In een terugkeerbesluit wordt een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen. [...]
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 april 2011.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 april 2011.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 28 april 2011
Standpuntbepaling van advocaat-generaal
J. Mazák
van 1 april 2011(1)
Arrest van het Hof (Eerste kamer)
28 april 2011(***********)
1. De Corte d’appello di Trento (Italië) heeft het Hof twee prejudiciële vragen voorgelegd betreffende richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.(2) Die vragen luiden als volgt:
„Staan de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG er, gelet op het beginsel van loyale samenwerking, dat als nuttig effect het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn heeft, en de beginselen van evenredigheid, adequaatheid en gegrondheid van de straf, aan in de weg:
-
dat de overtreding van een tussenstap van de bestuurlijke terugkeerprocedure strafrechtelijk wordt bestraft alvorens die procedure is voltooid, met een beroep op de strengste bestuursrechtelijke dwangmaatregel die nog mogelijk is?
-
dat het loutere gebrek aan medewerking van de betrokkene aan de uitwijzingsprocedure, in het bijzonder wanneer hij het eerste verwijderingsbevel van de bestuurlijke autoriteit niet naleeft, wordt bestraft met een gevangenisstraf die tot vier jaar kan bedragen?”
2. Naar het oordeel van de verwijzende rechter is het antwoord van het Hof op de gestelde vragen nodig om uitspraak te kunnen doen op het hoger beroep dat H. El Dridi, een illegaal in Italië verblijvende onderdaan van een derde land, heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Tribunale di Trento (Italië) waarbij El Dridi werd veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf wegens het plegen van het, op 29 september 2010 geconstateerde, delict bestaande in het niet opvolgen van een bevel van de questore(3) om het grondgebied van de Staat binnen vijf dagen te verlaten.
3. Het gaat meer bepaald om een op 21 mei 2010 door de questore di Udine krachtens een uitwijzingsbesluit van de prefect van Turijn van 8 mei 2004 uitgevaardigd bevel tot verwijdering, dat aan El Dridi is betekend bij zijn vrijlating nadat hij een zware straf had uitgezeten waartoe hij was veroordeeld wegens het plegen van drugsdelicten. De questore heeft dit verwijderingsbevel gemotiveerd met het feit dat het onmogelijk was om El Dridi terug te leiden tot aan de grens, aangezien er geen vervoermiddel of ander transportmiddel ter beschikking stond, de identificatiedocumenten ontbraken en het wegens plaatsgebrek onmogelijk was om hem onder te brengen in een inrichting voor bewaring.
4. Blijkens het verzoek om een prejudiciële beslissing is El Dridi gedetineerd omdat hij wordt beschuldigd van voornoemd delict. Om die reden heeft het Hof, overeenkomstig artikel 267, vierde alinea, VWEU, besloten om het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing op verzoek van de verwijzende rechter volgens de prejudiciële spoedprocedure te behandelen.
5. Bij het Hof zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door El Dridi, de Italiaanse regering en de Europese Commissie. Zij waren alle vertegenwoordigd ter terechtzitting van 30 maart 2011.
6. El Dridi heeft het Hof voorgesteld om op de gestelde vragen te antwoorden dat de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115, die rechtstreekse werking hebben in de rechtsorde van de lidstaten, zich verzetten tegen de mogelijkheid voor de lidstaat om de niet-inachtneming van een tegen een onderdaan van een derde land in het kader van een administratieve terugkeerprocedure uitgevaardigd verwijderingsbevel te bestraffen met een gevangenisstraf.
7. De Commissie heeft een vrijwel identiek antwoord voorgesteld. Zij voegt daaraan toe dat niet alleen de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115, maar ook de artikelen 7, lid 1, en 8, lid 1, van die richtlijn zich verzetten tegen de nationale regeling in kwestie.
8. De Italiaanse Republiek, die het oneens is met die opvatting, heeft het Hof voorgesteld om op de gestelde vragen te antwoorden dat richtlijn 2008/115 en het beginsel van loyale samenwerking met het oog op het nuttig effect, zich niet tegen de nationale regeling in kwestie verzetten, indien het verwijderingsbevel op grond van een concrete beoordeling door de rechter in overeenstemming zou zijn met de bepalingen van die richtlijn.
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 2008/115
9. Richtlijn 2008/115 heeft, zoals blijkt uit zowel de punten 2 en 20 van de considerans als artikel 1 ervan, tot doel gemeenschappelijke regels voor terugkeer, verwijdering, het gebruik van dwangmaatregelen, inbewaringstelling en inreisverboden ten aanzien van illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen vast te stellen, welke regels moeten dienen als grondslag voor een doeltreffend verwijderingsbeleid.
10. Artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2008/115 biedt de lidstaten de mogelijkheid te besluiten deze richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen die verplicht zijn tot terugkeer als strafrechtelijke sanctie of als gevolg van een strafrechtelijke sanctie overeenkomstig de nationale wetgeving, of jegens wie een uitleveringsprocedure loopt.
11. In overeenstemming met punt 10 van de considerans van richtlijn 2008/115, volgens hetwelk vrijwillige terugkeer van illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen de voorkeur verdient boven gedwongen terugkeer, bepaalt artikel 7 van die richtlijn, met het opschrift „Vrijwillig vertrek”:
„1.[...]
4.Indien er een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus afgewezen is, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid, kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen.”
12. Artikel 8 van richtlijn 2008/115, met het opschrift „Verwijdering”, luidt als volgt:
„1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het terugkeerbesluit uit te voeren indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, lid 4, is toegekend of indien de betrokkene niet binnen de volgens artikel 7 toegestane termijn voor vrijwillig vertrek aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.
[...]
4.De dwangmaatregelen waarvan een lidstaat als laatste middel gebruikmaakt bij de verwijdering van een onderdaan van een derde land die zich hiertegen verzet, zijn proportioneel en blijven binnen redelijke grenzen. Zij worden toegepast zoals voorgeschreven in de nationale wetgeving, met inachtneming van de grondrechten en met eerbiediging van de waardigheid en fysieke integriteit van de betrokken onderdaan van een derde land.
[...]”
13. Artikel 15 van richtlijn 2008/115, dat in het hoofdstuk betreffende bewaring met het oog op verwijdering staat, en het opschrift „Bewaring” heeft, luidt:
„1.Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
er risico op onderduiken bestaat, of
de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
[...]
4.Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen, is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten.
5.De bewaring wordt gehandhaafd zolang de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
6.De lidstaten kunnen de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.”
14. Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/115 bepaalt dat voor bewaring in de regel gebruik wordt gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en gebruik dient te maken van een gevangenis, worden zij gescheiden gehouden van de gewone gevangenen.
15. Volgens artikel 20 van richtlijn 2008/115 moeten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om, onder voorbehoud van artikel 13, lid 4, uiterlijk op 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
Nationale regeling
16. Op 24 december 2010 had de Italiaanse Republiek de door richtlijn 2008/115 bedoelde wettelijke bepalingen nog niet ingevoerd.
17. Het onderwerp immigratie wordt geregeld door het decreto legislativo nr. 286/1998 van 25 juli 1998 Testo Unico delle disposizioni concernenti la disciplina dell’immigrazione e norme sulla condizione dello straniero (Italiaans wetsbesluit nr. 286/1998 houdende de gecoördineerde tekst van de bepalingen inzake immigratie- en vreemdelingenzaken; hierna: „decreto legislativo nr. 286/1998”).
18. Artikel 13 van het decreto legislativo nr. 286/1998, met het opschrift „Administratieve uitwijzing”, bepaalt:
„1.Om redenen van openbare orde en staatsveiligheid, kan de minister van Binnenlandse Zaken besluiten om de vreemdeling uit te wijzen, ook wanneer deze geen verblijf houdt op het grondgebied van de Staat [...]
