Artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80
20 Artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 noemt de belangrijkste voorwaarden voor het verrichten van arbeid door Turkse onderdanen die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoren voor de verlening en verlenging van arbeidsvergunningen.
21 Volgens het eerste streepje is een jaar legale arbeid vereist, wil de Turkse werknemer recht hebben op verlenging van zijn vergunning tot het verrichten van arbeid bij dezelfde werkgever.
22 Het tweede streepje geeft, kort samengevat, de Turkse werknemer het recht om na drie jaar legale arbeid, in hetzelfde beroep te reageren op een ander arbeidsaanbod bij een werkgever van zijn keuze.
23 Het derde streepje geeft de Turkse werknemer na vier jaar legale arbeid vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
24 Het Hof heeft steeds geoordeeld dat artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 in de lidstaten rechtstreekse werking heeft, zodat Turkse onderdanen die aan de voorwaarden van dat artikel voldoen, zich rechtstreeks kunnen beroepen op de rechten die de drie onderdelen van deze bepaling hun geleidelijk verlenen, afhankelijk van de duur van hun arbeid in de gastlidstaat (zie onder meer arresten van 20 september 1990, Sevince, C-192/89, Jurispr. blz. I-3461, punt 26, en 19 november 2002, Kurz, C-188/00, Jurispr. blz. I-10691, punt 26).
25 De rechten die deze bepaling de Turkse werknemer op arbeidsgebied verleent, gaan noodzakelijkerwijs vergezeld van een recht van verblijf van de rechthebbende, aangezien anders het recht op toegang tot de arbeidsmarkt en het recht om arbeid te verrichten, zouden worden uitgehold (arrest Kurz, reeds aangehaald, punt 27).
26 Reeds uit de bewoordingen van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 volgt dat deze bepaling veronderstelt dat de belanghebbende een Turkse werknemer is die op het grondgebied van een lidstaat verblijft, tot de legale arbeidsmarkt van de gastlidstaat behoort en aldaar gedurende een bepaalde periode legaal werkzaam is geweest (arrest Kurz, reeds aangehaald, punt 28).
27 Derhalve moet worden nagegaan of de belanghebbende op de datum dat zijn verblijfsvergunning verliep, 9 oktober 2001, de datum met ingang waarvan Güzeli verlenging van die vergunning verzoekt (hierna: „relevante datum”) voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de hem door artikel 6, lid 1, verleende rechten.
28 Blijkens de aan het Hof overgelegde stukken was Güzeli op de relevante datum in dienst bij Lambertz. Deze beroepswerkzaamheden waren aangevangen op 10 april 2000, dus nadat Güzeli het dienstverband had beëindigd met zijn eerste werkgever, Café Marmara, waar hij met onderbrekingen in dienst was geweest van 1 oktober 1997 tot en met 31 maart 2000.
29 Er zij aan herinnerd dat de door de Duitse autoriteiten tot 6 december 1999 en vervolgens nog eens tot 9 oktober 2001 verlengde verblijfsvergunning bepaalde dat hij zich kon beroepen op de rechten voortvloeiend uit artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80. Daartoe vermeldde de verblijfsvergunning van Güzeli het volgende: „Zelfstandige beroepsactiviteit of vergelijkbare niet-zelfstandige beroepsactiviteit niet toegestaan. Arbeidsvergunningplichtige beroepsactiviteit alleen toegestaan als kelner in Café Marmara in Aken.”
30 Door in zijn verblijfsvergunning de beroepsactiviteiten van Güzeli te beperken tot die welke hij verrichtte in Café Marmara hebben de Duitse autoriteiten de rechten die Güzeli in dit stadium kon ontlenen aan de bepalingen van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, vertaald. Alvorens het recht te hebben, in te gaan op een ander arbeidsaanbod (in hetzelfde beroep) bij een werkgever van zijn keuze, had Güzeli overeenkomstig het tweede streepje van deze bepaling drie jaar lang in dienst moeten blijven van zijn eerste werkgever, Café Marmara, wat hij niet heeft gedaan.
