Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 juni 2008.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 juni 2008.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 19 juni 2008
Uitspraak
Arrest van het Hof (Derde kamer)
19 juni 2008(*)
"Overheidsopdrachten - Richtlijn 92/50/EEG - Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening - Begrip plaatsen van opdracht "
pressetext Nachrichtenagentur GmbH
tegenRepublik Österreich (Bund),
APA-OTS Originaltext-Service GmbH,
APA Austria Presse Agentur registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung,
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, U. Lõhmus, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), A. Ó Caoimh en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: B. Fülöp, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 januari 2008,
gelet op de opmerkingen van:
-
pressetext Nachrichtenagentur GmbH, vertegenwoordigd door G. Estermann, Rechtsanwalt,
-
de Republik Österreich (Bund), vertegenwoordigd door A. Schittengruber en C. Mayr als gemachtigden,
-
APA-OTS Originaltext-Service GmbH en APA Austria Presse Agentur registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung, vertegenwoordigd door J. Schramm, Rechtsanwalt,
-
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door M. Fruhmann en C. Mayr als gemachtigden,
-
de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-C. Gracia als gemachtigde,
-
de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas als gemachtigde,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Kukovec en R. Sauer als gemachtigden,
-
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 maart 2008,
het navolgende
Arrest
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1), en van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 92/50 (hierna: „richtlijn 89/665”).
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen pressetext Nachrichtenagentur GmbH (hierna: „PN”), enerzijds, en de Republik Österreich (Bund), APA-OTS Originaltext-Service GmbH (hierna: „APA-OTS”) en APA Austria Presse Agentur registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung (hierna: „APA”), anderzijds, over een opdracht voor nieuwsagentschapdiensten.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/50 bepaalt:
„Bij het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening of het houden van prijsvragen voor ontwerpen passen de aanbestedende diensten aan de bepalingen van deze richtlijn aangepaste procedures toe.”
Artikel 8 van richtlijn 92/50 luidt:
„De opdrachten voor het verlenen van in bijlage IA vermelde diensten worden overeenkomstig de bepalingen van de titels III tot en met VI geplaatst.”
Artikel 9 van bedoelde richtlijn bepaalt:
„De opdrachten voor het verlenen van in bijlage IB vermelde diensten worden overeenkomstig de artikelen 14 en 16 geplaatst.”
In artikel 10 van diezelfde richtlijn wordt bepaald:
„De opdrachten die tegelijk betrekking hebben op in bijlage IA en in bijlage IB vermelde diensten, worden overeenkomstig de bepalingen van de titels III tot en met VI geplaatst indien de waarde van de in bijlage IA vermelde diensten hoger is dan die van de diensten welke in bijlage IB zijn vermeld en, zo niet, overeenkomstig de artikelen 14 en 16.”
Artikel 11, lid 3, van bovengenoemde richtlijn luidt:
„De aanbestedende diensten kunnen in de volgende gevallen hun overheidsopdrachten voor dienstverlening plaatsen volgens de procedure van gunning via onderhandelingen, zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van opdracht:
[…]
voor aanvullende diensten die niet in het oorspronkelijke ontwerp of in het eerste contract waren opgenomen, maar die als gevolg van onvoorziene omstandigheden voor het verlenen van de daarin beschreven dienst noodzakelijk zijn geworden, op voorwaarde dat zij worden gegund aan degene die de laatstbedoelde dienst verricht:
wanneer deze aanvullende diensten vanuit technisch of economisch oogpunt niet zonder overwegende bezwaren voor de aanbestedende diensten van de hoofdopdracht kunnen worden gescheiden,
of
wanneer deze diensten, hoewel zij van de uitvoering van de oorspronkelijke opdracht kunnen worden gescheiden, voor de vervolmaking ervan strikt noodzakelijk zijn.
De gezamenlijke geraamde waarde van de ter zake van aanvullende diensten geplaatste opdrachten mag echter niet hoger zijn dan 50 % van het bedrag van de hoofdopdracht;
in geval van nieuwe diensten, bestaande uit de herhaling van soortgelijke diensten die door dezelfde aanbestedende diensten aan de met een eerste opdracht belaste dienstverlener worden toevertrouwd, mits deze diensten overeenstemmen met een basisproject dat het voorwerp vormde van een overeenkomstig de in lid 4 bedoelde procedures geplaatste eerste opdracht. De mogelijkheid om de procedure van gunning via onderhandelingen toe te passen, dient reeds bij het uitschrijven van de aanbesteding van de eerste verrichting te worden vermeld en het totale voor de volgende diensten geraamde bedrag wordt door de aanbestedende diensten in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 7. Tot deze procedure kan slechts worden overgegaan gedurende een periode van drie jaar volgende op de totstandkoming van de oorspronkelijke opdracht.”
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
APA werd na de Tweede Wereldoorlog in Oostenrijk opgericht in de vorm van een geregistreerde coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Bijna alle Oostenrijkse dagbladen en ook de Oostenrijkse omroep, de ORF, waren lid van deze coöperatie. Samen met haar dochtermaatschappijen is APA marktleider op de Oostenrijkse markt van nieuwsagentschappen en verricht zij van oudsher verschillende nieuwsagentschapdiensten ten behoeve van de Republik Österreich (Bund).
PN is sinds 1999 op de Oostenrijkse markt van nieuwsagentschappen actief, maar heeft slechts in zeer geringe omvang persberichten voor Oostenrijkse federale overheidsinstellingen verzorgd. Verder heeft PN minder journalistieke medewerkers dan APA en zijn haar archieven minder omvangrijk dan die van APA.
In 1994, dat wil zeggen nog voordat zij lid werd van de Europese Unie, sloot de Republik Österreich (Bund) een overeenkomst (hierna: „basisovereenkomst”) met APA betreffende de verrichting van verschillende diensten tegen vergoeding. Deze overeenkomst stelde de federale overheidsinstellingen van Oostenrijk in wezen in staat om actuele informatie in te zien en te gebruiken (de zogeheten „basisdienst”), historische informatie en historische persberichten uit een databank van APA, „APADok” genaamd, op te vragen, alsmede om de oorspronkelijke-tekstdienst, „OTS” genaamd, van APA te gebruiken voor eigen informatie-inwinning en als platform voor de verspreiding van hun eigen persberichten. De databank APADok omvat de data van de basisdienst vanaf 1 januari 1988 en de door de OTS-dienst bewerkte berichten vanaf 1 juni 1989.
