Home

Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De wereldwijde financiële crisis die in 2007-2008 ontstond, heeft duidelijk gemaakt dat het financiële stelsel werd gekenmerkt door buitensporige speculatieve activiteiten, belangrijke lacunes in de regelgeving, een ondoeltreffend toezicht, ondoorzichtige markten en te complexe producten. De Unie heeft een reeks maatregelen getroffen om het bankstelsel solider en stabieler te maken, met name het versterken van de kapitaalvereisten, het vaststellen van voorschriften voor een betere governance en voor een beter toezicht en het opzetten van afwikkelingsregelingen, en om ervoor te zorgen dat het financiële stelsel zijn functie vervult, namelijk het inzetten van kapitaal voor het financieren van de reële economie. Ook de bij de totstandbrenging van de bankenunie gemaakte vorderingen zijn in deze context van doorslaggevend belang. De crisis heeft echter ook duidelijk gemaakt dat er niet alleen in de traditionele banksector, maar ook op het terrein van de bankachtige kredietbemiddeling, het zogeheten „schaduwbankieren”, behoefte bestond aan meer transparantie en een beter toezicht; deze vorm van kredietbemiddeling heeft immers een alarmerende omvang aangenomen en vertegenwoordigt naar schatting reeds bijna de helft van het gereguleerde bankstelsel. Tekortkomingen met betrekking tot deze activiteiten, die vergelijkbaar zijn met de activiteiten van kredietinstellingen, kunnen de rest van de financiële sector beïnvloeden.

  2. In het kader van hun werkzaamheden om schaduwbankieren aan banden te leggen, hebben de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board — FSB) en het bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad(5) opgerichte Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — ESRB) onderzocht welke risico’s effectenfinancieringstransacties (securities financing transactions — SFT’s) inhouden. SFT’s maken de opbouw van hefboomwerking, procycliciteit en onderlinge verwevenheid op de financiële markten mogelijk. Met name wegens het gebrek aan transparantie over het gebruik van SFT’s was het voor regelgevers, toezichthouders en beleggers vóór en tijdens de financiële crisis onmogelijk de respectieve met bankrisico’s te vergelijken risico’s en de mate van onderlinge verwevenheid in het financiële stelsel correct in te schatten en te monitoren. Tegen deze achtergrond en om aan schaduwbankieren verbonden risico’s op het gebied van effectenleningen en repo’s aan te pakken, heeft de FSB op 29 augustus 2013 het beleidskader met als titel „Versterking van het toezicht op en de reglementering van schaduwbankieren” aangenomen, dat in september 2013 door de leiders van de G20 is bekrachtigd.

  3. De FSB heeft vervolgens, op 14 oktober 2014, een regelgevingskader bekendgemaakt voor haircuts op niet-centraal geclearde SFT’s. Zonder clearing vormen dergelijke transacties een significant risico indien ze in onvoldoende mate door zekerheden zijn gedekt. Meer transparantie bij het hergebruik van activa van cliënten is een eerste stap om tegenpartijen beter in staat te stellen risico’s te analyseren en te voorkomen, maar de FSB zal daarnaast uiterlijk in 2016 de laatste hand leggen aan haar werkzaamheden voor een reeks aanbevelingen inzake haircuts op niet centraal geclearde SFT’s, teneinde een te grote hefboomwerking te voorkomen en het concentratie- en wanbetalingsrisico te verkleinen.

  4. Op 19 maart 2012 heeft de Commissie een groenboek over schaduwbankieren gepubliceerd. Op basis van de uitgebreide reacties hierop en rekening houdend met internationale ontwikkelingen heeft de Commissie op 4 september 2013 een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement met als titel „Schaduwbankieren — Het aanpakken van nieuwe bronnen van risico in de financiële sector” gepubliceerd. In de mededeling wordt benadrukt dat het complexe en ondoorzichtige karakter van SFT’s de identificatie van tegenpartijen en de bewaking van risicoconcentraties bemoeilijkt en tevens leidt tot de opbouw van een te grote hefboomwerking in het financiële stelsel.

  5. In oktober 2012 heeft een deskundigengroep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Erkki Liikanen een verslag over de hervorming van de structuur van de banksector van de Unie goedgekeurd. Daarin werd onder andere de interactie tussen het traditionele en het schaduwbankstelsel besproken. Het verslag erkende dat er aan schaduwbankactiviteiten risico’s verbonden zijn, zoals een grote hefboomwerking en procycliciteit, en drong aan op een beperking van de verwevenheid tussen banken en het schaduwbankstelsel, die een bron van besmetting in een systeembrede bankencrisis was gebleken. In het verslag werden ook bepaalde structurele maatregelen voorgesteld om resterende zwakke punten in de banksector van de Unie aan te pakken.

  6. De structurele hervormingen van het bankstelsel van de Unie komen aan bod in een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen. Het opleggen van structurele maatregelen aan banken kan er evenwel toe leiden dat sommige activiteiten naar minder gereguleerde terreinen, zoals het schaduwbankwezen, worden verschoven. Om die reden dient dat voorstel vergezeld te gaan van de bindende transparantie- en rapportageverplichtingen voor SFT’s welke in deze verordening zijn neergelegd. De transparantievoorschriften van deze verordening vormen derhalve een aanvulling op dat voorstel.

  7. Met deze verordening wordt tegemoetgekomen aan de behoefte aan grotere transparantie van de effectenfinancieringsmarkten en dus van het financiële stelsel. Om gelijkwaardige concurrentievoorwaarden en internationale convergentie tot stand te brengen, wordt in deze verordening het beleidskader van de FSB overgenomen. Zij brengt een Uniekader tot stand waarbij gegevens over SFT’s efficiënt aan transactieregisters kunnen worden gerapporteerd en informatie over SFT’s en totale-opbrengstenswaps aan beleggers in instellingen voor collectieve belegging wordt verstrekt. De definitie van SFT in deze verordening heeft geen betrekking op derivatencontracten als omschreven in Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad(6). Zij heeft echter wel betrekking op transacties die doorgaans worden aangeduid als liquiditeitsswaps en zekerhedenswaps, die niet onder de definitie van derivatencontracten in Verordening (EU) nr. 648/2012 vallen. Internationale convergentie is des te noodzakelijker omdat het, na de structurele hervorming van de banksector van de Unie, niet uitgesloten is dat activiteiten die momenteel door traditionele banken worden uitgeoefend, naar het schaduwbankwezen verschuiven en door financiële en niet-financiële entiteiten worden verricht. Dit kan dan ook tot gevolg hebben dat deze activiteiten voor regelgevers en toezichthouders nog minder transparant worden, waardoor zij niet in staat zijn zich een goed totaalbeeld te vormen van de risico’s die aan SFT’s verbonden zijn. Dit zou de stevige banden die op bepaalde markten nu reeds tussen de gereglementeerde banksector en het schaduwbankwezen bestaan, alleen maar erger maken.