2.De prefect besluit tot uitwijzing, wanneer de vreemdeling:
het grondgebied van de Staat is binnengekomen door zich te onttrekken aan de grenscontroles, en niet is tegengehouden overeenkomstig artikel 10;
zonder de in artikel 27, lid 1 bis, bedoelde mededeling te hebben gedaan, zonder binnen de gestelde termijn een verblijfstitel te hebben aangevraagd — behalve wanneer die vertraging te wijten is aan overmacht — of ondanks de herroeping of intrekking van de verblijfstitel dan wel zonder om verlenging hiervan te hebben verzocht nadat die titel reeds meer dan 60 dagen is verlopen, op het grondgebied van de Staat is gebleven. [...]
[...]
4.De uitwijzing wordt altijd uitgevoerd door de questore met terugleiding tot aan de grens door de politie, behalve in de in lid 5 genoemde gevallen.
5.Wanneer de vreemdeling op het grondgebied van de Staat is gebleven ondanks dat zijn verblijfstitel reeds meer dan 60 dagen is verlopen en hij niet om verlenging hiervan heeft verzocht, wordt hem in het uitwijzingsbesluit bevolen het grondgebied van de Staat binnen 15 dagen te verlaten. Indien de prefect van oordeel is dat er een concreet gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan de tenuitvoerlegging van het besluit zal onttrekken, besluit de questore dat hij onverwijld wordt teruggeleid tot aan de grens. [...]”
19. Artikel 14 van het decreto legislativo nr. 286/1998 heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van het besluit tot uitwijzing van de illegaal in Italië verblijvende vreemdeling. Het luidt als volgt:
„1.Wanneer de uitwijzing door middel van terugleiding tot aan de grens of de weigering van de toegang niet onmiddellijk kan worden geëffectueerd, omdat de vreemdeling hulp moet worden verleend, omdat nadere vaststellingen nodig zijn met betrekking tot zijn identiteit of nationaliteit, omdat reisdocumenten moeten worden verworven, of omdat er geen vervoermiddel of ander geschikt transportmiddel beschikbaar is, besluit de questore dat de vreemdeling, zolang dit strikt noodzakelijk is, in de meest nabijgelegen [...] inrichting voor identificatie en uitwijzing in bewaring wordt gesteld.
[...]
5 bis.Wanneer de vreemdeling niet in een administratieve inrichting voor identificatie en uitwijzing in bewaring kan worden gesteld, of wanneer het vanwege het verblijf in een dergelijke inrichting onmogelijk is om over te gaan tot uitwijzing met terugleiding tot aan de grens of weigering van de toegang, beveelt de questore de vreemdeling het grondgebied van de Staat binnen vijf dagen te verlaten. Het bevel wordt schriftelijk meegedeeld en vermeldt welke sancties er staan op illegaal verblijf op het grondgebied van de Staat, ook in het geval van recidive. [...]
5 ter.De vreemdeling die zonder geldige reden en in strijd met het krachtens artikel 5 bis door de questore gegeven bevel zijn illegaal verblijf op het grondgebied van de Staat voortzet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot vier jaar, indien tot de uitwijzing of weigering van de toegang werd besloten wegens illegale binnenkomst op het nationale grondgebied in de zin van artikel 13, lid 2, sub a en c, wegens het verzuim om een verblijfsvergunning aan te vragen, wegens het niet tijdig verstrekken van een verklaring voor zijn aanwezigheid op het grondgebied van de Staat zonder dat er sprake is van overmacht, of indien zijn verblijfsvergunning is ingetrokken of nietig verklaard. De vrijheidsstraf bedraagt zes maanden tot een jaar indien tot uitwijzing is besloten omdat de verblijfsvergunning meer dan zestig dagen is verlopen en niet is verzocht om verlenging ervan, indien het verzoek om een verblijfstitel is afgewezen of wanneer de vreemdeling in strijd met artikel 1, lid 3 van wet nr. 68 van 28 mei 2007 op het grondgebied van de Staat verblijft. Tenzij de vreemdeling in bewaring is gesteld, wordt in elk geval een nieuwe maatregel tot uitwijzing, met terugleiding door de politie tot aan de grens, uitgevaardigd wegens het niet voldoen aan het door de questore overeenkomstig artikel 5 bis gegeven bevel tot verwijdering. Wanneer terugleiding tot aan de grens niet mogelijk is, is het bepaalde in de leden 1 en 5 bis van het onderhavige artikel, alsmede, in voorkomend geval, het bepaalde in artikel 13, lid 3, van toepassing.
5 quater.De vreemdeling die de adressaat is van de in lid 5 ter bedoelde maatregel tot uitwijzing en het in lid 5 bis bedoelde bevel tot verwijdering, en die zijn illegaal verblijf op het grondgebied van de Staat voortzet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot vijf jaar. In elk geval is het bepaalde in lid 5 ter, derde en laatste zin, van toepassing.
5 quinquies.Bij de in lid 5 ter, eerste zin, en lid 5 quater bedoelde strafbare feiten, wordt de rito direttissimo [vereenvoudigde procedure] gevolgd en is aanhouding van de dader van het feit verplicht [...]”
Beoordeling
20. Ik ben van mening dat de twee vragen, die mijns inziens samen moeten worden beantwoord, aldus moeten worden verstaan dat het Hof om een antwoord wordt verzocht op de vraag of de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115, die de bewaring met het oog op verwijdering van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen regelen, zich verzetten tegen een bepaling van nationaal recht krachtens welke de niet-naleving door een illegaal verblijvende vreemdeling van een besluit waarbij de nationale overheid bevel geeft om het grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten een delict vormt dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar.
21. Om op de gestelde vragen een bruikbaar en nuttig antwoord te kunnen geven, dat niet afhangt van de vraag of een persoon als El Dridi, dat wil zeggen een persoon die wordt vervolgd wegens het delict bestaande in de niet-naleving van het besluit van de nationale overheid waarbij wordt bevolen het grondgebied van de Staat binnen een bepaalde termijn te verlaten, tijdens de strafzaak al dan niet is aangehouden of in bewaring gesteld, en evenmin van de vraag of een dergelijke persoon al dan niet uiteindelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld, moeten mijns inziens niet alleen de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115, maar ook artikel 8, lid 1, van die richtlijn alsmede de in die richtlijn voorziene terugkeerprocedure als zodanig worden onderzocht.
22. Allereerst dient echter te worden vastgesteld of richtlijn 2008/115, gelet op artikel 2, lid 2, sub b, ervan, van toepassing is op een situatie als die waarin zich El Dridi bevindt, te weten de situatie van een illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende vreemdeling tegen wie een strafzaak loopt omdat hij een bevel van de overheid om het grondgebied van de Staat binnen een bepaalde termijn te verlaten niet heeft opgevolgd.
23. Artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2008/115 biedt lidstaten de mogelijkheid om onderdanen van derde landen die verplicht zijn tot terugkeer als strafrechtelijke sanctie of als gevolg van een strafrechtelijke sanctie overeenkomstig de nationale wetgeving, of jegens wie een uitleveringsprocedure loopt, uit te sluiten van de werkingssfeer van voornoemde richtlijn.
24. Uit de bewoordingen van die bepaling blijkt duidelijk dat de uitsluiting van de personele werkingssfeer van richtlijn 2008/115 slechts mogelijk is voor zover de verplichting tot terugkeer van een vreemdeling wordt opgelegd als strafrechtelijke sanctie of daarvan het gevolg is.
25. Hoewel volgens vaste rechtspraak het Hof niet bevoegd is voor de uitlegging van het nationale recht(4), lijkt in het onderhavige geval uit de artikelen 13 en 14 van het decreto legislativo nr. 286/1998 voort te vloeien dat de verplichting om het grondgebied van een lidstaat te verlaten of, om de terminologie van richtlijn 2008/115 te gebruiken, de terugkeerverplichting, geen strafrechtelijke sanctie of gevolg van een dergelijke sanctie vormt. Het uitwijzingsbesluit van de prefect en het verwijderingsbevel van de questore zijn allebei administratieve besluiten die zijn genomen naar aanleiding van het illegaal verblijf van de betrokkene, en die geen verband houden met de strafrechtelijke veroordeling van die persoon.