De basisovereenkomst werd voor onbepaalde tijd gesloten. In de overeenkomst was een clausule opgenomen op grond waarvan partijen tot en met 31 december 1999 afstand deden van de mogelijkheid van opzegging ervan.
§ 2, sub c, van de basisovereenkomst bepaalt:
„Voor het onlinegebruik van de in § 1 gedefinieerde informatiediensten van APA, brengt APA als vergoeding voor de exploitatie van het systeem van elektronische databewerking per minuut cpu-tijd (nettotijd) een prijs in rekening die overeenkomt met de laagste trap van de schaal van het officiële gebruikstarief (thans 67 ATS per minuut cpu-tijd, exclusief belasting), verminderd met 15 %.”
De basisovereenkomst bevatte eveneens bepalingen inzake het tijdstip van de eerste prijsverhoging, het maximale bedrag van elke verhoging en de prijsindexering op basis van de consumentenprijsindex 1986, waarbij het voor 1994 berekende indexcijfer als referentiewaarde diende. In dit verband bepaalde § 5, lid 3, van deze overeenkomst met name dat „de waardevastheid van de in § 2, sub a en b, genoemde vergoedingen uitdrukkelijk wordt overeengekomen. Als maatstaf voor de berekening van de indexering geldt de consumentenprijsindex 86 (VPI 86), bekendgemaakt door het Österreichisches Statistisches Zentralamt (ÖSTAT) [Oostenrijks centraal bureau voor statistiek], dan wel het daarvoor in de plaats tredende nieuwe indexcijfer.”
In september 2000 richtte APA in de vorm van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de dochtermaatschappij APA-OTS op, die voor 100 % in haar bezit is. Tussen deze twee vennootschappen werd overdracht van winst en verlies overeengekomen, waaruit volgens APA en APA-OTS voortvloeit dat APA-OTS financieel, organisatorisch en economisch in APA is geïntegreerd en wat betreft haar bestuur en bedrijfsvoering gebonden is aan de instructies van APA. APA-OTS is verder verplicht haar jaarlijkse winst aan APA over te dragen. APA is op haar beurt verplicht de eventuele jaarlijkse verliezen van APA-OTS aan te zuiveren.
In september 2000 bracht APA haar activiteiten met betrekking tot de OTS-dienst onder in APA-OTS. Deze wijziging werd in oktober 2000 aan de Republik Österreich (Bund) meegedeeld. Een vertegenwoordigingsbevoegde medewerker van APA verzekerde de Oostenrijkse autoriteiten dat APA na deze overdracht van activiteiten samen met APA-OTS hoofdelijk aansprakelijk was, en dat de bestaande totale prestatie niet zou veranderen. Daarop verleenden de Oostenrijkse autoriteiten hun toestemming voor het verlenen van de OTS-diensten door APA-OTS en betaalden zij de vergoedingen voor deze dienst voortaan rechtstreeks aan APA-OTS.
Voorts werden de in de basisovereenkomst opgenomen bepalingen gewijzigd door middel van een eerste aanvulling, overeengekomen in 2001 en in werking getreden op 1 januari 2002. Naar aanleiding van de omschakeling op de euro is middels deze aanvulling de oorspronkelijke overeenkomst gewijzigd in de zin zoals weergegeven in de punten 17 tot en met 20 hieronder.
In de eerste plaats werd de jaarlijkse vergoeding voor het gebruik van redactionele artikelen en media-archieven, ten bedrage van 10 080 000 ATS, vervangen door een vergoeding van 800 000 EUR. De prijs voor 2002 had op grond van de indexeringsclausule 11 043 172 ATS (bij de omschakeling op de euro afgerond op 802 538,61 EUR) moeten bedragen. Besloten werd om niet dat bedrag, maar het ronde getal van 800 000 EUR aan te houden, hetgeen overeenkomt met een verlaging van 0,3 %.
In de tweede plaats werd de vaste prijs voor het onlinegebruik van de informatiediensten van APA, die 67 ATS per minuut bedroeg, vervangen door een prijs van 4,87 EUR per minuut. Behoudens de afronding die plaatsvond bij de omschakeling op de euro, werd het intrinsieke bedrag van deze prijs niet gewijzigd.
In de derde plaats werd voor de berekening van de indexering het op basis van de consumentenprijsindex van 1986 voor het jaar 1994 berekende indexcijfer als referentiepunt vervangen door het op basis van de consumentenprijsindex van 1996 voor het jaar 2001 berekende indexcijfer. In dit verband is met name § 5, lid 3, van de basisovereenkomst door middel van de eerste aanvulling als volgt gewijzigd:
„De waardevastheid van de in § 2, sub a en b, genoemde vergoedingen wordt uitdrukkelijk overeengekomen. Als maatstaf voor de berekening van de indexering geldt de consumentenprijsindex 96 (VPI 96), bekendgemaakt door het Österreichisches Statistisches Zentralamt (ÖSTAT), of het daarvoor in de plaats tredende nieuwe indexcijfer.”
In de vierde plaats werden, in afwijking van dit indexeringsmechanisme, voor de jaren 2002 tot en met 2004 bepaalde prijzen direct vastgesteld. De prijs van 8,50 ATS per regel voor de opname van persberichten in de OTS-dienst werd namelijk vervangen door de volgende vaste prijzen: 0,66 EUR per regel voor het jaar 2002, 0,67 EUR voor het jaar 2003 en 0,68 EUR voor het jaar 2004. Indien de indexeringsclausule zou zijn toegepast, had voor het jaar 2002 de prijs 9,31 ATS per regel (afgerond op 0,68 EUR per regel) moeten bedragen. De prijs is dus voor dat jaar met 2,94 % en voor 2003 met 1,47 % verlaagd.
