Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 april 2012

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 april 2012

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
26 april 2012

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

26 april 2012(*)

"Vrij verkeer van goederen - Artikelen 34 VWEU en 37 VWEU - Nationale regeling die tabakkleinhandelaars verbiedt om tabaksproducten in te voeren - Bepaling betreffende bestaan en werking van verkoopmonopolie voor tabaksproducten - Maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen - Rechtvaardiging - Consumentenbescherming"

In zaak C-456/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) bij beslissing van 1 juli 2010, ingekomen bij het Hof op 17 september 2010, in de procedure

Asociación Nacional de Expendedores de Tabaco y Timbre (ANETT)

tegen

Administración del Estado,

in tegenwoordigheid van:

Unión de Asociaciones de Estanqueros de España,

Logivend SLU,

Organización Nacional de Asociaciones de Estanqueros,

wijst HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur), R. Silva de Lapuerta, G. Arestis en T. von Danwitz, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 november 2011,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • Asociación Nacional de Expendedores de Tabaco y Timbre (ANETT), vertegenwoordigd door J. E. Garrido Roselló, abogado,

    • de Spaanse regering, vertegenwoordigd door B. Plaza Cruz en S. Centeno Huerta als gemachtigden,

    • de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door B. Tidore, avvocato dello Stato,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Alcover San Pedro, L. Banciella en G. Wilms als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 34 VWEU.

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Asociación Nacional de Expendedores de Tabaco y Timbre (ANETT) en de Administración del Estado over de nationale bepalingen die houders van tabaks- en zegelverkooppunten (hierna: „tabakkleinhandelaars”) verbieden om tabaksproducten in te voeren uit andere lidstaten.

Toepasselijke nationale bepalingen

3 Artikel 1, leden 1 en 2, van Ley 13/1998 de Ordenación del Mercado de Tabacos y Normativa Tributaria (Spaanse wet 13/1998 tot ordening van de tabaksmarkt en belastingregeling) van 4 mei 1998 (BOE nr. 107 van 5 mei 1998, blz. 14871), zoals gewijzigd (hierna: „wet 13/1998”), luidt:

„1.

De tabaksmarkt wordt geliberaliseerd, behoudens de beperkingen in deze wet, en bijgevolg worden in continentaal Spanje, de Balearen, Ceuta en Melilla het monopolie op de productie en invoer van en de groothandel in niet-communautaire tabaksfabricaten [...] opgeheven.

2.

Natuurlijke personen en rechtspersonen die handelingsbekwaam zijn om handel te drijven, kunnen de in lid 1 genoemde activiteiten verrichten op de wijze en onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 2 en 3 van deze wet. Die activiteiten kunnen echter niet worden verricht door personen die verkeren of komen te verkeren in een van de volgende gevallen:

[...]

  1. [tabakkleinhandelaar] zijn, houder zijn van een vergunning voor een verkooppunt waar met toeslag wordt verkocht of van een tabaksverkooppunt onder het bijzonder stelsel [...]”

4 Artikel 2, lid 3, van voornoemde wet bepaalt:

„Producenten en, in voorkomend geval, importeurs dienen te waarborgen dat [tabaksfabricaten] op het gehele in artikel 1, lid 1, bedoelde grondgebied worden aangeboden, mits daar vraag naar is.”

5 Artikel 3, lid 1, van diezelfde wet luidt:

„De invoer van en de groothandel in tabaksfabricaten zijn vrij, ongeacht de herkomst van deze fabricaten, behoudens de eis dat een verklaring dat de [toepasselijke bepalingen] zullen worden nagekomen wordt overgelegd aan de Comisionado para el Mercado de Tabacos [Commissie voor de tabaksmarkt] [...]”

6 In artikel 4 van wet 13/1998 is bepaald:

„1.

De kleinhandel in tabaksfabricaten in Spanje, met uitzondering van de Canarische Eilanden, blijft een monopolie in handen van de overheid, die het uitoefent via het netwerk van tabaks- en zegelverkooppunten.

2.

De kleinhandelsprijzen van de verschillende soorten, merken en vormen van tabak die bestemd zijn om in Spanje, met uitzondering van de Canarische Eilanden, op de markt te worden gebracht, worden vastgesteld door de producenten of, in voorkomend geval, hun vertegenwoordigers of gemachtigden in de Europese Unie [...]