  8. Door de ontwikkeling van marktpraktijken en technologische ontwikkelingen kunnen marktdeelnemers van andere transacties dan SFT’s gebruikmaken als bron van financiering, voor liquiditeits- en onderpandbeheer, als winstverhogingsstrategie, ter dekking van short selling of voor dividendbelastingarbitrage. Dergelijke transacties kunnen een equivalent economisch effect hebben en risico’s inhouden die met die van SFT’s te vergelijken zijn, zoals procycliciteit als gevolg van de fluctuerende waarde van activa en volatiliteit, looptijd- of liquiditeitstransformatie als gevolg van de financiering van langetermijn- of illiquide activa met kortetermijn- of liquide activa, en financiële besmetting als gevolg van met elkaar verweven transactieketens waarbij zekerheden worden hergebruikt.

  9. Om in te spelen op de kwesties die in het beleidskader van de FSB aan de orde worden gesteld en op de verwachte ontwikkelingen na de structurele hervorming van de banksector van de Unie, zullen de lidstaten naar alle waarschijnlijkheid uiteenlopende nationale maatregelen nemen die de goede werking van de interne markt kunnen belemmeren en nadelig kunnen uitvallen voor de marktdeelnemers en de financiële stabiliteit. Door het ontbreken van geharmoniseerde transparantievoorschriften is het voor de nationale autoriteiten bovendien moeilijk om van verschillende lidstaten afkomstige microgegevens met elkaar te vergelijken en op die manier inzicht te verwerven in de werkelijke systeemrisico’s die van individuele marktdeelnemers uitgaan. Het ontstaan van dergelijke verstoringen en belemmeringen binnen de Unie moet dan ook worden voorkomen. Daarom is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals uitgelegd in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de passende rechtsgrondslag voor deze verordening.

  10. De nieuwe transparantievoorschriften moeten derhalve voorzien in de rapportage van gegevens over de SFT’s van alle marktdeelnemers, ongeacht of het financiële of niet-financiële entiteiten betreft, waarbij onder meer informatie moet worden verstrekt over de samenstelling van de zekerheden, over het feit of de zekerheden beschikbaar zijn voor hergebruik of zijn hergebruikt, over de vervanging van zekerheden aan het einde van de dag, en over de toegepaste haircuts. Om extra operationele kosten voor marktdeelnemers tot een minimum te beperken, moeten de nieuwe voorschriften en normen voortbouwen op bestaande infrastructuren, operationele processen en formats die zijn ingevoerd met betrekking tot het rapporteren van derivatencontracten aan transactieregisters. In dat verband dient de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — „ESMA”) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(7), voor zover haalbaar en relevant, overlappingen tot een minimum te beperken en inconsistenties te voorkomen tussen de uit hoofde van deze verordening vastgestelde technische normen en die welke uit hoofde van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn vastgesteld. Het bij deze verordening vastgestelde wetgevingskader moet zo identiek mogelijk zijn aan dat van Verordening (EU) nr. 648/2012 voor de rapportage van derivatencontracten aan voor dat doel geregistreerde transactieregisters. Op die manier zouden ook overeenkomstig die verordening geregistreerde of erkende transactieregisters de bij de nieuwe voorschriften ingevoerde registerfunctie kunnen vervullen, mits zij voldoen aan bepaalde aanvullende criteria en een vereenvoudigd registratieproces doorlopen.

  11. Ter waarborging van de coherentie en de doelmatigheid van de bevoegdheid van de ESMA tot het opleggen van sancties, moeten op marktdeelnemers die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onder verwijzing naar Verordening (EU) nr. 648/2012, de in die verordening neergelegde bepalingen betreffende de bevoegdheden van de ESMA van toepassing zijn, zoals die wat de procedureregels betreft nader zijn omschreven in de overeenkomstig artikel 64, lid 7, van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.

  12. Transacties met leden van het Europees Stelsel van centrale banken („ESCB”) moeten worden vrijgesteld van de verplichting SFT’s aan transactieregisters te rapporteren. Om evenwel ervoor te zorgen dat regelgevers en toezichthouders zich een goed totaalbeeld kunnen vormen van de risico’s van SFT’s die worden gesloten door de entiteiten die zij reglementeren of waarop zij toezicht houden, dienen de betrokken autoriteiten en de leden van het ESCB nauw samen te werken. Deze samenwerking moet regelgevers en toezichthouders in staat stellen hun respectieve taken en opdrachten te vervullen. Deze nauwe samenwerking dient vertrouwelijk te zijn en afhankelijk te worden gesteld van een gerechtvaardigd verzoek van de betrokken bevoegde autoriteiten; zij mag alleen plaatsvinden om deze autoriteiten in staat te stellen hun respectieve taken te vervullen, met inachtneming van de beginselen en vereisten van onafhankelijkheid van centrale banken en de uitoefening van hun taken als monetaire autoriteiten, met inbegrip van de uitoefening van monetairebeleidsoperaties en beleidsoperaties met betrekking tot wisselkoersen en financiële stabiliteit, waartoe leden van het ESCB wettelijk bevoegd zijn. De leden van het ESCB moeten het verstrekken van informatie kunnen weigeren wanneer zij transacties sluiten in het kader van de uitoefening van hun taken als monetaire autoriteiten. Zij moeten de verzoekende autoriteit onder opgave van redenen van een dergelijke weigering in kennis stellen.