Door middel van een tweede aanvulling, overeengekomen in oktober 2005 en in werking getreden op 1 januari 2006, werd de basisovereenkomst op twee andere punten gewijzigd. Bij deze tweede aanvulling werd de basisovereenkomst gewijzigd in de zin zoals in de punten 22 en 23 van het onderhavige arrest is aangegeven.
Enerzijds werd de in de basisovereenkomst tot en met 31 december 1999 overeengekomen afstand van de opzegmogelijkheid opnieuw vastgelegd, en wel tot en met 31 december 2008.
Anderzijds werd de korting op de vergoeding voor het onlinegebruik van de informatiediensten van APA, die in de basisovereenkomst was vastgesteld op 15 %, verhoogd naar 25 %. In dit verband werd § 2, sub c, van de basisovereenkomst door middel van de tweede aanvulling als volgt gewijzigd:
„De volgende bepalingen [van de basisovereenkomst zoals gewijzigd door middel van de eerste aanvulling] worden met ingang van 1 januari 2006 als volgt gewijzigd:
In § 2, sub c, wordt 15 % vervangen door 25 %.
[…]”
In 2004 bood PN aan de Republik Österreich (Bund) haar nieuwsagentschapdiensten aan, doch dit aanbod leidde niet tot de totstandkoming van een overeenkomst.
Bij beroepen, ingesteld op 4 en 19 juli 2006, heeft PN het Bundesvergabeamt verzocht vast te stellen, primair, dat de splitsing van de basisovereenkomst na de herstructurering van APA in 2000, alsmede de in 2001 en 2005 overeengekomen, door haar als „de-factoplaatsingen” betitelde, aanvullingen, onrechtmatig waren en, subsidiair, dat de keuze voor de diverse betrokken aanbestedingsprocedures onrechtmatig was.
Met betrekking tot de beroepstermijnen preciseert het Bundesvergabeamt dat de handelingen waartegen wordt opgekomen weliswaar zijn verricht in de loop van 2000, 2001 en 2005, maar dat het volgens het nationale recht tegen de onrechtmatige plaatsing van opdrachten in te zetten rechtsmiddel (te weten een verzoek tot vaststelling met als gevolg de ontbinding van de overeenkomst) pas later, namelijk met ingang van 1 februari 2006, is gecreëerd. De voor een dergelijk beroep geldende termijn bedraagt zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de onrechtmatige gunning. Naar de opvatting van de verwijzende rechter dient evenwel § 1496 van het Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch (Oostenrijks burgerlijk wetboek) toepassing te vinden, dat bepaalt dat de verjaringstermijnen niet kunnen ingaan wanneer de normale rechtsbedeling niet functioneert, mits deze toepassing verenigbaar is met het gemeenschapsrecht.
In deze omstandigheden heeft het Bundesvergabeamt de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
Moeten de begrippen ‚het plaatsen’ in artikel 3, lid 1, en ‚geplaatst’ in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 […] aldus worden uitgelegd dat zij mede situaties omvatten waarin een aanbestedende dienst voornemens is om voortaan diensten af te nemen van een dienstverrichter in de vorm van een kapitaalvennootschap, wanneer deze diensten voorheen werden verricht door een andere dienstverrichter, die enerzijds enig aandeelhouder is van de toekomstige dienstverrichter en anderzijds tegelijkertijd door middel van instructies de zeggenschap uitoefent over de toekomstige dienstverrichter? Is het in een dergelijk geval rechtens relevant, wanneer het daarbij voor de aanbestedende dienst niet zeker is dat tijdens de volledige looptijd van de oorspronkelijke overeenkomst het aandelenpakket in de toekomstige dienstverrichter niet geheel of gedeeltelijk aan derden wordt verkocht, noch dat de ledensamenstelling van de, oorspronkelijk als coöperatie georganiseerde, dienstverrichter tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst ongewijzigd blijft?
Moeten de begrippen ‚het plaatsen’ in artikel 3, lid 1, en ‚geplaatst’ in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 […] aldus worden uitgelegd dat zij mede situaties omvatten waarin een aanbestedende dienst tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd met de dienstverrichters gesloten overeenkomst inzake gemeenschappelijke dienstverrichting, met deze dienstverrichters wijzigingen van de vergoedingen voor bepaalde contractuele prestaties overeenkomt en een indexeringsclausule opnieuw formuleert, wanneer deze wijzigingen leiden tot andere vergoedingen en worden aangebracht wegens de omschakeling op de euro?
Moeten de begrippen ‚het plaatsen’ in artikel 3, lid 1, en ‚geplaatst’ in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 […] aldus worden uitgelegd dat zij mede situaties omvatten waarin een aanbestedende dienst tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd met de dienstverrichters gesloten overeenkomst inzake gemeenschappelijke dienstverrichting, door middel van een wijziging van de overeenkomst met deze dienstverrichters i) een ten tijde van de sluiting van de nieuwe overeenkomst niet meer geldende afstand van de opzegmogelijkheid opnieuw voor drie jaar overeenkomt, en ii) voor bepaalde hoeveelheidafhankelijke vergoedingen een hogere korting dan daarvóór vastlegt voor een specifiek gebied van dienstverrichting?
Indien wordt bevestigd dat er sprake is van ‚plaatsing’ in een van de situaties als bedoeld in de eerste drie vragen:
Moet artikel 11, lid 3, sub b, van richtlijn 92/50 […] of moeten andere voorschriften van gemeenschapsrecht, inzonderheid het transparantiebeginsel, aldus worden uitgelegd, dat een openbare aanbesteder opdrachten in één dienstverleningsovereenkomst volgens een procedure van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande aankondiging mag plaatsen, wanneer voor de diensten deels alleenrechten gelden, als bedoeld in artikel 11, lid 3, sub b, van richtlijn 92/50 […]? Of vereisen het transparantiebeginsel, respectievelijk andere voorschriften van gemeenschapsrecht, dat bij de aanbesteding van overwegend niet-prioritaire diensten in een dergelijk geval toch een aankondiging van opdracht wordt bekendgemaakt, om de belangstellende kringen van ondernemers in staat te stellen na te gaan of daadwerkelijk diensten worden aanbesteed waarvoor een alleenrecht geldt? Of vereisen de gemeenschapsrechtelijke voorschriften inzake de plaatsing van overheidsopdrachten, dat in een dergelijk geval de diensten al naar gelang of daarvoor wel of niet een alleenrecht geldt, in het kader van afzonderlijke aanbestedingsprocedures worden aanbesteed, om tenminste ten dele mededinging mogelijk te maken?