3.

[Tabakkleinhandelaars], die noodzakelijkerwijs natuurlijke personen en burgers van een land van de Europese Unie dienen te zijn, zijn houders van een door de overheid verleende concessie. [...] [Zij] mogen geen houder zijn van een ander verkooppunt of verkooppunt waar met toeslag wordt verkocht noch in arbeidsverhouding staan tot of professionele banden hebben met een importeur, producent of groothandelaar op de tabaksmarkt, tenzij die verhouding of band wordt beëindigd voordat het verkooppunt definitief wordt toegewezen.

4.

De concessie van een verkooppunt wordt verleend na aanbesteding [...]

De duur van de concessie is vijfentwintig jaar. [...]

[...]

7.

De kleinhandelaars ontvangen op de verkoop van tabaksfabricaten, die zij verplicht bij een erkende groothandelaar kopen, een marge van 8,5 % van de kleinhandelprijs, ongeacht de prijs of de soort van het product, de oorsprong ervan of de groothandelaar die het heeft geleverd. De verkoop van sigaren levert de kleinhandelaar daarentegen steeds een marge van 9 % op.

[...]”

7 Artikel 1, lid 1, van koninklijk besluit 1199/1999 van 9 juli 1999 houdende uitvoering van wet 13/1998 (BOE nr. 166 van 13 juli 1999, blz. 26330; hierna: „koninklijk besluit 1199/1999”) luidt:

„Overeenkomstig artikel 1 van [wet 13/1998] mag elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die handelingsbekwaam is om handel te drijven, activiteiten verrichten inzake de productie en invoer van en groothandel in tabaksfabricaten, ongeacht de oorsprong van deze fabricaten, volgens de in dit besluit gestelde voorwaarden.”

8 Artikel 2, lid 1, van dat koninklijk besluit bepaalt:

„De in artikel 1, lid 1, genoemde activiteiten mogen niet worden verricht door personen die verkeren in een van de volgende gevallen:

[...]

  1. [tabakkleinhandelaar] zijn, houder zijn van een vergunning voor een verkooppunt waar met toeslag wordt verkocht of van een tabaksverkooppunt onder het bijzonder stelsel [...]”

9 Koninklijk besluit 1199/1999 is gewijzigd bij koninklijk besluit 1/2007 van 12 januari 2007 (BOE nr. 18 van 20 januari 2007, blz. 2845; hierna: „koninklijk besluit 1/2007”).

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10 ANETT heeft bij het Tribunal Supremo een beroep ingesteld tot nietigverklaring van verschillende bepalingen van koninklijk besluit 1/2007, omdat dit besluit koninklijk besluit 1199/1999 wijzigt zonder een vermeende tegenstrijdigheid tussen het recht van de Unie en de voorschriften voor de tabaksmarkt en het monopolie op de tabaksdistributie in Spanje weg te werken.

11 ANETT voert in het bijzonder aan dat het verbod voor tabakkleinhandelaars om tabaksproducten in te voeren, strijdig is met de beginselen van het door artikel 34 VWEU gegarandeerde vrije verkeer van goederen, omdat het een kwantitatieve beperking of een maatregel van gelijke werking is.

12 In die omstandigheden heeft het Tribunal Supremo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vraag:

„Dient artikel 34 [VWEU] aldus te worden uitgelegd dat het in het Spaanse nationale recht geldende verbod voor tabak[kleinhandelaars] om tabaksfabricaten in te voeren uit andere lidstaten, een door het [VWEU] verboden kwantitatieve invoerbeperking of maatregel van gelijke werking vormt?”

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

13 Ter terechtzitting heeft de Spaanse regering de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing betwist met het argument dat het antwoord van het Hof irrelevant is voor de uitkomst van het hoofdgeding, aangezien dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van koninklijk besluit 1/2007.