26. De thans tegen El Dridi lopende strafzaak, die kan leiden tot een gevangenisstraf van één tot vier jaar, is niet de grond voor de terugkeerverplichting, maar, integendeel, het gevolg van de niet-naleving van die verplichting.
27. Naar mijn mening volgt uit het voorgaande dat de uitsluiting van de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 waarin artikel 2, lid 2, sub b, van die richtlijn voorziet, in casu niet mogelijk is en, bijgevolg, de situatie waarin El Dridi zich bevindt binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.
28. Bovendien kan mijns inziens de lidstaat die niet de bepalingen ter omzetting van een richtlijn heeft vastgesteld (hetgeen precies het geval is bij de Italiaanse Republiek met betrekking tot richtlijn 2008/115) zich niet beroepen op de toepassing van een uit die richtlijn voortvloeiend recht, in casu het recht van de lidstaat om de personele werkingssfeer van de richtlijn te beperken. In dat geval zou de lidstaat namelijk kunnen beschikken over uit de richtlijn voortvloeiende rechten zonder de uit dien hoofde op hem rustende verplichtingen, met name de verplichting om de bepalingen ter omzetting van de richtlijn vast te stellen, na te komen.
29. Na deze vaststelling betreffende de personele werkingssfeer van richtlijn 2008/115, die een evenwicht tot stand moet brengen tussen, enerzijds, het recht van de lidstaat om toezicht te houden op de binnenkomst, het verblijf en de verwijdering van vreemdelingen(5) en, anderzijds, de eerbiediging van de grondrechten en de waardigheid van vreemdelingen, kan ik overgaan tot het onderzoek van de in die richtlijn voorziene terugkeerprocedure.
30. Richtlijn 2008/115 geeft de voorkeur aan het vrijwillige vertrek van de illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdaan van een derde land. Derhalve dient het terugkeerbesluit, dat wil zeggen het besluit, in de zin van artikel 3, punt 4, van richtlijn 2008/115, waarbij het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of uitgesproken, over het algemeen te voorzien in een passende termijn voor vrijwillig vertrek.
31. Wanneer de voornoemde termijn is verstreken zonder dat de terugkeerverplichting is nagekomen, dat wil zeggen wanneer een illegaal verblijvende vreemdeling het besluit waarbij de nationale overheid hem beveelt om het grondgebied van de staat binnen een bepaalde termijn te verlaten, niet heeft nageleefd, legt artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 de lidstaten de verplichting op om de nodige maatregelen, met inbegrip van — als laatste middel — dwangmaatregelen, te nemen om het terugkeerbesluit uit te voeren.
32. Het is juist dat richtlijn 2008/115 geen uitputtende opsomming geeft van de maatregelen die kunnen worden genomen ter uitvoering van het terugkeerbesluit. Dat zou trouwens, gelet op het individuele (bijzondere) karakter van elke terugkeerprocedure, ook niet mogelijk zijn.
33. Niettemin vermeldt en regelt richtlijn 2008/115 in de artikelen 15 tot en met 18 ervan, in overeenstemming met het belang dat hierin wordt gehecht aan de eerbiediging van de grondrechten en de waardigheid van vreemdelingen, betrekkelijk gedetailleerd een van de in artikel 8, lid 1, van diezelfde richtlijn voorziene maatregelen, te weten de bewaring met het oog op verwijdering, aangezien deze een aanzienlijke aantasting vormt van het door artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gegarandeerde recht op vrijheid.
34. Bij de bewaring in de zin van artikel 15, lid 1, van richtlijn 2008/115 gaat het om een dwangmaatregel die slechts kan worden toegepast ter voorbereiding van de terugkeer en/of uitvoering van de verwijdering, tenzij er doeltreffend gebruik kan worden gemaakt van andere afdoende, maar minder dwingende, dwangmaatregelen.
35. Ook zij eraan herinnerd dat uit de tekst van de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115 blijkt dat de opstellers ervan onderscheid wilden maken tussen de bewaring met het oog op verwijdering en de vrijheidsontneming met het oog op de strafzaak, zoals de aanhouding, de voorlopige hechtenis of de gevangenneming.
36. Naar mijn mening volgt uit artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 juncto de artikelen 15 en 16 ervan — die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn — duidelijk dat de lidstaat, ten eerste, verplicht is om ter uitvoering van het terugkeerbesluit handelend op te treden en, ten tweede, teneinde het nuttig effect van die eerste verplichting te bewerkstelligen, het nemen van maatregelen die de uitvoering van dat besluit in gevaar kunnen brengen achterwege dient te laten. Deze verplichtingen van de lidstaten hebben als pendant het recht van illegaal op het grondgebied van lidstaten verblijvende onderdanen van derde landen dat de staat een dergelijke handelwijze volgt.
37. Wat het in de Italiaanse regeling voorziene terugkeerstelsel betreft, zij erop gewezen dat de Italiaanse Republiek zelf heeft erkend dat zij op 24 december 2010 de door richtlijn 2008/115 bedoelde wettelijke bepalingen nog niet had ingevoerd. Het onderwerp immigratie wordt geregeld door het decreto legislativo nr. 286/1998, dat voorziet in een terugkeerprocedure, of, volgens de terminologie van dat decreto, in een administratieve uitwijzingsprocedure, die verschilt van die waarin richtlijn 2008/115 voorziet. Eerstgenoemde procedure vangt aan met een door de prefect uitgevaardigd uitwijzingsbesluit, dat wordt uitgevoerd door de questore door middel van een terugleiding tot aan de grens door de politie. Daarna volgt, indien een dergelijke uitvoering niet onmiddellijk mogelijk is, het besluit om de vreemdeling in bewaring te stellen. Ten slotte, indien de vreemdeling niet in bewaring kan worden gesteld, beveelt de questore hem het grondgebied binnen vijf dagen te verlaten. De niet-naleving van dat bevel wordt aangemerkt als een delict dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van één tot vier jaar.
38. De beide betrokken regelingen hebben evenwel één punt gemeenschappelijk. Zowel richtlijn 2008/115 als het decreto legislativo nr. 286/1998 gaat namelijk in op de mogelijkheid dat de illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdaan het overheidsbevel om het nationale grondgebied binnen de vastgestelde termijn te verlaten niet naleeft. Niettemin verbinden zij verschillende gevolgen aan die niet-naleving. Terwijl een dergelijk gedrag binnen het in richtlijn 2008/115 voorziene stelsel krachtens artikel 15, lid 1, ervan kan leiden tot de bewaring van de illegaal verblijvende onderdaan van een derde land — als nodige maatregel om het terugkeerbesluit uit te voeren, op voorwaarde dat er geen doeltreffend gebruik kan worden gemaakt van andere afdoende, maar minder dwingende, dwangmaatregelen — wordt datzelfde gedrag volgens het decreto legislativo nr. 286/1998 aangemerkt als een delict dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van één tot vier jaar.
39. Derhalve rijst de vraag of het stellen van een gevangenisstraf op het niet opvolgen van een bevel van de overheid om het nationale grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten, kan worden aangemerkt als een nationale maatregel die nodig is voor de uitvoering van het terugkeerbesluit, in de zin van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115, of, daarentegen, als een maatregel die de uitvoering van dat besluit in gevaar kan brengen.
