De eerste vraag in zaak C-228/01 en de in zaak C-289/01 gestelde vraag
28 Met deze vragen wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of het krachtens artikel 2 van richtlijn 84/647 een in een lidstaat gevestigde wegvervoersonderneming, die voertuigen zonder bestuurder verhuurt aan een in een andere lidstaat gevestigde wegvervoersonderneming, is toegestaan de op het grondgebied van de eerste staat vereiste vervoervergunningen voor rekening van de huurder te verkrijgen en de tachoschijven van de bestuurders in dienst van de huurder voor rekening van deze laatste te beheren.
29 Om te beginnen zij vastgesteld dat artikel 2 van richtlijn 84/647 de voorwaarden preciseert waaronder elke lidstaat op zijn grondgebied, voor het vervoer tussen lidstaten, het gebruik moet toestaan van voertuigen die door op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen zijn gehuurd.
30 Krachtens artikel 5, eerste streepje, van richtlijn 84/647 doet deze richtlijn, onverminderd met name het bepaalde in artikel 2 ervan, geen afbreuk aan de regels inzake de toegang tot de markt van het internationaal vervoer en daarmee evenmin aan die inzake het gebruik van vervoervergunningen voor rekening van een ander.
31 De tachoschijven van de bestuurders worden in artikel 2 van richtlijn 84/647 niet vermeld.
32 Derhalve moet worden vastgesteld, dat artikel 2 van richtlijn 84/647 het gebruik van de vervoervergunningen en van de tachoschijven niet regelt.
33 Om de rechterlijke instantie die een prejudiciële vraag heeft voorgelegd een bruikbaar antwoord te geven, kan het Hof evenwel bepalingen van het gemeenschapsrecht in aanmerking nemen waarvan de nationale rechter in de formulering van zijn vraag geen melding heeft gemaakt (zie met name arresten van 20 maart 1986, Tissier, 35/85, Jurispr. blz. 1207, punt 9; 27 maart 1990, Bagli Pennacchiotti, C-315/88, Jurispr. blz. I-1323, punt 10, en 18 november 1999, Teckal, C-107/98, Jurispr. blz. I-8121, punt 39).
34 Wat de vervoervergunningen betreft, zij eraan herinnerd dat volgens artikel 1, lid 1, juncto artikel 3, lid 1, van verordening nr. 881/92 een communautaire vergunning vereist is om op het grondgebied van de Gemeenschap internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van een ander te verrichten en dat die vergunning volgens artikel 5, leden 1 en 2, van deze verordening wordt afgegeven door de autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de vervoersonderneming, die de vergunninghouder het origineel van de vergunning verstrekken alsmede het aantal gewaarmerkte kopieën dat overeenstemt met het aantal voertuigen waarover de houder beschikt, daaronder begrepen de voertuigen die hij krachtens een huurovereenkomst bezit. Bijgevolg dient niet de verhuurder, maar de huurder zich bij de autoriteiten van de lidstaat van vestiging te voorzien van de communautaire vergunning voor de gehuurde voertuigen.
35 Bovendien is de communautaire vergunning krachtens artikel 5, lid 4, van verordening nr. 881/92 op naam van de vervoerder gesteld en mag zij door deze niet aan derden worden overgedragen. Hieruit volgt dat indien voertuigen die aanvankelijk door een wegvervoerder met een communautaire vergunning werden gebruikt, vervolgens aan een andere wegvervoerder worden verhuurd, de verhuurder zijn eigen communautaire vergunning niet mag doen gebruiken door de huurder.
36 Aangaande het beheer van de tachoschijven zij eraan herinnerd, dat krachtens artikel 14, leden 1 en 2, van verordening nr. 3821/85, zowel in de oorspronkelijke versie als in die welke uit verordening nr. 2135/98 voortvloeit, de werkgever de schijven aan de bestuurders verstrekt, deze naar gelang van de behoeften vervangt en vervolgens gedurende ten minste een jaar bewaart.
37 Hieruit volgt dat een in een lidstaat gevestigde vervoersonderneming die voertuigen zonder bestuurder voor goederenvervoer over de weg verhuurt aan een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, niet de tachoschijven van de verhuurde voertuigen kan blijven beheren.
38 Derhalve dient op de eerste vraag in zaak C-228/01 en op de in zaak C-289/01 gestelde vraag te worden geantwoord, dat het ingevolge de artikelen 3 en 5 van verordening nr. 881/92 en artikel 14 van verordening nr. 3821/85, zowel in haar oorspronkelijke versie als in die welke voortvloeit uit verordening nr. 2135/98, een in een lidstaat gevestigde wegvervoersonderneming die voertuigen zonder bestuurder verhuurt aan een in een andere lidstaat gevestigde wegvervoersonderneming, niet is toegestaan haar eigen communautaire vergunning te laten gebruiken door de huurder of de tachoschijven van de verhuurde voertuigen te blijven beheren.
De tweede vraag in zaak C-228/01
39 Met de tweede vraag in zaak C-228/01 wenst de verwijzende rechter te vernemen of voertuigen zonder bestuurder die in het buitenland worden gehuurd, in de lidstaat van de huurder moeten zijn ingeschreven.
40 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens artikel 2, punt 1, van richtlijn 84/647 elke lidstaat op zijn grondgebied het gebruik moet toestaan van voertuigen die zijn gehuurd door op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, onder meer op voorwaarde dat de voertuigen zijn ingeschreven of in het verkeer gebracht overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waarin de hurende vervoerder is gevestigd.
41 Volgens artikel 4, lid 1, van deze richtlijn kan een lidstaat evenwel minder beperkende voorwaarden vaststellen voor het gebruik van de gehuurde voertuigen. Dit blijkt in de hoofdzaak niet het geval te zijn.
42 Bijgevolg dient op de tweede vraag in zaak C-228/01 te worden geantwoord, dat artikel 2, punt 1, van richtlijn 84/647 aldus moet worden uitgelegd dat, onder voorbehoud van de eventuele toepassing van artikel 4 van deze richtlijn, gehuurde voertuigen zonder bestuurder moeten zijn ingeschreven in de lidstaat waar de hurende wegvervoersonderneming is gevestigd.