14 Zij betoogt dat dit besluit immers een aantal bepalingen van koninklijk besluit 1199/1999 wijzigt, maar het invoerverbod op tabaksproducten voor tabakkleinhandelaars niet regelt en zelfs niet vermeldt. Dat verbod vloeit voort uit artikelen waarop koninklijk besluit 1/2007 geen betrekking heeft, namelijk artikel 4 van wet 13/1998 en artikel 2 van koninklijk besluit 1199/1999. Bijgevolg kan de verwijzende rechter in het hoofdgeding geen enkele bepaling die verband houdt met het betrokken verbod nietig verklaren.

15 Bovendien had ANETT al een beroep ingesteld tegen koninklijk besluit 1199/1999, dat datzelfde verbod bevat, zonder dat verbod te betwisten en heeft het Tribunal Supremo dat beroep verworpen. Gelet op het beginsel van rechtszekerheid en het beginsel van gezag van gewijsde kan de nationale rechter het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod dus niet opnieuw beoordelen.

16 In dit verband zij eraan herinnerd dat er een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het recht van de Unie die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste feitelijke en wettelijke kader, waarvan het Hof de juistheid niet hoeft na te gaan. Het Hof kan een verzoek van een nationale rechter slechts afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het recht van de Unie geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie onder meer arresten van 7 juni 2007, Van der Weerd e.a., C-222/05-C-225/05, Jurispr. blz. I-4233, punt 22, en 4 juni 2009, Pometon, C-158/08, Jurispr. blz. I-4695, punt 13).

17 Het is juist dat het in het hoofdgeding niet zeker is dat de mogelijke onverenigbaarheid van het betrokken verbod met het recht van de Unie gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van koninklijk besluit 1/2007, aangezien dit besluit het verbod niet regelt en een beroep tegen koninklijk besluit 1199/1999 — dat bedoeld verbod bevat — al is verworpen door het Tribunal Supremo.

18 Na een lezing van de verwijzingsbeslissing in haar geheel kan echter niet definitief worden uitgesloten dat het antwoord van het Hof relevant is voor de uitkomst van het hoofdgeding. In die omstandigheden volstaan voornoemde elementen op zich niet om het in punt 16 van dit arrest aangehaalde vermoeden van relevantie te weerleggen.

19 Derhalve moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden geacht.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

20 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 34 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die tabakkleinhandelaars verbiedt om tabaksproducten in te voeren uit andere lidstaten.

Toepasselijke bepalingen

21 De Europese Commissie en de Spaanse regering hebben — respectievelijk in de schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting — betoogd dat de nationale regeling, in tegenstelling tot wat de verwijzende rechter heeft aangegeven in zijn prejudiciële vraag, moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van artikel 37 VWEU in plaats van artikel 34 VWEU. Zij stellen dat de betreffende regeling immers betrekking heeft op de werking van een monopolie van commerciële aard in de zin van artikel 37 VWEU en beperkende gevolgen voor het handelsverkeer met zich brengt die inherent zijn aan het bestaan van een dergelijk monopolie.

22 In dit opzicht moeten volgens de rechtspraak van het Hof bepalingen inzake het bestaan en de werking van een monopolie worden getoetst aan artikel 37 VWEU, dat specifiek van toepassing is op de wijze waarop een nationaal monopolie van commerciële aard zijn exclusief recht uitoefent (zie onder meer arresten van 23 oktober 1997, Franzén, C-189/95, Jurispr. blz. I-5909, punt 35, en 5 juni 2007, Rosengren e.a., C-170/04, Jurispr. blz. I-4071, punt 17).

23 Daarentegen moet de invloed op het handelsverkeer binnen de Unie van de andere bepalingen van de nationale wetgeving, die losstaan van de werking van het monopolie maar daarop wel invloed hebben, worden getoetst aan artikel 34 VWEU (zie onder meer reeds aangehaalde arresten Franzén, punt 36, en Rosengren e.a., punt 18).

24 Derhalve moet worden onderzocht of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod een bepaling inzake het bestaan of de werking van het monopolie is.

25 Dienaangaande zij er enerzijds aan herinnerd dat het betrokken monopolie als specifieke functie heeft het exclusieve recht op de kleinhandel in tabaksproducten voor te behouden aan concessiehouders, wat niet impliceert dat hun wordt verboden dergelijke producten in te voeren.

