Antwoord van het Hof
31 Volgens artikel 16, lid 1, eerste zin, van richtlijn 2004/38 heeft iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, aldaar een duurzaam verblijfsrecht.
32 Allereerst zij erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel vereisen dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd (arresten van 19 september 2000, Linster, C-287/98, Jurispr. blz. I-6917, punt 43, en 18 oktober 2011, Brüstle, C-34/10, Jurispr. blz. I-9821, punt 25).
33 Hoewel in de tekst van die bepaling van richtlijn 2004/38 niet nader wordt aangegeven hoe de bewoordingen „legaal” op het grondgebied van het gastland „heeft verbleven” moeten worden opgevat, verwijst de richtlijn voor de betekenis die aan deze bewoordingen moet worden gegeven evenmin naar het nationale recht. Daaruit volgt dat zij voor de toepassing van deze richtlijn moeten worden geacht een autonoom Unierechtelijk begrip aan te duiden, dat op het grondgebied van alle lidstaten uniform moet worden uitgelegd.
34 In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het recht van de Unie geen definitie geeft, met name moeten worden bepaald met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie met name arresten van 10 maart 2005, easyCar, C-336/03, Jurispr. blz. I-1947, punt 21; 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C-549/07, Jurispr. blz. I-11061, punt 17, en 29 juli 2010, UGT-FSP, C-151/09, Jurispr. blz. I-7591, punt 39, alsmede reeds aangehaald arrest Brüstle, punt 31).
35 Aangaande om te beginnen de doeleinden van richtlijn 2004/38 heet het in punt 1 van de considerans ervan dat burgerschap van de Unie iedere burger van de Unie, binnen de beperkingen van het Verdrag en de maatregelen tot uitvoering daarvan, een fundamenteel en persoonlijk recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten verleent (zie arresten van 7 oktober 2010, Lassal, C-162/09, Jurispr. blz. I-9217, punt 29, en 5 mei 2011, McCarthy, C-434/09, Jurispr. blz. I-3375, punt 27).
36 Richtlijn 2004/38 heeft weliswaar tot doel de uitoefening van het fundamenteel en persoonlijk recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, dat rechtstreeks aan alle burgers van de Unie wordt verleend, te vergemakkelijken en te versterken, toch blijft het een feit dat zij, zoals blijkt uit artikel 1, sub a en b, ervan, de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht en het duurzame verblijfsrecht regelt, waarbij dit laatste recht — behalve voor werknemers die hun beroepswerkzaamheid in het gastland hebben beëindigd en hun familieleden — met deze richtlijn voor het eerst in de rechtsorde van de Unie is ingevoerd.
37 Uit de punten 3 en 4 van de considerans van richtlijn 2004/38 blijkt dat deze beoogt de sectorale en fragmentaire benadering van het recht van vrij verkeer en verblijf te verhelpen en de uitoefening van dit recht te vergemakkelijken door één enkel wetgevingsbesluit vast te stellen dat de vóór deze richtlijn ingevoerde instrumenten van Unierecht codificeert en herziet.
38 Aangaande voorts de algemene context van richtlijn 2004/38 moet erop worden gewezen dat deze richtlijn met betrekking tot het recht van verblijf in het gastland een progressief stelsel heeft ingevoerd, waarbij de fasen en de voorwaarden van de vóór deze richtlijn bestaande afzonderlijke instrumenten van Unierecht en rechtspraak in wezen zijn overgenomen, en dat zodoende in het duurzame verblijfsrecht resulteert.
39 In de eerste plaats beperkt namelijk artikel 6 van richtlijn 2004/38 voor verblijven van maximaal drie maanden de in verband met het recht van verblijf te vervullen voorwaarden of formaliteiten tot de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, en behouden volgens artikel 14, lid 1, van deze richtlijn burgers van de Unie en hun familieleden dit recht zolang zij geen onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel van het gastland vormen.
40 In de tweede plaats wordt bij een verblijf van meer dan drie maanden de verkrijging van het verblijfsrecht verbonden aan de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2004/38 gestelde voorwaarden, en behouden volgens artikel 14, lid 2, ervan de burgers van de Unie en hun familieleden dit recht slechts zolang zij aan die voorwaarden voldoen. In het bijzonder volgt uit punt 10 van de considerans van deze richtlijn dat die voorwaarden met name beogen te voorkomen dat deze personen een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel van het gastland vormen.
41 In de derde plaats volgt uit artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38 dat iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, aldaar een duurzaam verblijfsrecht heeft en dat dit recht niet aan de in het vorige punt genoemde voorwaarden is onderworpen. Zoals in punt 18 van de considerans van deze richtlijn is uiteengezet, mogen, wanneer het duurzame verblijfsrecht eenmaal verworven is, met het oog op de totstandbrenging van een effectief mechanisme voor de integratie in de samenleving van dat land, geen voorwaarden meer worden gesteld.