40. Aangaande de gevangenisstraf als nationale maatregel die nodig is voor de uitvoering van het terugkeerbesluit, heeft de Italiaanse Republiek in haar schriftelijke opmerkingen een nuttige uitlegging gegeven. Volgens de Italiaanse Republiek gaat het bij de gevangenisstraf om een sanctie in de vorm van een bestraffing van de overtreding van een overheidsbevel, welke overtreding een ernstige verstoring van de openbare orde vormt, en is die straf dus geen dwangmaatregel ter uitvoering van het terugkeerbesluit, maar een repressieve reactie van de rechtsorde op de overtreding van een overheidsbevel, welke reactie is onderworpen aan de toetsing op het ontbreken van een geldige reden.
41. Dienaangaande kan ik slechts vaststellen dat ik het volledig eens ben met die karakterisering van de betrokken gevangenisstraf, waaruit volgt dat die straf niet kan worden aangemerkt als een nationale maatregel die nodig is voor de uitvoering van het terugkeerbesluit, in de zin van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115, en, bijgevolg, niet als een bewaring in de zin van artikel 15 van die richtlijn.
42. Integendeel: de gevangenisstraf in geval van niet-naleving van het overheidsbevel om het nationale grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten, verhindert in de praktijk juist, ook al is het slechts tijdelijk, de uitvoering van dat terugkeerbesluit. Dit vormt bepaald geen kenmerk van een doeltreffend terugkeerbeleid zoals beoogd door richtlijn 2008/115. De regeling krachtens welke de betrokken straf wordt opgelegd, ontneemt artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 juncto artikel 15 ervan, immers zijn nuttig effect.
43. Bovenstaande vaststelling geldt niet alleen voor de gevangenisstraf in geval van niet-naleving van het overheidsbevel om het nationale grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten, maar ook voor de strafbaarstelling zelf van de niet-naleving van een dergelijk bevel.
44. De strafbaarstelling van een delict zoals in casu aan de orde is, te weten de niet-naleving van een overheidsbesluit, is bedoeld om met gebruikmaking van strafrechtelijke maatregelen het gezag van overheidsinstanties te beschermen en te ondersteunen. Niettemin is het duidelijk dat het de opstellers van richtlijn 2008/115, toen zij voor een dergelijke situatie in artikel 15 van richtlijn 2008/115 voorzagen in bewaring met het oog op verwijdering, meer te doen was om een doeltreffend terugkeerbeleid dan om de bescherming van het gezag van overheidsinstanties. De Italiaanse regeling laat de bescherming van het gezag van overheidsinstanties daarentegen prevaleren boven een doeltreffend terugkeerbeleid, door voor dezelfde situatie te voorzien in een gevangenisstraf, en ontneemt dus artikel 15 van richtlijn 2008/115 zijn nuttig effect.
45. Derhalve moet worden geconcludeerd dat richtlijn 2008/115, en met name artikel 8, lid 1, juncto de artikelen 15 en 16 ervan, zich verzet tegen een nationale regeling krachtens welke de niet-naleving van een overheidsbevel om het grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten een delict vormt dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar(6), aangezien een dergelijke regeling de bovengenoemde artikelen van richtlijn 2008/115 hun nuttig effect ontneemt.
46. Die conclusie kan niet in twijfel worden getrokken met het argument dat de strafwetgeving valt onder de bevoegdheid van de lidstaten en niet onder de bevoegdheid van de Europese Unie.(7)
47. Het is vaste rechtspraak dat het Unierecht grenzen stelt aan die bevoegdheid(8), die door de lidstaten zodanig moet worden uitgeoefend dat zij aan de verplichtingen van het Unierecht kunnen voldoen, met inbegrip van de uit artikel 288, derde alinea, VWEU voortvloeiende verplichting om het door de richtlijn voorziene resultaat te bereiken. De strafwetgeving mag het nuttig effect van de bepalingen van Unierecht niet in gevaar brengen, zoals naar mijn mening het geval is in de verhouding tussen, enerzijds, de nationale wettelijke regeling die het delict bevat bestaande in het niet opvolgen van een overheidsbevel om het nationale grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten, waarop een gevangenisstraf staat van maximaal vier jaar en, anderzijds, artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 juncto artikel 15 ervan, dat de lidstaten verplicht om de nodige maatregelen te nemen, met inbegrip van bewaring, om het terugkeerbesluit uit te voeren en om het nemen van maatregelen die de uitvoering van dat besluit in gevaar kunnen brengen achterwege te laten.
48. Ook de aard van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 juncto artikel 15 ervan dient in beschouwing te worden genomen. De krachtens die bepalingen op de lidstaten rustende verplichtingen, die ik in het vorige punt van deze standpuntbepaling heb omschreven, zijn duidelijk en onvoorwaardelijk geformuleerd en vereisen geen bijzondere uitvoeringsmaatregelen. Tegenover de verplichtingen van de lidstaten staat een overeenkomstig recht van illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende onderdanen van derde landen. Het gaat dus om een rechtstreeks werkende bepaling van een richtlijn die, volgens vaste rechtspraak van het Hof, een particulier het recht geeft hierop een beroep te doen tegenover de staat die heeft verzuimd de richtlijn binnen de gestelde termijn om te zetten, teneinde een met deze bepalingen strijdige nationale regeling niet-toepasselijk te kunnen doen verklaren.(9) In een dergelijk geval is de nationale rechter verplicht de bepalingen van de richtlijn te laten prevaleren boven de daarmee in strijd zijnde nationale bepalingen.(10)
49. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, op de prejudiciële vragen te antwoorden dat richtlijn 2008/115, en met name artikel 8, lid 1 juncto artikel 15 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale regeling krachtens welke de niet-naleving door een illegaal verblijvende vreemdeling van een overheidsbevel om het nationale grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten een delict vormt dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar.
Conclusie
50. Mitsdien geef ik het Hof in overweging de door de Corte d’appello di Trento gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:
„Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, en met name artikel 8, lid 1, juncto artikel 15 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale regeling krachtens welke de niet-naleving door een illegaal verblijvende vreemdeling van een overheidsbevel om het nationale grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten een delict vormt dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar.”
In zaak C-61/11 PPU,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte d’appello di Trento (Italië) bij beslissing van 2 februari 2011, ingekomen bij het Hof op 10 februari 2011, in de strafzaak tegen
Hassen El Dridi alias Soufi Karim,
wijst HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, J.-J. Kasel, M. Ilešič (rapporteur), E. Levits en M. Safjan, rechters,
advocaat-generaal: J. Mazák,
griffier: A. Impellizzeri, administrateur,
gezien het verzoek van de verwijzende rechter van 2 februari 2011, ingekomen bij het Hof op 10 februari 2011 en aangevuld op 11 februari 2011, om de prejudiciële verwijzing overeenkomstig artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof volgens de spoedprocedure te behandelen,
gezien de beslissing van de Eerste kamer van 17 februari 2011 om het verzoek in te willigen,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 maart 2011,
gelet op de opmerkingen van:
-
H. El Dridi, vertegenwoordigd door M. Pisani en L. Masera, avvocati,
-
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door L. D’Ascia, avvocato dello Stato,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Condou-Durande en L. Prete als gemachtigden,
-
de advocaat-generaal gehoord,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een tegen de heer El Dridi ingestelde procedure waarbij laatstgenoemde is veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf wegens het plegen van het delict bestaande in het illegaal verblijven op het Italiaanse grondgebied, zonder geldige reden en in strijd met een door de questore di Udine (hoofd van politie te Udine) tegen hem uitgevaardigd bevel tot verwijdering.
Toepasselijke bepalingen
Wettelijke regeling van de Unie
3 De punten 2, 6, 13, 16 en 17 van de considerans van richtlijn 2008/115 luiden:
„(2) De Europese Raad van Brussel van 4 en 5 november 2004 heeft erop aangedrongen, op basis van gemeenschappelijke normen een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te ontwikkelen, zodat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden.
[...]
(6) De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat het beëindigen van illegaal verblijf van onderdanen van derde landen volgens een billijke en transparante procedure geschiedt. [...]
[...]