31 Nagegaan moet echter worden of Güzeli na een jaar bij Lambertz in dienst te zijn geweest, aan artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 recht op verlenging van zijn verblijfsvergunning kon ontlenen. Voor verlening van een dergelijk recht door deze bepaling, had Güzeli op de relevante datum tot de legale arbeidsmarkt van de gastlidstaat moeten behoren.
32 Volgens vaste rechtspraak moet het begrip „legale arbeidsmarkt” als bedoeld in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 aldus worden uitgelegd dat het doelt op alle werknemers die de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de gastlidstaat ter zake van binnenkomst op zijn grondgebied en inzake arbeid in acht nemen en dus het recht hebben, in die staat een beroepsactiviteit uit te oefenen (arrest Kurz, reeds aangehaald, punt 39).
33 Om voor de in de drie onderdelen van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 vervatte rechten in aanmerking te komen, geldt dus slechts als voorwaarde dat de Turkse werknemer zich heeft gehouden aan de wettelijke regeling van de gastlidstaat op het gebied van de binnenkomst op het grondgebied en het verrichten van arbeid in loondienst (arrest van 10 februari 2000, Nazli, C-340/97, Jurispr. blz. I-957, punt 32).
34 Ten aanzien van deze voorwaarde moet worden benadrukt dat artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 niet aldus kan worden begrepen dat een Turkse werknemer zich kan beroepen op de rechten die deze bepaling hem verleent, wanneer hij arbeid in loondienst verricht bij een tweede werkgever zonder te voldoen aan de eisen van artikel 6, lid 1, tweede streepje, van besluit nr. 1/80.
35 Niettemin blijkt uit de motivering van de verwijzingsbeslissing en uit de formulering van de eerste vraag dat de nationale rechter van oordeel is dat Güzeli op de relevante datum „tot de legale arbeidsmarkt […] behoorde” van de gastlidstaat.
36 Daar het Hof krachtens artikel 234 EG niet bevoegd is om zich bij wijze van prejudiciële beslissing uit te spreken over de uitlegging van regels van intern recht (zie arrest van 26 september 1996, Allain, C-341/94, Jurispr. blz. I-4631, punt 11), is het aan de nationale rechter om de in dit verband noodzakelijke constateringen te doen om vast te stellen of Güzeli op de relevante datum zich aan de door de Duitse autoriteiten voor het verrichten van zijn arbeid gestelde voorwaarden had gehouden, met name gelet op het belang dat in het Duitse recht toekomt aan de aan zijn verblijfsvergunning verbonden voorwaarde dat hij zijn arbeid verrichtte bij Café Marmara. De nationale rechter zal zich moeten afvragen of die voorwaarde voorging op de aan Güzeli op 31 juli 1997 verstrekte arbeidsvergunning, die geldig was voor alle soorten beroepsactiviteit.
37 Zo de verwijzende rechter in het kader van dat onderzoek constateert dat Güzeli op de relevante datum niet tot de Duitse legale arbeidsmarkt behoorde, dan heeft hij terecht de mogelijkheid van de hand gewezen dat Güzeli verlenging van zijn verblijfsvergunning kon verkrijgen op basis van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80.
38 Zou de verwijzende rechter evenwel tot de conclusie komen dat Güzeli op de relevante datum tot die arbeidsmarkt behoorde, dan zou Güzeli zich op de rechten kunnen beroepen die hem bij artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 worden verleend, gelet op de tijdvakken van arbeid die hij bij Lambertz heeft verricht. Het is aan de nationale rechter om vast te stellen of die arbeid het karakter van „legale arbeid” had in de zin van artikel 6, lid 1. In dit verband moet erop worden gewezen dat het begrip „legale arbeid” een communautairrechtelijk begrip is en een stabiele en niet-tijdelijke situatie op de arbeidsmarkt van een lidstaat veronderstelt (zie arrest Sevince, reeds aangehaald, punt 30 en arrest van 30 september 1997, Ertanir, C-98/96, Jurispr. blz. I-5179, punt 59).
