementeren, voor zover die kredietverlening nauw met betalingsdiensten verbonden is. Het verlenen van krediet door betalingsinstellingen met betrekking tot hun grensoverschrijdende activiteiten kan alleen worden toegestaan indien het krediet wordt verleend om betalingsdiensten te faciliteren en van kortlopende aard is, en wordt verleend voor een periode die niet meer dan twaalf maanden bedraagt, inclusief op hernieuwbare basis, mits voor de herfinanciering ervan hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van het eigen vermogen van de betalingsinstelling, alsmede van andere, op de kapitaalmarkt aangetrokken middelen, en niet van de voor rekening van cliënten voor de betalingsdiensten aangehouden middelen. Dergelijke voorschriften laten Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad(14) of ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen betreffende aspecten van de voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten die niet bij deze richtlijn worden geharmoniseerd, onverlet.
Algemeen genomen heeft de samenwerking tussen de nationale bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de vergunningverlening aan betalingsinstellingen, de uitoefening van controles en het nemen van een beslissing over de intrekking van een vergunning, naar behoren gefunctioneerd. Deze samenwerking moet evenwel worden versterkt, zowel wat de uitwisseling van informatie betreft als ten aanzien van een coherente toepassing en interpretatie van deze richtlijn wanneer een vergunninghoudende betalingsinstelling, in uitoefening van het recht tot vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten, in een andere lidstaat dan haar lidstaat van herkomst betalingsdiensten wil aanbieden (het verlenen van een Europees paspoort), onder meer via het internet. EBA moet de bevoegde autoriteiten bijstaan in het beslechten van onderlinge geschillen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1093/2010. EBA moet ook een reeks ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot samenwerking en gegevensuitwisseling opstellen.
Met het oog op een transparantere werking van betalingsinstellingen die een vergunning hebben gekregen van of in een register zijn ingeschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en hun agenten, en teneinde in de Unie een hoog niveau van consumentenbescherming te bewerkstelligen, moet de lijst van de betalingsdienstverlenende entiteiten makkelijk toegankelijk worden gemaakt voor het publiek. Derhalve dient EBA een centraal register op te stellen en bij te houden, waarin zij een lijst van de namen van de betalingsdienstverlenende entiteiten publiceert. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de door hen verstrekte gegevens worden geactualiseerd. Deze maatregelen moeten ook bijdragen tot een sterkere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten.
De beschikbaarheid van correcte en actuele informatie moet worden verbeterd door van betalingsinstellingen te verlangen dat zij de bevoegde autoriteit van hun lidstaat van herkomst onverwijld in kennis stellen van wijzigingen die gevolgen kunnen hebben voor de correctheid van de informatie en de bewijsstukken die zij hebben verstrekt in verband met de vergunning, inclusief over extra agenten of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed. De bevoegde autoriteiten moeten ook, in geval van twijfel, verifiëren of de ontvangen informatie correct is.
De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben te bepalen dat de betalingsinstellingen die op hun grondgebied werkzaam zijn, waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, periodiek verslag aan hen moeten uitbrengen over de activiteiten die op hun grondgebied plaatsvinden, zulks voor informatie- of statistische doeleinden. Indien deze betalingsinstellingen op grond van het recht tot vestiging werkzaam zijn, moet deze informatie ook voor het monitoren van de naleving van de titels III en IV van deze richtlijn kunnen worden gebruikt, en het moet de lidstaten vrijstaan te bepalen dat deze betalingsinstellingen een centraal contactpunt op hun grondgebied moeten aanwijzen, teneinde het toezicht op netwerken van agenten door bevoegde autoriteiten te faciliteren. EBA moet ontwerpen van reguleringsnormen opstellen betreffende de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer het passend is een centraal contactpunt aan te wijzen en welke taken dit contactpunt dient te hebben. De verplichting een centraal contactpunt aan te wijzen dient in verhouding te staan tot de doelstelling van adequate communicatie en verslaglegging over het naleven van de titels III en IV in de lidstaat van ontvangst.
In noodsituaties, wanneer onmiddellijk moet worden opgetreden tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, zoals fraude op grote schaal, moet het voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mogelijk zijn, parallel met de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en de lidstaat van herkomst en in afwachting van maatregelen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, voorzorgsmaatregelen te nemen. Deze voorzorgsmaatregelen dienen passend, evenredig met de doelstelling ervan, niet-discriminerend en tijdelijk van aard te zijn. De maatregelen dienen naar behoren te worden gemotiveerd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de desbetreffende betalingsinstelling en de andere betrokken autoriteiten, zoals de Commissie en EBA, dienen vooraf in kennis te worden gesteld, of, indien dat vanwege de noodsituatie niet mogelijk is, zonder onnodige vertraging.
In deze richtlijn worden de minimale bevoegdheden vastgesteld die de bevoegde autoriteiten moeten hebben bij het toezicht op de naleving ervan door betalingsinstellingen, maar deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend met inachtneming van grondrechten, met inbegrip van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Onverminderd de controle door een onafhankelijke autoriteit (de nationale gegevensbeschermingsautoriteit) en overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dienen de lidstaten te voorzien in adequate en doeltreffende bescherming ingeval het mogelijk is dat de uitoefening van die bevoegdheden kan leiden tot misbruik of willekeur die aanleiding geeft tot een ernstige inperking van deze rechten, bijvoorbeeld, indien passend, door middel van voorafgaande toestemming van de gerechtelijke autoriteit van de lidstaat in kwestie.
Het is belangrijk ervoor te zorgen dat alle personen die betalingsdiensten aanbieden, in een minimaal kader van wet- en regelgeving worden ondergebracht. Het is derhalve wenselijk te bepalen dat de identiteit en de verblijfplaats van alle personen die betalingsdiensten aanbieden, met inbegrip van personen die niet aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning als betalingsinstelling kunnen voldoen, moet worden geregistreerd. Deze aanpak is in overeenstemming met de opzet van speciale aanbeveling VI van de Financiëleactiegroep witwassen van geld, namelijk om in een mechanisme te voorzien waarbij betalingsdienstaanbieders die niet aan alle in die aanbeveling vastgestelde voorwaarden kunnen voldoen, niettemin als betalingsinstelling kunnen worden behandeld. Te dien einde moeten de lidstaten zelfs personen die zijn vrijgesteld van alle of bepaalde voorwaarden voor het verlenen van een vergunning in het register van betalingsinstellingen inschrijven. Het is evenwel van essentieel belang dat de mogelijkheid tot vrijstelling afhankelijk wordt gesteld van strikte eisen wat betreft de waarde van de betalingstransacties. Betalingsinstellingen die een vrijstelling genieten, mogen niet het recht hebben tot vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten en mogen deze rechten niet indirect uitoefenen wanneer zij lid zijn van een betalingssysteem.
In het licht van de specifieke aard van de uitgevoerde activiteit en de aan het aanbieden van rekeninginformatiediensten verbonden risico’s, is het passend in een specifieke prudentiële regeling voor rekeninginformatiedienstaanbieders te voorzien. Rekeninginformatiedienstaanbieders moeten diensten kunnen aanbieden op grensoverschrijdende basis, in het kader van de paspoortregeling.
Voor een betalingsdienstaanbieder is het van essentieel belang dat hij toegang heeft tot de diensten van de technische infrastructuren van betalingssystemen. Voor dergelijke toegang dienen echter de nodige eisen te gelden teneinde de integriteit en stabiliteit van deze systemen te verzekeren. Elke betalingsdienstaanbieder die om deelname in een betalingssysteem verzoekt, dient het risico van zijn keuze voor dat systeem te dragen en aan het betalingssysteem het bewijs te leveren dat zijn interne regelingen voldoende tegen alle soorten risico’s bestand zijn. Tot die betalingssystemen behoren met name de vierpartijenbetaalkaartsystemen, alsmede de grote systemen voor de verwerking van overmakingen en automatische afschrijvingen. Om te garanderen dat de verschillende categorieën vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders in de gehele Unie een gelijke behandeling genieten, conform de voorwaarden van hun vergunning, dienen de regels betreffende de toegang tot betalingssystemen te worden verduidelijkt.
Er dient te worden voorzien in de niet-discriminerende behandeling van vergunninghoudende betalingsinstellingen en kredietinstellingen, zodat alle betalingsdienstaanbieders in de interne markt op gelijke voet gebruik kunnen maken van de diensten van de technische infrastructuren van die betalingssystemen. Vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders en betalingsdienstaanbieders die een vrijstelling genieten krachtens de onderhavige richtlijn of krachtens artikel 3 van Richtlijn 2009/110/EG, dienen, gelet op de verschillen in het prudentiële kader waarin zij functioneren, verschillend te worden behandeld. Verschillen in tariefvoorwaarden zouden in ieder geval alleen mogen worden toegestaan wanneer dat gerechtvaardigd is op grond van verschillen in kosten die door de betalingsdienstaanbieders worden gemaakt. Dit dient te gelden onverminderd het recht van de lidstaten om overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad(15) de toegang tot systeemkritische betalingssystemen te beperken, en onverminderd de bevoegdheden van de ECB en het Europees Systeem van Centrale Banken betreffende de toegang tot betalingssystemen.
