Home

Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (codificatie)

Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder b) en e),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad(2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd(3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

  2. Het uitwerken van maatregelen conform artikel 77, lid 2, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), om te garanderen dat bij de overschrijding van de binnengrenzen door personen geen grenstoezicht wordt uitgevoerd, maakt deel uit van de in artikel 26, lid 2, VWEU omschreven doelstelling van de Unie om een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te brengen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd.

  3. Overeenkomstig artikel 67, lid 2, VWEU gaat de totstandbrenging van een ruimte van vrij verkeer van personen gepaard met andere maatregelen. Het gemeenschappelijk beleid inzake het overschrijden van de buitengrenzen, zoals bedoeld in artikel 77, lid 1, onder b), VWEU, is één van die maatregelen.

  4. Bij gemeenschappelijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen en het grenstoezicht aan de buitengrenzen moet rekening worden gehouden met het Schengenacquis, dat in het kader van de Unie is opgenomen, en met name met de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen(4) en het Gemeenschappelijk Handboek(5).

  5. Een gemeenschappelijke regeling betreffende de overschrijding van de grenzen door personen doet geen afbreuk aan de rechten inzake vrij verkeer van burgers van de Unie en hun familieleden en is niet van invloed op onderdanen van derde landen en hun familieleden die in het kader van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie.

  6. Grenstoezicht is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.

  7. De grenscontroles moeten zodanig worden uitgevoerd dat de menselijke waardigheid volledig wordt geëerbiedigd. Het grenstoezicht moet professioneel en respectvol worden uitgeoefend en in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen.

  8. Grenstoezicht omvat niet alleen de personencontrole aan de grensdoorlaatposten en de grensbewaking tussen die grensdoorlaatposten, maar ook een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid en van de bedreigingen die de veiligheid van de buitengrenzen in het gedrang kunnen brengen. Derhalve moeten voorwaarden, criteria en nadere regels worden vastgesteld voor zowel de controle aan de grensdoorlaatposten als de grensbewaking, met inbegrip van de raadpleging van het Schengeninformatiesysteem (SIS).

  9. Het is noodzakelijk om regels voor de berekening van de toegestane duur van kort verblijf in de Unie vast te stellen. Duidelijke, eenvoudige en geharmoniseerde regels in alle rechtshandelingen over dit onderwerp zouden voor zowel reizigers als grens- en visumautoriteiten een goede zaak zijn.

  10. Aangezien alleen een verificatie van vingerafdrukken met zekerheid kan bevestigen dat degene die het Schengengebied wenst te betreden, ook degene is aan wie het visum is verstrekt, moet worden voorzien in de mogelijkheid aan de buitengrenzen het in Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad(6) geregelde visuminformatiesysteem (VIS) te gebruiken.

  11. Om na te gaan of aan de in deze verordening vastgestelde toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen is voldaan en om hun taak met succes te verrichten, dienen grenswachters alle beschikbare informatie te gebruiken, waaronder gegevens die in het VIS kunnen worden geraadpleegd.

  12. Om te voorkomen dat grensdoorlaatposten waar mogelijk het VIS in gebruik is, worden vermeden en om ervoor te zorgen dat het VIS zijn volle effect kan sorteren, dient het VIS op geharmoniseerde wijze te worden gebruikt bij inreiscontroles aan de buitengrenzen.

  13. Daar het in gevallen waarin opnieuw een visum wordt aangevraagd dienstig is de biometrische gegevens van de eerste aanvraag opnieuw te gebruiken en deze uit het VIS te kopiëren, dient het gebruik van het VIS bij inreiscontroles aan de buitengrenzen verplicht te zijn.

  14. Het gebruik van het VIS dient een systematische raadpleging van het VIS in te houden aan de hand van het nummer van de visumsticker in combinatie met een verificatie van vingerafdrukken. Gezien de mogelijke gevolgen van dergelijke raadplegingen voor de wachttijden aan de grensdoorlaatposten, dient het, gedurende een overgangsperiode bij wijze van uitzondering, mogelijk te zijn, en onder strikt omschreven omstandigheden, het VIS zonder een systematische verificatie van vingerafdrukken te raadplegen. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat van deze uitzonderingsregeling uitsluitend gebruik wordt gemaakt wanneer volledig aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan en dat de duur en de frequentie van de toepassing van deze uitzonderingsregeling aan de diverse grensdoorlaatposten tot een strikt minimum wordt beperkt.