26 Aldus heeft het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod, dat tabakkleinhandelaars belet die producten in Spanje in te voeren, een weerslag op het vrije verkeer van goederen binnen de Unie, maar regelt het de uitoefening van het uit het betrokken monopolie voortvloeiende exclusieve recht niet.

27 Dit verbod heeft dus geen betrekking op de uitoefening van de specifieke functie van het betrokken monopolie en kan dan ook niet worden geacht het bestaan zelf van het monopolie te betreffen (zie naar analogie arrest Rosengren e.a., reeds aangehaald, punt 22).

28 Anderzijds dient te worden opgemerkt dat de omstandigheid dat tabakkleinhandelaars geen tabaksproducten mogen invoeren, tot gevolg heeft dat zij voor hun bevoorrading afhankelijk zijn van erkende groothandelaars. Vanuit dat oogpunt kan het verbod dat in het hoofdgeding aan de orde is, een invloed hebben op de werking van het betreffende monopolie.

29 Zelfs als, in tegenstelling tot de regeling die aan de orde was in de zaak die tot het eerder aangehaalde arrest Rosengren e.a. heeft geleid, het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod geen gevolgen heeft voor particulieren, maar wel voor de concessiehouders van het betrokken monopolie, de tabakkleinhandelaars, kan het niettemin los worden gezien van de werking van het monopolie, aangezien het geen betrekking heeft op de regels voor de kleinhandel in tabaksproducten in Spanje, maar op de upstreammarkt voor tabaksproducten. Het strekt immers niet tot organisatie van het stelsel van selectie van de producten door het monopolie. Het is evenmin gericht op het verkoopnet van het betrokken monopolie noch op de marketing van of de reclame voor de door dat monopolie verkochte producten (zie naar analogie arrest Rosengren e.a., reeds aangehaald, punt 24).

30 Derhalve kan het verbod in het hoofdgeding niet worden aangemerkt als een bepaling inzake het bestaan of de werking van het monopolie. Artikel 37 VWEU is dus irrelevant voor de beoordeling van de verenigbaarheid van een dergelijke maatregel met het recht van de Unie, in het bijzonder met de Verdragsbepalingen over het vrije verkeer van goederen.

31 Een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die tabakkleinhandelaars verbiedt om tabaksproducten in te voeren, moet bijgevolg worden getoetst aan artikel 34 VWEU.

Bestaan van een beperking van het vrije verkeer van goederen

32 Volgens vaste rechtspraak moet iedere handelsregeling van de lidstaten die de handel binnen de Unie al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, worden beschouwd als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen in de zin van artikel 34 VWEU (zie onder meer arresten van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5, en 10 februari 2009, Commissie/Italië, C-110/05, Jurispr. blz. I-519, punt 33).

33 Uit eveneens vaste rechtspraak volgt dat artikel 34 VWEU uitdrukking geeft aan de verplichting tot eerbiediging van de beginselen van non-discriminatie en van wederzijdse erkenning van producten die in andere lidstaten rechtmatig worden gemaakt en in de handel gebracht, alsook aan de verplichting om de producten van de Unie vrije toegang tot de nationale markten te verzekeren (zie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 34, en arrest van 2 december 2010, Ker-Optika, C-108/09, Jurispr. blz. I-12213, punt 48).

34 Derhalve moeten als maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen worden beschouwd de maatregelen van een lidstaat die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat uit andere lidstaten afkomstige goederen minder gunstig worden behandeld, alsook voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen, ook indien dergelijke voorschriften zonder onderscheid op alle producten van toepassing zijn (zie reeds aangehaalde arresten Commissie/Italië, punten 35 en 37, en Ker-Optika, punt 49).

35 Onder dit begrip valt eveneens elke andere maatregel die de toegang tot de markt van een lidstaat voor uit andere lidstaten afkomstige producten belemmert (reeds aangehaalde arresten Commissie/Italië, punt 37, en Ker-Optika, punt 50).

36 In het hoofdgeding zijn er geen aanwijzingen dat de betreffende nationale regeling ertoe strekt of tot gevolg heeft dat uit andere lidstaten afkomstige tabaksproducten minder gunstig worden behandeld. Zij heeft evenmin betrekking op de voorwaarden waaraan die producten moeten voldoen.