Deze richtlijn laat het toepassingsgebied van Richtlijn 98/26/EG onverlet. Om evenwel eerlijke concurrentie tussen betalingsdienstaanbieders te garanderen, moet een deelnemer aan een als betalingssysteem aangemerkt systeem waarop de voorwaarden van Richtlijn 98/26/EG van toepassing zijn die, ten behoeve van vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of betalingsdienstaanbieders met een registerinschrijving, met dat systeem verband houdende diensten aanbiedt, desgevraagd, op een objectieve, evenredige en niet-discriminerende manier aan alle andere vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of betalingsdienstaanbieder met een registerinschrijving toegang tot die diensten verlenen. Betalingsdienstaanbieders die deze toegang krijgen, mogen echter niet worden aangemerkt als deelnemers zoals gedefinieerd in Richtlijn 98/26/EG, en mogen derhalve niet de bescherming genieten die bij die richtlijn wordt geboden.
De bepalingen betreffende de toegang tot betalingssystemen gelden niet voor systemen die door één betalingsdienstaanbieder zijn opgericht en worden geëxploiteerd. Die systemen functioneren soms in rechtstreekse concurrentie met betalingssystemen of, vaker, in een marktsegment dat niet afdoende door betalingssystemen wordt bestreken. Tot deze betalingssystemen behoren driepartijensystemen, zoals driepartijenbetaalkaartsystemen, voor zover zij nooit functioneren als de facto vierpartijenbetaalkaartsystemen, door bijvoorbeeld een beroep te doen op vergunninghouders, agenten of co-brandingpartners. Tot die systemen behoren met name door telecommunicatieaanbieders aangeboden betalingsdiensten waarbij de exploitant van het systeem de betalingsdienstaanbieder van zowel de betaler als de begunstigde is, alsmede de interne systemen van bankgroepen. Om de concurrentie die voor gevestigde, klassieke betalingssystemen van dergelijke gesloten betalingssystemen kan uitgaan, te stimuleren, zou het niet opportuun zijn derden toegang te verlenen tot dergelijke gesloten particuliere betalingssystemen. Dergelijke gesloten systemen dienen evenwel te allen tijde onderworpen te zijn aan de regels van het uniale en het nationale mededingingsrecht die, met het oog op de instandhouding van effectieve mededinging op de betaalmarkten, wellicht kunnen gebieden dat toegang tot dergelijke systemen wordt verleend.
Consumenten en ondernemingen verkeren niet in dezelfde positie en behoeven derhalve niet dezelfde mate van bescherming. Het is belangrijk dat de rechten van consumenten worden gewaarborgd door bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, maar redelijkerwijs moeten ondernemingen en organisaties anderszins overeen kunnen komen wanneer zij niet met consumenten te maken hebben. De lidstaten moeten echter kunnen bepalen dat micro-ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(16) als consumenten worden behandeld. Sommige kernbepalingen van deze richtlijn moeten evenwel altijd van toepassing zijn, ongeacht de status van de gebruiker.
In deze richtlijn dient te worden gespecificeerd welke plichten de betalingsdienstaanbieders hebben wanneer zij informatie verstrekken aan betalingsdienstgebruikers, die allen dezelfde, kwalitatief hoogwaardige en duidelijke informatie over betalingsdiensten dienen te ontvangen om overal in de Unie met kennis van zaken een vrije keuze te kunnen maken. Ter wille van de transparantie worden bij deze richtlijn geharmoniseerde voorschriften vastgesteld om ervoor te zorgen dat aan betalingsdienstgebruikers noodzakelijke, toereikende en begrijpelijke informatie over zowel de betalingsdienstenovereenkomst als de betalingstransacties wordt verstrekt. Teneinde een goede werking van de eengemaakte markt voor betalingsdiensten te bevorderen, mogen de lidstaten alleen de informatievoorschriften waarin deze richtlijn voorziet vaststellen.
De consument dient te worden beschermd tegen oneerlijke en misleidende praktijken overeenkomstig Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad(17), alsook de Richtlijnen 2000/31/EG(18), 2002/65/EG(19), 2008/48/EG, 2011/83/EU(20) en 2014/92/EU(21). De bepalingen van deze richtlijnen blijven van toepassing. Wat de voorschriften betreffende informatieverstrekking in de precontractuele fase betreft, dient de verhouding tussen de onderhavige richtlijn en Richtlijn 2002/65/EG evenwel specifiek te worden toegelicht.
Ter verbetering van de efficiëntie dient de vereiste informatie in verhouding te staan tot de gebruikersbehoeften en moet zij in een standaardformaat worden meegedeeld. De informatievereisten voor een eenmalige betalingstransactie dienen echter te verschillen van die voor een raamovereenkomst die op een reeks betalingstransacties betrekking heeft.
In de praktijk zijn raamovereenkomsten en de daaronder vallende betalingstransacties veel gebruikelijker en van groter economisch belang dan eenmalige betalingstransacties. In geval van een betaalrekening of een specifiek betaalinstrument is een raamovereenkomst vereist. De voorschriften inzake informatieverstrekking vooraf dienen bij raamovereenkomsten derhalve uitgebreid te zijn en de informatie moet steeds worden verstrekt op papier of op een andere duurzame drager, zoals afdrukken van printers van rekeningafschriften, cd-roms, dvd’s, harde schijven van personal computers waarop elektronische post kan worden opgeslagen, en internetsites, mits deze sites achteraf gedurende een voor het doel van de informatieverstrekking toereikende periode kunnen worden geraadpleegd en mits deze sites het mogelijk maken de daar opgeslagen informatie in een ongewijzigde vorm te reproduceren. De betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker dienen evenwel de mogelijkheid te hebben in de raamovereenkomst overeen te komen op welke wijze achteraf informatie over uitgevoerde betalingstransacties dient te worden verstrekt. Er kan bijvoorbeeld worden overeengekomen dat bij internetbankieren alle informatie betreffende de betaalrekening online beschikbaar wordt gesteld.
Bij eenmalige betalingstransacties dient de betalingsdienstaanbieder alleen de essentiële informatie te allen tijde uit eigen beweging te verstrekken. Aangezien de betaler doorgaans aanwezig is wanneer hij de betalingsopdracht geeft, hoeft niet in alle gevallen te worden voorgeschreven dat informatie op papier of op een andere duurzame drager wordt verstrekt. De betalingsdienstaanbieder moet over de mogelijkheid beschikken informatie mondeling aan de balie te verstrekken of anderszins vlot toegankelijk te maken, bijvoorbeeld door de voorwaarden op een mededelingenbord in de bedrijfsruimte te vermelden. Er dient ook informatie te worden verstrekt over waar andere, meer gedetailleerde informatie kan worden gevonden, zoals de website. Op verzoek van de consument moet de essentiële informatie evenwel ook op papier of op een andere duurzame drager worden verstrekt.
In deze richtlijn moet worden bepaald dat consumenten het recht hebben de toepasselijke informatie kosteloos te ontvangen voordat zij door een betalingsdienstovereenkomst gebonden worden. De consumenten moeten gedurende de contractuele relatie te allen tijde de mogelijkheid hebben voorafgaande informatie, alsmede de raamovereenkomst, kosteloos op papier op te vragen teneinde de diensten en de voorwaarden van betalingsdienstaanbieders te kunnen vergelijken alsook bij een eventueel geschil te kunnen nagaan wat hun contractuele rechten en plichten zijn, waardoor een hoog niveau van consumentenbescherming gehandhaafd blijft. Deze voorschriften dienen in overeenstemming te zijn met Richtlijn 2002/65/EG. Het feit dat deze richtlijn specifieke bepalingen over kosteloze informatieverstrekking bevat, zou er niet toe mogen leiden dat kosten kunnen worden aangerekend voor informatie die op grond van andere toepasselijke richtlijnen aan consumenten wordt verstrekt.
Wat betreft de wijze waarop de vereiste informatie door de betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker moet worden verstrekt, moet rekening worden gehouden met de behoeften van laatstgenoemde en met praktische technische aspecten en kosteneffectiviteit, naargelang van de situatie met betrekking tot de overeenkomst in de betrokken betalingsdienstovereenkomst. Deze richtlijn moet derhalve een onderscheid maken tussen twee situaties waarin de informatie door de betalingsdienstaanbieder moet worden verstrekt: ofwel moet de informatie door de betalingsdienstaanbieder op het gepaste tijdstip actief worden meegedeeld zoals voorgeschreven bij deze richtlijn, zonder enig verzoek van de betalingsdienstgebruiker, of moet de informatie ter beschikking van de betalingsdienstgebruiker worden gesteld op basis van een verzoek om nadere informatie. In de tweede situatie moet de betalingsdienstgebruiker uit eigen beweging stappen ondernemen om de informatie te verkrijgen door, bijvoorbeeld, de betalingsdienstaanbieder daar expliciet om te verzoeken, in te loggen op de mailbox van de bankrekening of een bankkaart in een printer in te voeren om bankafschriften te verkrijgen. De betalingsdienstaanbieder moet er daartoe voor zorgen dat toegang tot informatie mogelijk is en dat de informatie voor de betalingsdienstgebruiker beschikbaar is.
