Hof van Justitie EU 26-04-1988 ECLI:EU:C:1988:201
Hof van Justitie EU 26-04-1988 ECLI:EU:C:1988:201
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 26 april 1988
Uitspraak
Arrest van het Hof (Vijede Kamer)
26 april 1988(*)
In zaak 316/86,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen
Hauptzollamt Hamburg-Jonas
enFirma P. Krücken, te Mannheim,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: G. Bosco, kamerpresident, U. Everling, Y. Galmot, R. Joliét en F. Schockweiler, rechters,
advocaat-generaal: G. F. Mancini griffier: B. Pastor, administrateur
gelet op de opmerkingen ingediend door:
-
firma P. Krücken, eiseres, tevens verweerster in „Revision”, vertegenwoordigd door M. Bauer, advocaat,
-
Hauptzollamt Hamburg-Jonas, verweerder, tevens eiser tot „Revision”, bij de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door M. Bollmann,
-
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Karpenstein,
-
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 6 oktober 1987,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 februari 1988,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 29 oktober 1986, ingekomen ten Hove op 17 december daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 16 van verordening nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1975, L 281, blz. 1), en van artikel 2 van verordening nr. 243/78 van de Commissie van 1 februari 1978 houdende invoering van de vaststelling vooraf van de monetaire compenserende bedragen (PB 1978, L 37, blz. 5).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Hauptzollamt Hamburg-Jonas en firma P. Krücken ter zake van toekenning van een restitutie bij uitvoer en van het monetair compenserend bedrag (mcb) voor een partij van 1 250 ton gerst van oorsprong uit Frankrijk, die Krücken vanuit de Bondsrepubliek Duitsland naar Zwitserland had uitgevoerd.
3 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat het door Krücken bij de uitvoer aan de Duitse douane overgelegde uitvoercertificaat was opgesteld in Frankrijk. Daarin was zowel de uitvoerrestitutie als het mcb van te voren vastgesteld; verder was daarin vermeld dat het enkel in Frankrijk geldig was.
4 Op grond van artikel 16, lid 3, van verordening nr. 193/75 van de Commissie van 17 januari 1975 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten (PB 1975, L 25, blz. 10), waarin wordt bepaald dat de in een Lid-Staat afgegeven uitvoercertificaten geldig zijn in alle Lid-Staten, stemde de voor uitklaring bevoegde Duitse ambtenaar ermee in, de uitvoerformaliteiten te vervullen.
5 Met een beroep op artikel 2, lid 3, van verordening nr. 243/78, volgens hetwelk uitvoercertificaten waarin het mcb vooraf wordt vastgesteld, slechts geldig zijn in de door de aanvrager van het certificaat aangegeven Lid-Staat, kende de bevoegde Duitse douane-instantie, het Hauptzollamt Hamburg-Jonas, slechts een mcb en een restitutie bij uitvoer toe tegen het ten tijde van de uitvoer geldende tarief.
6 Het Finanzgericht Hamburg verklaarde het door de firma Krücken tegen de betrokken beschikking ingestelde beroep gegrond; tegen deze uitspraak kwam het Hauptzollamt in „Revision” bij het Bundesfinanzhof, dat krachtens artikel 177 EEG-Verdrag heeft besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof van Justitie te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:
Volgt uit het gemeenschapsrecht (artikel 2, lid 3, van verordening (EEG) nr. 243/78 en artikel 16, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2727/75), dat bij de vaststelling van de uitvoerrestitutie voor een uit een Lid-Staat uitgevoerd produkt de in een — bij de uitvoer overgelegd — certificaat vooraf vastgestelde uitvoerrestitutie niet mag worden toegepast, wanneer in het certificaat, waarin ook het monetair compenserende bedrag is vastgesteld, vermeld is dat het in een andere Lid-Staat geldt?
Zo ja, geldt in dat geval onder bepaalde voorwaarden het vertrouwensbeginsel, zodat de vooraf vastgestelde uitvoerrestitutie toch moet worden toegepast?”
