De eerste vraag
31 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of een programma voor het beheer van stikstof in de landbouw als dat in het hoofdgeding een plan of programma als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42 kan zijn.
32 Vooraf moet worden opgemerkt dat het hoofddoel van richtlijn 2001/42, blijkens artikel 1 ervan, erin bestaat de plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, bij de voorbereiding en vóór de vaststelling ervan aan een milieubeoordeling te onderwerpen.
33 Wanneer een dergelijke milieubeoordeling wordt voorgeschreven door richtlijn 2001/42, voorziet zij in minimumvoorschriften voor de opstelling van het milieurapport, de uitvoering van de raadpleging, de inaanmerkingneming van de resultaten van de milieubeoordeling, en de mededeling van informatie over het na afloop van de beoordeling vastgestelde besluit.
34 Teneinde vast te stellen of de ter uitvoering van artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676 opgestelde actieprogramma’s (hierna: „actieprogramma’s”) onder artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42 vallen, moet in de eerste plaats worden onderzocht of die actieprogramma’s „plannen en programma’s” in de zin van artikel 2, lid 1, sub a, van deze richtlijn zijn en, in de tweede plaats, of zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 2, sub a, ervan.
De toepassing van artikel 2 van richtlijn 2001/42
35 Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de actieprogramma’s, enerzijds, worden opgesteld en/of vastgesteld door een instantie op nationaal, regionaal of lokaal niveau of worden opgesteld door een instantie om middels een wetgevingsprocedure door het parlement of de regering te worden vastgesteld en, anderzijds, door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn voorgeschreven.
36 Vervolgens moet worden opgemerkt dat richtlijn 91/676 verlangt dat dergelijke actieprogramma’s worden opgesteld voor alle door de lidstaten op grond van deze richtlijn aangewezen „kwetsbare zones”, en dat die programma’s moeten voorzien in de maatregelen en acties zoals bedoeld in artikel 5 ervan, ter bestrijding van de verontreiniging door nitraten, die door de lidstaten ten uitvoer moeten worden gelegd en waarop zij moeten toezien. De bevoegde instanties moeten tevens op geregelde tijstippen controleren of de maatregelen en acties nog relevant zijn, en in voorkomend geval de actieprogramma’s herzien.
37 Overigens vindt een dergelijke vaststelling, zoals de advocaat-generaal in de punten 25 tot en met 28 van haar conclusie heeft opgemerkt, steun in punt 10 van de considerans van richtlijn 2003/35, alsook in artikel 2, lid 5, van, en bijlage I bij deze richtlijn.
38 In dat verband zij eraan herinnerd dat richtlijn 2003/35 voorziet in de inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu teneinde de Uniewetgeving in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Aarhus.
39 Uit punt 10 van de considerans van richtlijn 2003/35 blijkt dat in bepaalde communautaire wetgeving reeds bepalingen waren opgenomen in verband met de inspraak van het publiek in de opstelling van plannen en programma’s, welke bepalingen in overeenstemming waren met het Verdrag van Aarhus. Dientengevolge sluit artikel 2, lid 5, van deze richtlijn de in bijlage I bij die richtlijn vermelde „plannen en programma’s” waarvoor dergelijke bepalingen ten uitvoer waren gelegd krachtens richtlijn 2001/42, van de werkingssfeer van dit artikel uit. Tot die plannen en programma’s behoren de in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676 bedoelde actieprogramma’s.
40 Het is juist dat artikel 2, lid 5, van richtlijn 2003/35 is vastgesteld in het kader van bepalingen betreffende de inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu. Het zou echter tegenstrijdig zijn om te aanvaarden dat de actieprogramma’s binnen de werkingssfeer van artikel 2 van richtlijn 2001/42 vallen wanneer zij verband houden met bepalingen betreffende de inspraak van het publiek in de opstelling van het plan of van het programma, maar dat dezelfde actieprogramma’s niet langer binnen de werkingssfeer van die bepaling vallen wanneer zij de beoordeling van de effecten voor het milieu betreffen.
41 Ten slotte moet worden gepreciseerd dat ofschoon niet elke wetgevende maatregel betreffende de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen een „plan” of een „programma” in de zin van richtlijn 2001/42 is, de loutere omstandigheid dat een dergelijke maatregel door de wetgever wordt vastgesteld deze niet buiten de werkingssfeer van deze richtlijn doet vallen wanneer hij de in punt 36 van het onderhavige arrest vermelde kenmerken vertoont.
42 Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de actieprogramma’s zowel door de kenmerken ervan als ingevolge de wil van de Uniewetgever „plannen” en „programma’s” in de zin van richtlijn 2001/42 zijn.
De toepassing van artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42
43 Krachtens artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42 wordt een systematische milieubeoordeling gemaakt van de plannen en programma’s die, enerzijds, worden voorbereid met betrekking tot bepaalde sectoren en, anderzijds, het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in de bijlagen I en II bij richtlijn 85/337 genoemde projecten.
44 Wat de eerste voorwaarde in artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42 betreft, hoeft slechts te worden opgemerkt dat uit de titel van richtlijn 91/676 zelf blijkt dat de actieprogramma’s voor de landbouwsector worden opgesteld.
45 Wat de tweede voorwaarde betreft, verlangt de vaststelling of de actieprogramma’s het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in de bijlagen I en II bij richtlijn 85/337 genoemde projecten, dat de inhoud en de doelstelling van die programma’s wordt onderzocht, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van de milieubeoordeling van de projecten, zoals deze in voornoemde richtlijn is vastgesteld.