37 Rest nog de vraag, of die regeling niet de toegang tot de Spaanse markt voor uit andere lidstaten afkomstige tabaksproducten belemmert.

38 Dienaangaande zij opgemerkt dat tabakkleinhandelaars door het in die regeling gestelde verbod om dergelijke producten rechtstreeks in te voeren uit andere lidstaten, verplicht zijn zich te bevoorraden bij erkende groothandelaars. Een dergelijke bevoorradingswijze kan verschillende nadelen bieden die deze kleinhandelaars niet zouden ervaren als zij zelf zouden invoeren.

39 In het bijzonder kunnen de betrokken kleinhandelaars slechts een uit een andere lidstaat afkomstig tabaksproduct verkopen als de in Spanje erkende groothandelaars een dergelijk product in hun assortiment aanbieden en het in voorraad hebben. Wanneer een specifiek product niet is opgenomen in het productassortiment van die groothandelaars hebben de tabakkleinhandelaars dus geen enkele rechtstreekse, flexibele en snelle mogelijkheid om te voldoen aan de vraag van hun eigen klanten die in dat product zijn geïnteresseerd.

40 Aan die vaststelling wordt nauwelijks afgedaan door de in de nationale wettelijke regeling voorziene verplichting voor de importeurs om te waarborgen dat de tabaksproducten op het gehele nationale grondgebied beschikbaar zijn, mits daar vraag naar is. Die importeurs kunnen immers beslissen niet of met vertraging over te gaan tot de invoer van bepaalde producten waarvoor naar hun oordeel een te beperkt aantal belangstellenden bestaat. Daarentegen zou elke tabakkleinhandelaar zonder twijfel in staat zijn in de plaats van die importeurs op een flexibelere en snellere wijze in te spelen op de vraag van klanten met wie hij rechtstreeks en geregeld in contact komt.

41 Bovendien mogen de tabakkleinhandelaars zich niet bevoorraden in andere lidstaten, terwijl de daar gevestigde producenten en groothandelaars in het bijzonder in de grensregio’s gunstigere bevoorradingsvoorwaarden kunnen bieden, door hun geografische nabijheid of door specifieke leveringsvoorwaarden die zij bieden.

42 Al die elementen kunnen een negatieve weerslag hebben op de keuze van de producten die de tabakkleinhandelaars opnemen in hun productassortiment en, uiteindelijk, op de toegang tot de Spaanse markt voor verschillende uit andere lidstaten afkomstige producten.

43 Derhalve moet worden vastgesteld dat het verbod dat in het hoofdgeding aan de orde is, de toegang tot de markt voor die producten belemmert.

44 De regeling in het hoofdgeding vormt dus een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 34 VWEU.

Rechtvaardiging van de beperking van het vrije verkeer van goederen

45 Volgens vaste rechtspraak kan een belemmering van het vrije verkeer van goederen worden gerechtvaardigd door een van de in artikel 36 VWEU omschreven redenen van algemeen belang of op grond van dwingende vereisten. In beide gevallen dient de nationale maatregel geschikt te zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en mag hij niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken (zie onder meer reeds aangehaalde arresten Commissie/Italië, punt 59, en Ker-Optika, punt 57).

Bij het Hof ingediende opmerkingen

46 Ten eerste betogen de Spaanse en de Italiaanse regering dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod kan worden gerechtvaardigd door de noodzaak om een belasting- en douanecontrole van tabaksproducten te garanderen en de gezondheidscontrole van deze producten te waarborgen.

47 Ten tweede voeren die regeringen aan dat de betrokken maatregel noodzakelijk is om de doelstelling van bescherming van de consument te verwezenlijken. Als tabakkleinhandelaars tabaksproducten zouden mogen invoeren, zouden zij immers geneigd kunnen zijn om bepaalde producten te bevoordelen tegenover andere, ten koste van de neutraliteit van de tabaksmarkt.

48 Ten derde is de Spaanse regering van mening dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod is gerechtvaardigd omdat de tabakkleinhandelaars een buitensporig concurrentievoordeel zou worden toegekend als zij de mogelijkheid zouden krijgen om die producten in te voeren.