Ingeval de vierde vraag aldus wordt beantwoord, dat een aanbestedende dienst de diensten waarvoor geen alleenrechten gelden, tegelijk met de diensten waarvoor alleenrechten gelden in het kader van één aanbestedingsprocedure mag aanbesteden:
Kan een ondernemer die geen eigen recht heeft om te beschikken over gegevens waarvoor een alleenrecht van een onderneming met een machtspositie geldt, zijn geschiktheid, vanuit aanbestedingsrechtelijk perspectief, om de opdracht van de aanbestedende dienst volledig uit te voeren onderbouwen met een beroep op artikel 82 EG en de daaruit voortvloeiende verplichting van een onderneming met een machtspositie in een lidstaat van de EG die het recht heeft om over de gegevens te beschikken, om de gegevens op redelijke voorwaarden door te geven?
Ingeval de eerste, de tweede en de derde vraag aldus worden beantwoord, dat de gedeeltelijke overname van de overeenkomst in het jaar 2000 en/of een van de beide, respectievelijk beide wijzigingen van de overeenkomst nieuwe plaatsingen vormden, en ingeval bovendien de vierde vraag aldus moet worden beantwoord dat een aanbestedende dienst bij de plaatsing van diensten waarvoor geen alleenrechten gelden, een afzonderlijke aanbesteding had moeten uitschrijven, ofwel bij de plaatsing van de volledige dienstverleningsovereenkomst (in casu persberichten, basisdienst en gebruiksrechten op APADok) de voorgenomen plaatsing van de opdracht met het oog op transparantie en controleerbaarheid vooraf had moeten aankondigen:
Moeten de begrippen ‚worden gelaedeerd’ in artikel 1, lid 3, en ‚zijn gelaedeerd’ in artikel 2, lid 1, sub c, van richtlijn 89/665 […] aldus worden uitgelegd dat een ondernemer in een geval als het onderhavige reeds dan wordt/is gelaedeerd in de zin van deze bepalingen van richtlijn 89/665 […], wanneer hem de mogelijkheid van deelneming aan een aanbestedingsprocedure is ontnomen doordat de aanbestedende dienst geen aankondiging van opdracht heeft bekendgemaakt op grond waarvan de ondernemer naar de te plaatsen opdracht had kunnen meedingen, een offerte had kunnen uitbrengen of de bewering dat hier alleenrechten in het spel zouden zijn ter verificatie had kunnen voorleggen aan de tot controle van de plaatsing van de opdracht bevoegde autoriteit?
Moeten het gemeenschapsrechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het gemeenschapsrechtelijke vereiste van doeltreffende rechtsbescherming, respectievelijk het doeltreffendheidsbeginsel met inachtneming van de overige voorschriften van gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd, dat daardoor een ondernemer een subjectief en onvoorwaardelijk recht tegenover een lidstaat wordt verleend om, gedurende een termijn van ten minste zes maanden nadat hij kennis heeft kunnen nemen van een met het aanbestedingsrecht strijdige plaatsing van een opdracht, rechtsmiddelen bij de bevoegde nationale autoriteit aan te wenden teneinde vergoeding te verkrijgen van de schade voortvloeiend uit het feit dat de opdracht in strijd met de gemeenschappelijke aanbestedingsregels is gegund, welke termijn moet worden verlengd met de periode gedurende welke een dergelijk beroep wegens het ontbreken van nationale wettelijke grondslagen niet mogelijk was, wanneer naar nationaal recht in de regel een verjaringstermijn van drie jaar, te rekenen vanaf het bekend worden van de veroorzaker van de schade en de schade, geldt voor vorderingen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad, en bij gebreke van een goede rechtsbedeling op een bepaald rechtsgebied ook de verjaringstermijn niet ingaat?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Vooraf zij opgemerkt dat ofschoon de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst werd gesloten vóór de toetreding van de Republiek Oostenrijk tot de Europese Unie, de gemeenschapsregels ter zake op deze overeenkomst van toepassing zijn met ingang van de datum van toetreding van deze staat (zie in die zin arrest van 24 september 1998, Tögel, C-76/97, Jurispr. blz. I-5357, punt 14).
Met zijn eerste drie vragen wenst het Bundesvergabeamt in wezen te vernemen onder welke voorwaarden wijzigingen van een bestaande overeenkomst tussen een aanbestedende dienst en een dienstverlener kunnen worden aangemerkt als een nieuwe plaatsing van een overheidsopdracht voor dienstverlening in de zin van richtlijn 92/50.
Richtlijn 92/50 bevat geen expliciet antwoord op deze vragen, maar geeft wel verschillende relevante aanwijzingen, die moeten worden gesitueerd binnen het algemeen kader van de gemeenschapsregels inzake overheidsopdrachten.
Volgens de rechtspraak is het hoofddoel van de gemeenschapsregels inzake overheidsopdrachten het garanderen van het vrij verkeer van diensten en de openstelling voor onvervalste mededinging in alle lidstaten (zie arrest van 11 januari 2005, Stadt Halle en RPL Lochau, C-26/03, Jurispr. blz. I-1, punt 44). Dit tweeledige doel wordt expliciet bevestigd door de tweede, zesde en twintigste overweging van de considerans van richtlijn 92/50.
Teneinde dit tweeledige doel te bereiken past het gemeenschapsrecht met name het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers en de daaruit voortvloeiende verplichting tot transparantie toe (zie in die zin arresten van 18 november 1999, Unitron Scandinavia en 3-S, C-275/98, Jurispr. blz. I-8291, punt 31; 7 december 2000, Telaustria en Telefonadress, C-324/98, Jurispr. blz. I-10745, punten 60 en 61, en 29 april 2004, Commissie/CAS Succhi di Frutta, C-496/99 P, Jurispr. blz. I-3801, punten 108 en 109).