  15. Om buitensporig lange wachttijden aan de grenzen te voorkomen, moet het mogelijk zijn de controles aan de buitengrenzen in uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden te versoepelen. Het versoepelen van de grenscontroles doet niets af aan de verplichting om systematisch een stempel aan te brengen in de documenten van onderdanen van derde landen. Dankzij afstempeling kan met zekerheid worden vastgesteld wanneer en op welke plaats de grens is overschreden zonder dat in alle gevallen vaststaat dat de vereiste controlemaatregelen met betrekking tot de reisdocumenten zijn uitgevoerd.

  16. Ter beperking van de wachttijden voor onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallende personen moet aan de doorlaatposten aan de grenzen, voor zover de omstandigheden dit toestaan, worden gezorgd voor gescheiden rijstroken met uniforme aanduidingen in alle lidstaten. Op internationale luchthavens moet voor gescheiden doorgangen worden gezorgd. Voor zover dit opportuun wordt geacht en de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, dienen de lidstaten te overwegen aan de zee- en landgrensdoorlaatposten gescheiden doorgangen tot stand te brengen.

  17. De lidstaten moeten voorkomen dat de controleprocedures een grote belemmering vormen voor het economisch, sociaal en cultureel verkeer aan de buitengrenzen. Daartoe moeten zij voldoende personeel en middelen inzetten.

  18. De lidstaten moeten een of meer nationale diensten aanwijzen die overeenkomstig het nationale recht met grensbewaking belast zijn. Wanneer in een lidstaat verschillende diensten met grensbewaking belast zijn, moeten zij voortdurend nauw samenwerken.

  19. De operationele samenwerking en de bijstand tussen de lidstaten op het gebied van grenstoezicht moeten worden beheerd en gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie („het Agentschap”), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad(7).

  20. Deze verordening doet geen afbreuk aan in het kader van de algemene politiebevoegdheid uitgevoerde controles en op dezelfde manier als bij binnenlandse vluchten uitgevoerde personencontroles, noch aan de mogelijkheid van de lidstaten om overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad(8) uitzonderlijke bagagecontroles uit te voeren, noch aan nationale voorschriften betreffende het bij zich dragen van reis- en identiteitsdocumenten of aan de verplichting om de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaat te melden.

  21. In een ruimte van vrij verkeer van personen moet de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen een uitzondering blijven. Grenstoezicht mag niet worden uitgeoefend noch mogen formaliteiten worden opgelegd uitsluitend omdat de grens wordt overschreden.

  22. De totstandbrenging van een ruimte waarin het vrije verkeer van personen over binnengrenzen is gegarandeerd, is één van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Unie. Wanneer zich in een ruimte zonder binnengrenstoezicht een situatie voordoet die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in die ruimte, of in delen daarvan of in een of meer lidstaten, is het noodzakelijk gezamenlijk op te treden door in uitzonderlijke omstandigheden toestemming te geven voor de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht, zonder evenwel het beginsel van het vrije verkeer van personen in gevaar te brengen. Gelet op de gevolgen die dergelijke, bij wijze van uiterste middel getroffen maatregelen kunnen hebben voor al wie binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht het recht van vrij verkeer heeft, moeten voorwaarden en procedures voor de herinvoering van dergelijke maatregelen worden vastgesteld om ervoor zorgen dat de maatregelen uitzonderlijk zijn en dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen. De draagwijdte en de duur van de tijdelijke herinvoering van dergelijke maatregelen moeten worden beperkt tot het strikte minimum dat vereist is om op een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te kunnen reageren.

  23. Aangezien de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht gevolgen heeft voor het vrije verkeer van personen, dient een besluit tot herinvoering van dergelijk toezicht te worden genomen in overeenstemming met gezamenlijk overeengekomen criteria en te worden kennisgegeven aan de Commissie, of te worden aanbevolen door een instelling van de Unie. Hoe dan ook dient de herinvoering van binnengrenstoezicht de uitzondering te blijven en slechts door een bij wijze van uiterste middel getroffen maatregel te worden toegepast, met een strikt beperkte draagwijdte en duur, op basis van specifieke objectieve criteria en van een op Unieniveau te monitoren beoordeling van de noodzaak ervan. Wanneer een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid onmiddellijk optreden vereist, dient een lidstaat te kunnen overgaan tot herinvoering van grenstoezicht aan zijn binnengrenzen voor een termijn van ten hoogste tien dagen. Elke verlenging van deze termijn moet op het niveau van de Unie worden gemonitord.

  24. De noodzaak en evenredigheid van de herinvoering van binnengrenstoezicht dient te worden afgewogen tegen de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die tot dergelijke herinvoering noopt; dit geldt ook voor andere maatregelen die op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus zouden kunnen worden getroffen, en de gevolgen van dergelijk toezicht voor het vrije verkeer van personen binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht dienen in de afweging te worden meegewogen.