49 Ten vierde betoogt de Spaanse regering dat er in elk geval slechts reden bestaat om een beperking van het vrije verkeer van goederen op te heffen als die opheffing leidt tot een voordeel voor de consument, namelijk, meer bepaald, een prijsdaling. Aangezien tabak een tegen vaste prijs verkocht monopolieproduct is, zou de opheffing van het invoerverbod voor tabakkleinhandelaars de consument geen enkel voordeel opleveren; enkel de kleinhandelaars zelf kunnen er baat bij hebben.

Antwoord van het Hof

50 Wat om te beginnen het argument van de Spaanse en de Italiaanse regering betreft dat het noodzakelijk is een belasting-, douane- en gezondheidscontrole van tabaksproducten te waarborgen, zij eraan herinnerd dat het aan de nationale autoriteiten staat om bij de vaststelling van een maatregel die afwijkt van een beginsel dat in het recht van de Unie is verankerd, in elk concreet geval te bewijzen dat deze maatregel geschikt is om de verwezenlijking van de genoemde doelstelling te verzekeren en niet verder gaat dan daartoe nodig is. Wanneer een lidstaat mogelijke rechtvaardigingsgronden aanvoert, moet hij dus een onderzoek van de geschiktheid en de evenredigheid van de door hem genomen maatregel voorleggen, alsmede specifieke gegevens ter onderbouwing van zijn betoog (zie arresten van 18 maart 2004, Leichtle, C-8/02, Jurispr. blz. I-2641, punt 45, en 13 april 2010, Bressol e.a., C-73/08, Jurispr. blz. I-2735, punt 71).

51 De Spaanse en de Italiaanse regering onderbouwen hun betoog echter met geen enkel gegeven dat aan de in het vorige punt uiteengezette voorwaarden voldoet. In het bijzonder hebben zij niet uitgelegd hoe de mogelijkheid voor tabakkleinhandelaars om zelf tabaksproducten in te voeren, de toepassing van de maatregelen inzake belasting-, douane- en gezondheidscontrole van deze producten zou belemmeren.

52 Daarnaast moet het argument betreffende de bescherming van de consument worden afgewezen. Zelfs in de veronderstelling dat het vereiste om in het algemeen een uniform productassortiment te verzekeren een legitiem doel van algemeen belang is dat nagestreefd dient te worden aan de hand van rechtregels in plaats van door de wetten van de markt, kan de naleving van dat vereiste in elk geval worden verwezenlijkt door minder beperkende maatregelen, zoals de verplichting voor tabakkleinhandelaars om een vooraf gedefinieerd minimaal productassortiment in voorraad te hebben.

53 Vervolgens kan de Spaanse regering niet stellen dat de betrokken beperking kan worden gerechtvaardigd op grond van het feit dat de mogelijkheid voor tabakkleinhandelaars om tabaksproducten in te voeren, hun een buitensporig concurrentievoordeel zou opleveren. Een dergelijke overweging is immers louter economisch. Volgens vaste rechtspraak kunnen redenen van zuiver economische aard geen dwingende redenen van algemeen belang vormen die een beperking van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid rechtvaardigen (zie arresten van 13 januari 2000, TK-Heimdienst, C-254/98, Jurispr. blz. I-151, punt 33, en 17 maart 2005, Kranemann, C-109/04, Jurispr. blz. I-2421, punt 34).

54 Tot slot moet het argument van de Spaanse regering worden afgewezen dat de opheffing van een beperking van het vrije verkeer van goederen slechts is gerechtvaardigd als daaruit een voordeel voor de consument kan voortvloeien. In dat verband volstaat het op te merken dat in casu de opheffing van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod strekt tot voordeel van de consument, doordat de tabakkleinhandelaars het productassortiment waarover zij beschikken kunnen uitbreiden.

55 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de uit de regeling in het hoofdgeding voortvloeiende beperking geen rechtvaardiging kan vinden in de verwezenlijking van de aangevoerde doelstellingen.

56 Bijgevolg moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 34 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die tabakkleinhandelaars verbiedt om tabaksproducten in te voeren uit andere lidstaten.

Kosten

57 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die houders van tabaks- en zegelverkooppunten verbiedt tabaksproducten in te voeren uit andere lidstaten.

ondertekeningen