De consument moet zonder extra kosten de basisinformatie over uitgevoerde betalingstransacties ontvangen. In het geval van een eenmalige betalingstransactie mag de betalingsdienstaanbieder voor deze informatie geen afzonderlijke kosten aanrekenen. Evenzo moet de daaropvolgende informatie over betalingstransacties in het kader van een raamovereenkomst kosteloos maandelijks worden verstrekt. Gelet op het belang van transparante tarieven en de uiteenlopende behoeften van cliënten kunnen de partijen evenwel tot een akkoord komen over de kosten die worden aangerekend wanneer frequentere of bijkomende informatie moet worden verstrekt. Teneinde rekening te houden met verschillen in nationale praktijken moeten de lidstaten kunnen voorschrijven dat maandelijkse afschriften van betaalrekeningen op papier of op een andere duurzame drager altijd kosteloos moeten worden verstrekt.
Ter facilitering van cliëntenmobiliteit moet het voor consumenten mogelijk zijn een raamovereenkomst kosteloos te beëindigen. Indien de consument een overeenkomst echter minder dan zes maanden na de inwerkingtreding ervan beëindigt, dient het betalingsdienstaanbieders toegestaan te zijn vergoedingen aan te rekenen in overeenstemming met de kosten die vanwege de beëindiging door de consument van de raamovereenkomst zijn gemaakt. Voor consumenten zou geen opzegtermijn van meer dan een maand en voor betalingsdienstaanbieders geen opzegtermijn van minder dan twee maanden mogen worden overeengekomen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verplichting van de betalingsdienstaanbieder om in uitzonderlijke omstandigheden uit hoofde van ander toepasselijk Unierecht of nationaal recht, zoals dat inzake het witwassen van geld of terrorismefinanciering, elke maatregel gericht op het bevriezen van middelen of een specifieke maatregel in verband met preventie van of onderzoek naar strafbare feiten, de betalingsdienstovereenkomst te beëindigen.
Teneinde een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben in het belang van de consument restricties of verbodsbepalingen te handhaven of in te voeren ten aanzien van eenzijdige veranderingen in de voorwaarden van een raamovereenkomst, bijvoorbeeld indien er geen gerechtvaardigde reden voor een verandering is.
Discriminatie van legaal in de Unie verblijvende consumenten vanwege hun nationaliteit of woonplaats mag niet het voorwerp vormen, noch het gevolg zijn van contractuele bepalingen. Indien in een raamovereenkomst bijvoorbeeld in het recht is voorzien om het betaalinstrument vanwege objectief gerechtvaardigde redenen te blokkeren, mag de betalingsdienstaanbieder niet de mogelijkheid hebben dat recht in te roepen louter omdat de betalingsdienstgebruiker binnen de Unie van woonplaats is veranderd.
Wat kosten betreft, heeft de ervaring geleerd dat het delen van kosten tussen betaler en begunstigde het meest efficiënte systeem is, omdat het de automatische verwerking van betalingen van begin tot einde vergemakkelijkt. Geregeld moet derhalve worden dat, in de normale procedure, kosten rechtstreeks aan betaler en begunstigde kunnen worden aangerekend door hun respectieve betalingsdienstaanbieders. Het bedrag van de in rekening gebrachte kosten kan ook nihil zijn, aangezien deze richtlijn geen afbreuk mag doen aan de praktijk waarbij de betalingsdienstaanbieder consumenten geen kosten aanrekent voor de creditering van hun rekeningen. Evenzo staat het een betalingsdienstaanbieder, afhankelijk van de contractuele voorwaarden, vrij alleen aan de begunstigde (handelaar) kosten voor het gebruik van de betalingsdienst in rekening brengen, met als gevolg dat de betaler geen kosten hoeft te betalen. Het is mogelijk dat de kosten voor het betalingssysteem als abonnementsgeld in rekening worden gebracht. De bepalingen inzake het overgemaakte bedrag of in rekening gebrachte kosten zijn niet rechtstreeks van invloed op de tussen de betalingsdienstaanbieders of eventuele intermediairs gehanteerde tarieven.
Uiteenlopende nationale praktijken in verband met het aanrekenen van kosten voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument („toeslagen”) hebben geleid tot een zeer heterogene betaalmarkt in de Unie en zijn een bron van verwarring voor de consument, met name in het kader van elektronische handel en grensoverschrijdende situaties. Handelaren die zich bevinden in lidstaten waar toeslagen mogen worden geheven, bieden producten en diensten aan in lidstaten waar toeslagen verboden zijn, en rekenen de consument een toeslag aan. Er zijn tevens veel voorbeelden van handelaren die consumenten toeslagen aanrekenen die veel hoger zijn dan de door de handelaar gedragen kosten voor het gebruik van een welbepaald betaalinstrument. Het feit dat Verordening (EU) 2015/751 voorziet in regels voor afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingen, is bovendien een sterk argument dat pleit voor de herziening van de praktijken met toeslagen. Afwikkelingsvergoedingen vormen het belangrijkste onderdeel van handelarenvergoedingen voor kaarten en op kaarten gebaseerde betalingen. Toeslagen heffen is de sturingsmethode die handelaren soms gebruiken om de extra kosten van op kaarten gebaseerde betalingen te compenseren. Verordening (EU) 2015/751 stelt grenzen aan het niveau van afwikkelingsvergoedingen. Die grenzen gelden voor het in de onderhavige richtlijn ingestelde verbod. Derhalve moeten de lidstaten overwegen te voorkomen dat begunstigden kosten aanrekenen voor het gebruik van betaalinstrumenten waarvoor de afwikkelingsvergoedingen zijn geregeld bij hoofdstuk II van Verordening (EU) 2015/751.
Hoewel het belang van betalingsinstellingen in deze richtlijn wordt erkend, blijven het de kredietinstellingen die consumenten de voornaamste toegang tot betaalinstrumenten bieden. De uitgifte van een op kaarten gebaseerd betaalinstrument door een andere betalingsdienstaanbieder, of dat nu een kredietinstelling of een betalingsinstelling is, dan de betalingsdienstaanbieder waar de cliënt zijn rekening aanhoudt, zou voor meer mededinging in de markt zorgen en dus voor een ruimere keuze en beter aanbod voor de consumenten. Hoewel de meeste betalingen in verkooppunten thans op kaarten zijn gebaseerd, kan de huidige mate van innovatie op het gebied van betalingen in de komende jaren aanleiding geven tot een snelle groei van nieuwe betalingskanalen. Het is daarom passend dat de Commissie in haar evaluatie van deze richtlijn bijzondere aandacht schenkt aan die ontwikkelingen, met name aan de vraag of het toepassingsgebied van de bepaling inzake de bevestiging betreffende de beschikbaarheid van geldmiddelen moet worden herzien. Het van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder verkrijgen van bevestiging betreffende de beschikbaarheid van geldmiddelen op de rekening van de cliënt zou de betalingsdienstaanbieder die op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten, met name debetkaarten, verstrekt, in staat stellen zijn kredietrisico beter te beheersen en te verminderen. Tegelijkertijd mag die bevestiging het de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder niet mogelijk maken geldmiddelen te blokkeren op de betaalrekening van de betaler.
Het gebruik van een kaart of een op kaarten gebaseerd betaalinstrument voor het verrichten van een betaling geeft vaak aanleiding tot een bericht waarin de beschikbaarheid van geldmiddelen wordt bevestigd, en tot twee daaruit voortvloeiende betalingstransacties. De eerste transactie vindt plaats tussen de uitgever en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de handelaar, en de tweede, gewoonlijk een automatische afschrijving, vindt plaats tussen de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler en de uitgever. Beide transacties dienen op dezelfde manier als alle andere gelijkwaardige transacties te worden behandeld. Betalingsdienstaanbieders die op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten verstrekken, dienen uit hoofde van deze richtlijn dezelfde rechten te genieten en aan dezelfde verplichtingen onderworpen te zijn, met name wat betreft de verantwoordelijkheid (bijvoorbeeld authenticatie) en de aansprakelijkheid ten aanzien van andere actoren in de betalingsketen, ongeacht of zij al dan niet de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler zijn. Aangezien het verzoek van de betalingsdienstaanbieder en de bevestiging van de beschikbaarheid van de geldmiddelen kunnen plaatsvinden via bestaande veilige communicatiekanalen, technische procedures en communicatie-infrastructuur tussen de betalingsinitiatiedienstaanbieders of rekeninginformatiedienstaanbieders en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders, met inachtneming van de nodige veiligheidsmaatregelen, mogen betalingsdienstaanbieders of kaarthouders geen extra kosten worden aangerekend. Voorts dient de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, ongeacht of de betalingstransactie plaatsvindt in een internetomgeving (de website van een handelaar), of ter plaatse bij de detailhandelaar, slechts te worden verplicht de door de uitgever gevraagde bevestiging te sturen indien de door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder aangehouden rekeningen met het oog op die bevestiging ten minste online elektronisch toegankelijk zijn. Gezien de specifieke aard van elektronisch geld, mag dit mechanisme niet kunnen worden toegepast op betalingstransacties die worden geïnitieerd via op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten waarop elektronisch geld als omschreven in Richtlijn 2009/110/EG is opgeslagen.