  13. De informatie over de aan de effectenfinancieringsmarkten inherente risico’s moet, met het oog op het detecteren en bewaken van de risico’s voor de financiële stabiliteit welke aan de schaduwbankactiviteiten van gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteiten verbonden zijn, centraal worden opgeslagen en makkelijk en rechtstreeks toegankelijk zijn voor, onder andere, de ESMA, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(8), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority — „EIOPA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(9), de betrokken bevoegde autoriteiten, het ESRB en de betrokken centrale banken van het ESCB, met inbegrip van de Europese Centrale Bank (ECB) bij de uitoefening van haar taken binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad(10). Bij het opstellen van de technische reguleringsnormen waarin deze verordening voorziet of het voorstellen van een herziening daarvan, moet de ESMA rekening houden met de bestaande technische normen die overeenkomstig artikel 81 van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn vastgesteld ter regulering van transactieregisters voor derivatencontracten en de toekomstige ontwikkeling van die technische normen. De ESMA moet er tevens voor zorgen dat de betrokken bevoegde autoriteiten, het ESRB en de desbetreffende centrale banken van het ESCB, waaronder de ECB, rechtstreekse en onmiddellijke toegang verkrijgen tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor het vervullen van hun taken, waaronder het bepalen en uitvoeren van het monetaire beleid en het uitoefenen van toezicht op financiële-marktinfrastructuren. Daartoe moet de ESMA de voorwaarden voor toegang tot dergelijke informatie in ontwerpen van technische reguleringsnormen vastleggen.

  14. Er moeten bepalingen inzake de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten worden ingevoerd, en de bijstands- en medewerkingsverplichtingen die zij jegens elkaar hebben, moeten worden versterkt. Wegens de toenemende grensoverschrijdende activiteiten dienen de bevoegde autoriteiten elkaar alle informatie te verstrekken die relevant is voor de uitoefening van hun taken, teneinde een doeltreffende handhaving van deze verordening te garanderen, ook in situaties waarin inbreuken of vermoedelijke inbreuken de autoriteiten in twee of meer lidstaten kunnen aangaan. Bij de uitwisseling van informatie is strikte inachtneming van het beroepsgeheim onontbeerlijk om vlotte uitwisseling van deze informatie en de eerbiediging van de rechten van de betrokken personen te waarborgen. Onverminderd het nationale straf- of fiscaal recht, mogen de bevoegde autoriteiten, de ESMA en andere organen of natuurlijke personen of rechtspersonen dan de bevoegde autoriteiten die vertrouwelijke informatie ontvangen, deze slechts gebruiken voor het vervullen van hun taken en voor de uitoefening van hun functies. Dit mag echter geen belemmering vormen voor de uitoefening, in overeenstemming met de nationale wetgeving, van de functies van nationale organen die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen, onderzoeken of corrigeren van gevallen van wanbeheer.

  15. Beheerders van instellingen voor collectieve belegging maken veelvuldig gebruik van SFT’s met het oog op een efficiënt portefeuillebeheer, wat aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de prestaties van die instellingen voor collectieve belegging. SFT’s kunnen worden gebruikt om beleggingsdoelstellingen te verwezenlijken of rendementen te verhogen. Beheerders maken ook gebruik van totale-opbrengstenswaps die een effect hebben dat gelijkwaardig is aan dat van SFT’s. SFT’s en totale-opbrengstenswaps worden veelvuldig gebruikt door beheerders van instellingen voor collectieve belegging om op bepaalde strategieën in te spelen of om hun rendementen op te krikken. Het gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps kan het algemene risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging verhogen, terwijl het gebruik ervan niet naar behoren aan beleggers wordt meegedeeld. Het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat beleggers in dergelijke instellingen voor collectieve belegging met kennis van zaken kunnen kiezen en het algemene risico- en rendementsprofiel van instellingen voor collectieve belegging kunnen inschatten. Bij de beoordeling van SFT’s en totale-opbrengstenswaps dient de instelling voor collectieve belegging naast de rechtsvorm van de transactie ook de inhoud daarvan in overweging te nemen.

  16. Beleggingen op grond van onvolledige of onjuiste informatie over een beleggingsstrategie van een instelling voor collectieve belegging kunnen resulteren in zware verliezen voor beleggers. Bijgevolg is het van essentieel belang dat instellingen voor collectieve belegging alle dienstige gedetailleerde informatie in verband met hun gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps bekendmaken. Met name bij instellingen voor collectieve belegging is volledige transparantie relevant, aangezien niet de beheerders van de instelling voor collectieve belegging, maar de beleggers eigenaar zijn van alle activa die voor SFT’s en totale-opbrengstenswaps worden gebruikt. Volledige informatieverstrekking over SFT’s en totale-opbrengstenswaps is daarom een essentieel hulpmiddel om mogelijke belangenconflicten tegen te gaan.

  17. De nieuwe regels inzake transparantie van SFT’s en totale-opbrengstenswaps sluiten nauw aan bij de Richtlijnen 2009/65/EG(11) en 2011/61/EU(12) van het Europees Parlement en de Raad; deze richtlijnen vormen immers het wetgevingskader voor de oprichting, het beheer en de verhandeling van instellingen voor collectieve belegging.

  18. Instellingen voor collectieve belegging kunnen worden geëxploiteerd als instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) onder het beheer van icbe-beheermaatschappijen of van icbe-beleggingsmaatschappijen waaraan krachtens Richtlijn 2009/65/EG vergunning is verleend, dan wel als alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) welke onder het beheer staan van een beheerder van een alternatieve beleggingsinstelling („abi-beheerder”), die daarvoor een vergunning of een registerinschrijving krachtens Richtlijn 2011/61/EU heeft gekregen. De bij deze verordening ingevoerde nieuwe voorschriften betreffende de transparantie van SFT’s en totale-opbrengstenswaps vormen een aanvulling op de bepalingen van genoemde richtlijnen en dienen in aanvulling daarop te worden toegepast.

  19. Om beleggers bewust te maken van de risico’s die aan het gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps zijn verbonden, moeten periodieke rapporten van beheerders van instellingen voor collectieve belegging gedetailleerde informatie bevatten over elk gebruik dat zij van die technieken maken. De bestaande periodieke rapportage waartoe icbe-beheermaatschappijen of icbe-beleggingsmaatschappijen en abi-beheerders verplicht zijn, dient te worden aangevuld met de aanvullende informatie over het gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps. Bij de nadere bepaling van de inhoud van die periodieke rapportage dient de ESMA rekening te houden met de administratieve last en de specifieke kenmerken van verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps.