42 Ten slotte zij aangaande de bijzondere context van richtlijn 2004/38 tegen de achtergrond van het duurzame verblijfsrecht erop gewezen dat volgens punt 17 van de considerans ervan moet worden voorzien in een dergelijk recht voor alle burgers van de Unie en hun familieleden die „in overeenstemming met de voorwaarden van deze richtlijn” gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar in het gastland verblijf hebben gehad en niet aan een verwijderingsmaatregel onderworpen zijn geweest.
43 Die precisering is in de loop van de wetgevingsprocedure die heeft geleid tot de vaststelling van richtlijn 2004/38 in dat punt van de considerans ingevoegd bij gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 6/2004 door de Raad van de Europese Unie vastgesteld op 5 december 2003 (PB 2004, C 54 E, blz. 12). Volgens de mededeling aan het Europees Parlement van 30 december 2003 (SEC/2003/1293 def.), is deze precisering opgenomen „om de inhoud van de term wettig verblijf” in de zin van artikel 16, lid 1, van deze richtlijn „te verduidelijken”.
44 Voorts heet het in artikel 18 van richtlijn 2004/38, dat in hetzelfde hoofdstuk staat als artikel 16 ervan en ziet op de verwerving van het duurzame verblijfsrecht voor bepaalde familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, dat bedoelde familieleden bij overlijden of vertrek van die burger, scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk dan wel beëindiging van het geregistreerde partnerschap, zoals bepaald in lid 1 van dat artikel 16 gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar „legaal” op het grondgebied van het gastland moeten hebben „verbleven” om aldaar een duurzaam verblijfsrecht te verkrijgen, en verwijst het in dit verband naar de artikelen 12, lid 2, en 13, lid 2, van dezelfde richtlijn, waarvan de tweede alinea telkens van de betrokkenen onder meer verlangt dat zij, alvorens het duurzame verblijfsrecht te verkrijgen, zelf kunnen aantonen dat zij voldoen aan dezelfde voorwaarden als die welke in artikel 7, lid 1, sub a, b of d, van deze richtlijn zijn genoemd.
45 Ook de familieleden van een burger van de Unie die de nationaliteit van een lidstaat bezitten moeten volgens de artikelen 12, lid 1, en 13, lid 1, van richtlijn 2004/38, ofschoon het overlijden of het vertrek van die burger dan wel scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of nog beëindiging van het geregistreerde partnerschap hun recht van verblijf niet aantasten, zelf aantonen dat zij de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn vervullen alvorens zij het duurzame verblijfsrecht verkrijgen.
46 Hieruit volgt dat het begrip legaal verblijf dat in de bewoordingen „legaal [...] heeft verbleven” in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38 besloten ligt, moet worden opgevat als een verblijf in overeenstemming met de in deze richtlijn gestelde voorwaarden, in het bijzonder die van artikel 7, lid 1, ervan.
47 Een verblijf in overeenstemming met het recht van een lidstaat, dat evenwel niet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2004/38 voldoet, kan bijgevolg niet worden aangemerkt als een „legaal” verblijf in de zin van artikel 16, lid 1, ervan.
48 Een andere uitlegging kan niet met succes worden verdedigd met een beroep op artikel 37 van richtlijn 2004/38, waarin het heet dat het bepaalde in deze richtlijn geldt onverminderd de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat die eventueel gunstiger zijn voor de personen waarop deze richtlijn betrekking heeft.
49 Dat geen afbreuk wordt gedaan aan nationale bepalingen inzake het verblijfsrecht van burgers van de Unie die gunstiger zijn dan die van richtlijn 2004/38, betekent namelijk niet dat deze bepalingen in het door deze richtlijn ingevoerde stelsel moeten worden opgenomen.
50 Artikel 37 van richtlijn 2004/38 bepaalt enkel dat deze richtlijn zich niet ertegen verzet dat in het recht van de lidstaten een regeling wordt ingevoerd die gunstiger is dan die van de richtlijn. Evenwel dient elke lidstaat niet alleen uit te maken of hij een dergelijke regeling invoert, maar ook welke voorwaarden deze regeling zullen beheersen en wat de werking ervan zal zijn, met name welke rechtsgevolgen een uitsluitend op grond van het nationale recht verleend verblijfsrecht zal sorteren.
51 Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38 aldus moet worden uitgelegd dat een burger van de Unie die meer dan vijf jaar in het gastland heeft verbleven op de enkele grondslag van het nationale recht van dit laatste, niet kan worden geacht het duurzame verblijfsrecht overeenkomstig deze bepaling te hebben verkregen, wanneer hij tijdens dit verblijf niet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn heeft voldaan.