7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de krachtens artikel 20 van's Hofs Statuut-EEG ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dit noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
Vraag 1
8 Het Bundesfinanzhof vraagt in de eerste plaats, of artikel 2, lid 3, van verordening nr. 243/78 en artikel 16, lid 4, van verordening nr. 2727/75 aldus moeten worden uitgelegd, dat de vooraf vastgestelde restitutie bij uitvoer, die is vermeld in een uitvoercertificaat waarin ook het vooraf vastgestelde mcb is vermeld, alsmede de Lid-Staat waar het certificaat geldig is, ook mag worden toegepast wanneer de uitvoer plaatsvindt vanuit een andere Lid-Staat dan die welke op het certificaat is aangegeven.
9 Volgens artikel 12, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2727/75 van de Raad is het uitvoercertificaat geldig in de gehele Gemeenschap. Artikel 16, lid 2, bepaalt dat de restitutie bij de uitvoer gelijk is voor de gehele Gemeenschap en artikel 16, lid 4, dat de restitutie, op — tegelijk met de aanvraag van het certificaat ingediend verzoek — van de belanghebbende wordt toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van dit certificaat moet plaatsvinden. Artikel 16, lid 3, van verordening nr. 193/75 van de Commissie bepaalt dat de door de autoriteiten van een Lid-Staat afgegeven certificaten en uittreksels en de door hen aangebrachte vermeldingen en visa in elk van de andere Lid-Staten dezelfde rechtsgevolgen hebben als de door de eigen autoriteiten van die Lid-Staten afgegeven documenten en aangebrachte vermeldingen en visa.
10 In verordening nr. 974/71 van de Raad van 12 mei 1971 betreffende bepaalde conjunctuurpolitieke maatregelen welke naar aanleiding van de tijdelijke verruiming van de fluctuatiemarges van de valuta's van sommige Lid-Staten dienen te worden genomen in de landbouwsector (PB 1971, L 106, blz. 1) worden de Lid-Staten gemachtigd, voor landbouwprodukten compenserende bedragen toe te kennen bij de uitvoer naar Lid-Staten en derde landen. Artikel 6 bepaalt uitdrukkelijk, dat de Commissie bij de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van deze verordening mag afwijken van de verordeningen betreffende het gemeenschappelijke landbouwbeleid.
11 Deze verordening, die blijkens de vierde overweging van de considerans is vastgesteld ter voorkoming van ontwrichting van het in de communautaire reglementering voorziene interventiesysteem en van abnormale prijsbewegingen, welke een gevaar betekenen voor de normale conjuncturele ontwikkeling op landbouwgebied, machtigt de Commissie uitdrukkelijk, alle nodige maatregelen te nemen om een juiste toepassing van het stelsel van monetair compenserende bedragen te verzekeren; daarbij mag zij, zo nodig, afwijken van de verordeningen betreffende het gemeenschappelijke landbouwbeleid.
12 Op grond van deze machtiging heeft de Commissie in artikel 2, leden 1 en 3, van verordening nr. 243/78 bepaald, dat het mcb op verzoek van de betrokkene alleen vooraf kan worden vastgesteld, wanneer de uitvoerrestitutie voor het betrokken certificaat eveneens vooraf wordt vastgesteld, en dat het certificaat slechts geldig is in één enkele Lid-Staat, die door de aanvrager van het certificaat moet worden aangegeven bij de indiening van de aanvraag om vaststelling vooraf van het mcb.
13 Het door de Commissie gecreëerde verband tussen de vaststelling vooraf van het mcb en de uitvoerrestitutie, alsook de beperking van de geografische geldigheid van het uitvoercertificaat zijn, blijkens de derde en vijfde overweging van verordening nr. 243/78, gerechtvaardigd door de noodzaak om speculaties te voorkomen, waartoe de uiteenlopende ontwikkelingen van de mcb's in de verschillende Lid-Staten aanleiding zouden kunnen geven. De Commissie heeft erop gewezen, dat het gevaar voor speculatie bestaat indien de handelaar, bij een vooraf vastgestelde restitutie en mcb, van dit laatste zou kunnen afzien door vanuit een andere Lid-Staat te exporteren dan die welke in het certificaat is vermeld. De vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie en het mcb zijn met elkaar verbonden, aangezien de vooraf in ecu vastgestelde restitutie in nationale valuta wordt omgerekend met behulp van de groene koers, waarbij een omrekeningscoëfficiënt wordt toegepast, die zelf afhankelijk is van het vooraf vastgestelde mcb.
