„Voor ieder belastbaar tijdperk waarvoor ondernemingen recht hebben op de voordelen omschreven [...] in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 187 [...]:
[...]
-
-
[...]
-
om het ten name van de verkrijgers belastbare nettobedrag vast te stellen [...] worden die inkomsten verhoogd met een fictieve roerende voorheffing van 25/75 van het geïncasseerde of verkregen nettobedrag en die fictieve roerende voorheffing wordt, voor de toepassing van de artikelen 18, 97 en 211 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gelijkgesteld met de werkelijke roerende voorheffing bedoeld in artikel 174 van datzelfde Wetboek;
[...]
-
met betrekking tot de inkomsten van schuldvorderingen of leningen geldt de toepassing van de fictieve roerende voorheffing slechts voor zover die ondernemingen of centra, of leden van de groep waartoe het centrum behoort, de geleende kapitalen gebruiken, hetzij om materiële vaste activa in nieuwe staat aan te schaffen of tot stand te brengen die zij in België voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid gebruiken, zonder het recht tot gebruik ervan krachtens enigerlei overeenkomst aan andere derden dan Belgische leden van de groep af te staan [...]”
-