Wat de in richtlijn 92/50 bedoelde opdrachten betreft die volledig of grotendeels betrekking hebben op de in bijlage IA erbij vermelde diensten, past deze richtlijn de bovengenoemde beginselen en verplichting tot transparantie toe door met name bepaalde aanbestedingsprocedures voor te schrijven. Voor de in richtlijn 92/50 bedoelde opdrachten die volledig of grotendeels betrekking hebben op de in bijlage IB erbij vermelde diensten, schrijft deze richtlijn wat aanbestedingsprocedures betreft niet dezelfde regels voor, maar deze categorie van overheidsopdrachten voor dienstverlening blijft niettemin onderworpen aan de fundamentele regels van gemeenschapsrecht en aan de daaruit voortvloeiende verplichting tot transparantie (zie in die zin arrest van 13 november 2007, Commissie/Ierland, C-507/03, Jurispr. blz. I-9777, punten 26, 30 en 31).
Met het oog op het garanderen van de transparantie van de procedures en de gelijke behandeling van de inschrijvers, vormen wijzigingen van de bepalingen van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht tijdens de geldigheidsduur ervan een nieuwe plaatsing van een opdracht in de zin van richtlijn 92/50, wanneer zij kenmerken vertonen die wezenlijk verschillen van de bepalingen van de oorspronkelijke overeenkomst en die bijgevolg doen blijken van de wil van partijen om opnieuw te onderhandelen over de wezenlijke voorwaarden van deze overeenkomst (zie in die zin arrest van 5 oktober 2000, Commissie/Frankrijk, C-337/98, Jurispr. blz. I-8377, punten 44 en 46).
De wijziging van een nog lopende overeenkomst inzake een overheidsopdracht kan worden aangemerkt als wezenlijk wanneer zij voorwaarden invoert die, wanneer zij in de oorspronkelijke aanbestedingprocedure waren genoemd, zouden hebben geleid tot toelating van andere inschrijvers dan die welke oorspronkelijk waren toegelaten, of tot de keuze voor een andere offerte dan die waarvoor oorspronkelijk was gekozen.
Een wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst kan eveneens als wezenlijk worden aangemerkt wanneer zij de markt in belangrijke mate uitbreidt tot diensten die oorspronkelijk niet waren opgenomen. Deze laatste uitlegging vindt bevestiging in artikel 11, lid 3, sub e en f, van richtlijn 92/50, dat voor overheidsopdrachten voor dienstverlening die volledig of grotendeels betrekking hebben op de in bijlage IA bij deze richtlijn vermelde diensten, beperkingen stelt aan de mogelijkheid voor de aanbestedende diensten om gebruik te maken van de onderhandelingsprocedure voor het plaatsen van diensten die een aanvulling vormen op de diensten waarop een oorspronkelijke overeenkomst betrekking had.
Een wijziging kan ook als wezenlijk worden aangemerkt wanneer zij het economische evenwicht van de overeenkomst wijzigt in het voordeel van de opdrachtnemer op een wijze die door de voorwaarden van de oorspronkelijke opdracht niet was bedoeld.
De aan het Hof voorgelegde vragen dienen tegen de achtergrond van de voorgaande overwegingen te worden onderzocht.
Eerste vraag
De eerste vraag van de verwijzende rechter heeft betrekking op de overdracht in 2000 aan APA-OTS van de OTS-diensten die tot dan toe door APA werden verleend. Hij wenst in wezen te vernemen of een verandering van contractpartner in omstandigheden als die van het hoofdgeding een nieuwe plaatsing van een opdracht vormt, in de zin van de artikelen 3, leden 1, 8 en 9, van richtlijn 92/50.
Over het algemeen dient de vervanging van de contractpartner aan wie de aanbestedende dienst de opdracht oorspronkelijk had toegewezen, door een nieuwe contractpartner, te worden aangemerkt als een wijziging van de wezenlijke voorwaarden van de betrokken overeenkomst inzake de overheidsopdracht, tenzij deze vervanging is vastgelegd in de voorwaarden van de oorspronkelijke overeenkomst, bijvoorbeeld op basis van onderaanneming.
Volgens de verwijzingsbeslissing bezit APA-OTS, daar zij is opgericht als vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een andere rechtspersoonlijkheid dan de oorspronkelijke opdrachtnemer APA.
Ook staat vast dat sinds de overdracht in 2000 van de OTS-diensten van APA aan APA-OTS, de aanbestedende dienst de betalingen voor deze dienst rechtstreeks aan APA-OTS, en niet meer aan APA heeft gedaan.
De overdracht van de betrokken activiteit vertoont evenwel bepaalde bijzondere kenmerken, die de slotsom wettigen dat dergelijke wijzigingen, die zijn aangebracht in een situatie als in het hoofdgeding, geen wijziging van een wezenlijke voorwaarde van de overeenkomst vormen.
Uit het dossier blijkt namelijk dat APA-OTS een 100 % dochtermaatschappij is van APA, dat APA de zeggenschap uitoefent over APA-OTS en dat er tussen deze twee entiteiten een overeenkomst is gesloten op grond waarvan winsten en verliezen aan APA werden overgedragen. Bovendien volgt uit het dossier dat een vertegenwoordigingsbevoegde medewerker van APA de aanbestedende dienst heeft verzekerd dat APA, na de overdracht van de OTS-diensten, samen met APA-OTS hoofdelijk aansprakelijk was en dat de totale prestatie niet zou veranderen.
Een dergelijke regeling komt in wezen neer op een interne reorganisatie van de contractpartner, waardoor de voorwaarden van de oorspronkelijke overeenkomst niet wezenlijk worden gewijzigd.
Binnen deze context wenst de verwijzende rechter te vernemen of de omstandigheid dat de aanbestedende dienst geen zekerheid heeft dat de aandelen APA-OTS niet op enig moment gedurende de looptijd van de overeenkomst aan derden zullen worden verkocht, rechtens relevant is.