14 De garantieregeling van het certificatenstelsel, die inhoudt dat een enkele waarborg moet worden gesteld of aangetoond om te verzekeren dat de gehele uitvoertransactie onder de daartoe gestelde voorwaarden plaatsvindt, toont aan dat het certificaat waarin zowel het mcb als de restitutie vooraf worden vastgesteld, één eenheid vormt.
15 Het certificaat bevat namelijk alle elementen die van belang zijn voor een bepaalde uitvoertransactie, zoals de aard van het produkt, de hoeveelheid, het gewicht, de naam van de houder van het certificaat, de geldigheidsduur, in voorkomend geval het bedrag van de restitutie, het mcb en de staat van uitvoer, zodat het ondanks de verschillende bewoordingen in bepaalde taalversies ter aanduiding van de handeling waarmee toestemming voor de uitvoer wordt verleend en van de handeling waarmee de restitutie en het mcb vooraf worden vastgesteld, als één administratief document moet worden beschouwd.
16 De voorfixatie van het mcb en van de uitvoerrestitutie zijn ingevoerd in het belang van de rechtszekerheid van handelstransacties. Deze moeten kunnen worden afgewikkeld onder voorwaarden die de handelaar bekend zijn en die hem de garantie geven dat niet alleen de communautaire prijs, maar ook de nationale prijs overeenstemt met de prijs op de wereldmarkt. Deze algemene waarborg dient de handelaar te beschermen tegen een ongunstige ontwikkeling die bij het sluiten van de overeenkomst niet voorzienbaar was, doch zonder hem — behoudens uitzonderlijke omstandigheden — de mogelijkheid te verschaffen voordeel te trekken uit een gunstige ontwikkeling. Zo de handelaren derhalve aan het stelsel van voorfixaties aanzienlijke voordelen ontlenen, dan is het ook gerechtvaardigd dat zij de eventuele lasten dragen die een gevolg zijn van het feit dat de Commissie elk misbruik moet trachten te voorkomen (zie het arrest van 26 juni 1980, zaak 808/79, Pardini, Jurispr. 1980, blz. 2103).
17 Uit het geheel van de ter zake van uitvoercertificaten en voorfixaties voor landbouwprodukten geldende regeling zelf blijkt derhalve, dat het uitvoercertificaat als zodanig, de voorfixatie van de uitvoerrestitutie en de voorfixatie van het monetair compenserend bedrag niet van elkaar kunnen worden gescheiden, doch juridisch één geheel vormen. Alle vermeldingen op dit een geheel vormende, officiële document dat door de bevoegde nationale instanties aan de handelaar wordt afgegeven, vormen derhalve integrerende bestanddelen van dit document, die bindend zijn voor de handelaar; deze kan niet naar believen afzien van het ene gedeelte en slechts gebruik maken van de andere gedeelten.
18 Op de eerste vraag dient derhalve te worden geantwoord, dat artikel 2, lid 3, van verordening nr. 243/78 en artikel 16, lid 4, van verordening nr. 2727/75 aldus moeten worden uitgelegd, dat de vooraf vastgestelde restitutie bij uitvoer, die is vermeld op een uitvoercertificaat waarin eveneens het monetair compenserend bedrag vooraf is vastgesteld, niet mag worden toegepast wanneer de uitvoer plaatsvindt vanuit een andere Lid-Staat dan die welke op het certificaat is vermeld.
Vraag 2
19 De tweede vraag van de verwijzende rechter luidt, zakelijk weergegeven, of de nationale instantie die bevoegd is ter zake van de toepassing van het stelsel van uitvoerrestituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, verplicht is het vertrouwensbeginsel te eerbiedigen, en of zij op grond van dit beginsel in een geval als het onderhavige verplicht is de uitvoerrestitutie tegen de vooraf vastgestelde restitutievoet toe te kennen.
20 Deze vraag is gesteld in verband met de feiten die ten grondslag liggen aan het hoofdgeding; de bevoegde douanebeambte heeft de goederen uitgeklaard op basis van het uitvoercertificaat, ofschoon de geografische geldigheid van dat certificaat beperkt was.
21 Krücken betoogt, dat zij er daarom op mocht vertrouwen dat de douane het uitvoercertificaat in alle onderdelen geldig achtte en bereid was de daarin aangegeven uitvoerrestitutie te betalen.