  20. Het beleggingsbeleid dat een instelling voor collectieve belegging voert ten aanzien van SFT’s en totale-opbrengstenswaps moet duidelijk worden uiteengezet in de precontractuele documenten, zoals in het prospectus voor icbe’s en in de precontractuele informatieverstrekking aan beleggers voor abi’s. Dit moet ervoor zorgen dat beleggers inzicht hebben in en een inschatting kunnen maken van de inherente risico’s voordat zij besluiten in een bepaalde icbe of abi te beleggen.

  21. Het hergebruik van zekerheden verschaft liquiditeit en stelt tegenpartijen in staat de financieringskosten te drukken. De activiteit werkt echter complexe ketens van zekerheden in de hand tussen de traditionele banksector en het schaduwbankwezen, hetgeen risico’s voor de financiële stabiliteit inhoudt. Het gebrek aan transparantie over de mate waarin als zekerheid verstrekte financiële instrumenten zijn hergebruikt en de daaruit voortvloeiende risico’s in geval van faillissement, kunnen het vertrouwen in tegenpartijen ondermijnen en de risico’s voor de financiële stabiliteit vergroten.

  22. Teneinde het hergebruik transparanter te maken, dienen minimumvoorschriften inzake de informatieverstrekking te worden opgelegd. Er mag pas tot hergebruik worden overgegaan met het uitdrukkelijk medeweten en de uitdrukkelijke toestemming van de verstrekkende tegenpartij. Om die reden moet de uitoefening van een recht van hergebruik tot uitdrukking komen in de effectenrekening van de verstrekkende tegenpartij, tenzij die rekening onder het recht van een derde land valt dat eventueel voorziet in andere passende middelen om het hergebruik tot uitdrukking te brengen.

  23. Hoewel de werkingssfeer van de voorschriften inzake hergebruik in deze verordening ruimer is dan die van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad(13), wijzigt deze verordening de werkingssfeer van die richtlijn niet, maar dient zij veeleer te worden gelezen als aanvulling op die richtlijn. De voorwaarden waaronder tegenpartijen een recht van hergebruik genieten, en de mogelijkheid hebben dat recht uit te oefenen, mogen geenszins afbreuk doen aan de bescherming die uit hoofde van die richtlijn wordt geboden aan financiëlezekerheidsovereenkomsten die leiden tot overdracht. Tegen die achtergrond mag een inbreuk op de transparantievoorschriften met betrekking tot hergebruik niet van invloed zijn op nationale wetgeving betreffende de geldigheid of het gevolg van een transactie.

  24. Bij deze verordening worden voor tegenpartijen strikte voorschriften voor de verstrekking van informatie over hergebruik vastgesteld; deze voorschriften dienen de toepassing van sectorale regels die aan specifieke marktdeelnemers, structuren en situaties zijn aangepast, onverlet te laten. De in deze verordening vastgelegde voorschriften inzake hergebruik mogen bijgevolg bijvoorbeeld alleen voor instellingen voor collectieve belegging en registers of cliënten van beleggingsondernemingen gelden voor zover het regelgevingskader voor instellingen voor collectieve belegging of voor het beschermen van activa van cliënten niet in strengere regels inzake hergebruik voorziet die een lex specialis vormen en voorrang hebben op de voorschriften van deze verordening. Deze verordening moet met name alle regels in het kader van het Unierecht of het nationale recht onverlet laten die het vermogen van tegenpartijen beperken om over te gaan tot hergebruik van financiële instrumenten die door tegenpartijen of andere personen dan tegenpartijen als zekerheden zijn verstrekt. De toepassing van de voorschriften inzake hergebruik moet met zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden uitgesteld, zodat de tegenpartijen voldoende tijd krijgen om hun lopende zekerheidsovereenkomsten, met inbegrip van raamovereenkomsten, aan te passen en ervoor te zorgen dat nieuwe zekerheidsovereenkomsten aan deze verordening voldoen.

  25. Ter bevordering van internationaal consistent terminologiegebruik wordt de term „hergebruik” in deze verordening gebruikt in overeenstemming met het beleidskader van de FSB. Hierdoor mag echter geen inconsistentie in het acquis van de Unie worden gecreëerd en mag met name geen afbreuk worden gedaan aan de betekenis van de term „hergebruik” in de Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU.

  26. Om te garanderen dat tegenpartijen de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen nakomen en dat zij overal in de Unie op dezelfde wijze worden behandeld, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen kunnen opleggen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Daarom moeten de bij deze verordening vastgestelde bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied van adressaten, in aanmerking te nemen criteria bij het opleggen van een sanctie of maatregel, bekendmaking van sancties of maatregelen, essentiële sanctioneringsbevoegdheden en omvang van bestuursrechtelijke geldboeten. Het is aangewezen dat de bij de Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU vastgestelde sancties en andere maatregelen van toepassing zijn op inbreuken op de uit hoofde van deze verordening geldende transparantieverplichtingen met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging.

  27. De aan bevoegde autoriteiten verleende bevoegdheid tot het opleggen van sancties mogen geen afbreuk doen aan de exclusieve bevoegdheid van de ECB, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, om vergunningen van kredietinstellingen in te trekken met het oog op prudentieel toezicht.

  28. De bepalingen in deze verordening inzake de aanvraag tot registratie van transactieregisters en de intrekking van een registratie laten de rechtsmiddelen waarin hoofdstuk V van Verordening (EU) nr. 1095/2010 voorziet, onverlet.

  29. De technische normen voor de financiëledienstensector moet een consistente harmonisatie en adequate bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de gehele Unie waarborgen. Het is efficiënt en passend om de ESMA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de opstelling van ontwerpen van technische reguleringsnormen en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. De ESMA moet bij de opstelling van technische normen voor doeltreffende bestuursrechtelijke en rapportageprocessen zorgen. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om door middel van gedelegeerde handelingen, op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, technische reguleringsnormen vast te stellen tot nadere omschrijving van de volgende elementen: de verschillende soorten SFT’s; de aanvraag tot registratie of tot uitbreiding van de registratie van een transactieregister; de door de transactieregisters toe te passen procedures ter verificatie van de gegevens betreffende aan hen gerapporteerde SFT’s; de frequentie en de bekendmaking van de voorschriften voor en de toegang tot gegevens van transactieregisters, en, indien nodig, de inhoud van de bijlage.