Wanneer de aandelen APA-OTS gedurende de looptijd van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst aan een derde zouden worden verkocht, zou het niet meer gaan om een interne reorganisatie van een oorspronkelijke contractpartner, maar om een daadwerkelijke wijziging van contractpartner, hetgeen in beginsel een wijziging vormt van een wezenlijke voorwaarde van de overeenkomst. Een dergelijke gebeurtenis kan neerkomen op een nieuwe plaatsing van een overheidsopdracht voor dienstverlening in de zin van richtlijn 92/50.
Een soortgelijke redenering gaat op wanneer de verkoop van de aandelen in de dochtermaatschappij aan een derde reeds was voorzien op het tijdstip waarop de betrokken activiteiten aan deze dochter werden overgedragen (zie in die zin arrest van 10 november 2005, Commissie/Oostenrijk, C-29/04, Jurispr. blz. I-9705, punten 38-42).
Zolang evenwel van een dergelijke ontwikkeling geen sprake is, blijft de beoordeling in punt 45 van het onderhavige arrest opgaan, volgens welke de aan de orde zijnde situatie een interne reorganisatie van de contractpartner vormt. Het ontbreken van de zekerheid dat de aandelen in de dochtermaatschappij gedurende de looptijd van de opdracht niet aan derden zullen worden verkocht, doet niet af aan die conclusie.
De verwijzende rechter wenst voorts te vernemen welke rechtsgevolgen verbonden zijn aan het feit dat de aanbestedende dienst er niet zeker van is dat de ledensamenstelling van de oorspronkelijke dienstverrichter tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst ongewijzigd blijft.
Overheidsopdrachten worden in de regel toegekend aan rechtspersonen. Wanneer een rechtspersoon is opgericht als naamloze vennootschap en aan de beurs is genoteerd, vloeit uit de aard ervan voort dat de samenstelling van haar aandeelhouders elk moment kan wijzigen. Deze situatie doet in beginsel niet af aan de geldigheid van de gunning van een overheidsopdracht aan een dergelijke vennootschap. Dit kan anders liggen in uitzonderlijke gevallen, zoals bij handelingen die zijn bedoeld om de gemeenschapsregels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten te omzeilen.
Vergelijkbare overwegingen gelden binnen het kader van overheidsopdrachten die worden toegekend aan rechtspersonen die, zoals in het hoofdgeding, niet zijn opgericht in de vorm van een naamloze vennootschap, maar in de vorm van een geregistreerde coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Eventuele wijzigingen in de samenstelling van de kring van leden van een dergelijke coöperatie brengen in beginsel geen wezenlijke wijziging van de aan haar gegunde opdracht met zich mee.
Derhalve doen ook deze overwegingen niet af aan de slotsom in punt 45 van het onderhavige arrest.
Hieruit volgt dat op de eerste vraag dient te worden geantwoord dat de begrippen „het plaatsen” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet een situatie omvatten als die in het hoofdgeding, waarin de door de oorspronkelijke dienstverrichter ten behoeve van de aanbestedende dienst verrichte diensten worden overgedragen aan een andere dienstverrichter die is opgericht in de vorm van een kapitaalvennootschap waarvan de oorspronkelijke dienstverrichter enig aandeelhouder is, die door middel van instructies de zeggenschap uitoefent over de nieuwe dienstverrichter, voor zover de oorspronkelijke dienstverrichter aansprakelijk blijft voor de naleving van de contractuele verplichtingen.
Tweede vraag
De tweede vraag van de verwijzende rechter heeft betrekking op de wijzigingen die in de basisovereenkomst zijn aangebracht middels de in 2001 overeengekomen en op 1 januari 2002 in werking getreden eerste aanvulling. Hij wenst in wezen te vernemen of bepaalde prijswijzigingen een nieuwe plaatsing van een opdracht in de zin van richtlijn 92/50 vormen.
Deze prejudiciële vraag betreft, in de eerste plaats, de omzetting van de prijzen in euro’s waarbij het intrinsieke bedrag ervan niet werd gewijzigd, in de tweede plaats, de omzetting van de prijzen in euro’s waarbij het intrinsieke bedrag ervan werd verlaagd, en, in de derde plaats, de herformulering van een prijsindexeringsclausule.
Hierop dient te worden geantwoord dat wanneer naar aanleiding van de omschakeling op de euro een bestaande overeenkomst aldus wordt gewijzigd dat prijzen die oorspronkelijk in de nationale munteenheid werden uitgedrukt, in euro’s worden omgezet, dit geen wezenlijke wijziging van de overeenkomst vormt, maar enkel een aanpassing ervan aan gewijzigde externe omstandigheden, op voorwaarde dat de bedragen in euro’s worden afgerond conform de geldende bepalingen, met name die van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz.1).
Wanneer de afronding van de in euro’s omgezette prijzen het door de toepasselijke bepalingen toegestane bedrag overschrijdt, is er sprake van een wijziging van het intrinsieke bedrag van de prijzen die waren voorzien in de oorspronkelijke overeenkomst. Derhalve rijst de vraag of een dergelijke wijziging van de prijzen een nieuwe plaatsing van een opdracht vormt.
Het is duidelijk dat de prijs een belangrijke voorwaarde van de opdracht vormt (zie in die zin arrest Commissie/CAS Succhi di Frutta, reeds aangehaald, punt 117).
Het wijzigen van een dergelijke voorwaarde tijdens de geldigheidsduur van de opdracht zonder dat de voorwaarden van de oorspronkelijke opdracht dit uitdrukkelijk toestaan, kan een schending van de beginselen van doorzichtigheid en van gelijke behandeling van de inschrijvers tot gevolg hebben (zie in die zin arrest Commissie/CAS Succhi di Frutta, reeds aangehaald, punt 121).
Niettemin kan de omzetting in euro’s van de prijzen van een geldende overeenkomst vergezeld gaan van een aanpassing van hun intrinsieke bedrag zonder dat dit een nieuwe plaatsing van een opdracht inhoudt, op voorwaarde dat het daarbij gaat om een minimale, objectief verklaarbare aanpassing, hetgeen het geval is wanneer zij bedoeld is om de uitvoering van de opdracht te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door de facturering te vereenvoudigen.