(13) Het gebruik van dwangmaatregelen moet, uit het oogpunt van de gebruikte middelen en nagestreefde doelstellingen, uitdrukkelijk aan de beginselen van evenredigheid en doeltreffendheid worden onderworpen. [...]
[...]
(16) Inbewaringstelling met het oog op verwijdering moet worden beperkt en, uit het oogpunt van de gebruikte middelen en nagestreefde doelstellingen, aan het evenredigheidsbeginsel worden onderworpen. Inbewaringstelling is alleen gerechtvaardigd om de terugkeer voor te bereiden of de verwijdering uit te voeren en indien minder dwingende middelen niet afdoende zouden zijn.
(17) De in bewaring gestelde onderdanen van derde landen dienen op humane en waardige wijze te worden behandeld, met eerbiediging van hun grondrechten en het internationale en nationale recht. Onverminderd de aanvankelijke aanhouding door de rechtshandhavingsinstanties, die in de nationale wetgeving is geregeld, moet bewaring in de regel plaatsvinden in gespecialiseerde inrichtingen voor bewaring.”
4 Artikel 1 van richtlijn 2008/115, met het opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt:
„In deze richtlijn worden de gemeenschappelijke normen en procedures vastgesteld die door de lidstaten moeten worden toegepast bij de terugkeer van illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van derde landen, overeenkomstig de grondrechten die de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht en het internationaal recht vormen, met inbegrip van de verplichting om vluchtelingen te beschermen en de mensenrechten te eerbiedigen.”
5 In artikel 2, leden 1 en 2, van voornoemde richtlijn wordt bepaald:
„1.Deze richtlijn is van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
2.De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen:
[...]
die verplicht zijn tot terugkeer als strafrechtelijke sanctie of als gevolg van een strafrechtelijke sanctie overeenkomstig de nationale wetgeving, of jegens wie een uitleveringsprocedure loopt.”
6 In artikel 3, punt 4, van richtlijn 2008/115 wordt het „terugkeerbesluit” omschreven als: „de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld”.
7 Artikel 4, lid 3, van die richtlijn luidt:
„Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen aannemen of handhaven die gunstiger zijn voor de personen op wie de richtlijn van toepassing is, mits deze bepalingen verenigbaar zijn met de richtlijn.”
8 Krachtens artikel 6, lid 1, van diezelfde richtlijn „[vaardigen de lidstaten,] [o]nverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, [...] een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft”.
9 Artikel 7 van richtlijn 2008/115, met het opschrift „Vrijwillig vertrek”, luidt als volgt:
„1.In een terugkeerbesluit wordt een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen dat deze termijn alleen op aanvraag van de betrokken onderdaan van een derde land wordt toegekend. In dit geval stellen de lidstaten de betrokken onderdanen van derde landen in kennis van de mogelijkheid tot indiening van een dergelijk verzoek.
[...]
3.Voor de duur van de termijn voor vrijwillig vertrek kunnen bepaalde verplichtingen worden opgelegd om het risico op onderduiken te beperken, zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een voldoende financiële zekerheid te stellen, documenten voor te leggen of op een bepaalde plaats te verblijven.
4.Indien er een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus afgewezen is, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid, kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen.”
10 Artikel 8, leden 1 en 4, van die richtlijn bepaalt:
„1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het terugkeerbesluit uit te voeren indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, lid 4, is toegekend of indien de betrokkene niet binnen de volgens artikel 7 toegestane termijn voor vrijwillig vertrek aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.
[...]
4.De dwangmaatregelen waarvan een lidstaat als laatste middel gebruikmaakt bij de verwijdering van een onderdaan van een derde land die zich hiertegen verzet, zijn proportioneel en blijven binnen redelijke grenzen. Zij worden toegepast zoals voorgeschreven in de nationale wetgeving, met inachtneming van de grondrechten en met eerbiediging van de waardigheid en fysieke integriteit van de betrokken onderdaan van een derde land.”
11 Artikel 15 van diezelfde richtlijn, dat is opgenomen in hoofdstuk IV ervan, betreffende bewaring met het oog op verwijdering, luidt als volgt:
„1.Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
er risico op onderduiken bestaat, of
de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
[...]
3.In ieder geval wordt de inbewaringstelling met redelijke tussenpozen op verzoek van de onderdaan van een derde land of ambtshalve getoetst. In het geval van een lange periode van bewaring wordt de toetsing aan controle door een rechterlijke autoriteit onderworpen.
4.Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen, is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten.
5.De bewaring wordt gehandhaafd zolang de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
6.De lidstaten kunnen de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.”
12 Artikel 16 van richtlijn 2008/115, met het opschrift „Omstandigheden van bewaring”, bepaalt in lid 1 ervan:
„Voor bewaring wordt in de regel gebruik gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en gebruik dient te maken van een gevangenis, worden zij gescheiden gehouden van de gewone gevangenen.”
13 Artikel 18 van richtlijn 2008/115, met het opschrift „Noodsituaties”, luidt:
„1.In situaties waarin een uitzonderlijk groot aantal onderdanen van derde landen moet terugkeren en de inrichtingen voor bewaring van een lidstaat of zijn bestuurlijk of gerechtelijk personeel hierdoor onverwacht zwaar worden belast, kan die lidstaat besluiten, voor de duur van de uitzonderlijke situatie, [...] bij dringende maatregel bewaringsomstandigheden [vast te stellen] die afwijken van het bepaalde in artikel 16, lid 1, [...].
2.De lidstaat die deze uitzonderlijke maatregelen neemt, stelt de Commissie ervan in kennis. De Commissie wordt tevens in kennis gesteld zodra de redenen voor het toepassen van deze uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan.
3.Dit artikel kan niet aldus worden uitgelegd, dat het de lidstaten wordt toegestaan af te wijken van hun algemene verplichting alle, algemene dan wel bijzondere, maatregelen te treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat zij aan hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn voldoen.”
14 Ingevolge artikel 20, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2008/115, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om, onder voorbehoud van artikel 13, lid 4, uiterlijk op 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
15 Overeenkomstig artikel 22 ervan is voornoemde richtlijn in werking getreden op 13 januari 2009.
Nationale regeling
16 Artikel 13 van decreto legislativo nr. 286/1998 van 25 juli 1998 Testo Unico delle disposizioni concernenti la disciplina dell’immigrazione e norme sulla condizione dello straniero (Italiaans wetsbesluit nr. 286/1998 houdende de gecoördineerde tekst van de bepalingen inzake immigratie- en vreemdelingenzaken, gewoon supplement bij GURI nr. 191 van 18 augustus 1998), zoals gewijzigd bij Legge nr. 94 van 15 juli 2009 Disposizioni in materia di sicurezza pubblica (Italiaanse wet inzake openbare veiligheid, gewoon supplement bij GURI nr. 170 van 24 juli 2009; hierna: „decreto legislativo nr. 286/1998”), bepaalt in de leden 2 en 4 ervan:
„2.De prefect besluit tot uitwijzing, wanneer de vreemdeling:
het grondgebied van de Staat is binnengekomen door zich te onttrekken aan de grenscontroles, en niet is tegengehouden [...];
zonder binnen de gestelde termijn een verblijfstitel te hebben aangevraagd — behalve wanneer die vertraging te wijten is aan overmacht — of ondanks de herroeping of intrekking van de verblijfstitel dan wel zonder om verlenging hiervan te hebben verzocht nadat die titel reeds meer dan 60 dagen is verlopen, op het grondgebied van de Staat is gebleven. [...]
[...]
4.De uitwijzing wordt altijd uitgevoerd door de questore met terugleiding tot aan de grens door de politie, behalve in de in lid 5 genoemde gevallen.”