46 Wat de doelstelling van de actieprogramma’s betreft, blijkt uit richtlijn 91/676 en met name uit de punten 9 tot en met 11 van de considerans ervan, en uit de artikelen 1 en 3 tot en met 5 alsook uit de bijlagen bij deze richtlijn, dat die programma’s voor de kwetsbare zones een omvattend onderzoek van de met de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen verband houdende milieuproblemen inhouden, en dat daarbij een georganiseerd systeem wordt opgezet om een algemeen beschermingsniveau te bieden tegen een dergelijke verontreiniging.
47 De specificiteit van voormelde programma’s bestaat hierin, dat zij een globale en coherente benadering inhouden, met het karakter van een concrete en gestructureerde planning die de kwetsbare zones en in voorkomend geval het hele nationale grondgebied omvat en betrekking heeft op de vermindering en de voorkoming van de verontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen.
48 Wat de inhoud van de actieprogramma’s betreft, blijkt uit artikel 5 van richtlijn 91/676, gelezen in samenhang met bijlage III erbij, dat die programma’s concrete, verplichte maatregelen bevatten, die in het bijzonder betrekking hebben op de periodes waarin het op of in de bodem brengen van bepaalde soorten meststoffen verboden is, de opslagcapaciteit van tanks voor dierlijke mest, de methoden voor het op of in de bodem brengen en de maximumhoeveelheid dierlijke mest met stikstof die op of in de bodem mag worden gebracht (zie in die zin arrest van 8 september 2005, Commissie/Spanje, C-416/02, Jurispr. blz. I-7487, punt 34). Deze maatregelen waarborgen in het bijzonder, zoals in punt 2 van bijlage III bij richtlijn 91/676 is bepaald, dat de elk jaar op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest, met inbegrip van die welke door de dieren zelf wordt opgebracht, voor elk landbouw- of veehouderijbedrijf een hoeveelheid per hectare niet overschrijdt die overeenkomt met de hoeveelheid mest die 170 kg stikstof bevat.
49 Aangaande de omvang van de milieubeoordeling waarin is voorzien bij richtlijn 85/337, zij er vooraf aan herinnerd dat de in de actieprogramma’s opgenomen maatregelen gelden voor de in punt 17 van bijlage I en in punt 1, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337 vermelde intensieve veeteeltbedrijven.
50 Er zij aan herinnerd dat de nationale autoriteiten in het kader van de milieubeoordeling als bedoeld in richtlijn 85/337 niet alleen rekening moeten houden met de rechtstreekse gevolgen van de geplande werkzaamheden zelf, maar ook met de milieueffecten die het gebruik en de exploitatie van de met deze werkzaamheden aangelegde installaties kunnen veroorzaken (arresten van 28 februari 2008, Abraham e.a., C-2/07, Jurispr. blz. I-1197, punt 43, en 25 juli 2008, Ecologistas en Acción-CODA, C-142/07, Jurispr. blz. I-6097, punt 39).
51 Wat intensieve veeteeltbedrijven betreft, moet bij een dergelijke milieubeoordeling in het bijzonder rekening worden gehouden met de effecten van dergelijke bedrijven op de waterkwaliteit (zie in die zin arrest van 8 september 2005, Commissie/Spanje, C-121/03, Jurispr. blz. I-7569, punt 88).
52 Zoals de advocaat-generaal in punt 80 van haar conclusie terecht heeft opgemerkt, verlangt artikel 8 van richtlijn 85/337 dat bij de goedkeuring van projecten voor de exploitatie van dergelijke bedrijven rekening wordt gehouden met de milieuaspecten die de actieprogramma’s beogen te regelen.
53 Bovendien moet worden vastgesteld dat uit artikel 5, lid 4, van richtlijn 91/676 volgt, dat de op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde actieprogramma’s moeten voorzien in een reeks maatregelen waarvan de nakoming een voorwaarde kan zijn voor de toekenning van de vergunning die kan worden verleend aan de in de bijlagen I en II bij richtlijn 85/337 vermelde projecten, en bij de vaststelling waarvan de lidstaten op grond van richtlijn 91/676 over een zekere beoordelingsmarge beschikken. Dat is in het bijzonder het geval voor de maatregelen op het gebied van de opslag van dierlijke mest als bedoeld in bijlage III bij richtlijn 91/676 in het kader van de in de bijlagen I et II bij richtlijn 85/337 vermelde projecten voor de intensieve veehouderij.
54 In een dergelijk geval, waarvan de realiteit en de draagwijdte ten aanzien van het betrokken actieprogramma evenwel door de nationale rechter dienen te worden beoordeeld, moet worden vastgesteld dat dit actieprogramma moet worden geacht, wat bedoelde maatregelen betreft, het kader te vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in de bijlagen I en II bij richtlijn 85/337 genoemde projecten, in de zin van artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42.
55 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat een krachtens artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676 vastgesteld actieprogramma in beginsel een plan of een programma is als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42, wanneer het een „plan” of een „programma” vormt in de zin van artikel 2, sub a, van deze laatste richtlijn en maatregelen bevat waarvan de nakoming een voorwaarde is voor de toekenning van de vergunning die kan worden verleend voor de verwezenlijking van de in de bijlagen I en II bij richtlijn 85/337 vermelde projecten.