39 Blijkens de aan het Hof overgelegde stukken was Güzeli als seizoenarbeider in dienst bij Lambertz en werd zijn arbeid verricht met onderbrekingen (met name tussen 14 december 2000 en 1 maart 2001). Onderzocht dient te worden of deze omstandigheid gevolgen kan hebben voor de berekening van de tijdvakken van legale arbeid van Güzeli.
40 Ten behoeve van de berekening van de in de drie onderdelen van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 genoemde tijdvakken van legale arbeid voorziet lid 2 van dit artikel in een gunstige regeling voor de Turkse werknemer die zijn werkzaamheden tijdelijk staakt, naar gelang van het soort en de duur van die perioden van inactiviteit.
41 Uit artikel 6, lid 2, tweede zin, van besluit nr. 1/80 volgt dat tijdvakken van inactiviteit die te wijten zijn aan langdurige ziekte of onvrijwillige werkloosheid (dat wil zeggen wanneer de inactiviteit van de werknemer hem niet kan worden verweten), weliswaar niet worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, maar geen afbreuk doen aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.
42 Het enige doel van deze bepaling is, te voorkomen dat een Turkse werknemer die het werk hervat nadat hij zijn beroepswerkzaamheden heeft moeten staken wegens langdurige ziekte of onvrijwillige werkloosheid, de door artikel 6, lid 1, eerste tot en met derde streepje, van besluit nr. 1/80 voorgeschreven tijdvakken van legale arbeid opnieuw moet opbouwen, net als een Turks onderdaan die in de betrokken lidstaat nog geen arbeid in loondienst heeft verricht (zie in die zin arresten van 23 januari 1997, Tetik, C-171/95, Jurispr. blz. I-329, punt 39, en 10 januari 2006, Sedef, C-230/03, Jurispr. blz. I-157, punt 52).
43 Blijkens de motivering van de verwijzingsbeslissing baseert de rechter a quo zich voor zijn redenering op de stelling dat uitsluitend de eerdere tijdvakken van arbeid die voldoen aan de voorwaarde van een zekere duur, zoals neergelegd in de drie onderdelen van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, niet worden aangetast door onderbrekingen van de beroepsarbeid als bedoeld in artikel 6, lid 2, tweede zin, van dit besluit. De achterliggende gedachte van de nationale rechter bij zijn analyse is dat Güzeli gedurende ten minste een jaar (in artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 genoemde tijdsduur) in loondienst had moeten zijn om in de betekenis van artikel 6, lid 2, tweede zin van dit besluit een „verworven recht” te verkrijgen, waaraan een tijdelijke onderbreking geen afbreuk doet.
44 Deze uitlegging is in overeenstemming met het doel van artikel 6, lid 2, tweede zin, van besluit nr. 1/80, namelijk de instandhouding en continuïteit van de rechten die de Turkse werknemer reeds heeft verworven op grond van de eerder vervulde tijdvakken van arbeid. De aldaar gebezigde term „rechten” impliceert dat het niet gaat om tijdvakken van onbepaalde, zelfs zeer korte duur, maar om eerder vervulde tijdvakken van arbeid waarvan de duur voldoende is om een recht op arbeid te creëren, een recht dat in de logica van die bepaling moet voortduren in weerwil van de tijdelijke onderbreking van de beroepsactiviteit om de Turkse werknemer niet-verwijtbare redenen.
45 In het onderhavige geval had Güzeli op het tijdstip dat zijn arbeid bij Lambertz werd onderbroken een dergelijk „recht” nog niet verworven, aangezien hij slechts acht maanden had gewerkt (van 10 april tot en met 14 december 2000), hetgeen niet voldoende is om de grondslag te vormen van een recht uit hoofde van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80.
46 In het licht van deze overwegingen moeten de prejudiciële vragen worden onderzocht.
Artikel 10 van besluit nr. 1/80
47 De verwijzende rechter heeft drie vragen gesteld over de uitlegging van artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80.