  30. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 door de ESMA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen met betrekking tot de vorm en frequentie van de rapportages, de vorm van de aanvraag tot registratie of tot uitbreiding van de registratie van een transactieregister, alsmede de procedures en formulieren voor de uitwisseling van informatie over sancties en andere maatregelen met de ESMA.

  31. De bevoegdheid tot het vaststellen van handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU moet aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de wijziging van de lijst van entiteiten die van het toepassingsgebied van deze verordening zijn uitgesloten, en met betrekking tot het type vergoedingen, de aangelegenheden waarvoor vergoedingen verschuldigd zijn, het bedrag van de vergoedingen en de wijze waarop zij door transactieregisters moeten worden voldaan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden, onder meer op deskundigenniveau, tot passende raadpleging overgaat. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

  32. Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om besluiten over de beoordeling van regels van derde landen te nemen met het oog op de erkenning van transactieregisters van derde landen en ter voorkoming van potentieel overlappende of tegenstrijdige eisen. De beoordeling die als basis dient voor besluiten aangaande de gelijkwaardigheid van de rapportageverplichtingen in een derde land, mag geen afbreuk doen aan het recht van een in dat derde land gevestigd transactieregister dat door de ESMA is erkend om rapportagediensten te verrichten voor in de Unie gevestigde entiteiten, aangezien een erkenningsbesluit moet losstaan van dergelijke beoordeling met het oog op een besluit aangaande de gelijkwaardigheid van de rapportage.

  33. Indien een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid wordt ingetrokken, moeten de tegenpartijen automatisch opnieuw aan alle in deze verordening vastgestelde voorschriften worden onderworpen.

  34. In voorkomend geval dient de Commissie samen met de autoriteiten van derde landen te zoeken naar synergetische oplossingen, om te bewerkstelligen dat deze verordening spoort met de voorschriften die door die derde landen worden opgesteld en aldus mogelijke overlappingen ter zake te voorkomen.

  35. Aangezien de doelstellingen van deze verordening, met name het vergroten van de transparantie van bepaalde activiteiten op de financiële markten, zoals het gebruik van SFT’s en het hergebruik van zekerheden, teneinde het toezicht op en het opsporen van de daarmee verband houdende risico’s mogelijk te maken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  36. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht op de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de rechten van de verdediging en het „ne bis in idem”-beginsel, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces. Deze verordening moet worden toegepast met inachtneming van die rechten en beginselen.

  37. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(14) geraadpleegd en heeft op 11 juli 2014 advies uitgebracht(15).

  38. Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten van de lidstaten of transactieregisters moet in overeenstemming zijn met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens als vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(16). Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de ESMA, de EBA of de EIOPA moet in overeenstemming zijn met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 45/2001.

  39. De Commissie dient, met de assistentie van ESMA, de internationale toepassing van de in deze verordening vervatte rapportageverplichting te controleren en hierover aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen. Bij het bepalen van de termijn voor de indiening van de Commissieverslagen moet rekening worden gehouden met de mate waarin deze verordening reeds daadwerkelijk is toegepast.

  40. In aansluiting op de resultaten van de werkzaamheden die in betrokken internationale fora zijn verricht, moet de Commissie, met de assistentie van de ESMA, de EBA en het ESRB, bij het Europees Parlement en de Raad een rapport indienen over de vooruitgang die wordt geboekt bij de internationale inspanningen om de met SFT’s verbonden risico’s te beperken, met inbegrip van de aanbevelingen van de FSB inzake haircuts op niet centraal geclearde SFT’s, en over de geschiktheid van die aanbevelingen voor de markten van de Unie.

  41. De toepassing van de transparantievoorschriften uit hoofde van deze verordening moet worden uitgesteld om de transactieregisters voldoende tijd te geven om de krachtens deze verordening vereiste vergunning en erkenning van hun activiteiten aan te vragen, en om de tegenpartijen en instellingen voor collectieve belegging voldoende tijd te geven aan die voorschriften te voldoen. Met name is het dienstig de toepassing van aanvullende transparantievoorschriften voor instellingen voor collectieve belegging uit te stellen, rekening houdend met de op 18 december 2012 door de ESMA uitgevaardigde richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten en de icbe-beheermaatschappijen, waarin wordt voorzien in een facultatief kader voor icbe-beheermaatschappijen met betrekking tot verplichtingen inzake informatieverstrekking, en met de noodzaak om de administratieve lasten voor beheerders van instellingen voor collectieve belegging te verlichten. Om de doeltreffende tenuitvoerlegging van de rapportage van SFT’s te waarborgen, is een gefaseerde tenuitvoerlegging van de vereisten per type tegenpartij noodzakelijk. Bij deze aanpak moet er rekening mee worden gehouden of de tegenpartij daadwerkelijk in staat is om aan de rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen.

  42. De bij deze verordening ingevoerde nieuwe uniforme regels inzake de transparantie van SFT’s en bepaalde over-the-counter („otc”)-derivaten, namelijk totale-opbrengstenswaps, hangen nauw samen met Verordening (EU) nr. 648/2012, aangezien bovengenoemde otc-derivaten onder het toepassingsgebied van de rapportagevoorschriften uit hoofde van die verordening vallen. Om ervoor te zorgen dat de transparantie- en rapportagevoorschriften van beide verordeningen een samenhangende werkingssfeer hebben, is er een duidelijke afbakening nodig tussen otc-derivaten en op de beurs verhandelde derivaten, ongeacht of deze derivatencontracten worden verhandeld in de Unie of op markten in derde landen. De definitie van otc-derivaten in Verordening (EU) nr. 648/2012 moet derhalve worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat hetzelfde type derivatencontracten wordt aangemerkt als otc-derivaten of op de beurs verhandelde derivaten, ongeacht of deze contracten worden verhandeld in de Unie of op markten in derde landen.

  43. Verordening (EU) nr. 648/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Bij deze verordening worden regels vastgesteld betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties (securities financing transactions — „SFT’s”) en van hergebruik.

1.