17 Artikel 14 van decreto legislativo nr. 286/1998 luidt als volgt:
„1.Wanneer de uitwijzing door middel van terugleiding tot aan de grens of de weigering van de toegang niet onmiddellijk kan worden geëffectueerd, omdat de vreemdeling hulp moet worden verleend, omdat nadere vaststellingen nodig zijn met betrekking tot zijn identiteit of nationaliteit, omdat reisdocumenten moeten worden verworven, of omdat er geen vervoermiddel of ander geschikt transportmiddel beschikbaar is, besluit de questore dat de vreemdeling, zolang dit strikt noodzakelijk is, in de meest nabijgelegen, bij decreto van de minister van Binnenlandse Zaken in overleg met de minister van Sociale Solidariteit en de minister van Financiën, Begroting en Economische Programmering aangewezen of opgerichte, inrichting voor identificatie en uitwijzing in bewaring wordt gesteld.
[...]
5 bis.Wanneer de vreemdeling niet in een inrichting voor identificatie en uitwijzing in bewaring kan worden gesteld, of wanneer het vanwege het verblijf in een dergelijke inrichting onmogelijk is om over te gaan tot uitwijzing met terugleiding tot aan de grens of weigering van de toegang, beveelt de questore de vreemdeling het grondgebied van de Staat binnen vijf dagen te verlaten. Het bevel wordt schriftelijk meegedeeld en vermeldt welke sancties er staan op illegaal verblijf op het grondgebied van de Staat, ook in het geval van recidive. Met het bevel van de questore kunnen aan de betrokkene de documenten worden afgegeven die hij nodig heeft om zich te wenden tot de diplomatieke of honoraire vertegenwoordigers van zijn land in Italië of om terug te keren naar de Staat waarvan hij onderdaan is, of, als dat niet mogelijk is, naar de staat van herkomst.
5 ter.De vreemdeling die zonder geldige reden en in strijd met het krachtens artikel 5 bis door de questore gegeven bevel zijn illegaal verblijf op het grondgebied van de Staat voortzet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot vier jaar, indien tot de uitwijzing of weigering van de toegang werd besloten wegens illegale binnenkomst op het nationale grondgebied [...], wegens het verzuim om een verblijfsvergunning aan te vragen, wegens het niet tijdig verstrekken van een verklaring voor zijn aanwezigheid op het grondgebied van de Staat zonder dat er sprake is van overmacht, of indien zijn verblijfsvergunning is ingetrokken of nietig verklaard. De vrijheidsstraf bedraagt zes maanden tot een jaar indien tot uitwijzing is besloten omdat de verblijfsvergunning meer dan zestig dagen is verlopen en niet is verzocht om verlenging ervan, of indien het verzoek om een verblijfstitel is afgewezen [...]. Tenzij de vreemdeling in bewaring is gesteld, wordt in elk geval een nieuwe maatregel tot uitwijzing, met terugleiding door de politie tot aan de grens, uitgevaardigd wegens het niet voldoen aan het door de questore overeenkomstig artikel 5 bis gegeven bevel tot verwijdering. Wanneer terugleiding tot aan de grens niet mogelijk is, is het bepaalde in de leden 1 en 5 bis van het onderhavige artikel [...] van toepassing.
5 quater.De vreemdeling die de adressaat is van de in lid 5 ter bedoelde maatregel tot uitwijzing en het in lid 5 bis bedoelde bevel tot verwijdering, en die zijn illegaal verblijf op het grondgebied van de Staat voortzet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot vijf jaar. In elk geval is het bepaalde in lid 5 ter, derde en laatste zin, van toepassing.
5 quinquies.Bij de in lid 5 ter, eerste zin, en lid 5 quater bedoelde strafbare feiten, wordt de rito direttissimo [vereenvoudigde procedure] gevolgd en is aanhouding van de dader van het feit verplicht.”
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
18 El Dridi is een onderdaan van een derde land die illegaal Italië is binnengekomen en niet beschikt over een verblijfstitel. Tegen hem is door de prefect van Turijn op 8 mei 2004 een uitwijzingsbesluit uitgevaardigd.
19 Op 21 mei 2010 is aan hem een op diezelfde dag door de questore di Udine krachtens voornoemd uitwijzingsbesluit uitgebracht bevel tot verwijdering van het nationale grondgebied betekend. Dat verwijderingsbevel werd gemotiveerd met het feit dat er geen voertuig of ander transportmiddel ter beschikking stond, de identiteitsdocumenten van El Dridi ontbraken en het, wegens plaatsgebrek in de daarvoor bestemde inrichtingen, onmogelijk was om hem voorlopig onder te brengen in een inrichting voor bewaring.
20 Bij een controle op 29 september 2010 bleek El Dridi niet aan het bovengenoemde verwijderingsbevel te hebben voldaan.
21 El Dridi is door het Tribunale di Trento, dat in enkelvoudige kamer recht spreekt in het kader van een vereenvoudigde procedure, veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf wegens het plegen van het in artikel 14, lid 5 ter, van decreto legislativo nr. 286/1998 bedoelde delict.
22 Hij heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij de Corte d’appello di Trento.
23 De Corte d’appello di Trento plaatst vraagtekens bij de mogelijkheid om gedurende administratieve procedures inzake de terugkeer van een vreemdeling naar zijn land van herkomst een strafsanctie op te leggen wegens het niet naleven van fasen van die procedures, aangezien een dergelijke sanctie strijdig lijkt te zijn met het beginsel van loyale samenwerking, de noodzaak om de doelstellingen van richtlijn 2008/115 te bereiken en het nuttig effect ervan te waarborgen, alsmede met de beginselen van evenredigheid, adequaatheid en gegrondheid van de straf.
24 De Corte d’appello di Trento preciseert dienaangaande dat de in artikel 14, lid 5 ter, van decreto legislativo nr. 286/1998 bedoelde strafsanctie volgt op de vaststelling van een overtreding van een tussenstap van de in richtlijn 2008/115 voorziene trapsgewijze procedure van tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit, namelijk de enkele niet-naleving van het verwijderingsbevel. De gevangenisstraf, van één tot vier jaar, is bovendien extreem zwaar.
25 In deze omstandigheden heeft de Corte d’appello di Trento besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
„Staan de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115 er, gelet op het beginsel van loyale samenwerking, dat als nuttig effect het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn heeft, en de beginselen van evenredigheid, adequaatheid en gegrondheid van de straf, aan in de weg:
dat de overtreding van een tussenstap van de bestuurlijke terugkeerprocedure strafrechtelijk wordt bestraft alvorens die procedure is voltooid, met een beroep op de strengste bestuursrechtelijke dwangmaatregel die nog mogelijk is?
dat het loutere gebrek aan medewerking van de betrokkene aan de uitzettingsprocedure, in het bijzonder wanneer hij het eerste verwijderingsbevel van de bestuurlijke autoriteit niet naleeft, wordt bestraft met een gevangenisstraf die tot vier jaar kan bedragen?”
Spoedprocedure
26 De Corte d’appello di Trento heeft verzocht de onderhavige prejudiciële verwijzing aan de in artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof voorziene spoedprocedure te onderwerpen.
27 Als motivering voor dat verzoek voert de verwijzende rechter aan dat El Dridi zich in bewaring bevindt om de straf waartoe hij door het Tribunale di Trento is veroordeeld uit te zitten.
28 De advocaat-generaal gehoord, heeft de Eerste kamer van het Hof besloten om gevolg te geven aan het verzoek van de verwijzende rechter om de prejudiciële verwijzing aan de spoedprocedure te onderwerpen.
Beantwoording van de prejudiciële vraag
29 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2008/115, in het bijzonder de artikelen 15 en 16 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding aan de orde, krachtens welke aan een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een gevangenisstraf wordt opgelegd op de enkele grond dat die persoon, in strijd met een bevel om het grondgebied van die staat binnen een bepaalde termijn te verlaten, zonder geldige reden zijn verblijf op dat grondgebied voortzet.
30 De verwijzende rechter verwijst dienaangaande naar het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking, alsmede naar de doelstelling van waarborging van het nuttig effect van het Unierecht.
31 In dit verband zij eraan herinnerd dat richtlijn 2008/115, volgens de bewoordingen van punt 2 van de considerans ervan, beoogt om op basis van gemeenschappelijke normen een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te ontwikkelen, zodat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden.
32 Zoals blijkt uit zowel het opschrift als artikel 1 ervan, stelt richtlijn 2008/115 „de gemeenschappelijke normen en procedures” vast die door de lidstaten moeten worden toegepast bij de terugkeer van illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van derde landen. Uit de bovengenoemde uitdrukking, maar ook uit de systematiek van die richtlijn, vloeit voort dat de lidstaten slechts van die normen en procedures mogen afwijken onder de voorwaarden van die richtlijn, inzonderheid die welke zijn neergelegd in artikel 4 ervan.
33 Hieruit volgt dat hoewel lid 3 van voornoemd artikel 4 de lidstaten de mogelijkheid biedt om bepalingen aan te nemen of te handhaven die gunstiger zijn voor illegaal verblijvende onderdanen van derde landen dan die van richtlijn 2008/115, voor zover deze bepalingen daarmee verenigbaar zijn, die richtlijn evenwel niet toestaat dat die staten op het door de richtlijn geregelde gebied strengere normen toepassen.
34 Voorts zij opgemerkt dat richtlijn 2008/115 nauwkeurig de procedure vastlegt die elke lidstaat dient toe te passen op de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, alsook de volgorde bepaalt van de verschillende stappen die die procedure achtereenvolgens omvat.
35 Zo bepaalt artikel 6, lid 1, van diezelfde richtlijn om te beginnen, primair, dat de lidstaten verplicht zijn om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
36 In kader van die eerste stap in de terugkeerprocedure moet, behoudens uitzonderingen, voorrang worden gegeven aan de vrijwillige nakoming van de uit het terugkeerbesluit voortvloeiende verplichting tot terugkeer, aangezien artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/115 bepaalt dat bij dat besluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen wordt vastgesteld.
37 Uit artikel 7, leden 3 en 4, van voornoemde richtlijn volgt dat slechts in bijzondere omstandigheden, zoals wanneer er een risico bestaat op onderduiken, de lidstaten, enerzijds, aan de adressaat van het terugkeerbesluit de verplichting kunnen opleggen om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een voldoende financiële zekerheid te stellen, documenten voor te leggen of op een bepaalde plaats te verblijven, dan wel, anderzijds, een termijn voor vrijwillig vertrek kunnen vaststellen die korter is dan zeven dagen, en zelfs ervan kunnen afzien een dergelijke termijn toe te kennen.
38 In het laatste geval, maar ook in de situatie dat niet binnen de voor het vrijwillige vertrek toegestane termijn aan de terugkeerverplichting is voldaan, volgt uit artikel 8, leden 1 en 4, van richtlijn 2008/115 dat, teneinde de doeltreffendheid te verzekeren van de terugkeerprocedures, die bepalingen aan de lidstaat die een terugkeerbesluit heeft genomen tegen een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land, de verplichting opleggen om door het nemen van de nodige maatregelen, met inbegrip van eventuele dwangmaatregelen, op evenredige wijze en, met name, met eerbiediging van de grondrechten, over te gaan tot verwijdering.
39 Dienaangaande vloeit uit punt 16 van de considerans van die richtlijn, alsmede uit de tekst van artikel 15, lid 1, ervan, voort dat de lidstaten de verwijdering dienen uit te voeren met de minst dwingende maatregelen. Enkel in het geval waarin de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit — door middel van verwijdering — in gevaar dreigt te komen door het gedrag van de betrokkene, hetgeen per geval moet worden beoordeeld, kunnen de lidstaten laatstgenoemde zijn vrijheid ontnemen door hem in bewaring te stellen.
40 Die vrijheidsontneming moet, overeenkomstig artikel 15, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/115, zo kort mogelijk zijn en niet langer duren dan de met passende spoed uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering. Volgens de leden 3 en 4 van artikel 15 wordt een dergelijke vrijheidsontneming met redelijke tussenpozen getoetst en beëindigd indien blijkt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is. De leden 5 en 6 van datzelfde artikel bepalen de maximale duur van de vrijheidsontneming op 18 maanden, welke limiet geldt voor alle lidstaten. Bovendien vereist artikel 16, lid 1, van die richtlijn dat de betrokkenen in een gespecialiseerde inrichting worden geplaatst en in elk geval gescheiden worden gehouden van de gewone gevangenen.
41 Uit het voorgaande volgt dat de volgorde van de stappen van de terugkeerprocedure, zoals neergelegd in richtlijn 2008/115, overeenstemt met een trapsgewijze verzwaring van de ter tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit te nemen maatregelen, beginnend met de maatregel die de meeste vrijheid aan de betrokkene laat, namelijk de toekenning van een termijn voor zijn vrijwillige vertrek, en eindigend met de maatregelen die hem het meest beperken, namelijk de bewaring in een gespecialiseerd centrum, waarbij tijdens al die stappen het beginsel van evenredigheid moet worden geëerbiedigd.
42 Hieruit volgt dat ook het gebruik van laatstgenoemde maatregel, die de zwaarste vrijheidsbeperkende maatregel is die die richtlijn in het kader van de procedure tot gedwongen verwijdering toestaat, streng geregeld is, overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van voornoemde richtlijn, met name om de eerbiediging van de grondrechten van de betrokken onderdanen van derde landen te waarborgen.
43 Inzonderheid de maximale duur die is voorzien in artikel 15, leden 5 en 6, van richtlijn 2008/115, heeft tot doel de vrijheidsbeneming van onderdanen van derde landen die zich in een situatie van gedwongen terugkeer bevinden, te beperken (arrest van 30 november 2009, Kadzoev, C-357/09 PPU, Jurispr. blz. I-11189, punt 56). Aldus beoogt richtlijn 2008/115 rekening te houden met zowel de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, volgens welke het evenredigheidsbeginsel vereist dat de bewaring van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is, zich niet over een onredelijke tijd uitstrekt, dat wil zeggen niet langer duurt dan de termijn die nodig is om het nagestreefde doel te bereiken (zie met name EHRM, arrest Saadi/Verenigd Koninkrijk van 29 januari 2008, nog niet gepubliceerd in het Recueil des arrêts et décisions, §§ 72 en 74), als met het achtste van de op 4 mei 2005 door het Comité van Ministers van de Raad van Europa aangenomen „Twintig richtsnoeren inzake gedwongen terugkeer”, waarnaar in punt 3 van de considerans van de richtlijn wordt verwezen. Volgens dat richtsnoer moet elke aan de verwijdering voorafgaande bewaring zo kort mogelijk zijn.
44 Tegen de achtergrond van die overwegingen moet worden beoordeeld of de bij richtlijn 2008/115 ingevoerde gemeenschappelijke regels zich verzetten tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde.
45 Dienaangaande zij opgemerkt, ten eerste, dat, zoals blijkt uit de zowel door de verwijzende rechter als door de Italiaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen verstrekte informatie, richtlijn 2008/115 niet in de Italiaanse rechtsorde is omgezet.
46 Volgens vaste rechtspraak kunnen particulieren, wanneer de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, zich op die bepalingen beroepen tegenover de staat, wanneer deze heeft verzuimd de richtlijn binnen de termijn in nationaal recht om te zetten of dit op onjuiste wijze heeft gedaan (zie in die zin met name arresten van 26 februari 1986, Marshall, 152/84, Jurispr. blz. 723, punt 46, en 3 maart 2011, Auto Nikolovi, C-203/10, Jurispr. blz. I-1083, punt 61).
47 Dat geldt ook voor de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115, die, zoals volgt uit punt 42 van het onderhavige arrest, onvoorwaardelijk zijn en dermate nauwkeurig dat voor de uitvoering ervan door de lidstaten geen andere bijzondere elementen benodigd zijn.
48 Bovendien valt een persoon die zich in de situatie van El Dridi bevindt binnen de personele werkingssfeer van richtlijn 2008/115, aangezien die, krachtens artikel 2, lid 1, ervan, van toepassing is op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen.
49 Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 22 tot en met 28 van zijn standpuntbepaling, kan die conclusie niet in twijfel worden getrokken door artikel 2, lid 2, sub b, van die richtlijn, krachtens welke bepaling de lidstaten kunnen besluiten die richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen die verplicht zijn tot terugkeer als strafrechtelijke sanctie of als gevolg van een strafrechtelijke sanctie overeenkomstig de nationale wetgeving, of jegens wie uitleveringsprocedures lopen. Uit de verwijzingsbeslissing volgt immers dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde terugkeerverplichting voortvloeit uit een besluit van de prefect van Turijn van 8 mei 2004. Bovendien hebben de in voornoemde bepaling bedoelde strafsancties geen betrekking op de niet-inachtneming van de voor vrijwillig vertrek gestelde termijn.
50 Ten tweede moet worden geconstateerd dat hoewel het besluit van de prefect van Turijn van 8 mei 2004, aangezien dit aan El Dridi een verplichting oplegt om het nationale grondgebied te verlaten, valt onder het begrip „terugkeerbeslissing”, zoals omschreven in artikel 3, punt 4, van die richtlijn en, met name, bedoeld in de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, ervan, de door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Italiaanse regeling ingevoerde verwijderingsprocedure aanzienlijk verschilt van die van richtlijn 2008/115.
51 Zo legt die richtlijn de verplichting op om een termijn voor vrijwillig vertrek toe te kennen van zeven tot dertig dagen, terwijl het decreto legislativo nr. 286/1998 niet in het gebruik van een dergelijke maatregel voorziet.
52 Wat vervolgens de dwangmaatregelen betreft die de lidstaten krachtens artikel 8, lid 4, van richtlijn 2008/115 ten uitvoer kunnen leggen, zoals met name de in artikel 13, lid 4, van decreto legislativo nr. 286/1998 voorziene gedwongen begeleiding tot aan de grens, moet worden vastgesteld dat in de situatie waarin met dergelijke maatregelen het verwachte resultaat, te weten de verwijdering van de onderdaan van een derde land tegen wie zij zijn getroffen, niet kan worden bereikt, het de lidstaten vrij blijft staan om met name die maatregelen, zelfs van strafrechtelijke aard, te treffen die die onderdanen ervan kunnen doen afzien hun illegaal verblijf op het grondgebied van die staten voort te zetten.
53 Opgemerkt zij echter dat het strafrecht en het strafprocesrecht weliswaar in beginsel tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, doch dit rechtsgebied desalniettemin kan worden beïnvloed door het Unierecht (zie in die zin arresten van 11 november 1981, Casati, 203/80 Jurispr. blz. 2595, punt 27; 2 februari 1989, Cowan, 186/87, Jurispr. blz. 195, punt 19, en 16 juni 1998, Lemmens, C-226/97, Jurispr. blz. I-3711, punt 19).
54 Hieruit volgt dat, hoewel noch artikel 63, eerste alinea, punt 3, sub b, EG, welke bepaling is overgenomen in artikel 79, lid 2, sub c, VWEU, noch de met name op basis van die bepaling in het EG-Verdrag vastgestelde richtlijn 2008/115 de strafrechtelijke bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van illegale immigratie en illegaal verblijf uitsluiten, die lidstaten hun wetgeving op dat gebied zodanig moeten inrichten dat de eerbiediging van het Unierecht wordt gewaarborgd.
55 Inzonderheid mogen die staten geen regeling toepassen, ook niet op strafrechtelijk gebied, die de verwezenlijking van de door een richtlijn nagestreefde doelstellingen in gevaar kan brengen en deze haar nuttig effect kan ontnemen.
56 Krachtens de tekst van respectievelijk de tweede en derde alinea van artikel 4, lid 3, VEU „treffen de lidstaten [immers met name] alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren” en „onthouden [zij] zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen”, met inbegrip van die welke worden nagestreefd door de richtlijnen.
57 Wat meer in het bijzonder richtlijn 2008/115 betreft, zij eraan herinnerd dat, volgens punt 13 van de considerans ervan, het gebruik van dwangmaatregelen uit het oogpunt van de gebruikte middelen en nagestreefde doelstellingen, uitdrukkelijk aan de beginselen van evenredigheid en doeltreffendheid moet worden onderworpen.
58 Bijgevolg kunnen de lidstaten, in het geval waarin dwangmaatregelen ter uitvoering van de gedwongen verwijdering overeenkomstig artikel 8, lid 4, van die richtlijn geen succes hebben, niet bepalen dat een vrijheidsstraf, zoals die van artikel 14, lid 5 ter, van decreto legislativo nr. 286/1998, wordt opgelegd enkel omdat een onderdaan van een derde land, nadat hem een bevel tot verwijdering van het nationale grondgebied is betekend en de bij dat bevel gestelde termijn is verstreken, zijn illegale aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat voortzet, maar moeten zij hun op de uitvoering van het verwijderingsbesluit, dat zijn effecten blijft sorteren, gerichte inspanningen voortzetten.
59 Een dergelijke straf zou immers, met name vanwege de voorwaarden en de wijze van uitvoering ervan, de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar kunnen brengen. Een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde, kan immers, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 42 van zijn standpuntbepaling, inzonderheid de toepassing van de in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 bedoelde maatregelen teniet doen en de uitvoering van het terugkeerbesluit vertragen.
60 Dat sluit niet de bevoegdheid uit van de lidstaten om, met inachtneming van de beginselen van richtlijn 2008/115 en de doelstelling ervan, bepalingen vast te stellen die de situatie regelen waarin dwangmaatregelen niet hebben kunnen leiden tot verwijdering van een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land.
61 Gelet op het voorgaande staat het aan de verwijzende rechter, die in het kader van zijn bevoegdheid ermee belast is de bepalingen van het Unierecht toe te passen en zorg te dragen voor de volle werking ervan, om elke bepaling van decreto legislativo nr. 286/1998 die strijdig is met het resultaat van richtlijn 2008/115, en met name artikel 14, lid 5 ter, van dat decreto legislativo, buiten toepassing te laten (zie in die zin arresten van 9 maart 1978, Simmenthal, 106/77, Jurispr. blz. 629, punt 24; 22 mei 2003, Connect Austria, C-462/99, Jurispr. blz. I-5197, punten 38 en 40, en 22 juni 2010, Melki en Abdeli, C-188/10 en C-189/10, Jurispr. blz. I-5667, punt 43). Daarbij dient de verwijzende rechter naar behoren rekening te houden met het beginsel van de retroactieve toepassing van de lichtere straf, dat deel uitmaakt van de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben (arresten van 3 mei 2005, Berlusconi e.a., C-387/02, C-391/02 en C-403/02, Jurispr. blz. I-3565, punten 67-69, en 11 maart 2008, Jager, C-420/06, Jurispr. blz. I-1315, punt 59).
62 Derhalve dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat richtlijn 2008/115, in het bijzonder de artikelen 15 en 16 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding aan de orde, krachtens welke aan een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een gevangenisstraf wordt opgelegd op de enkele grond dat die persoon, in strijd met een bevel om het grondgebied van die staat binnen een bepaalde termijn te verlaten, zonder geldige reden zijn verblijf op dat grondgebied voortzet.
63 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, in het bijzonder de artikelen 15 en 16 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding aan de orde, krachtens welke aan een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een gevangenisstraf wordt opgelegd op de enkele grond dat die persoon, in strijd met een bevel om het grondgebied van die staat binnen een bepaalde termijn te verlaten, zonder geldige reden zijn verblijf op dat grondgebied voortzet.
ondertekeningen