  25. De herinvoering van binnengrenstoezicht kan bij uitzondering nodig zijn bij een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid op het niveau van de ruimte zonder binnengrenstoezicht of op nationaal niveau, in het bijzonder na terroristische incidenten of bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit.

  26. Migratie en het overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen zou niet per definitie mogen worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid.

  27. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat en veronderstelt het begrip openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

  28. Op grond van de tot dusverre opgedane ervaring met betrekking tot de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht kan de Commissie, om te helpen zorgen voor een consequente uitvoering van het Schengenacquis, richtsnoeren opstellen inzake de herinvoering van het binnengrenstoezicht, in gevallen die een dergelijke maatregel tijdelijk vereisen en in gevallen waarin onmiddellijk optreden is vereist. In die richtsnoeren moeten duidelijke indicatoren worden opgenomen aan de hand waarvan beter te beoordelen is welke omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden kunnen vormen.

  29. Indien op basis van een evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad(9), is vastgesteld dat de uitoefening van het buitengrenstoezicht ernstige gebreken vertoont, en teneinde de naleving te garanderen van de aanbevelingen die overeenkomstig die verordening zijn vastgesteld, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de geëvalueerde lidstaat aan te bevelen bepaalde specifieke maatregelen te nemen, waaronder het inzetten van Europese grenswachtteams, het indienen van strategische plannen of, als uiterste middel en rekening houdend met de ernst van de situatie, het sluiten van een bepaalde grensdoorlaatpost. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(10). Gelet op artikel 2, lid 2, onder b), iii), van die verordening, is de onderzoeksprocedure van toepassing.

  30. De tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen volgens een specifieke procedure op Unieniveau kan ook gerechtvaardigd zijn in uitzonderlijke omstandigheden en als uiterste maatregel, wanneer de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar is als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken in verband met het buitengrenstoezicht, die worden geconstateerd in het kader van een grondige evaluatieprocedure overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013, wanneer die omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden vormen binnen die ruimte of delen daarvan. Een dergelijke specifieke procedure voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen zou, in dezelfde omstandigheden, ook kunnen worden ingeleid indien de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet. Aangezien dergelijke maatregelen politiek gevoelig liggen en raken aan de nationale bevoegdheden inzake uitvoering en handhaving van het binnengrenstoezicht, dienen de uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van aanbevelingen in het kader van die specifieke procedure op Unieniveau te worden toegekend aan de Raad, handelend op voorstel van de Commissie.

  31. Voordat een aanbeveling over de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen wordt vastgesteld, moet tijdig grondig worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de diepere oorzaken aan te pakken, onder meer door bijstand via organen en instanties van de Unie, zoals het Agentschap of de Europese Politiedienst (Europol), die is opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad(11), en maatregelen voor technische en financiële ondersteuning op nationaal niveau, op Unieniveau of op beide niveaus. Indien een ernstig gebrek wordt geconstateerd, kan de Commissie de betrokken lidstaten helpen door maatregelen voor financiële ondersteuning te treffen. Voorts dient elke aanbeveling van de Commissie en de Raad gebaseerd te zijn op gestaafde informatie.

  32. De Commissie moet de mogelijkheid hebben om onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de noodzaak om het grenstoezicht aan de binnengrenzen te verlengen, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

  33. De evaluatieverslagen en aanbevelingen bedoeld in de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 dienen de basis te vormen waarop wordt overgegaan tot de specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht en waarop de bij deze verordening bepaalde specifieke procedure wordt ingeleid in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt. De lidstaten en de Commissie verrichten gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast en de Commissie coördineert de evaluaties in nauwe samenwerking met de lidstaten. Dit evaluatiemechanisme bevat de volgende elementen: meerjaren- en jaarprogramma's voor evaluatie, aangekondigde en onaangekondigde controles ter plaatse door een klein team van Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten aangewezen deskundigen, door de Commissie aangenomen verslagen over het resultaat van de evaluatie en aanbevelingen voor corrigerende maatregelen die door de Raad op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, passende follow-up, toezicht en rapportage.

  34. Daar de doelstelling van Verordening (EG) nr. 562/2006 en de opeenvolgende wijzigingen daarvan, namelijk de vaststelling van regels betreffende de overschrijding van de grenzen door personen, niet in voldoende mate door de lidstaten kon worden verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie kon worden verwezenlijkt, kon de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gingen deze verordening en de opeenvolgende wijzigingen daarvan niet verder dan nodig was om die doelstelling te verwezenlijken.