De verplichting om persoonlijke beveiligingsgegevens veilig te bewaren is van uitermate groot belang om de geldmiddelen van de betalingsdienstgebruiker te beschermen en de risico’s inzake fraude en niet-toegestane toegang tot de betaalrekening te beperken. Voorwaarden of andere verplichtingen die door de betalingsdienstaanbieders aan de betalingsdienstgebruikers worden opgelegd inzake het veilig bewaren van persoonlijke beveiligingsgegevens, moeten echter niet zo worden opgesteld dat betalingsdienstgebruikers geen gebruik kunnen maken van diensten die door andere betalingsdienstaanbieders worden aangeboden, met inbegrip van betalingsinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten. Voorts mogen dergelijke voorwaarden geen bepalingen bevatten die het gebruik van de betalingsdiensten van andere op grond van deze richtlijn vergunninghoudende of in het register ingeschreven betalingsdienstaanbieders op enige manier moeilijker zouden maken.
Om de risico’s en gevolgen van niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransacties te beperken, moet de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder zo spoedig mogelijk in kennis stellen van betwistingen in verband met vermeende niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransacties, voor zover de betalingsdienstaanbieder zijn informatieplicht conform deze richtlijn heeft vervuld. Indien deze kennisgevingstermijn door de betalingsdienstgebruiker wordt nageleefd, moet deze de desbetreffende vorderingen, behoudens nationale verjaringstermijnen, kunnen instellen. Deze richtlijn laat andere vorderingen tussen betalingsdienstgebruikers en betalingsdienstaanbieders onverlet.
In het geval van een niet-toegestane betalingstransactie dient de betalingsdienstaanbieder het bedrag van die transactie onmiddellijk aan de betaler terug te betalen. Indien er echter een sterk vermoeden bestaat dat een niet-toegestane transactie het resultaat is van frauduleus gedrag van de betalingsdienstgebruiker en indien dat vermoeden gebaseerd is op aan de betrokken nationale autoriteit gemelde objectieve gronden, dient de betalingsdienstaanbieder de mogelijkheid te hebben binnen een redelijke termijn een onderzoek in te stellen alvorens de betaler terug te betalen. Om de betaler te beschermen tegen enig nadeel, mag de valutadatum van de creditering niet later zijn dan de datum waarop het bedrag werd afgeschreven. Om de betalingsdienstgebruiker ertoe aan te sporen de betalingsdienstaanbieder onverwijld van een eventuele diefstal of een eventueel verlies van een betaalinstrument in kennis te stellen en aldus het risico van niet-toegestane betalingstransacties te verminderen, dient de gebruiker slechts voor een zeer beperkt bedrag aansprakelijk te zijn, tenzij de betalingsdienstgebruiker frauduleus of ernstig nalatig heeft gehandeld. In dit verband lijkt een bedrag van 50 EUR passend om een geharmoniseerd en hoog niveau van gebruikersbescherming binnen de Unie te waarborgen. Indien de betaler zich niet van het verlies, de diefstal of het onrechtmatig gebruik van het betaalinstrument bewust kon zijn, mag er geen aansprakelijkheid zijn. Zodra gebruikers een betalingsdienstaanbieder ervan in kennis hebben gesteld dat hun betaalinstrument gecompromitteerd kan zijn, mag van de betalingsdienstgebruikers bovendien niet worden verlangd dat zij verdere verliezen dekken die uit een niet-toegestaan gebruik van dat instrument voortvloeien. Deze richtlijn laat de verantwoordelijkheid van betalingsdienstaanbieders voor de technische beveiliging van hun eigen producten onverlet.
Om te kunnen beoordelen of er bij de betalingsdienstgebruiker sprake was van nalatigheid of grove nalatigheid moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. In de regel moeten het bewijs voor en de mate van de beweerde nalatigheid volgens het nationale recht worden beoordeeld. Terwijl het begrip nalatigheid een schending van de zorgplicht inhoudt, dient een grove nalatigheid echter meer dan louter nalatigheid in te houden, en dus gedrag dat een aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid vertoont; bijvoorbeeld het bewaren van de voor het verlenen van toestemming voor een betalingstransactie gebruikte beveiligingsgegevens naast het betaalinstrument in een open en voor derden gemakkelijk op te sporen formaat. Contractuele clausules en voorwaarden met betrekking tot de verstrekking en het gebruik van een betaalinstrument die de bewijslast voor de consument vergroten of de bewijslast voor de uitgever verminderen, moeten als nietig worden beschouwd. In specifieke situaties en met name wanneer het betaalinstrument niet aanwezig is op het verkooppunt, zoals bij onlinebetalingen, is het voorts passend dat het bewijs van de beweerde nalatigheid door de betalingsdienstaanbieder moet worden geleverd, aangezien de betaler slechts zeer beperkte middelen heeft om in zulke gevallen het tegendeel te bewijzen.
De toewijzing van verliezen in geval van niet-toegestane betalingstransacties moet worden geregeld. Voor andere betalingsdienstgebruikers dan consumenten kunnen andere bepalingen gelden, aangezien dergelijke gebruikers gewoonlijk beter in staat zijn het frauderisico in te schatten en tegenmaatregelen te treffen. Om een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen, moeten betalers altijd het recht hebben hun restitutieverzoek aan hun rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder te richten, ook indien een betalingsinitiatiedienstaanbieder bij de betalingstransactie betrokken is. Dit laat de toewijzing van aansprakelijkheid tussen de betalingsdienstaanbieders onverlet.
In het geval van betalingsinitiatiediensten moeten de rechten en plichten van de betalingsdienstgebruikers en van de betrokken betalingsdienstaanbieders in verhouding staan tot de aangeboden dienst. Met name de toewijzing van de aansprakelijkheid tussen de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en de betalingsinitiatiedienstaanbieder die bij de transactie betrokken is, moet beiden verplichten de verantwoordelijkheid te nemen voor het respectieve deel van de transactie waarover zij controle hebben.
Deze richtlijn strekt ertoe consumenten meer bescherming te bieden in geval van op kaarten gebaseerde betalingstransacties waarbij het precieze bedrag van de transactie op het moment waarop de betaler instemt met het uitvoeren van de betalingstransactie, bijvoorbeeld bij automatische tankstations, in autoverhuurcontracten of bij het maken van hotelreserveringen, niet bekend is. Het blokkeren van geldmiddelen, door de betalingsdienstaanbieder van de betaler op diens rekening, mag alleen worden toegestaan indien de betaler toestemming heeft gegeven voor het exacte bedrag dat mag worden geblokkeerd; de geldmiddelen moeten onverwijld na de ontvangst van de informatie over het exacte bedrag van de betalingstransactie en ten laatste onmiddellijk na de ontvangst van de betalingsopdracht worden vrijgegeven.
De SEPA strekt ertoe gemeenschappelijke Uniebrede betalingsdiensten verder te ontwikkelen om de huidige nationale diensten met betrekking tot betalingen in euro vervangen. Om voor een algehele overgang naar Uniebrede overmakingen en automatische afschrijvingen te zorgen, zijn in Verordening (EU) nr. 260/2012 technische en bedrijfsvoorschriften vastgesteld voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro. In verband met automatische afschrijvingen is in die verordening bepaald dat de betaler toestemming geeft aan zowel de begunstigde als de betalingsdienstaanbieder van de betaler (rechtstreeks of onrechtstreeks via de begunstigde) en dat de mandaten, tezamen met latere wijzigingen of de annulering ervan, worden bewaard door de begunstigde of door een derde partij ten behoeve van de begunstigde. De huidige en tot dusver enige pan-Europese automatischeafschrijvingsregeling voor consumentenbetalingen in euro die door de Europese Betalingsraad (European Payments Council — EPC) is ontwikkeld, is gebaseerd op het beginsel dat het mandaat om een automatische afschrijving te verrichten door de betaler aan de begunstigde wordt verleend en, tezamen met latere wijzigingen of de annulering ervan, door de begunstigde wordt bewaard. Het mandaat kan ook door een derde partij ten behoeve van de begunstigde worden bewaard. Om brede publieke steun voor de SEPA te bewerkstelligen en een hoog niveau van consumentenbescherming binnen de SEPA te garanderen voorziet de bestaande pan-Europese automatischeafschrijvingsregeling in een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling voor toegestane betalingen. Om hiermee rekening te houden, strekt deze richtlijn ertoe als een algemeen voorschrift voor alle in euro luidende automatischeafschrijvingstransacties in de Unie een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling vast te leggen.
Parallel aan de SEPA blijven er echter in lidstaten die niet de euro als munt hebben, historische niet in euro luidende automatischeafschrijvingsregelingen bestaan. Deze regelingen blijken efficiënt te zijn en hetzelfde hoog niveau van bescherming aan de betaler garanderen door andere beschermingsmaatregelen, die niet altijd op een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling zijn gebaseerd. In dat geval dient de betaler beschermd te worden door de algemene regel voor een terugbetaling wanneer het bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie het bedrag overschrijdt dat redelijkerwijs kon worden verwacht. Daarnaast moeten lidstaten regels kunnen bepalen inzake het recht op terugbetaling die gunstiger zijn voor de betaler. Er is een werkelijke vraag naar specifieke in euro luidende automatischeafschrijvingsproducten binnen de SEPA, zoals blijkt uit het feit dat bepaalde historische betalingsdiensten in euro in sommige lidstaten blijven bestaan. Het zou evenredig zijn om toe te staan dat de betaler en de betalingsdienstaanbieder van de betaler in een raamovereenkomst overeenkomen dat de betaler geen recht op terugbetaling heeft in situaties waar de betaler beschermd is hetzij omdat de betaler heeft ingestemd met het uitvoeren van een transactie rechtstreeks aan zijn betalingsdienstaanbieder, ook indien de betalingsdienstaanbieder voor rekening van de begunstigde handelt, of omdat er, in voorkomend geval, door de betalingsdienstaanbieder of door de begunstigde ten minste vier weken vóór de vervaldag op een overeengekomen wijze informatie betreffende de toekomstige betalingstransactie ten behoeve van de betaler was verstrekt of ter beschikking was gesteld. In ieder geval dient de betaler altijd beschermd te zijn door de algemene terugbetalingsregel in het geval van niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransacties.