48 Uit de bewoordingen van artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 volgt reeds dat op de rechten die deze bepaling verleent, evenals op die van artikel 6, lid 1, van dit besluit, alleen aanspraak gemaakt kan worden indien de Turkse werknemer tot de legale arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat behoort.
49 Wat de vraag betreft of in dit verband relevant is dat de Turkse werknemer van werkgever is veranderd vóór het einde van het in artikel 6, lid 1, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 genoemde tijdvak van drie jaar, moet erop worden gewezen dat het, zoals in punt 36 van dit arrest is opgemerkt, aan de nationale rechter is om de regels van het nationale recht uit te leggen en dienaangaande de nodige vaststellingen te doen.
50 Indien uit het onderzoek van de bepalingen van het Duitse recht door de nationale rechter zou blijken dat Güzeli op de relevante datum niet voldeed aan de voorwaarde dat hij tot de legale arbeidsmarkt behoorde, zou een beroep op artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 om verlenging van zijn verblijfstitel te verkrijgen, uitgesloten zijn.
51 Zou daarentegen blijken dat Güzeli wel tot de legale arbeidsmarkt behoorde, dan rijst de vraag of hij zich op artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 kan beroepen.
52 In dit verband heeft Güzeli in zijn opmerkingen bij het Hof gewezen op de uitlegging die het Hof in het arrest van 2 maart 1999, Eddline El-Yassini (C-416/96, Jurispr. blz. I-1209, punten 62-64), heeft gegeven aan een vergelijkbare bepaling in de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Rabat op 27 april 1976 en goedgekeurd namens de Gemeenschap bij verordening (EEG) nr. 2211/98 van de Raad van 26 september 1978 (PB L 264, blz. 1). Deze uitlegging hield in dat het een lidstaat weliswaar in beginsel niet verboden is, te weigeren de verblijfstitel te verlengen van een Marokkaans onderdaan die deze lidstaat toegang tot zijn grondgebied heeft verleend en aan wie hij heeft toegestaan aldaar beroepswerkzaamheden te verrichten, wanneer de oorspronkelijke reden voor de verlening van het verblijfsrecht niet meer bestaat op het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de betrokkene verstrijkt, maar dat dit anders zou zijn indien de lidstaat van ontvangst de Marokkaanse migrerende werknemer nauwkeurig bepaalde rechten op het gebied van het verrichten van arbeid had verleend, die ruimer waren dan die welke diezelfde lidstaat hem op het gebied van verblijf had toegekend.
53 Het is dus aan de verwijzende rechter om uit te maken of een dergelijke situatie zich in casu voordoet, met name gelet op de veroordeling van Güzeli wegens overtreding van de in zijn verblijfsvergunning opgenomen voorwaarden.
54 Gelet op het voorgaande moet de verwijzende rechter worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 aldus moet worden uitgelegd dat een Turkse werknemer zich alleen kan beroepen op de rechten die deze bepaling hem verleent, wanneer zijn arbeid in loondienst bij een tweede werkgever in overeenstemming is met de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de gastlidstaat ter zake van binnenkomst op zijn grondgebied en inzake arbeid. Het is aan de nationale rechter om de vaststellingen te doen die nodig zijn om uit te maken of dit het geval is bij een Turkse werknemer die van werkgever is veranderd vóór het einde van de in artikel 6, lid 1, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 genoemde periode van drie jaar.
55 Artikel 6, lid 2, tweede zin, van besluit nr. 1/80 moet aldus worden uitgelegd dat deze beoogt te garanderen dat perioden waarin de legale arbeid wordt onderbroken wegens onvrijwillige werkloosheid of langdurige ziekte, geen afbreuk doen aan de rechten die de Turkse werknemer reeds heeft verworven uit hoofde van eerder vervulde tijdvakken van arbeid, welke een vaste duur hebben zoals in de drie onderdelen van lid 1 van deze bepaling is vastgelegd.