Deze verordening is van toepassing op:

  1. een tegenpartij bij een SFT die is gevestigd:

    1. in de Unie, met inbegrip van al haar bijkantoren, ongeacht waar deze zich bevinden;

    2. in een derde land, mits de SFT is gesloten in het kader van de activiteiten van een bijkantoor van die tegenpartij in de Unie;

  2. beheermaatschappijen van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) („icbe-beheermaatschappijen”) en beleggingsmaatschappijen van icbe’s („icbe-beleggingsmaatschappijen”) in de zin van Richtlijn 2009/65/EG;

  3. beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen („abi-beheerders”) aan wie overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU een vergunning is verleend;

  4. een tegenpartij die financiële instrumenten hergebruikt en is gevestigd:

    1. in de Unie, met inbegrip van al haar bijkantoren, ongeacht waar deze zich bevinden;

    2. in een derde land, indien:

      • het hergebruik plaatsvindt in het kader van de activiteiten van een bijkantoor van die tegenpartij in de Unie, of

      • het hergebruik betrekking heeft op financiële instrumenten die in het kader van een zekerheidsovereenkomst worden verstrekt door een tegenpartij die in de Unie is gevestigd, dan wel door een bijkantoor in de Unie van een tegenpartij die in een derde land is gevestigd.

2.

De artikelen 4 en 15 zijn niet van toepassing op:

  1. de leden van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), andere instanties van de lidstaten met een soortgelijke functie en andere overheidsinstellingen van de Unie die belast zijn met of betrokken zijn bij het beheer van de overheidsschuld;

  2. de Bank voor Internationale Betalingen.

3.

Artikel 4 is niet van toepassing op transacties waarbij een lid van het ESCB een tegenpartij is.

4.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 2 van dit artikel vermelde lijst te wijzigen.

Met het oog daarop en alvorens die gedelegeerde handelingen vast te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in waarin de internationale status wordt beoordeeld van de centrale banken en overheidsinstellingen die belast zijn met, of betrokken bij, het beheer van de overheidsschuld.

Dit rapport bevat een vergelijkende analyse van de status van de centrale banken en deze instellingen binnen het rechtskader van een aantal derde landen. Mits uit de resultaten van het rapport, met name in het licht van de vergelijkende analyse en met betrekking tot de mogelijke gevolgen, naar voren komt dat de centrale banken en instellingen van deze derde landen wat betreft hun monetaire verantwoordelijkheden van de toepassing van artikel 15 moeten worden ontheven, stelt de Commissie een gedelegeerde handeling vast waarbij zij in de in lid 2 van dit artikel bedoelde lijst worden opgenomen.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1.„transactieregister”:
    een rechtspersoon die vastleggingen betreffende SFT’s centraal verzamelt en bewaart;
    2.„tegenpartijen”:
    financiële tegenpartijen en niet-financiële tegenpartijen;
    3.„financiële tegenpartij”:
    1. een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad(17);

    2. een kredietinstelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(18) of Verordening (EU) nr. 1024/2013;

    3. een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(19);

    4. een icbe en, in voorkomend geval, de beheermaatschappij ervan, waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG;

    5. een abi beheerd door abi-beheerders die beschikken over een vergunning of een registerinschrijving overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU;

    6. een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die beschikt over een vergunning of een registerinschrijving overeenkomstig Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad(20);

    7. een centrale tegenpartij waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012;

    8. een centrale effectenbewaarinstelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad(21);

    9. een entiteit in een derde land die, indien zij in de Unie was gevestigd, overeenkomstig de in de punten a) tot en met h) vermelde wetgevingshandelingen een vergunning of registerinschrijving nodig zou hebben;

    4.„niet-financiële tegenpartij”:
    een in de Unie of een derde land gevestigde onderneming met uitzondering van de in punt 3 bedoelde entiteiten;
    5.„gevestigd”:
    1. indien de tegenpartij een natuurlijke persoon is, waar die haar hoofdkantoor heeft;

    2. indien de tegenpartij een rechtspersoon is, waar die haar statutaire zetel heeft;

    3. indien de tegenpartij krachtens haar nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, waar die haar hoofdkantoor heeft;

    6.„bijkantoor”:
    een bedrijfszetel die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een tegenpartij;
    7.„verstrekte effecten- of grondstoffenlening” of „opgenomen effecten- of grondstoffenlening”:
    een transactie waarbij een tegenpartij effecten of grondstoffen overdraagt onder de verbintenis dat de leningnemer op een tijdstip in de toekomst of wanneer de overdrager daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten of grondstoffen teruglevert; bedoelde transactie wordt aangemerkt als een „verstrekte effecten- of grondstoffenlening” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen overdraagt, en een „opgenomen effecten- of grondstoffenlening” voor de tegenpartij aan wie de effecten of grondstoffen worden overgedragen;
    8.„kooptransactie met wederverkoop” of „verkooptransactie met wederinkoop”:
    een transactie waarbij een tegenpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten met betrekking tot de eigendom van effecten of grondstoffen koopt of verkoopt en ermee instemt om effecten, grondstoffen of dergelijke gegarandeerde rechten van dezelfde omschrijving op een moment in de toekomst respectievelijk opnieuw te verkopen of in te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs, waarbij de transactie een kooptransactie met wederverkoop is voor de tegenpartij die de effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten aankoopt, en een verkooptransactie met wederinkoop voor de tegenpartij die deze verkoopt, en deze transactie niet valt onder een retrocessieovereenkomst of een omgekeerde retrocessieovereenkomst in de zin van punt 9;
    9.„retrocessietransactie”:
    een transactie in het kader van een overeenkomst waarbij een tegenpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten met betrekking tot de eigendom van effecten of grondstoffen overdraagt wanneer deze garantie is gegeven door een erkende beurs die houder is van de rechten betreffende de effecten of grondstoffen en een tegenpartij uit hoofde van de overeenkomst niet gerechtigd is een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijk over te dragen of in pand te geven, met de verbintenis deze effecten of grondstoffen dan wel vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken terug te kopen tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende partij bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst; het betreft een „retrocessieovereenkomst” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen verkoopt, en een „omgekeerde retrocessieovereenkomst” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen koopt;
    10.„margeleningstransactie”:
    transactie waarbij een tegenpartij krediet verleent in verband met het aankopen, verkopen, aanhouden of verhandelen van effecten, met uitsluiting van andere leningen die door zekerheid in de vorm van effecten gedekt zijn;
    11.„effectenfinancieringstransactie” of „SFT” (securities financing transaction):
    1. een retrocessietransactie;