Met het oog op financiële planning en het tijdig nakomen van betalingsverplichtingen moeten consumenten en ondernemingen zekerheid hebben omtrent de tijd die voor de uitvoering van een betalingsopdracht nodig zal zijn. Daarom dient in deze richtlijn te worden bepaald wanneer rechten en plichten ingaan, namelijk het tijdstip waarop de betalingsdienstaanbieder de betalingsopdracht ontvangt. Dit geldt ook wanneer betalingsdienstaanbieder de gelegenheid heeft gehad de opdracht te ontvangen via het in de betalingsdienstovereenkomst overeengekomen communicatiemiddel, en niettegenstaande eerdere betrokkenheid bij het proces dat leidt tot het ontstaan en de toezending van de betalingsopdracht, bijvoorbeeld veiligheidscontroles en controles van de beschikbaarheid van de middelen, informatie over het gebruik van het persoonlijk identificatienummer, of afgifte van een belofte tot betaling. Bovendien zou het tijdstip van ontvangst van een betalingsopdracht het tijdstip moeten zijn waarop de betalingsdienstaanbieder van de betaler de opdracht tot debitering van de rekening van de betaler ontvangt. De datum of het tijdstip waarop een begunstigde aan de betalingsdienstaanbieder betalingsopdrachten toezendt voor de inning van bijvoorbeeld kaartbetalingen of automatische afschrijvingen, of waarop de begunstigde door de betalingsdienstaanbieder een voorfinanciering van de desbetreffende bedragen wordt verleend (door dienovereenkomstige creditering van de rekening) zou in dit verband niet ter zake mogen doen. De gebruiker moet ervan kunnen uitgaan dat een volledige en geldige betalingsopdracht goed wordt uitgevoerd indien de betalingsdienstaanbieder geen contractuele of wettelijke weigeringsgrond kan aanvoeren. Indien de betalingsdienstaanbieder een betalingsopdracht weigert, dienen de weigering en de weigeringsgrond zo spoedig mogelijk aan de betalingsdienstgebruiker te worden meegedeeld, onverminderd de voorschriften van het Unierecht en het nationale recht. Indien een raamovereenkomst bepaalt dat de betalingsdienstaanbieder een weigeringsvergoeding kan aanrekenen, dient die vergoeding objectief gerechtvaardigd te zijn en zo laag mogelijk te worden gehouden.
Gezien de snelheid waarmee moderne, volautomatische betalingssystemen betalingstransacties verwerken — hetgeen inhoudt dat betalingsopdrachten na een zeker tijdstip niet meer kunnen worden herroepen zonder dat dit hoge kosten voor manuele interventie met zich brengt -, is het noodzakelijk een duidelijk tijdstip te specificeren waarna geen herroeping meer mogelijk is. Afhankelijk van de soort betalingsdienst en de betalingsopdracht moet het evenwel mogelijk zijn de termijn voor het herroepen van betalingen tussen de partijen overeen te komen. De herroeping in dit verband dient alleen van toepassing te zijn op de betrekkingen tussen een betalingsdienstgebruiker en een betalingsdienstaanbieder en laat de onherroepelijkheid en het definitieve karakter van betalingstransacties in betalingssystemen derhalve onverlet.
Een dergelijke onherroepelijkheid zou geen afbreuk mogen doen aan de rechten of verplichtingen die een betalingsdienstaanbieder krachtens de wetgeving van sommige lidstaten heeft om, uit hoofde van de raamovereenkomst van de betaler of van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of richtsnoeren, het bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie aan de betaler terug te betalen in geval van een geschil tussen de betaler en de begunstigde. Een dergelijke terugbetaling moet als een nieuwe betalingsopdracht worden aangemerkt. Met uitzondering van die gevallen zou een juridisch geschil dat rijst in een aan de betalingsopdracht ten grondslag liggende betrekking, louter tussen de betaler en de begunstigde moeten worden beslecht.
Ten behoeve van een volledig geïntegreerde automatische verwerking van betalingen van begin tot einde en met het oog op rechtszekerheid wat de nakoming van elke onderliggende verplichting tussen betalingsdienstgebruikers betreft, is het van essentieel belang dat het volledige bedrag dat door de betaler is overgemaakt, op de rekening van de begunstigde wordt gecrediteerd. Het mag bijgevolg niet mogelijk zijn dat een van de bij de uitvoering van betalingstransacties betrokken intermediairs inhoudingen op het overgemaakte bedrag toepast. Het moet echter wel mogelijk zijn voor de begunstigde om met zijn betalingsdienstaanbieder een overeenkomst te sluiten op grond waarvan laatstgenoemde zijn provisies mag inhouden. Om de begunstigde in staat te stellen na te gaan of het verschuldigde bedrag correct is betaald, dient de achteraf over de betalingstransactie verstrekte informatie evenwel naast het volledige overgemaakte bedrag ook het bedrag van de eventuele ingehouden kosten te vermelden.
Instrumenten voor de betaling van kleine bedragen moeten een goedkoop en gebruiksvriendelijk alternatief vormen bij laaggeprijsde goederen en diensten en mogen niet aan buitensporige voorschriften onderworpen zijn. De voor deze betalingen geldende informatievereisten en de regels voor de uitvoering ervan moeten daarom tot essentiële informatie beperkt blijven, waarbij ook rekening wordt gehouden met de technische voorzieningen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht van instrumenten die bestemd zijn voor betaling van kleine bedragen. Ondanks de minder strikte regeling dient de betalingsdienstgebruiker toch een passende bescherming te genieten, gelet op het feit dat dergelijke betaalinstrumenten, en vooral vooraf betaalde betaalinstrumenten, beperkte risico’s inhouden.
Teneinde de doelmatigheid van betalingen overal in de Unie te bevorderen, dient een maximale uitvoeringstermijn van één dag te worden vastgesteld voor alle door de betaler geïnitieerde, in euro of in een valuta van een lidstaat wiens munteenheid niet de euro is, luidende betalingsopdrachten, met inbegrip van overmakingen en geldtransfers. Voor alle andere betalingen, zoals door of via een begunstigde geïnitieerde betalingen, met inbegrip van automatische afschrijvingen en kaartbetalingen, dient dezelfde uitvoeringstermijn van één dag te gelden indien er tussen de betalingsdienstaanbieder en de betaler geen uitdrukkelijke overeenkomst bestaat waarin een langere uitvoeringstermijn is vastgesteld. Indien de betalingsopdracht op papier wordt gegeven, dient het mogelijk te zijn deze termijnen met nog eens een werkdag te verlengen, zodat het aanbieden van betalingsdiensten aan consumenten die louter aan papieren documenten gewend zijn kan worden voortgezet. Bij gebruikmaking van automatische afschrijving dient de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de opdracht tot inning toe te zenden binnen de tussen de begunstigde en de betalingsdienstaanbieder overeengekomen termijnen, zodat de afwikkeling op de afgesproken datum kan plaatsvinden. Gezien het feit dat betalingsinfrastructuren veelal zeer efficiënt zijn, en om verslechtering van het huidige dienstenaanbod te voorkomen, dient de lidstaten te worden toegestaan in voorkomend geval regels te handhaven of in te voeren waarbij een uitvoeringstermijn van minder dan één werkdag wordt vastgesteld.
De bepalingen betreffende de uitvoering voor het volledige bedrag en de uitvoeringstermijn dienen als goede praktijk te gelden wanneer een van de betalingsdienstaanbieders zich niet in de Unie bevindt.
Om het vertrouwen van de consumenten in een geharmoniseerde betaalmarkt te versterken is het van essentieel belang dat de betalingsdienstgebruiker de werkelijke kosten en lasten van betalingsdiensten kent, zodat hij een passende keuze kan maken. Het hanteren van niet-transparante prijsstellingsmethoden moet dan ook worden verboden, aangezien algemeen wordt erkend dat dergelijke methoden het voor gebruikers bijzonder moeilijk maken om de werkelijke prijs van de betalingsdienst te bepalen. Met name het gebruik van valutering in het nadeel van de gebruiker mag niet worden toegestaan.