  35. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het vaststellen van aanvullende maatregelen inzake de bewaking en wijzigingen van de bijlagen bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

  36. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening dient te worden uitgevoerd met inachtneming van de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en non-refoulement.

  37. In afwijking van artikel 355 VWEU is deze verordening slechts van toepassing op het Europese grondgebied van Frankrijk en Nederland. Deze verordening is niet van invloed op de specifieke regeling voor Ceuta en Melilla zoals omschreven in de Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord(12).

  38. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het VEU en aan het VWEU gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening, te beslissen of het deze in zijn interne recht zal omzetten.

  39. Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(13) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad(14).

  40. Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(15), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad(16).

  41. Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(17), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad(18).

  42. Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad(19). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

  43. Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad(20). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

  44. Wat Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië betreft, vormen artikel 1, eerste alinea, artikel 6, lid 5, onder a), titel III, alsmede de bepalingen van titel II en de bijbehorende bijlagen met betrekking tot het SIS en het VIS, bepalingen die voortbouwen op of op andere wijze gerelateerd zijn aan het Schengenacquis in de zin van, respectievelijk, artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Doel en beginselen

Deze verordening voorziet in de afwezigheid van grenstoezicht ten aanzien van personen die de binnengrenzen tussen de lidstaten van de Unie overschrijden.

Zij stelt de maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie overschrijden.

Artikel 2 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

    1. „binnengrenzen” :
    1. de gemeenschappelijke landgrenzen, daaronder begrepen rivier- en meergrenzen, van de lidstaten;

    2. de luchthavens van de lidstaten voor de interne vluchten;

    3. de zee-, rivier- en meerhavens van de lidstaten voor de regelmatige interne veerverbindingen;

    2. „buitengrenzen” :
    de landgrenzen, met inbegrip van de rivier- en meergrenzen, de zeegrenzen alsmede de lucht-, rivier-, zee- en meerhavens van de lidstaten, voor zover zij geen binnengrenzen zijn;
    3. „interne vlucht” :
    een vlucht met vertrek en bestemming uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten zonder tussenlanding op het grondgebied van een derde land;
    4. „regelmatige interne veerverbinding” :
    een veerverbinding tussen dezelfde twee of meer havens op het grondgebied van de lidstaten waarbij geen havens buiten het grondgebied van de lidstaten worden aangedaan en waarbij personen en voertuigen worden vervoerd volgens een gepubliceerde dienstregeling;
    5. „personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen” :
    1. de burgers van de Unie in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en de in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad(21) bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent;

    2. de onderdanen van derde landen en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie;

    6. „onderdaan van een derde land” :
    eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en niet onder de toepassing van punt 5 valt;
    7. „met het oog op weigering van toegang gesignaleerde persoon” :
    een onderdaan van een derde land die overeenkomstig en voor de doelstellingen van artikelen 24 en 26 van Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad(22) gesignaleerd staat in het Schengeninformatiesysteem (hierna „SIS” genoemd);
    8. „grensdoorlaatpost” :
    een door de bevoegde autoriteiten voor overschrijding van de buitengrenzen aangewezen doorlaatpost;
    9. „gemeenschappelijke grensdoorlaatpost” :
    iedere op het grondgebied van een lidstaat of het grondgebied van een derde land gelegen grensdoorlaatpost waar grenswachters van de betrokken lidstaat en van het betrokken derde land na elkaar uitreis- en inreiscontroles verrichten overeenkomstig hun nationale recht en uit hoofde van een bilaterale overeenkomst;
    10. „grenstoezicht” :
    de overeenkomstig en voor het doel van deze verordening aan een grens uitgevoerde activiteit die uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus niet om andere redenen wordt verricht, en die bestaat in controle en bewaking van de grens;
    11. „grenscontroles” :
    de controles die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten;
    12. „grensbewaking” :
    de bewaking van de grenzen buiten de grensdoorlaatposten en de bewaking van de grensdoorlaatposten buiten de vastgestelde openingstijden om te voorkomen dat personen zich aan de grenscontroles onttrekken;
    13. „tweedelijnscontrole” :
    een verdere controle die op een speciale locatie kan worden verricht, apart van de locatie waar iedereen wordt gecontroleerd (eerste lijn);
    14. „grenswachter” :
    overheidsbeambte die overeenkomstig het nationale recht werkzaam is bij een grensdoorlaatpost, langs de grens of in de onmiddellijke nabijheid daarvan, en die overeenkomstig deze verordening en het nationale recht het grenstoezicht uitoefent;
    15. „vervoerder” :
    een natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig personen vervoert;
    16. „verblijfsvergunning” :
    1. de door de lidstaten overeenkomstig het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad(23) afgegeven verblijfsvergunningen en de op grond van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven verblijfskaarten;