In het hoofdgeding is de jaarlijkse vergoeding voor het gebruik van redactionele artikelen en media-archieven slechts met 0,3 % verminderd, om te kunnen uitkomen op een rond getal, dat de berekeningen kan vereenvoudigen. Verder zijn de prijzen per regel voor de opname van persberichten in de OTS-dienst voor 2002 en 2003 verminderd met respectievelijk 2,94 % en 1,47 %, om deze prijzen, eveneens ter vereenvoudiging van de berekeningen, te kunnen uitdrukken in ronde getallen. Behalve dat zij betrekking hebben op een lager bedrag, zijn deze prijsaanpassingen niet in het voordeel, maar in het nadeel van de opdrachtnemer, aangezien deze genoegen neemt met lagere dan de uit de normalerwijze toepasselijke omzettings- en indexeringsregels voortvloeiende prijzen.
In dergelijke omstandigheden mag ervan worden uitgegaan dat een aanpassing van de prijzen van een nog geldende overeenkomst inzake een overheidsopdracht de wezenlijke voorwaarden van deze overeenkomst niet zodanig wijzigt, dat dit een nieuwe plaatsing van een opdracht in de zin van richtlijn 92/50 vormt.
Wat de herformulering van de indexeringsclausule betreft, zij opgemerkt dat § 5, lid 3, van de basisovereenkomst met name bepaalde dat „[a]ls maatstaf voor de berekening van de indexering […] de consumentenprijsindex 86 (VPI 86), bekendgemaakt door het Österreichisches Statistisches Zentralamt (ÖSTAT) [geldt], of het daarvoor in de plaats tredende nieuwe indexcijfer.”
Hieruit volgt dat de basisovereenkomst voorzag in de vervanging van de daarin vermelde prijsindex door een later indexcijfer.
Door middel van de eerste aanvulling is de in de basisovereenkomst vermelde prijsindex, te weten de consumentenprijsindex van 1986 (VPI 86), bekendgemaakt door ÖSTAT, vervangen door een recenter indexcijfer, te weten de, eveneens door ÖSTAT bekendgemaakte, consumentenprijsindex van 1996 (VPI 96).
Zoals in punt 19 van het onderhavige arrest is uiteengezet, heeft deze aanvulling als referentiepunt genomen het indexcijfer dat was berekend voor 2001, het jaar waarin deze aanvulling werd overeengekomen, in plaats van het cijfer van 1994, het jaar waarin de basisovereenkomst werd gesloten. Deze aanpassing van het referentiepunt strookt met de aanpassing van de prijsindex.
Hieruit volgt dat de eerste aanvulling enkel een toepassing vormt van de in de basisovereenkomst opgenomen bepalingen inzake de aanpassing van de indexeringsclausule.
In dergelijke omstandigheden moet worden vastgesteld dat de verwijzing naar een nieuwe prijsindex de wezenlijke voorwaarden van de oorspronkelijke opdracht niet zodanig wijzigt dat dit een nieuwe plaatsing van een opdracht in de zin van richtlijn 92/50 vormt.
Hieruit volgt dat op de tweede vraag dient te worden geantwoord dat de begrippen „het plaatsen” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 aldus moeten worden uitgelegd dat daaronder niet vallen een aanpassing van de oorspronkelijke overeenkomst aan gewijzigde externe omstandigheden, zoals de omzetting in euro’s van prijzen die oorspronkelijk in de nationale munteenheid werden uitgedrukt, de minimale aanpassing van deze prijzen met het oog op de afronding ervan en de verwijzing naar een nieuwe prijsindex, die krachtens de oorspronkelijke overeenkomst in de plaats treedt van het eerder vastgestelde indexcijfer.
Derde vraag
De derde vraag van de verwijzende rechter heeft betrekking op de wijzigingen van de basisovereenkomst middels de tweede aanvulling, overeengekomen in oktober 2005 en in werking getreden op 1 januari 2006.
Deze rechter wenst in wezen te vernemen i) of het overeenkomen van een nieuwe clausule inzake afstand van de mogelijkheid tot opzegging van de overeenkomst, ii) dan wel de verhoging van de toegekende kortingen op de prijzen van bepaalde diensten die het voorwerp vormen van de overeenkomst, tot gevolg heeft dat er sprake is van een nieuwe plaatsing van een opdracht.
Wat allereerst het overeenkomen, tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd afgesloten overeenkomst, van een nieuwe clausule inzake afstand van de opzegmogelijkheid betreft, zij eraan herinnerd dat de praktijk om een overeenkomst inzake een overheidsopdracht voor dienstverlening voor onbepaalde tijd af te sluiten, op zichzelf niet past binnen het stelsel en de doelstelling van de gemeenschapsregels betreffende overheidsopdrachten. Een dergelijke praktijk kan namelijk op den duur de mededinging tussen de potentiële dienstverleners belemmeren en de toepassing van de bepalingen van de communautaire richtlijnen inzake de openbaarheid van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten verhinderen.
Het gemeenschapsrecht voorziet bij de huidige stand ervan evenwel niet in een verbod op voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomsten inzake overheidsopdrachten voor dienstverlening.
Ook een clausule waarbij partijen zich ertoe verbinden een voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomst gedurende een bepaalde periode niet te zullen opzeggen, wordt niet reeds op voorhand als strijdig met het communautaire recht inzake overheidsopdrachten aangemerkt.
Blijkens punt 34 van het onderhavige arrest is het relevante criterium om te kunnen bepalen of het overeenkomen van een dergelijke clausule een nieuwe plaatsing van een opdracht vormt, de vraag of deze clausule dient te worden aangemerkt als een wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst (zie in die zin arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punten 44 en 46).
De clausule die in het hoofdgeding aan de orde is, legt de afstand van elke opzegmogelijkheid gedurende de periode van 2005 tot en met 2008 vast.
Niettemin had de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst na de afloop, op 31 december 1999, van de in de basisovereenkomst opgenomen clausule inzake afstand van de mogelijkheid van opzegging, met inachtneming van een opzegtermijn, op elk moment kunnen worden beëindigd. Toch is deze overeenkomst gedurende de periode van 2000 tot en met 2005 van kracht gebleven, daar noch de aanbestedende dienst noch de dienstverlener van zijn recht van opzegging ervan gebruik heeft gemaakt.
Uit het dossier blijkt niet dat de aanbestedende dienst gedurende de periode van 2005 tot en met 2008, waarin de clausule inzake afstand van de mogelijkheid van opzegging gold, zonder deze clausule concreet voornemens zou zijn geweest om de lopende overeenkomst te beëindigen en een nieuwe aanbesteding uit te schrijven. Ook al was hij dit wel van plan geweest, dan nog heeft de looptijd van deze clausule, te weten drie jaar, hem dit in verhouding tot de voor het organiseren van een dergelijke operatie benodigde tijd niet buitensporig lang verhinderd. In deze omstandigheden is niet aangetoond dat een dergelijke clausule inzake afstand van de mogelijkheid van opzegging, mits deze niet systematisch opnieuw in de overeenkomst wordt opgenomen, de mededinging dreigt te vervalsen in het nadeel van potentiële nieuwe inschrijvers. Bijgevolg kan deze clausule niet worden aangemerkt als een wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst.
Hieruit volgt dat, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de opname van een clausule inzake afstand van de opzegmogelijkheid gedurende een periode van drie jaar tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomst inzake dienstverlening, geen nieuwe plaatsing van een opdracht in de zin van richtlijn 92/50 vormt.
Wat in de tweede plaats de bij de tweede aanvulling voorziene verhoging van de korting betreft, zij eraan herinnerd dat de basisovereenkomst voor de betrokken diensten voorzag in „een prijs […] die overeenkomt met de laagste trap van de schaal van het officiële gebruikstarief […], verminderd met 15 %.”
Volgens de aan het Hof verschafte gegevens heeft deze vermelding betrekking op het door APA gehanteerde degressieve tarief, op basis waarvan de prijzen van de betrokken diensten lager worden wanneer de consumptie van deze diensten door de contractspartner van APA toeneemt.
Voorts komt volgens sommige van deze gegevens de verhoging van het kortingpercentage van 15 % naar 25 % neer op de toepassing van een lagere prijs. Hoewel hun formele presentatie verschilt, is het economisch effect van een prijsverlaging vergelijkbaar met dat van een verhoging van een kortingpercentage.
In deze omstandigheden kan de verhoging van de korting aldus worden uitgelegd dat zij onder de clausules van de basisovereenkomst valt.
Bovendien wordt enerzijds door de verhoging van de korting, die tot gevolg heeft dat de door de opdrachtnemer ontvangen vergoeding wordt verlaagd ten opzichte van die welke oorspronkelijk was vastgesteld, het economisch evenwicht van de overeenkomst niet in het voordeel van de opdrachtnemer gewijzigd.
Anderzijds kan het enkele feit dat de aanbestedende dienst een hogere korting ontvangt op een deel van de diensten die het voorwerp van een opdracht vormen, niet leiden tot concurrentievervalsing in het nadeel van potentiële inschrijvers.
Uit het voorgaande volgt dat in een situatie als die in het hoofdgeding, het feit dat, middels een aanvulling, voor bepaalde hoeveelheidafhankelijke prijzen, voor een specifiek gebied hogere kortingen worden vastgesteld dan die welke oorspronkelijk waren voorzien, niet kan worden aangemerkt als een wezenlijke wijziging van de overeenkomst en, bijgevolg, geen nieuwe plaatsing van een opdracht in de zin van richtlijn 92/50 vormt.
Derhalve dient op de derde vraag te worden geantwoord dat de begrippen „het plaatsen” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet een situatie omvatten als die in het hoofdgeding, waarin een aanbestedende dienst tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd met de opdrachtnemer gesloten overeenkomst inzake dienstverrichting, met deze opdrachtnemer middels een aanvulling overeenkomt om een clausule inzake afstand van de opzegmogelijkheid die op de datum waarop de nieuwe clausule wordt overeengekomen niet meer geldt, voor drie jaar te vernieuwen, en daarbij met laatstgenoemde op een specifiek gebied hogere kortingen overeenkomt dan die welke oorspronkelijk waren voorzien voor bepaalde hoeveelheidafhankelijke prijzen.
Gezien de antwoorden op de eerste tot en met de derde vraag, behoeven de vierde tot en met de zevende vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
-
De begrippen „het plaatsen” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet een situatie omvatten als die in het hoofdgeding, waarin de door de oorspronkelijke dienstverrichter ten behoeve van de aanbestedende dienst verrichte diensten worden overgedragen aan een andere dienstverrichter die is opgericht in de vorm van een kapitaalvennootschap waarvan de oorspronkelijke dienstverrichter enig aandeelhouder is, die door middel van instructies de zeggenschap uitoefent over de nieuwe dienstverrichter, voor zover de oorspronkelijke dienstverrichter aansprakelijk blijft voor de naleving van de contractuele verplichtingen.
-
De begrippen „het plaatsen” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 moeten aldus worden uitgelegd dat daaronder niet vallen een aanpassing van de oorspronkelijke overeenkomst aan gewijzigde externe omstandigheden, zoals de omzetting in euro’s van prijzen die oorspronkelijk in de nationale munteenheid werden uitgedrukt, de minimale aanpassing van deze prijzen met het oog op de afronding ervan en de verwijzing naar een nieuwe prijsindex, die krachtens de oorspronkelijke overeenkomst in de plaats treedt van het eerder vastgestelde indexcijfer.
-
De begrippen „het plaatsen” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet een situatie omvatten als die in het hoofdgeding, waarin een aanbestedende dienst tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd met de opdrachtnemer gesloten overeenkomst inzake dienstverrichting, met deze opdrachtnemer middels een aanvulling overeenkomt om een clausule inzake afstand van de opzegmogelijkheid die op de datum waarop de nieuwe clausule wordt overeengekomen niet meer geldt, voor drie jaar te vernieuwen, en daarbij met laatstgenoemde op een specifiek gebied hogere kortingen overeenkomt dan die welke oorspronkelijk waren voorzien voor bepaalde hoeveelheidafhankelijke prijzen.
ondertekeningen