Voor een vlotte en efficiënte werking van het betalingssysteem moet de gebruiker erop kunnen vertrouwen dat de betalingsdienstaanbieder de betalingstransactie correct en binnen de overeengekomen termijn uitvoert. De betalingsdienstaanbieder is doorgaans in een goede positie om de risico’s die aan de betalingstransactie verbonden zijn, te beoordelen. De betalingsdienstaanbieder stelt het betalingssysteem beschikbaar en treft de regelingen om op de verkeerde plaats terechtgekomen of verkeerd toegewezen geldmiddelen terug te roepen, en beslist in de meeste gevallen welke intermediairs bij de uitvoering van een transactie worden betrokken. In het licht van het bovenstaande is het, behoudens abnormale en onvoorziene omstandigheden, passend dat de aansprakelijkheid voor de uitvoering van een betalingstransactie die een betalingsdienstaanbieder van de gebruiker heeft aanvaard, bij die betalingsdienstaanbieder berust, met uitzondering van het handelen en nalaten van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, voor de keuze waarvan louter de begunstigde aansprakelijk is. Teneinde evenwel de betaler niet onbeschermd achter te laten in de onwaarschijnlijke omstandigheid waarin niet duidelijk is dat het bedrag van de betaling door de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde naar behoren werd ontvangen, dient de bewijslast dienaangaande bij de betalingsdienstaanbieder van de betaler te worden gelegd. In de regel kan worden verwacht dat de intermediair, doorgaans een neutrale instelling zoals een centrale bank of een clearinginstelling, die het bedrag van de betaling van de verzendende aan de ontvangende betalingsdienstaanbieder overmaakt, de rekeninggegevens opslaat en indien nodig kan verstrekken. Wanneer het bedrag van de betaling op de rekening van de ontvangende betalingsdienstaanbieder is gecrediteerd, heeft de begunstigde een vordering op de betalingsdienstaanbieder tot creditering van de rekening.
De betalingsdienstaanbieder van de betaler, namelijk de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder of, in voorkomend geval, de betalingsinitiatiedienstaanbieder, dient aansprakelijk te zijn voor de correcte uitvoering van de betaling, onder meer en met name wat betreft het volledige bedrag van de betalingstransactie en de uitvoeringstermijn, en dient volledig verantwoordelijk te zijn voor enigerlei nalatigheid van andere partijen in de betalingsketen tot en met de rekening van de begunstigde. Uit hoofde van deze aansprakelijkheid dient de betalingsdienstaanbieder van de betaler, wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet of te laat voor het volledige bedrag wordt gecrediteerd, de betalingstransactie te corrigeren of de betaler onverwijld het toepasselijke bedrag van de transactie terug te betalen, onverminderd andere mogelijke vorderingen conform het nationale recht. Gezien de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder mogen de betaler noch de begunstigde kosten in verband met de onjuiste betaling worden opgelegd. In het geval van niet-uitvoering, onjuiste uitvoering of te late uitvoering van betalingstransacties dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de valutadatum van de door de betalingsdienstaanbieder verrichte correctiebetaling altijd dezelfde is als de valutadatum bij correcte uitvoering.
Deze richtlijn dient alleen betrekking te hebben op contractuele verplichtingen en aansprakelijkheden tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder. Voor het goed functioneren van overmakingen en andere betalingsdiensten moeten betalingsdienstaanbieders en hun intermediairs, zoals verwerkers, evenwel overeenkomsten hebben waarin hun wederzijdse rechten en verplichtingen zijn vastgelegd. Vraagstukken in verband met aansprakelijkheden vormen een essentieel onderdeel van deze uniforme overeenkomsten. Om de onderlinge betrouwbaarheid van de bij een betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieders en intermediairs te garanderen, moet de rechtszekerheid worden geboden dat een betalingsdienstaanbieder die niet aansprakelijk blijkt te zijn, een vergoeding krijgt voor alle verliezen die hij heeft geleden of de bedragen die hij heeft betaald uit hoofde van de bepalingen van deze richtlijn betreffende de aansprakelijkheid. Verdere rechten inzake regres en wat regres precies inhoudt, alsmede de wijze van behandeling van vorderingen tegen de betalingsdienstaanbieder of de intermediair op grond van een gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie, dienen bij overeenkomst te worden geregeld.
De betalingsdienstaanbieder moet op ondubbelzinnige wijze kunnen aangeven welke informatie nodig is om een betalingsopdracht correct uit te voeren. Om fragmentatie te vermijden en het opzetten van geïntegreerde betalingssystemen in de Unie niet in het gedrang te brengen, mag het de lidstaten daarentegen niet worden toegestaan te verlangen dat voor betalingstransacties een specifieke identificator wordt gebruikt. De lidstaten mogen echter wel verlangen dat de betalingsdienstaanbieder van de betaler zorgvuldig handelt en nagaat, voor zover zulks technisch en zonder manuele interventie mogelijk is, of de unieke identificator coherent is, en dat hij, indien de unieke identificator niet coherent blijkt te zijn, de betalingsopdracht weigert en de betaler daaromtrent inlicht. De aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder dient beperkt te blijven tot een correcte uitvoering van de betalingstransactie in overeenstemming met de betalingsopdracht van de betalingsdienstgebruiker. Indien bij een betalingstransactie de desbetreffende geldmiddelen bij een onjuiste ontvanger terechtkomen doordat de betaler een foutieve unieke identificator heeft opgegeven, dienen de betalingsdienstaanbieders van de betaler en begunstigde te worden ontslagen van elke aansprakelijkheid, maar dienen zij verplicht te zijn om gezamenlijk redelijke inspanningen te leveren om de geldmiddelen terug te verkrijgen, onder meer door dienstige informatie te verstrekken.
Het aanbieden van betalingsdiensten door de betalingsdienstaanbieders kan de verwerking van persoonsgegevens met zich mee brengen. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(22), de nationale voorschriften tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(23) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Met name is het noodzakelijk, wanneer voor de toepassing van deze richtlijn persoonsgegevens worden verwerkt, dat het precieze doel wordt aangegeven, dat de desbetreffende rechtsgrondslag wordt vermeld, dat de relevante beveiligingsvoorschriften van Richtlijn 95/46/EG worden nageleefd, en dat de beginselen noodzaak, evenredigheid, doelbegrenzing en een niet-buitensporige gegevensbewaarperiode in acht worden genomen. Ook moeten in alle gegevensverwerkingsystemen die in het kader van deze richtlijn worden ontwikkeld en gebruikt, de beginselen gegevensbescherming by design en gegevensbescherming by default in acht worden genomen.
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, waaronder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft. Deze richtlijn moet worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.
Betalingsdienstaanbieders zijn verantwoordelijk voor de veiligheidsmaatregelen. Deze maatregelen dienen in verhouding te staan tot de betrokken veiligheidsrisico’s. Betalingsdienstaanbieders moeten een kader tot stand brengen om de risico’s te beperken en moeten over doelmatige procedures voor het beheersen van incidenten beschikken. Er dient een mechanisme voor regelmatige rapportage te worden gecreëerd om ervoor te zorgen dat betalingsdienstaanbieders de bevoegde autoriteiten regelmatig een actuele beoordeling van hun veiligheidsrisico’s verstrekken, en hen in kennis stellen van de naar aanleiding hiervan genomen maatregelen. Teneinde voorts te garanderen dat schade voor gebruikers, andere betalingsdienstaanbieders of betalingssystemen, zoals een omvangrijke verstoring van een betalingssysteem, zoveel mogelijk wordt beperkt, is het van wezenlijk belang dat betalingsdienstaanbieders verplicht worden belangrijke veiligheidsincidenten onverwijld aan de bevoegde autoriteiten te melden. Er dient voorzien te worden in een coördinatierol voor de EBA.
De verplichting om veiligheidsincidenten te melden dient andere verplichtingen voor het melden van incidenten vastgelegd in andere rechtshandelingen van de Unie onverlet te laten, en eventuele voorschriften vastgelegd in deze richtlijn moeten worden afgestemd op en in verhouding staan tot de door ander Unierecht opgelegde meldingsverplichtingen.
Het is noodzakelijk een duidelijk rechtskader tot stand te brengen waarin de voorwaarden zijn bepaald waaronder betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders met de instemming van de rekeninghouder hun diensten kunnen aanbieden zonder dat zij door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder worden verplicht een welbepaald bedrijfsmodel, ongeacht of dat op directe of indirecte toegang is gebaseerd, te hanteren om dat soort diensten te kunnen aanbieden. De betalingsinitiatiedienstaanbieders en de rekeninginformatiedienstaanbieders enerzijds en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders anderzijds dienen de noodzakelijke gegevensbeschermings- en beveiligingsvoorschriften in acht te nemen die zijn vastgesteld of waarnaar wordt verwezen in deze richtlijn of die zijn opgenomen in de technische reguleringsnormen. Deze technische reguleringsnormen dienen verenigbaar te zijn met de verschillende beschikbare technologische oplossingen. Teneinde veilige communicatie tussen de bij deze dienstverlening betrokken actoren te waarborgen, dient EBA eveneens de voorschriften voor gemeenschappelijk en open communicatienormen te bepalen die moeten worden geïmplementeerd door alle rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders die de mogelijkheid tot het verstrekken van onlinebetalingsdiensten bieden. Dit houdt in dat deze open normen de interoperabiliteit van verschillende technologische communicatieoplossingen dienen te waarborgen. Deze gemeenschappelijke en open normen dienen er ook voor te zorgen dat de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder er zich van bewust is dat hij wordt gecontacteerd door een betalingsinitiatiedienstaanbieder of een rekeninginformatiedienstaanbieder en niet door de cliënt zelf. De normen dienen er ook voor te zorgen dat betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders op een veilige manier met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en met de betrokken cliënten communiceren. Bij het uitwerken van deze voorschriften dient EBA er bijzondere aandacht aan te besteden dat de toe te passen normen het gebruik mogelijk moeten maken van alle gangbare soorten apparaten (zoals computers, tablets en mobiele telefoons) voor het verrichten van verschillende betalingsdiensten.