    2. de overige door een lidstaat aan onderdanen van derde landen afgegeven documenten die recht geven op verblijf op zijn grondgebied en die het voorwerp zijn geweest van achtereenvolgens een kennisgeving en bekendmaking overeenkomstig artikel 39, met uitzondering van:

      1. tijdelijke vergunningen die hangende de behandeling van een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning als bedoeld onder a) of van een asielverzoek worden afgegeven, en

      2. door de lidstaten overeenkomstig het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad(24) afgegeven visa;

    17. „cruiseschip” :
    een vaartuig dat een route volgt volgens een van tevoren vastgesteld programma dat toeristische activiteiten in de verschillende havens omvat en waarbij tijdens de reis in beginsel geen passagiers in- of ontschepen;
    18. „pleziervaart” :
    het gebruik van pleziervaartuigen voor sport of toerisme;
    19. „kustvisserij” :
    het voor de visvangst gebruiken van vaartuigen die dagelijks of binnen de 36 uur in een op het grondgebied van een lidstaat gelegen haven terugkeren zonder daarbij een in een derde land gelegen haven aan te doen;
    20. „offshorewerknemer” :
    een persoon die werkt op een offshore-installatie die in de territoriale wateren ligt of in een door de lidstaten geëxploiteerde exclusieve economische zone, zoals die term is vastgelegd in het internationaal zeerecht, en die regelmatig over zee of door de lucht naar het grondgebied van de lidstaten terugkeert;
    21. „gevaar voor de volksgezondheid” :
    elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.

Artikel 3 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd:

  1. de rechten van de personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen;

  2. de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement.

Artikel 4 Grondrechten

TITEL II BUITENGRENZEN

HOOFDSTUK I Overschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden

Artikel 5 Overschrijden van de buitengrenzen

Artikel 6 Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen

HOOFDSTUK II Toezicht aan de buitengrenzen en weigering van toegang

Artikel 7 Uitvoering van grenscontroles

Artikel 8 Grenscontrole op personen

Artikel 9 Versoepeling van de grenscontroles

Artikel 10 Gescheiden doorgangen en bewegwijzering

Artikel 11 Afstempeling van de reisdocumenten

Artikel 12 Vermoeden betreffende het voldoen aan voorwaarden inzake verblijfsduur

Artikel 13 Grensbewaking

Artikel 14 Weigering van toegang

HOOFDSTUK III Middelen voor grenstoezicht en samenwerking tussen lidstaten

Artikel 15 Middelen voor grenstoezicht

Artikel 16 Uitoefening van het toezicht

Artikel 17 Samenwerking tussen lidstaten

Artikel 18 Gezamenlijk toezicht

HOOFDSTUK IV Specifieke voorschriften voor de grenscontroles

Artikel 19 Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden

Artikel 20 Specifieke voorschriften voor controles van bepaalde categorieën personen

HOOFDSTUK V Specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht

Artikel 21 Maatregelen aan de buitengrenzen en ondersteuning door het Agentschap

TITEL III BINNENGRENZEN

HOOFDSTUK I Afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 22 Overschrijding van de binnengrenzen

Artikel 23 Controles binnen het grondgebied

Artikel 24 Verwijdering van belemmeringen voor het verkeer aan wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen

HOOFDSTUK II Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 25 Algemeen kader voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 26 Criteria voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 27 Procedure voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen op grond van artikel 25

Artikel 28 Specifieke procedure voor gevallen die onmiddellijk optreden vereisen

Artikel 29 Specifieke procedure voor uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt

Artikel 30 Criteria voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen wanneer uitzonderlijke omstandigheden de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengen

Artikel 31 Informatieverstrekking aan het Europees Parlement en de Raad

Artikel 32 In geval van herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen toe te passen bepalingen

Artikel 33 Verslag over het heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 34 Informatieverstrekking aan het publiek

Artikel 35 Vertrouwelijkheid

TITEL IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 36 Wijzigingen van de bijlagen

Artikel 37 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 38 Comitéprocedure

Artikel 39 Kennisgeving

Artikel 40 Klein grensverkeer

Artikel 41 Ceuta en Melilla

Artikel 42 Informatieverstrekking door de lidstaten

Artikel 43 Evaluatiemechanisme

Artikel 44 Intrekking

Artikel 45 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIII

BIJLAGE IX

BIJLAGE X