    2. verstrekte effecten- of grondstoffenleningen en opgenomen effecten- of grondstoffenleningen;

    3. een kooptransactie met wederverkoop of een verkooptransactie met wederinkoop;

    4. een margeleningstransactie;

    12.„hergebruik”:
    het gebruik door een ontvangende tegenpartij, in eigen naam en voor eigen rekening, dan wel voor rekening van een andere tegenpartij, met inbegrip van natuurlijke personen, van in het kader van een zekerheidsovereenkomst ontvangen financiële instrumenten; dit gebruik omvat de eigendomsoverdracht of de uitoefening van een gebruiksrecht overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2002/47/EG, maar omvat niet de tegeldemaking van het financieel instrument ingeval de verstrekkende tegenpartij in gebreke blijft;
    13.„zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht”:
    een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG die tussen tegenpartijen wordt gesloten om de nakoming van een verplichting te waarborgen;
    14.„zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht”:
    een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 2002/47/EG die tussen tegenpartijen wordt gesloten om de nakoming van een verplichting te waarborgen;
    15.„zekerheidovereenkomst”:
    een zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht, en een zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht;
    16.„financieel instrument”:
    een financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU;
    17.„grondstof”:
    grondstof als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie(22);
    18.„totale-opbrengstenswap”:
    een derivatencontract als omschreven in artikel 2, punt 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012 waarbij een tegenpartij de totale economische prestatie van een referentieobligatie, met inbegrip van de opbrengsten van rente en vergoedingen, winsten en verliezen als gevolg van prijsschommelingen en kredietverliezen, aan een andere tegenpartij overdraagt.

Artikel 1 Onderwerp

Bij deze verordening worden regels vastgesteld betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties (securities financing transactions — „SFT’s”) en van hergebruik.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1.

Deze verordening is van toepassing op:

  1. een tegenpartij bij een SFT die is gevestigd:

    1. in de Unie, met inbegrip van al haar bijkantoren, ongeacht waar deze zich bevinden;

    2. in een derde land, mits de SFT is gesloten in het kader van de activiteiten van een bijkantoor van die tegenpartij in de Unie;

  2. beheermaatschappijen van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) („icbe-beheermaatschappijen”) en beleggingsmaatschappijen van icbe’s („icbe-beleggingsmaatschappijen”) in de zin van Richtlijn 2009/65/EG;

  3. beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen („abi-beheerders”) aan wie overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU een vergunning is verleend;

  4. een tegenpartij die financiële instrumenten hergebruikt en is gevestigd:

    1. in de Unie, met inbegrip van al haar bijkantoren, ongeacht waar deze zich bevinden;

    2. in een derde land, indien:

      • het hergebruik plaatsvindt in het kader van de activiteiten van een bijkantoor van die tegenpartij in de Unie, of

      • het hergebruik betrekking heeft op financiële instrumenten die in het kader van een zekerheidsovereenkomst worden verstrekt door een tegenpartij die in de Unie is gevestigd, dan wel door een bijkantoor in de Unie van een tegenpartij die in een derde land is gevestigd.

2.

De artikelen 4 en 15 zijn niet van toepassing op:

  1. de leden van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), andere instanties van de lidstaten met een soortgelijke functie en andere overheidsinstellingen van de Unie die belast zijn met of betrokken zijn bij het beheer van de overheidsschuld;

  2. de Bank voor Internationale Betalingen.

3.

Artikel 4 is niet van toepassing op transacties waarbij een lid van het ESCB een tegenpartij is.

4.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 2 van dit artikel vermelde lijst te wijzigen.

Met het oog daarop en alvorens die gedelegeerde handelingen vast te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in waarin de internationale status wordt beoordeeld van de centrale banken en overheidsinstellingen die belast zijn met, of betrokken bij, het beheer van de overheidsschuld.

Dit rapport bevat een vergelijkende analyse van de status van de centrale banken en deze instellingen binnen het rechtskader van een aantal derde landen. Mits uit de resultaten van het rapport, met name in het licht van de vergelijkende analyse en met betrekking tot de mogelijke gevolgen, naar voren komt dat de centrale banken en instellingen van deze derde landen wat betreft hun monetaire verantwoordelijkheden van de toepassing van artikel 15 moeten worden ontheven, stelt de Commissie een gedelegeerde handeling vast waarbij zij in de in lid 2 van dit artikel bedoelde lijst worden opgenomen.

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1.„transactieregister”:
    een rechtspersoon die vastleggingen betreffende SFT’s centraal verzamelt en bewaart;
    2.„tegenpartijen”:
    financiële tegenpartijen en niet-financiële tegenpartijen;
    3.„financiële tegenpartij”:
    1. een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad(17);

    2. een kredietinstelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(18) of Verordening (EU) nr. 1024/2013;

    3. een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(19);

    4. een icbe en, in voorkomend geval, de beheermaatschappij ervan, waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG;

    5. een abi beheerd door abi-beheerders die beschikken over een vergunning of een registerinschrijving overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU;

    6. een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die beschikt over een vergunning of een registerinschrijving overeenkomstig Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad(20);

    7. een centrale tegenpartij waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012;

    8. een centrale effectenbewaarinstelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad(21);

    9. een entiteit in een derde land die, indien zij in de Unie was gevestigd, overeenkomstig de in de punten a) tot en met h) vermelde wetgevingshandelingen een vergunning of registerinschrijving nodig zou hebben;

    4.„niet-financiële tegenpartij”:
    een in de Unie of een derde land gevestigde onderneming met uitzondering van de in punt 3 bedoelde entiteiten;
    5.„gevestigd”:
    1. indien de tegenpartij een natuurlijke persoon is, waar die haar hoofdkantoor heeft;

    2. indien de tegenpartij een rechtspersoon is, waar die haar statutaire zetel heeft;

    3. indien de tegenpartij krachtens haar nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, waar die haar hoofdkantoor heeft;