22 Het vertrouwensbeginsel maakt deel uit van de communautaire rechtsorde (zie het arrest van 3 mei 1978, zaak 112/77, Töpfer, Jurispr. 1978, blz. 1019) en elke met de toepassing van dit recht belaste nationale instantie is gehouden, de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht te eerbiedigen (arrest van 27 september 1979, zaak 230/78, Eridania, Jurispr. 1979, blz. 2749). Derhalve is de nationale instantie die bevoegd is ter zake van de toepassing van de uitvoerrestituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten, verplicht het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen van de handelaren te eerbiedigen.
23 Het Hof heeft evenwel uitgemaakt, dat noch een onrechtmatig handelen van de Commissie of haar ambtenaren noch een met de gemeenschapsregeling strijdige praktijk van een Lid-Staat een gewettigd vertrouwen kan wekken bij de handelaar aan wie de aldus geschapen situatie ten goede komt (zie het arrest van 16 november 1983, zaak 188/82, Thyssen, Jurispr. 1983, blz. 3721, en het arrest van 15 december 1982, zaak 5/82, Maizena, Jurispr. 1982, blz. 4601).
24 Daarom kan geen beroep op het vertrouwensbeginsel worden gedaan tegen een duidelijke bepaling van het gemeenschapsrecht en kan een daarmee strijdige handeling van een met de toepassing van het gemeenschapsrecht belaste nationale instantie bij een handelaar geen gewettigd vertrouwen op een met het gemeenschapsrecht strijdige behandeling doen ontstaan.
25 In het geval van een uitvoercertificaat waarop de uitvoerrestitutie en het mcb vooraf zijn vastgesteld en waarop uitdrukkelijk is vermeld dat het slechts in één Lid-Staat geldig is, kan het feit dat de uitvoerformaliteiten door de douane van een andere Lid-Staat zijn vervuld, bij de exporteur geen gewettigd vertrouwen doen ontstaan, dat de restitutie bij uitvoer hem in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 3, van verordening nr. 243/78 in de vooraf vastgestelde omvang zal worden toegekend.
26 Op de tweede vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat de nationale instantie die van de toepassing van het stelsel van restitutie bij uitvoer bevoegd is ter zake van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten, verplicht is het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen te eerbiedigen. In het geval van een uitvoercertificaat waarop de restitutie bij uitvoer en het mcb vooraf zijn vastgesteld en waarop voorts uitdrukkelijk is vermeld dat het slechts in één Lid-Staat geldig is, kan evenwel het feit dat de uitvoerformaliteiten door de douane-instanties van een andere Lid-Staat zijn vervuld, bij de exporteur geen gewettigd vertrouwen doen ontstaan, dat de restitutie bij uitvoer hem in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 3, van verordening nr. 243/78 in de vooraf vastgestelde omvang zal worden toegekend.
Kosten
27 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 29 oktober 1986 gestelde vragen, verklaart voor recht:
-
Artikel 2, lid 3, van verordening nr. 243/78 en artikel 16, lid 4, van verordening nr. 2727/75 moeten aldus worden uitgelegd, dat de vooraf vastgestelde restitutie bij uitvoer, die is vermeld op een uitvoercertificaat waarin eveneens het monetair compenserend bedrag vooraf is vastgesteld, niet mag worden toegepast wanneer de uitvoer plaatsvindt vanuit een andere Lid-Staat dan die welke op het certificaat is vermeld.
-
De nationale instantie die bevoegd is ter zake van de toepassing van het stelsel van restituties bij uitvoer in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten, is verplicht het beginsel inzake de bescherming van het gewettigd vertrouwen te eerbiedigen. In het geval van een uitvoercertificaat waarop de restitutie bij uitvoer en het monetair compenserend bedrag vooraf zijn vastgesteld en waarop voorts uitdrukkelijk is vermeld dat het slechts in één Lid-Staat geldig is, kan evenwel het feit dat de uitvoerformaliteiten door de douane-instanties van een andere Lid-Staat zijn vervuld, bij de exporteur geen gewettigd vertrouwen doen ontstaan, dat de restitutie bij uitvoer hem in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 3, van verordening nr. 243/78 in de vooraf vastgestelde omvang zal worden toegekend.
Bosco
Everling
Galmot
Joliét
Schockweiler
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 april 1988.
De griffier
J.-G. Giraud
De president van de Vijfde kamer
G. Bosco