Home

Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Op 25 september 2015 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een nieuw mondiaal kader voor duurzame ontwikkeling aangenomen: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (“Agenda 2030”), waarvan de kern wordt gevormd door de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). In de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 over de volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst worden de SDG’s aan het beleidskader van de Unie gekoppeld, zodat ze vanaf de aanvang worden geïntegreerd in alle acties en beleidsinitiatieven van de Unie, zowel binnen de Unie als op mondiaal niveau. In zijn conclusies van 20 juni 2017 heeft de Raad het vaste voornemen van de Unie en haar lidstaten bevestigd om de Agenda 2030 op volledige, samenhangende, alomvattende, geïntegreerde en doeltreffende wijze en in nauwe samenwerking met partners en andere stakeholders uit te voeren.

  2. De overgang naar een meer duurzame, koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie in overeenstemming met de SDG's is van cruciaal belang voor het concurrentievermogen op de lange termijn van de economie van de Unie. De in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering gesloten Overeenkomst van Parijs (de “Overeenkomst van Parijs”), die op 5 oktober 2016 door de Unie is goedgekeurd(3) en op 4 november 2016 in werking is getreden, heeft tot doel de reactie op de klimaatverandering te versterken, door onder meer de financieringsstromen in overeenstemming te brengen met een traject naar lage broeikasgasemissies en een klimaatveerkrachtige ontwikkeling.

  3. Om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken en de risico's en effecten van de klimaatverandering aanzienlijk te verminderen, moet het mondiale doel erin bestaan de wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging ruim onder 2°C boven het pre-industriële niveau te houden en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau.

  4. De Richtlijnen 2009/65/EG(4), 2009/138/EG(5), 2011/61/EU(6), 2013/36/EU(7), 2014/65/EU(8), (EU) 2016/97(9), (EU) 2016/2341(10) van het Europees Parlement en de Raad, en de Verordeningen (EU) nr. 345/2013(11), (EU) nr. 346/2013(12), (EU) 2015/760(13) en (EU) 2019/1238(14) van het Europees Parlement en de Raad hebben als gemeenschappelijke doelstelling het vergemakkelijken van de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), kredietinstellingen, beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerders) die alternatieve beleggingsinstellingen beheren of verhandelen, waaronder Europese langetermijnbeleggingsinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen, verzekeringstussenpersonen, instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's), beheerders van in aanmerking komende durfkapitaalfondsen (EuVECA-beheerders), beheerders van in aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF-beheerders) en aanbieders van pan-Europese persoonlijke pensioenproducten. Die richtlijnen en verordeningen zorgen voor een uniformere bescherming van eindbeleggers en maken het voor hen gemakkelijker te profiteren van een breed scala aan financiële producten, en voorzien tegelijkertijd in regels die eindbeleggers in staat stellen weloverwogen beleggingsbeslissingen te nemen.

  5. Informatieverschaffing aan eindbeleggers over de integratie van duurzaamheidsrisico's, over het in aanmerking nemen van ongunstige effecten op de duurzaamheid en over duurzame beleggingsdoelstellingen of over het promoten van ecologische en sociale kenmerken, in beleggingsbeslissingen en in adviesprocedures worden onvoldoende ontwikkeld omdat dergelijke informatieverschaffing nog niet aan geharmoniseerde vereisten onderworpen is.

  6. De vrijstelling van deze verordening voor financieel adviseurs met minder dan drie werknemers moet de toepassing van de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van de Richtlijnen 2014/65/EU en (EU) 2016/97, en met name de regels inzake beleggings- en verzekeringsadvies, onverlet laten. Dit betekent dan ook dat, hoewel die adviseurs niet verplicht zijn informatie te verschaffen overeenkomstig deze verordening, zij de duurzaamheidsrisico's toch in hun adviesprocedures in aanmerking moeten nemen en moeten incalculeren.

  7. Onder deze verordening vallende entiteiten moeten, afhankelijk van de aard van hun activiteiten, voldoen aan de regels voor financiëlemarktdeelnemers indien zij financiële producten ontwikkelen, en zij moeten voldoen aan de regels voor financieel adviseurs indien zij beleggings- of verzekeringsadvies verstrekken. Daarom moeten deze entiteiten, wanneer zij tegelijk activiteiten van zowel financiëlemarktdeelnemers als financieel adviseurs uitoefenen, worden beschouwd als financiëlemarktdeelnemers wanneer zij handelen in de hoedanigheid van ontwikkelaars van financiële producten, ook wat betreft vermogensbeheer, en als financieel adviseurs wanneer zij beleggings- of verzekeringsadvies verstrekken.

  8. Aangezien de Unie in toenemende mate met de catastrofale en onvoorspelbare gevolgen van de klimaatverandering, de uitputting van hulpbronnen en andere kwesties in verband met duurzaamheid wordt geconfronteerd, is dringend actie nodig om kapitaal vrij te maken, niet alleen door middel van overheidsbeleid maar ook via de financiëledienstensector. Daarom moet van financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs worden verlangd dat zij specifieke informatie verschaffen over hun aanpak van de integratie van duurzaamheidsrisico's en het in aanmerking nemen van ongunstige effecten op de duurzaamheid.

  9. Door het ontbreken van geharmoniseerde Unieregels voor informatieverschaffing aan eindbeleggers met betrekking tot duurzaamheid zullen op nationaal niveau waarschijnlijk nog steeds afwijkende maatregelen worden genomen en kunnen verschillende benaderingen in de verschillende financiëledienstensectoren blijven bestaan. Dergelijke divergerende maatregelen en benaderingen zouden blijven leiden tot significante concurrentieverstoringen als gevolg van significante verschillen in de standaarden voor informatieverschaffing. Bovendien leidt de parallelle ontwikkeling van marktgebaseerde praktijken, die gebaseerd zijn op commercieel gestuurde prioriteiten die divergerende resultaten opleveren, momenteel tot verdere marktfragmentatie en zou deze de inefficiënties in de werking van de interne markt in de toekomst nog verder kunnen verergeren. Divergerende standaarden voor informatieverschaffing en marktgebaseerde praktijken maken het zeer moeilijk om verschillende financiële producten met elkaar te vergelijken en creëren een ongelijk speelveld voor deze producten en voor distributiekanalen, en werpen extra belemmeringen op in de interne markt. Dergelijke divergenties zouden ook verwarrend kunnen zijn voor eindbeleggers en zouden hun beleggingsbeslissingen kunnen verstoren. Bij het waarborgen van de naleving van de Overeenkomst van Parijs bestaat het risico dat de lidstaten divergente nationale maatregelen nemen die belemmeringen voor de goede werking van de interne markt zouden kunnen opwerpen en schadelijk zouden kunnen zijn voor financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs. Voorts maakt het gebrek aan geharmoniseerde transparantieregels het voor eindbeleggers moeilijk om verschillende financiële producten in verschillende lidstaten effectief met elkaar te vergelijken op het punt van de ecologische, sociale en governancerisico's en doelstellingen voor duurzaam beleggen ervan. Bijgevolg moeten bestaande belemmeringen voor de werking van de interne markt worden aangepakt en moeten financiële producten gemakkelijker te vergelijken zijn teneinde mogelijke toekomstige belemmeringen te voorkomen.

  10. Deze verordening heeft ten doel informatieasymmetrieën in principaal-agent-relaties te verminderen met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico's, het in aanmerking nemen van ongunstige effecten op de duurzaamheid, het promoten van ecologische of sociale kenmerken en duurzaam beleggen door precontractuele en lopende informatieverschaffing aan eindbeleggers te verlangen van financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs, wanneer zij als de agenten van die eindbeleggers (principalen) optreden.

  11. Deze verordening vormt een aanvulling op de informatieverschaffingsregels van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2014/65/EU, (EU) 2016/97, (EU) 2016/2341 en de Verordeningen (EU) nr. 345/2013, (EU) nr. 346/2013, (EU) 2015/760 en (EU) 2019/1238, evenals van het nationale recht betreffende persoonlijke en individuele pensioenproducten. Om het degelijk en doeltreffend toezicht op de naleving van deze verordening te garanderen, moeten de lidstaten steunen op de reeds krachtens die regels aangewezen bevoegde autoriteiten.

  12. Deze verordening handhaaft de vereisten voor financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs wat betreft het handelen in het belang van eindbeleggers, met inbegrip van maar niet uitsluitend het vereiste van de nodige zorgvuldigheid voorafgaand aan het doen van beleggingen, zoals vastgelegd in de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/65/EU, (EU) 2016/97, (EU) 2016/2341 en de Verordeningen (EU) nr. 345/2013 en (EU) nr. 346/2013 alsook het nationale recht betreffende persoonlijke en individuele pensioenproducten. Om aan hun verplichtingen uit hoofde van die regels te voldoen, moeten financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs niet alleen alle relevante financiële risico's, maar ook alle relevante duurzaamheidsrisico's die een relevant wezenlijk negatief effect kunnen hebben op het financieel rendement van een belegging of een advies, in hun procedures, daaronder begrepen hun "due diligence"procedures, integreren en op continue basis beoordelen. Daarom moeten financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs uit hoofde van deze verordening in hun gedragslijnen nader bepalen hoe zij die risico's integreren en die gedragslijnen bekendmaken.

  13. Deze verordening verlangt van financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs die beleggingsadvies of verzekeringsadvies met betrekking tot verzekeringsgerelateerde beleggingsproducten (IBIP's)verstrekken, ongeacht het ontwerp van de financiële producten en de doelgroep, dat zij schriftelijke gedragslijnen publiceren over de integratie van duurzaamheidsrisico's en toezien op de transparantie van die integratie.

  14. Onder "duurzaamheidsrisico" wordt een gebeurtenis of omstandigheid op ecologisch, sociaal of governancegebied verstaan die, indien deze zich voordoet, een wezenlijk negatief effect op de waarde van de belegging kan veroorzaken, als gespecificeerd in de sectorale wetgeving, met name in de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/65/EU, (EU) 2016/97 en (EU) 2016/2341, of in op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en technische reguleringsnormen.

  15. Deze verordening doet geen afbreuk aan de regels betreffende de integratie van risico's van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/65/EU, (EU) 2016/97, (EU) 2016/2341 en de Verordeningen (EU) nr. 345/2013 en (EU) nr. 346/2013 en het nationale recht betreffende persoonlijke en individuele pensioenproducten, met inbegrip van maar niet uitsluitend de desbetreffende toepasselijke evenredigheidscriteria zoals omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van de werkzaamheden in kwestie. Met deze verordening wordt naar meer transparantie gestreefd met betrekking tot de wijze waarop financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs duurzaamheidsrisico's in hun beleggingsbeslissing dan wel beleggings- of verzekeringsadvies integreren. Wanneer de duurzaamheidsrisicobeoordeling leidt tot de conclusie dat er geen duurzaamheidsrisico's zijn die relevant worden geacht voor het financiële product, moeten de redenen daarvoor worden toegelicht. Wanneer de beoordeling leidt tot de conclusie dat die risico's wel relevant zijn, dan moet de mate waarin duurzaamheidsrisico's een effect kunnen hebben op de prestaties van het financiële product, openbaar worden gemaakt, hetzij in kwalitatieve, hetzij in kwantitatieve termen. De duurzaamheidsrisicobeoordelingen en de daarmee verband houdende precontractuele informatieverschaffing door financiëlemarktdeelnemers moeten worden meegenomen in de precontractuele informatieverschaffing door financieel adviseurs. Financieel adviseurs moeten voorafgaand aan het advies bekendmaken hoe zij in het selectieproces van het financiële product dat aan de eindbelegger ongeacht diens voorkeuren op het gebied van duurzaamheid wordt gepresenteerd, rekening houden met duurzaamheidsrisico's. Dit mag geen afbreuk doen aan de toepassing van de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van de Richtlijnen 2014/65/EU en (EU) 2016/97, in het bijzonder de verplichtingen voor financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs met betrekking tot productgovernance, de beoordelingen van geschiktheid en passendheid, en verlangens-en-behoeftentests.

  16. Beleggingsbeslissingen en -advies kunnen aanleiding geven tot, bijdragen aan of rechtstreeks verband houden met negatieve, wezenlijke of waarschijnlijk wezenlijke effecten op duurzaamheidsfactoren.

  17. Om te zorgen voor een coherente en consistente toepassing van deze verordening is het noodzakelijk te voorzien in een geharmoniseerde definitie van "duurzame beleggingen", die is beperkt tot de gevallen waarin de ondernemingen waarin is belegd praktijken op het gebied van goed bestuur volgen en het voorzorgsbeginsel "geen ernstige afbreuk doen" wordt gewaarborgd, d.w.z. dat noch aan de ecologische, noch aan de sociale doelstelling ernstige afbreuk wordt gedaan.

  18. Indien financiëlemarktdeelnemers, terdege rekening houdend met de omvang, de aard en de schaal van hun activiteiten en de soorten financiële producten die zij aanbieden, wezenlijke dan wel waarschijnlijk wezenlijke ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen, moeten zij in hun procedures, daaronder begrepen hun "due diligence" procedures, de nodige procedures integreren om rekening te houden met de belangrijkste ongunstige effecten, naast de relevante financiële risico's en de relevante duurzaamheidsrisico's. In de informatie over deze procedures kan worden beschreven hoe financiëlemarktdeelnemers zich kwijten van hun duurzaamheidsgerelateerde beheerverantwoordelijkheden of andere aandeelhoudersverplichtingen. Financiëlemarktdeelnemers moeten op hun website informatie over die procedures en beschrijvingen van de belangrijkste ongunstige effecten opnemen. In dit verband moeten het Gemengd Comité van de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(15) opgerichte Europese Bankautoriteit (EBA), de bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(16) opgerichte Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) en de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(17) opgerichte Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) (het “Gemengd Comité”) en de financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs de door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde "due diligence" richtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap en de door de Verenigde Naties ondersteunde beginselen voor verantwoord beleggen in aanmerking nemen.

  19. Het in aanmerking nemen van duurzaamheidsfactoren bij beleggingsbeslissingen en in adviesprocedures kan leiden tot voordelen die verder gaan dan de financiële markten. Het kan de veerkracht van de reële economie en de stabiliteit van het financiële stelsel vergroten. Zo kan het uiteindelijk een effect hebben op de risico-rendementverhouding van financiële producten. Het is dan ook van wezenlijk belang dat financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs de informatie verstrekken die noodzakelijk is om eindbeleggers in staat te stellen weloverwogen beleggingsbeslissingen te kunnen nemen.

  20. Financiëlemarktdeelnemers die de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen, moeten in de precontractuele informatie voor elk financieel product op beknopte wijze en in kwalitatieve of kwantitatieve termen meedelen hoe rekening is gehouden met de belangrijkste ongunstige effecten, alsook een verklaring opnemen dat informatie over de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren beschikbaar is in de lopende verslaglegging. Onder "belangrijkste ongunstige effecten" moet worden verstaan de effecten van beleggingsbeslissingen en -advies die leiden tot negatieve effecten op duurzaamheidsfactoren.

  21. Tot dusver zijn duurzame producten met verschillende ambitieniveaus ontwikkeld. Derhalve moet ten behoeve van precontractuele informatieverschaffing en informatieverschaffing in periodieke verslagen een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de vereisten voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten en anderzijds die voor financiële producten waarmee een positief effect op milieu en maatschappij wordt beoogd. Bijgevolg moeten financiëlemarktdeelnemers, wat betreft de financiële producten met ecologische of sociale kenmerken, informatie verschaffen over de vraag of en hoe de aangewezen index, duurzaamheidsindex of mainstreamindex op die kenmerken is afgestemd en, als er geen benchmark wordt gebruikt, over de vraag hoe aan de duurzaamheidskenmerken van de financiële producten wordt voldaan. Wat financiële producten betreft waarmee een positief effect op milieu en maatschappij wordt beoogd, moeten financiëlemarktdeelnemers informatie verschaffen over de vraag welke duurzame benchmark zij gebruiken voor het meten van de duurzame prestaties en, als er geen benchmark wordt gebruikt, moeten zij uitleggen hoe de duurzame doelstelling wordt gehaald. Die informatie moet jaarlijks worden verstrekt.

  22. Deze verordening doet geen afbreuk aan de regels betreffende de beloning of de beoordeling van de prestaties van het personeel van financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs krachtens de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/65/EU, (EU) 2016/97, (EU) 2016/2341 en de Verordeningen (EU) nr. 345/2013 en (EU) nr. 346/2013 of uitvoeringshandelingen en het nationale recht betreffende persoonlijke en individuele pensioenproducten, met inbegrip van maar niet uitsluitend de desbetreffende toepasselijke evenredigheidscriteria zoals omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van de betrokken werkzaamheden. Het is evenwel passend om tot meer transparantie, in kwalitatieve of kwantitatieve termen, te komen met betrekking tot het beloningsbeleid van financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs, in verband met hun beleggings- of verzekeringsadvies, waarin een gezond en doeltreffend risicobeheer met betrekking tot duurzaamheidsrisico's wordt gepromoot, terwijl de beloningsstructuur niet aanzet tot het nemen van buitensporige risico's in verband met duurzaamheidsrisico's en gepaard gaat met aan de risico's aangepaste prestaties.

  23. Om de transparantie te vergroten en de eindbeleggers te informeren, moet de toegang tot informatie over de wijze waarop wezenlijke dan wel waarschijnlijk wezenlijke relevante duurzaamheidsrisico's door financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs in hun beleggingsbeslissingsprocedures, met inbegrip van de organisatie-, risicobeheer- en governanceaspecten van deze procedures, en in hun adviesprocedures worden geïntegreerd, worden geregeld door deze entiteiten te verplichten beknopte informatie over die gedragslijnen op hun website te plaatsen.

  24. De huidige Unierechtelijke informatievereisten eisen niet de verschaffing van alle informatie die nodig is om eindbeleggers naar behoren te informeren over het duurzaamheidsgerelateerde effect van hun beleggingen in financiële producten met ecologische of sociale kenmerken of financiële producten waarmee duurzaamheidsdoelstellingen worden nagestreefd. Er dienen dan ook specifiekere en meer gestandaardiseerde informatievereisten ten aanzien van dergelijke beleggingen te worden vastgesteld. Zo moet het algemene duurzaamheidsgerelateerde effect van financiële producten regelmatig worden gerapporteerd aan de hand van indicatoren die relevant zijn voor het meten van de gekozen doelstelling voor duurzaam beleggen. Indien een passende index als referentiebenchmark is aangewezen, moet die informatie worden verstrekt zowel voor de aangewezen index als voor een brede marktindex om vergelijking mogelijk te maken. Indien EuSEF-beheerders informatie beschikbaar stellen over het positieve sociale effect dat een bepaald fonds tot doel heeft, over het algemene sociale resultaat en over de gerelateerde methoden die worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 346/2013, mogen zij deze informatie, in voorkomend geval, gebruiken ten behoeve van de informatieverstrekking krachtens deze verordening.

  25. Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(18) legt transparantieverplichtingen op ten aanzien van milieu-, sociale en corporate governance-kwesties in niet-financiële rapportage. De bij die richtlijn voorgeschreven vorm en presentatie zijn echter niet altijd geschikt om rechtstreeks door financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs te worden gebruikt in hun relatie met eindbeleggers. Financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs moeten de mogelijkheid hebben om voor de toepassing van deze verordening in voorkomend geval gebruik te maken van informatie in bestuursverslagen en niet-financiële overzichten overeenkomstig die richtlijn.

  26. Om de betrouwbaarheid van de op de websites van financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs gepubliceerde informatie te garanderen, moet die informatie actueel worden gehouden en moet elke herziening of wijziging van die informatie duidelijk worden toegelicht.

  27. Hoewel deze verordening niet de nationale socialezekerheidsstelsels bestrijkt die onder de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 vallen, moeten de lidstaten, gezien het feit dat zij delen van het beheer van verplichte pensioenregelingen binnen hun socialezekerheidsstelsels in toenemende mate openstellen voor financiëlemarktdeelnemers of andere privaatrechtelijke entiteiten, en deze stelsels worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico's en de lidstaten ongunstige effecten op de duurzaamheid in aanmerking zouden kunnen nemen, ecologische of sociale kenmerken zouden kunnen promoten of duurzame beleggingen zouden kunnen nastreven, deze verordening kunnen toepassen op deze stelsels, teneinde informatieasymmetrieën te verminderen.

  28. Deze verordening mag de lidstaten niet verbieden strengere bepalingen vast te stellen of te handhaven inzake de bekendmaking van gedragslijnen inzake aanpassing aan de klimaatverandering en inzake aanvullende informatieverstrekking aan eindbeleggers met betrekking tot duurzaamheidsrisico's, op voorwaarde dat de betrokken financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs hun hoofdkantoor op hun grondgebied hebben. Dergelijke voorschriften mogen echter geen ongunstige gevolgen hebben voor de effectieve toepassing van deze verordening of voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan.

  29. Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/2341 moeten IBPV’s al zorgen voor de toepassing van de regels inzake governance en risicobeheer op hun beleggingsbeslissingen en risicobeoordelingen om continuïteit en regelmatigheid te waarborgen. Beleggingsbeslissingen en de beoordeling van relevante risico's, met inbegrip van ecologische, sociale en governancerisico's, moeten op zodanige wijze tot stand komen dat de belangen van deelnemers en begunstigden van IBPV's worden gehonoreerd. Eiopa dient richtsnoeren op te stellen waarbij nader wordt bepaald hoe bij beleggingsbeslissingen en risicobeoordelingen van IBPV's rekening moet worden gehouden met ecologische, sociale en governancerisico's uit hoofde van die richtlijn.

  30. De EBA, Eiopa en ESMA (tezamen de "ETA's" genoemd), moeten de bevoegdheid krijgen om via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen waarin nadere regels worden vastgesteld voor de inhoud, methodes en presentatie van informatie in verband met duurzaamheidsindicatoren ten aanzien van het klimaat en andere milieugerelateerde ongunstige effecten, over sociale en werkgelegenheidszaken, over eerbiediging van de mensenrechten, en over bestrijding van corruptie en omkoping, alsook met nadere regels voor de presentatie en inhoud van de informatie over het promoten van ecologische of sociale kenmerken en doelstellingen voor duurzaamheidsbeleggingen die overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 in precontractuele documenten, jaarverslagen en op websites van financiëlemarktdeelnemers moeten worden opgenomen. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend om deze technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

  31. De ETA's moeten de bevoegdheid krijgen om via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen om de standaardpresentatie van het promoten van ecologische of sociale kenmerken en duurzame beleggingen met betrekking tot publicitaire mededelingen vast te stellen. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend om deze technische uitvoeringsnormen vast te stellen, door middel van uitvoeringshandelingen ingevolge artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en overeenkomstig artikel 15 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

  32. Aangezien in jaarverslagen de bedrijfsresultaten in principe voor volledige kalenderjaren worden samengevat, dienen de bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op transparantievereisten voor deze verslagen niet van toepassing te zijn tot 1 januari 2022.

  33. De in deze verordening vervatte informatieverschaffingsregels moeten een aanvulling vormen op de bepalingen van Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2014/65/EU, (EU) 2016/97 en (EU) 2016/2341 en Verordeningen (EU) nr. 345/2013, (EU) nr. 346/2013, (EU) 2015/760 en (EU) 2019/1238.

  34. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

  35. Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk een betere bescherming van eindbeleggers en een betere informatieverschaffing aan hen, ook bij grensoverschrijdende aankopen door eindbeleggers, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar door de noodzaak om in uniforme informatieverstrekkingsvereisten te voorzien beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp

Deze verordening stelt geharmoniseerde regels vast voor financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs over transparantie met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico's en het in aanmerking nemen van ongunstige effecten op de duurzaamheid in hun procedures, en de verstrekking van informatie over duurzaamheid met betrekking tot financiële producten.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. "financiëlemarktdeelnemer":

    1. een verzekeringsonderneming die een verzekeringsgerelateerd beleggingsproduct (IBIP) beschikbaar stelt;

    2. een beleggingsonderneming die vermogensbeheer verstrekt;

    3. een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV);

    4. een ontwikkelaar van een pensioenproduct;

    5. een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerder);

    6. een aanbieder van een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP-aanbieder);

    7. een beheerder van een in aanmerking komend durfkapitaalfonds dat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 345/2013 is geregistreerd;

    8. een beheerder van een in aanmerking komend sociaalondernemerschapsfonds dat overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 346/2013 is geregistreerd;

    9. een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe-beheermaatschappij); of

    10. een kredietinstelling die vermogensbeheer verstrekt;

  2. "verzekeringsonderneming": een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2009/138/EG een vergunning is verleend;

  3. "verzekeringsgebaseerd beleggingsproduct" of “IBIP”:

    1. een verzekeringsgebaseerd beleggingsproduct in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad(19); of

    2. een aan een professionele belegger ter beschikking gesteld verzekeringsproduct, waarmee een waarde op vervaldag of een afkoopwaarde wordt aangeboden, waarbij die waarde op vervaldag of afkoopwaarde geheel of gedeeltelijk is blootgesteld, direct of indirect, aan marktfluctuaties;

  4. “beheerder van een alternatieve beleggingsinstelling” of "abi-beheerder": een abi-beheerder in de zin van artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU;

  5. "beleggingsonderneming": een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU;

  6. "vermogensbeheer": vermogensbeheer in de zin van artikel 4, lid 1, punt 8, van Richtlijn 2014/65/EU;

  7. “instelling voor bedrijfspensioenvoorziening” of "IBPV": een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn (EU) 2016/2341 over een vergunning beschikt of in een register is ingeschreven, tenzij een lidstaat ervoor heeft gekozen artikel 5 van die richtlijn toe te passen op een instelling, of een instelling pensioenregelingen uitvoert die samen in totaal minder dan 15 deelnemers hebben;

  8. "pensioenproduct":

    1. een pensioenproduct als bedoeld in artikel 2, lid 2, punt e), van Verordening (EU) nr. 1286/2014; of

    2. een individueel pensioenproduct als bedoeld in artikel 2, lid 2, punt g), van Verordening (EU) nr. 1286/2014;

  9. "pan-Europees persoonlijk pensioenproduct of “PEPP": een product als bedoeld in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2019/1238;

  10. "icbe-beheermaatschappij":

    1. een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG, of

    2. een beleggingsmaatschappij waaraan overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG een vergunning is verleend en die geen beheermaatschappij heeft aangewezen waaraan krachtens die richtlijn een vergunning is verleend voor het beheer ervan;

  11. "financieel adviseur":

    1. een verzekeringstussenpersoon die verzekeringsadvies met betrekking tot IBIP’s verstrekt;

    2. een verzekeringsonderneming die verzekeringsadvies met betrekking tot IBIP’s verstrekt;

    3. een kredietinstelling die beleggingsadvies verstrekt;

    4. een beleggingsonderneming die beleggingsadvies verstrekt;

    5. een abi-beheerder die beleggingsadvies verstrekt overeenkomstig artikel 6, lid 4, punt b), i), van Richtlijn 2011/61/EU; of

    6. een icbe-beheermaatschappij die beleggingsadvies verstrekt overeenkomstig artikel 6, lid 3, punt b), i), van Richtlijn 2009/65/EG;

  12. "financieel product":

    1. een portefeuille die overeenkomstig punt 6 van dit artikel wordt beheerd;

    2. een alternatieve beleggingsinstellingen (abi);

    3. een IBIP;

    4. een pensioenproduct;

    5. een pensioenregeling;

    6. een icbe, of

    7. een PEPP;

  13. “alternatieve beleggingsinstellingen”"abi’s": abi’s in de zin van artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU;

  14. "pensioenregeling": een pensioenregeling in de zin van artikel 6, punt 2, van Richtlijn (EU) 2016/2341;

  15. "instelling voor collectieve belegging in effecten" of "icbe": een instelling voor collectieve belegging in effecten die is toegelaten overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2009/65/EG;

  16. "beleggingsadvies": beleggingsadvies in de zin van artikel 4, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/65/EU;

  17. "duurzame belegging": een belegging in een economische activiteit die bijdraagt aan het bereiken van een milieudoelstelling, zoals gemeten aan de hand van bijvoorbeeld belangrijke hulpbronnenefficiëntie-indicatoren voor het gebruik van energie, hernieuwbare energie, grondstoffen, water en land, voor de productie van afval, en broeikasgasemissies, en voor het effect op de biodiversiteit en de circulaire economie, of een belegging in een economische activiteit die bijdraagt aan de verwezenlijking van een sociale doelstelling, met name een belegging die bijdraagt aan de aanpak van ongelijkheid, of die de sociale samenhang, de sociale integratie en de arbeidsverhoudingen bevordert, of een belegging in menselijk kapitaal of in economisch of sociaal achtergestelde gemeenschappen, mits deze beleggingen geen ernstige afbreuk doen aan die doelstellingen en de ondernemingen waarin is belegd praktijken op het gebied van goed bestuur volgen, met name wat betreft goede managementstructuren, betrekkingen met hun werknemers, beloning van het betrokken personeel en naleving van de belastingwetgeving;

  18. "professionele belegger": een cliënt die voldoet aan de criteria van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU;

  19. "retailbelegger": een belegger die geen professionele belegger is;

  20. "verzekeringstussenpersoon": een verzekeringstussenpersoon in de zin van artikel 2, lid 1, punt 3, van Richtlijn (EU) 2016/97;

  21. "verzekeringsadvies": advies in de zin van artikel 2, lid 1, punt 15, van Richtlijn (EU) 2016/97;

  22. "duurzaamheidsrisico": een gebeurtenis of omstandigheid op ecologisch, sociaal of governancegebied die, indien ze zich voordoet, een werkelijk of mogelijk wezenlijk negatief effect op de waarde van de belegging kan veroorzaken;

  23. "Eltif": een Europese langetermijnbeleggingsinstelling waaraan overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2015/760 een vergunning is verleend.

  24. "duurzaamheidsfactoren": ecologische, sociale en werkgelegenheidszaken, eerbiediging van de mensenrechten, en bestrijding van corruptie en van omkoping.

Artikel 3 Transparantie van gedragslijnen inzake duurzaamheidsrisico's

1.

Financiëlemarktdeelnemers publiceren op hun website informatie over hun gedragslijnen inzake de integratie van duurzaamheidsrisico's in hun beleggingsbeslissingsprocedure.

2.

Financieel adviseurs publiceren op hun website informatie over hun gedragslijnen inzake de integratie van duurzaamheidsrisico's in hun beleggingsadvies of verzekeringsadvies.

Artikel 4 Transparantie van ongunstige effecten op de duurzaamheid op entiteitsniveau

1.

Financiëlemarktdeelnemers publiceren en handhaven op hun website:

  1. indien zij de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen, een verklaring over het “due diligence” beleid met betrekking tot die effecten, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de omvang, de aard en de schaal van hun activiteiten en de soorten financiële producten die zij beschikbaar stellen;

  2. indien zij ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking nemen, duidelijke redenen daarvoor, met inbegrip van, indien relevant, informatie over de vraag of en wanneer zij voornemens zijn die ongunstige effecten wel in aanmerking te nemen.

2.

Financiëlemarktdeelnemers nemen in de informatie die zij overeenkomstig lid 1, punt a), verstrekken ten minste het volgende op:

  1. informatie over hun gedragslijnen inzake de vaststelling en prioritering van de belangrijkste ongunstige effecten op de duurzaamheid en indicatoren;

  2. een beschrijving van de belangrijkste ongunstige effecten op de duurzaamheid en van de in verband daarmee genomen of, indien relevant, geplande maatregelen;

  3. indien van toepassing, een kort overzicht van het betrokkenheidsbeleid overeenkomstig artikel 3 octies van Richtlijn 2007/36/EG;

  4. een verwijzing naar de naleving van gedragscodes voor verantwoord ondernemen en internationaal erkende normen voor "due diligence" en verslaglegging en, indien relevant, de mate van afstemming ervan op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

3.

In afwijking van lid 1 publiceren en handhaven financiëlemarktdeelnemers die op hun balansdatum het criterium van het gemiddeld aantal van 500 werknemers in het boekjaar overschrijden, vanaf 30 juni 2021 op hun website een verklaring over hun "due diligence" beleid ten aanzien van de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren. Die verklaring omvat ten minste de informatie bedoeld in lid 2.

4.

In afwijking van lid 1 van dit artikel publiceren en handhaven financiëlemarktdeelnemers die moederondernemingen zijn van een grote groep als bedoeld in artikel 3, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU en die op hun balansdatum, op geconsolideerde basis, het criterium van het gemiddeld aantal van 500 werknemers in het boekjaar overschrijden, vanaf 30 juni 2021 op hun website een verklaring over het "due diligence" beleid ten aanzien van de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren. Die verklaring omvat ten minste de informatie bedoeld in lid 2.

5.

Financieel adviseurs publiceren en handhaven op hun website:

  1. informatie over de vraag of zij, terdege rekening houdend met de omvang, de aard en de schaal van hun activiteiten en de soorten financiële producten waarover zij advies verstrekken, in hun beleggings- of verzekeringsadvies de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen; of

  2. informatie over de vraag waarom zij in hun beleggings- of verzekeringsadvies ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking nemen en, indien relevant, informatie over de vraag of en wanneer zij voornemens zijn die ongunstige effecten wel in aanmerking te nemen.

6.

Uiterlijk op 30 december 2020 ontwikkelen de ETA's via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat betreft inhoud, methodes en presentatie van de informatie als bedoeld in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel, met betrekking tot duurzaamheidsindicatoren in verband met ongunstige effecten op het klimaat en andere milieugerelateerde ongunstige effecten.

De ETA's verzoeken, indien relevant, het Europees Milieuagentschap en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie om bijdragen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

7.

Uiterlijk op 30 december 2021 ontwikkelen de ETA's via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, wat betreft inhoud, methodes en presentatie van de informatie als bedoeld in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel met betrekking tot duurzaamheidsindicatoren in verband met ongunstige effecten op het gebied van sociale en werkgelegenheidszaken, eerbiediging van de mensenrechten en bestrijding van corruptie en van omkoping.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 5 Transparantie van het beloningsbeleid met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico's

Artikel 6 Transparantie van de integratie van duurzaamheidsrisico's

Artikel 7 Transparantie van ongunstige effecten op de duurzaamheid op financieelproductniveau

Artikel 8 Transparantie van het promoten van ecologische of sociale kenmerken in precontractuele informatieverschaffing

Artikel 9 Transparantie van duurzame beleggingen in precontractuele informatieverschaffing

Artikel 10 Transparantie van het promoten van ecologische of sociale kenmerken en van duurzame beleggingen op websites

Artikel 11 Transparantie van het promoten van ecologische of sociale kenmerken en van duurzame beleggingen in periodieke verslagen

Artikel 12 Herziening van informatie

Artikel 13 Publicitaire mededelingen

Artikel 14 Bevoegde autoriteiten

Artikel 15 Transparantie van IBPV's en verzekeringstussenpersonen

Artikel 16 Pensioenproducten die onder de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 vallen

Artikel 17 Vrijstellingen

Artikel 18 Verslaglegging

Artikel 19 Evaluatie

Artikel 20 Inwerkingtreding en toepassing