Bij het ontwikkelen van technische reguleringsnormen betreffende authenticatie en communicatie dient EBA systematisch het aspect privacy te beoordelen en in aanmerking te nemen met het oog op het vaststellen van de risico’s die met elk van de beschikbare technische mogelijkheden gepaard gaan, en de mogelijke remedies om gevaren voor de gegevensbescherming tot een minimum te beperken.
De beveiliging van elektronische betalingen is van essentieel belang om de bescherming van gebruikers en de ontwikkeling van een gezonde omgeving voor elektronische handel te garanderen. Alle elektronische betalingsdiensten moeten op een beveiligde wijze worden uitgevoerd, met gebruik van technologieën die een veilige authenticatie van de gebruiker kunnen garanderen en het risico op fraude zoveel mogelijk kunnen beperken. Het lijkt niet nodig hetzelfde niveau van bescherming te garanderen voor betalingstransacties die anders worden geïnitieerd en uitgevoerd dan met gebruikmaking van elektronische platformen of apparaten, zoals betalingstransacties op papier, of in het kader van aankopen per post of via de telefoon. Een gestage groei van internetbetalingen en mobiele betalingen moet hand in hand gaan met een algemene verbetering van de beveiligingsmaatregelen. Derhalve dienen via het internet of andere kanalen op afstand aangeboden betalingsdiensten, waarvan de werking niet afhankelijk is van de plaats waar het voor het initiëren van de betalingstransactie gebruikte apparaat of het betaalinstrument zich fysiek bevinden, in de authenticatie van transacties door dynamische codes te voorzien, om de gebruiker te allen tijde bewust te maken van het bedrag en de begunstigde van de betalingstransactie waarvoor de gebruiker toestemming verleent.
De veiligheidsmaatregelen moeten in verhouding staan tot het risiconiveau dat aan de betalingsdienst verbonden is. Teneinde de ontwikkeling van gebruiksvriendelijke en toegankelijke betaalmiddelen voor betalingen met een laag risico, zoals contactloze betalingen van een laag bedrag in het verkooppunt, al dan niet gebaseerd op een mobiele telefoon, niet in de weg te staan, dienen de vrijstellingen van de toepassing van beveiligingsvoorschriften derhalve in de technische reguleringsnormen te worden gespecificeerd. Het veilig gebruik van persoonlijke beveiligingsgegevens is nodig om de risico’s van phishing en andere frauduleuze activiteiten te beperken. In dit verband moet de gebruiker de zekerheid hebben dat maatregelen worden vastgesteld ter bescherming van de vertrouwelijkheid en integriteit van persoonlijke beveiligingsgegevens. Onder die maatregelen vallen in het bijzonder encryptiesystemen die zijn gebaseerd op persoonlijke apparaten van de betaler, zoals kaartlezers of mobiele telefoons, of die door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder langs een ander kanaal, zoals bijvoorbeeld sms of e-mail, aan de betaler worden verstrekt. De maatregelen, waartoe met name encryptiesystemen behoren, die authenticatiecodes kunnen voortbrengen zoals eenmalige paswoorden, kunnen de veiligheid van betalingstransacties versterken. Het gebruik van die authenticatiecodes door betalingsdienstgebruikers moet als verenigbaar met hun verplichtingen inzake betaalinstrumenten en persoonlijke beveiligingsgegevens worden aangemerkt, ook wanneer betalingsinitiatiedienstaanbieders of rekeninginformatiedienstaanbieders erbij betrokken zijn.
De lidstaten dienen te bepalen of de voor de vergunningverlening aan betalingsinstellingen bevoegde autoriteiten ook de bevoegde autoriteiten kunnen zijn met betrekking tot procedures inzake alternatieve geschillenbeslechting (alternative dispute resolution — ADR).
Onverminderd het recht van cliënten om een gerechtelijke procedure in te stellen, dienen de lidstaten zorg te dragen voor een gemakkelijk toegankelijke, adequate, onafhankelijke, onpartijdige, transparante en doeltreffende ADR van de tussen betalingsdienstaanbieders en betalingsdienstgebruikers rijzende geschillen die uit de in deze richtlijn neergelegde rechten en plichten voortvloeien. In Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad(24) wordt bepaald dat een bij overeenkomst gemaakte keuze betreffende het op de overeenkomst toepasselijke recht de bescherming die consumenten genieten op grond van de dwingende bepalingen van het recht van het land waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, niet mag aantasten. Met het oog op de totstandbrenging van een efficiënte en doeltreffende procedure voor geschillenbeslechting dienen de lidstaten erop toe te zien dat de betalingsdienstaanbieders een doeltreffende klachtenprocedure instellen, die hun betalingsdienstgebruikers kunnen volgen voordat het geschil in een ADR-procedure wordt behandeld of aan de rechter wordt voorgelegd. De klachtenprocedure dient te voorzien in korte en duidelijk bepaalde termijnen waarbinnen de betalingsdienstaanbieder op een klacht moet reageren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ADR-entiteiten over toereikende capaciteit beschikken om op adequate en efficiënte wijze grensoverschrijdend samen te werken met betrekking tot geschillen betreffende de rechten en plichten die uit deze richtlijn voortvloeien.
Er dient te worden toegezien op de doeltreffende handhaving van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen van nationaal recht. Er dienen bijgevolg passende procedures te worden vastgesteld om klachten te kunnen indienen tegen betalingsdienstaanbieders die zich niet aan deze bepalingen houden, en om ervoor te zorgen dat, in voorkomend geval, passende, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd. Om een doeltreffende naleving van deze richtlijn te waarborgen, dienen de lidstaten bevoegde autoriteiten aan te wijzen die aan de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1093/2010 voldoen en onafhankelijk van de betalingsdienstaanbieders optreden. Met het oog op transparantie dienen de lidstaten de Commissie mee te delen welke autoriteiten zij hebben aangewezen, en haar een duidelijke omschrijving van hun taken op grond van deze richtlijn te geven.
Onverminderd het recht om een gerechtelijke procedure in te stellen teneinde de naleving van deze richtlijn te waarborgen, dienen de lidstaten er tevens zorg voor te dragen dat aan de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke bevoegdheid, onder meer de bevoegdheid sancties op te leggen, wordt verleend, wanneer de betalingsdienstaanbieder de in deze richtlijn vastgestelde rechten en plichten niet nakomt, met name indien er sprake is van een risico op herhaling of een ander punt van zorg voor collectieve consumentenbelangen.
Het is belangrijk dat consumenten op een duidelijke en begrijpelijke manier in kennis worden gesteld van hun rechten en verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. De Commissie dient derhalve een brochure over deze rechten en verplichtingen op te stellen.
Deze richtlijn laat de bepalingen van nationaal recht onverlet welke betrekking hebben op de aansprakelijkheidsgevolgen van het feit dat een rekeningoverzicht onjuist opgesteld of doorgegeven is.
Deze richtlijn dient de in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad(25) vervatte bepalingen betreffende de btw-behandeling van betalingsdiensten onverlet te laten.
Voor zover er in deze richtlijn bedragen in euro worden genoemd, moeten deze bedragen worden opgevat als het corresponderende bedrag in de eigen munteenheid van lidstaten die niet de euro als munt hebben.
Ter wille van de rechtszekerheid is het wenselijk overgangsregelingen te treffen op grond waarvan personen die overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van Richtlijn 2007/64/EG vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn de werkzaamheden van betalingsinstellingen hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven voortzetten.
De bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet aan de Commissie worden overgedragen met het oog op aanpassing van de verwijzing naar Aanbeveling 2003/361/EG, indien die aanbeveling wordt gewijzigd, en op actualisering, teneinde rekening te houden met de inflatie, van het gemiddelde bedrag van de betalingstransacties die door de betalingsdienstaanbieder worden uitgevoerd, dat als drempelwaarde wordt gehanteerd door lidstaten die gebruikmaken van de mogelijkheid om kleinere betalingsinstellingen (gedeeltelijk) van de vergunningsvereisten vrij te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.
Met het oog op een consequente toepassing van deze richtlijn dient de Commissie gebruik te kunnen maken van de deskundigheid en de steun van EBA, die tot taak moet hebben richtsnoeren op te stellen en ontwerpen van technische reguleringsnormen te formuleren inzake de beveiligingsaspecten van betalingsdiensten, sterke cliëntauthenticatie in het bijzonder, alsmede inzake de samenwerking tussen de lidstaten in het kader van de dienstverlening door en de vestiging van vergunninghoudende betalingsinstellingen in andere lidstaten. De Commissie dient de bevoegdheid te zijn om deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen. Deze specifieke taken zijn volledig in overeenstemming met de rol en de verantwoordelijkheden van EBA zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Bij de opstelling van richtsnoeren, ontwerpen van technische reguleringsnormen en ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uit hoofde van deze richtlijn en overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010, moet EBA ervoor zorgen dat zij alle relevante belanghebbenden raadpleegt, onder meer deze op de markt voor betalingsdiensten, waarbij alle betrokken belangen tot uiting komen. Indien zulks noodzakelijk is voor een evenwichtig overzicht van de standpunten dient EBA een bijzondere inspanning te leveren om van de standpunten van relevante niet-bancaire actoren kennis te nemen.
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verdere integratie van een interne markt voor betalingsdiensten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van een veelheid van verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken(26) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en heeft op 5 december 2013 advies uitgebracht(27).
Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.
Gezien het aantal wijzigingen dat in Richtlijn 2007/64/EG moet worden aangebracht, is het dienstig deze in te trekken en te vervangen,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
TITEL I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1 Onderwerp
Bij deze richtlijn worden de voorschriften vastgesteld op grond waarvan de lidstaten onderscheid maken tussen de volgende categorieën van betalingsdienstaanbieders:
kredietinstellingen als gedefinieerd in punt 1 van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(28), met inbegrip van bijkantoren ervan zoals gedefinieerd in punt 17 daarvan, indien die bijkantoren zich in de Unie bevinden, ongeacht of de hoofdkantoren van die bijkantoren zich in de Unie of, in overeenstemming met artikel 47 van Richtlijn 2013/36/EU en met het nationale recht, buiten de Unie bevinden;
instellingen voor elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/110/EG, met inbegrip van, overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn en het nationale recht, bijkantoren ervan, ingeval die bijkantoren zich binnen de Unie bevinden en de hoofdkantoren van die bijkantoren buiten de Unie, voor zover de door die bijkantoren aangeboden betalingsdiensten verband houden met de uitgifte van elektronisch geld;
postcheque-en-girodiensten die krachtens nationale wetgeving gemachtigd zijn om betalingsdiensten aan te bieden;
betalingsinstellingen;
de ECB en nationale centrale banken wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit of andere publieke autoriteit;
de lidstaten en hun regionale en lokale overheden wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van overheidsinstantie.
Bij deze richtlijn worden tevens regels vastgesteld betreffende:
de transparantie van de voorwaarden en de informatievoorschriften met betrekking tot betalingsdiensten, en
de respectieve rechten en verplichtingen van betalingsdienstgebruikers en van betalingsdienstaanbieders met betrekking tot het als gewoon beroep of bedrijf aanbieden van betalingsdiensten.
Artikel 2 Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op betalingsdiensten aangeboden in de Unie.
Titel III en titel IV zijn van toepassing op betalingstransacties in de valuta van een lidstaat waarbij zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder, zich in de Unie bevindt.
Titel III, met uitzondering van artikel 45, lid 1, onder b), artikel 52, lid 2, onder e), en artikel 56, onder a), alsmede titel IV, met uitzondering van de artikelen 81 tot en met 86 zijn, met betrekking tot de delen van de betalingstransactie die binnen de Unie worden uitgevoerd, tevens van toepassing op betalingstransacties in valuta’s van niet-lidstaten waarbij zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder, zich in de Unie bevindt.
Titel III, met uitzondering van artikel 45, lid 1, onder b), artikel 52, lid 2, onder e), artikel 52, lid 5, onder g), en artikel 56, onder a), alsmede titel IV, met uitzondering van artikel 62, leden 2 en 4, de artikelen 76, 77 en 81, artikel 83, lid 1, en de artikelen 89 en 92, zijn tevens van toepassing op betalingstransacties in alle valuta waarbij slechts een van de betalingsdienstaanbieders zich in de Unie bevindt, met betrekking tot de delen van de betalingstransactie die binnen de Unie worden uitgevoerd.
De lidstaten kunnen de instellingen bedoeld in artikel 2, lid 5, punten 4 tot en met 23, van Richtlijn 2013/36/EU vrijstelling verlenen van de toepassing van het geheel of een deel van de bepalingen van deze richtlijn.
Artikel 3 Uitsluitingen
Deze richtlijn is niet van toepassing op:
betalingstransacties die uitsluitend in contanten, rechtstreeks door de betaler aan de begunstigde worden verricht, zonder enige tussenkomst;
betalingstransacties tussen de betaler en de begunstigde die worden uitgevoerd via een handelsagent die middels een overeenkomst gemachtigd is om voor rekening van alleen de betaler of alleen de begunstigde de verkoop of aankoop van goederen of diensten via onderhandelingen tot stand te brengen of te sluiten;
beroepsmatig fysiek transport van bankbiljetten en muntstukken, inclusief het ophalen, verwerken en afleveren ervan;
betalingstransacties die bestaan in het niet-beroepsmatig ophalen en afleveren van contanten in het kader van een activiteit zonder winstoogmerk of voor liefdadigheidsdoeleinden;
diensten waarbij de begunstigde aan de betaler contanten verstrekt in het kader van een betalingstransactie, nadat de betalingsdienstgebruiker hierom uitdrukkelijk heeft verzocht net voordat de betalingstransactie wordt uitgevoerd door middel van een betaling voor de aankoop van goederen of diensten;
contante valutawisseltransacties waarbij de geldmiddelen niet op een betaalrekening worden aangehouden;
betalingstransacties die zijn gebaseerd op een van de volgende documenten die door een betalingsdienstaanbieder zijn uitgegeven met de bedoeling geldmiddelen beschikbaar te stellen aan de begunstigde:
papieren cheques die vallen onder het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;
papieren cheques die vergelijkbaar zijn met die bedoeld onder i) en die vallen onder het recht van lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;
papieren wissels in de zin van het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;
papieren wissels die vergelijkbaar zijn met de onder iii) bedoelde en vallen onder het recht van de lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;
papieren tegoedbonnen;
papieren reischeques;
papieren postwissels als omschreven door de Wereldpostunie;
betalingstransacties die binnen een betalings- of een effectenafwikkelingssysteem worden uitgevoerd tussen afwikkelingsinstellingen, centrale tegenpartijen, clearinginstellingen en/of centrale banken en andere deelnemers van het systeem, en betalingsdienstaanbieders, onverminderd artikel 35;
betalingstransacties in verband met dienstverlening op effecten, met inbegrip van uitkeringen van dividend, inkomsten en dergelijke, en aflossing en verkoop, uitgevoerd door personen als bedoeld in punt h) of door beleggingsondernemingen, kredietinstellingen, instellingen voor collectieve belegging of vermogensbeheerders die beleggingsdiensten verrichten, alsmede andere instellingen waaraan bewaarneming van financiële instrumenten is toegestaan;
door technischedienstaanbieders verrichte diensten ter ondersteuning van het aanbieden van betalingsdiensten, waarbij de betrokken aanbieders op geen enkel moment in het bezit komen van de over te maken geldmiddelen, met inbegrip van verwerking en opslag van gegevens, diensten ter bescherming van het vertrouwen en het privéleven, authenticatie van gegevens en entiteiten, levering van informatietechnologie (IT)- en communicatienetwerken, alsmede levering en onderhoud van voor betalingsdiensten gebruikte automaten en instrumenten, met uitzondering van betalingsinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten;
op specifieke betaalinstrumenten gebaseerde diensten met beperkte gebruiksmogelijkheden, die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
instrumenten waarmee de houder uitsluitend in de bedrijfsgebouwen van de uitgever ervan of binnen een beperkt netwerk van dienstaanbieders die een directe handelsovereenkomst met een professionele uitgever hebben, goederen of diensten kan aanschaffen;
instrumenten waarmee uitsluitend goederen of diensten uit een zeer beperkt gamma kunnen worden aangeschaft;
uitsluitend in één lidstaat geldende instrumenten aangeboden op verzoek van een onderneming of een publiekrechtelijke entiteit, waarvoor een nationale of regionale overheidsinstantie specifieke sociale of belastinggerelateerde regels heeft vastgesteld, en waarmee specifieke goederen of diensten kunnen worden aangeschaft bij leveranciers die een handelsovereenkomst met de uitgever hebben;
betalingstransacties door een aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten die voor een abonnee van dat netwerk of die dienst ter aanvulling op elektronischecommunicatiediensten worden verricht:
voor de aankoop van digitale inhoud en spraakgestuurde diensten, ongeacht het voor de aankoop of consumptie van de digitale inhoud gebruikte apparaat, en die in rekening worden gebracht via de betrokken factuur, of
met of via een elektronisch apparaat en die in rekening worden gebracht via de betrokken factuur in het kader van een liefdadigheidsactiviteit of voor de aankoop van tickets,
mits de waarde van de in de punten i) en ii) bedoelde afzonderlijke betalingstransacties niet meer dan 50 EUR bedraagt en:
de totale waarde van de betalingstransacties voor één enkele abonnee per maand niet meer dan 300 EUR bedraagt, of
ingeval een abonnee zijn rekening bij de aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten voorfinancieren, de totale waarde van de betalingstransacties niet meer dan 300 EUR per maand bedraagt;
betalingstransacties die worden uitgevoerd tussen betalingsdienstaanbieders, hun agenten of bijkantoren, voor eigen rekening;
betalingstransacties en aanverwante diensten tussen een moederonderneming en haar dochteronderneming of tussen dochterondernemingen van dezelfde moederonderneming, zonder tussenkomst van een andere betalingsdienstaanbieder dan een tot dezelfde groep behorende onderneming;
geldopnamediensten die via geldautomaten worden aangeboden door namens een of meer kaartuitgevers handelende dienstaanbieders die geen partij zijn bij de raamovereenkomst met de cliënt die geld van een betaalrekening opneemt, mits die dienstaanbieders geen andere betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I verrichten. Niettemin wordt aan de cliënt de in de artikelen 45, 48, 49 en 59 bedoelde informatie over eventuele kosten voor geldopname verstrekt, zowel vóór de geldopname als na ontvangst van de contanten aan het einde van de transactie na de geldopname.