    6.„bijkantoor”:
    een bedrijfszetel die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een tegenpartij;
    7.„verstrekte effecten- of grondstoffenlening” of „opgenomen effecten- of grondstoffenlening”:
    een transactie waarbij een tegenpartij effecten of grondstoffen overdraagt onder de verbintenis dat de leningnemer op een tijdstip in de toekomst of wanneer de overdrager daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten of grondstoffen teruglevert; bedoelde transactie wordt aangemerkt als een „verstrekte effecten- of grondstoffenlening” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen overdraagt, en een „opgenomen effecten- of grondstoffenlening” voor de tegenpartij aan wie de effecten of grondstoffen worden overgedragen;
    8.„kooptransactie met wederverkoop” of „verkooptransactie met wederinkoop”:
    een transactie waarbij een tegenpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten met betrekking tot de eigendom van effecten of grondstoffen koopt of verkoopt en ermee instemt om effecten, grondstoffen of dergelijke gegarandeerde rechten van dezelfde omschrijving op een moment in de toekomst respectievelijk opnieuw te verkopen of in te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs, waarbij de transactie een kooptransactie met wederverkoop is voor de tegenpartij die de effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten aankoopt, en een verkooptransactie met wederinkoop voor de tegenpartij die deze verkoopt, en deze transactie niet valt onder een retrocessieovereenkomst of een omgekeerde retrocessieovereenkomst in de zin van punt 9;
    9.„retrocessietransactie”:
    een transactie in het kader van een overeenkomst waarbij een tegenpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten met betrekking tot de eigendom van effecten of grondstoffen overdraagt wanneer deze garantie is gegeven door een erkende beurs die houder is van de rechten betreffende de effecten of grondstoffen en een tegenpartij uit hoofde van de overeenkomst niet gerechtigd is een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijk over te dragen of in pand te geven, met de verbintenis deze effecten of grondstoffen dan wel vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken terug te kopen tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende partij bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst; het betreft een „retrocessieovereenkomst” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen verkoopt, en een „omgekeerde retrocessieovereenkomst” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen koopt;
    10.„margeleningstransactie”:
    transactie waarbij een tegenpartij krediet verleent in verband met het aankopen, verkopen, aanhouden of verhandelen van effecten, met uitsluiting van andere leningen die door zekerheid in de vorm van effecten gedekt zijn;
    11.„effectenfinancieringstransactie” of „SFT” (securities financing transaction):
    1. een retrocessietransactie;

    2. verstrekte effecten- of grondstoffenleningen en opgenomen effecten- of grondstoffenleningen;

    3. een kooptransactie met wederverkoop of een verkooptransactie met wederinkoop;

    4. een margeleningstransactie;

    12.„hergebruik”:
    het gebruik door een ontvangende tegenpartij, in eigen naam en voor eigen rekening, dan wel voor rekening van een andere tegenpartij, met inbegrip van natuurlijke personen, van in het kader van een zekerheidsovereenkomst ontvangen financiële instrumenten; dit gebruik omvat de eigendomsoverdracht of de uitoefening van een gebruiksrecht overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2002/47/EG, maar omvat niet de tegeldemaking van het financieel instrument ingeval de verstrekkende tegenpartij in gebreke blijft;
    13.„zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht”:
    een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG die tussen tegenpartijen wordt gesloten om de nakoming van een verplichting te waarborgen;
    14.„zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht”:
    een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 2002/47/EG die tussen tegenpartijen wordt gesloten om de nakoming van een verplichting te waarborgen;
    15.„zekerheidovereenkomst”:
    een zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht, en een zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht;
    16.„financieel instrument”:
    een financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU;
    17.„grondstof”:
    grondstof als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie(22);
    18.„totale-opbrengstenswap”:
    een derivatencontract als omschreven in artikel 2, punt 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012 waarbij een tegenpartij de totale economische prestatie van een referentieobligatie, met inbegrip van de opbrengsten van rente en vergoedingen, winsten en verliezen als gevolg van prijsschommelingen en kredietverliezen, aan een andere tegenpartij overdraagt.

HOOFDSTUK II TRANSPARANTIE VAN SFT’S

Artikel 4 Rapportageverplichting en bescherming met betrekking tot SFT’s

HOOFDSTUK III REGISTRATIE VAN EN TOEZICHT OP EEN TRANSACTIEREGISTER

Artikel 5 Registratie van een transactieregister

Artikel 6 Aan de registratie of de uitbreiding van registratie voorafgaande kennisgeving aan en raadpleging van de bevoegde autoriteiten

Artikel 7 Behandeling van de aanvraag

Artikel 8 Kennisgeving van besluiten van de ESMA met betrekking tot registratie of uitbreiding van registratie

Artikel 9 Bevoegdheden van de ESMA

Artikel 10 Intrekking van een registratie

Artikel 11 Toezichtvergoedingen

Artikel 12 Transparantie en beschikbaarheid van gegevens van een transactieregister

HOOFDSTUK IV TRANSPARANTIE JEGENS BELEGGERS

Artikel 13 Transparantie van instellingen voor collectieve belegging in periodieke verslagen

Artikel 14 Transparantie van instellingen voor collectieve belegging in precontractuele documenten

HOOFDSTUK V TRANSPARANTIE VAN HERGEBRUIK

Artikel 15 Hergebruik van in het kader van een zekerheidsovereenkomst ontvangen financiële instrumenten

HOOFDSTUK VI TOEZICHT EN BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 16 Aanwijzing en bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

Artikel 17 Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

Artikel 18 Beroepsgeheim

HOOFDSTUK VII BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

Artikel 19 Gelijkwaardigheid en erkenning van transactieregisters

Artikel 20 Indirecte toegang tot gegevens van autoriteiten onderling

Artikel 21 Gelijkwaardigheid van rapportage

HOOFDSTUK VIII BESTUURSRECHTELIJKE SANCTIES EN ANDERE BESTUURSRECHTELIJKE MAATREGELEN

Artikel 22 Bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen

Artikel 23 Vaststelling van bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen

Artikel 24 Melding van inbreuken

Artikel 25 Uitwisseling van informatie met de ESMA

Artikel 26 Bekendmaking van besluiten

Artikel 27 Recht van beroep

Artikel 28 Sancties en andere maatregelen voor de toepassing van de artikelen 13 en 14

HOOFDSTUK IX EVALUATIE

Artikel 29 Rapporten en evaluatie

HOOFDSTUK X SLOTBEPALINGEN

Artikel 30 Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

Artikel 31 Comitéprocedure

Artikel 32 Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

„Artikel 2 bis Gelijkwaardigheidsbesluiten voor de toepassing van de definitie van otc-derivaat

Artikel 33 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE