Home

Besluit (GBVB) 2024/1964 van de Raad van 15 juli 2024 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2018/1544 betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens

Besluit (GBVB) 2024/1964 van de Raad van 15 juli 2024 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2018/1544 betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Op 15 oktober 2018 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2018/1544(1) vastgesteld.

  2. In zijn conclusies van 20 mei 2021 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over “het humanitaire optreden van de EU: nieuwe uitdagingen, zelfde beginselen” heeft de Raad zijn voornemen herhaald om eventuele onbedoelde negatieve gevolgen van beperkende maatregelen van de Unie voor principieel humanitair optreden te vermijden en, waar die onvermijdelijk zijn, zo veel mogelijk te beperken. De Raad herhaalde dat de beperkende maatregelen van de Unie voldoen aan alle verplichtingen krachtens het internationaal recht, met name het internationaal recht inzake de mensenrechten, het internationaal humanitair recht en het internationaal vluchtelingenrecht. Hij benadrukte het belang van volledige inachtneming van de humanitaire beginselen en het internationaal humanitair recht in het sanctiebeleid van de Unie, onder meer door waar nodig consequent humanitaire uitzonderingen op te nemen in de Unieregelingen inzake beperkende maatregelen, en door te zorgen voor een doeltreffend kader voor het toepassen van dergelijke uitzonderingen door humanitaire organisaties.

  3. Op grond van een evaluatie van Besluit (GBVB) 2018/1544, en om principieel humanitair optreden door onpartijdige humanitaire actoren te bevorderen, moeten bepaalde organisaties en agentschappen die optreden als humanitaire partners van de Unie worden vrijgesteld van het verbod om tegoeden of economische middelen beschikbaar te stellen aan op de lijst opgenomen personen, entiteiten en lichamen, voor uitsluitend humanitaire doeleinden. Daarnaast moet een afwijkingsmechanisme worden ingevoerd voor bij humanitaire activiteiten betrokken organisaties en actoren die niet in aanmerking komen voor die humanitaire vrijstelling. Voorts moet er in verband met die uitzonderingen een herzieningsclausule worden ingevoerd.

  4. Om uitvoering te geven aan bepaalde maatregelen, is verder optreden van de Unie vereist.

  5. Besluit (GBVB) 2018/1544 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2018/1544 wordt als volgt gewijzigd:

  1. aan artikel 3 worden de volgende leden toegevoegd:

    “7.

    Lid 2 is niet van toepassing op organisaties en agentschappen die op basis van een pijleranalyse door de Unie worden beoordeeld en waarmee de Unie een kaderovereenkomst inzake financieel partnerschap heeft ondertekend op basis waarvan die organisaties en agentschappen optreden als humanitaire partners van de Unie, op voorwaarde dat de in lid 2 bedoelde tegoeden of economische middelen noodzakelijk zijn voor uitsluitend humanitaire doeleinden.

    8.

    In gevallen die niet onder lid 7 vallen en in afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, onder de algemene of specifieke voorwaarden die zij passend achten, specifieke of algemene toestemmingen verlenen om bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen vrij te geven of om bepaalde tegoeden of economische middelen beschikbaar te stellen, op voorwaarde dat die tegoeden of economische middelen noodzakelijk zijn voor uitsluitend humanitaire doeleinden.

    9.

    Indien de relevante bevoegde autoriteit binnen vijf werkdagen na ontvangst van een verzoek om toestemming krachtens lid 8 geen negatief besluit heeft genomen, geen verzoek om informatie heeft ingediend of niet heeft laten weten dat zij meer tijd nodig heeft, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

    10.

    De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke krachtens de leden 8 of 9 verleende toestemmingen, binnen twee weken na het verlenen van die toestemming.”

    ;

  2. aan artikel 8 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “De in artikel 3, leden 7, 8 en 9, vermelde uitzonderingen met betrekking tot artikel 3, leden 1 en 2, worden op gezette tijden en ten minste om de twaalf maanden, dan wel op dringend verzoek van een lidstaat, van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, of van de Commissie, na een ingrijpende verandering in de omstandigheden, herzien.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2024.

Voor de Raad

De voorzitter

Nagy I.