Home

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 april 2013

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 april 2013

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
16 april 2013

Uitspraak

Arrest van het Hof (Grote kamer)

16 april 2013(*)

"Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45 VWEU - In Nederlands taalgebied van Koninkrijk België gevestigde onderneming - Verplichting om arbeidsovereenkomsten in het Nederlands op te stellen - Arbeidsovereenkomst met grensoverschrijdend karakter - Beperking - Onevenredigheid"

In zaak C-202/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen (België) bij beslissing van 18 januari 2011, ingekomen bij het Hof op 28 april 2011, in de procedure

Anton Las

tegen

PSA Antwerp NV,

wijst HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, L. Bay Larsen, T. von Danwitz en J. Malenovský, kamerpresidenten, U. Lõhmus, E. Levits, A. Ó Caoimh, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, C. Toader en D. Šváby (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 april 2012,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • A. Las, vertegenwoordigd door C. Delporte, advocaat,

    • PSA Antwerp NV, vertegenwoordigd door C. Engels en M. Holvoet, advocaten,

    • de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en C. Pochet als gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat,

    • de Griekse regering, vertegenwoordigd door S. Vodina en G. Karipsiades als gemachtigden,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en G. Rozet als gemachtigden,

    • de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door X. Lewis, M. Moustakali en F. Simonetti als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juli 2012,

het navolgende

Arrest

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 45 VWEU.

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A. Las en zijn voormalige werkgever, PSA Antwerp NV (hierna: „PSA Antwerp”), over de betaling door deze vennootschap van verschillende vergoedingen volgend op zijn ontslag.

Toepasselijke bepalingen

Belgisch recht

Artikel 4 van de Grondwet bepaalt:

„België omvat vier taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied.

Elke gemeente van het Rijk maakt deel uit van een van deze taalgebieden.

[...]”

Het Decreet van 19 juli 1973 van de Vlaamse Gemeenschap tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen (Belgisch Staatsblad, 6 september 1973, blz. 10089; hierna: „taaldecreet”) werd aangenomen op basis van artikel 129, lid 1, punt 3, van de Grondwet, volgens hetwelk „[d]e Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap [...], bij uitsluiting van de federale wetgever, elk voor zich, bij decreet, het gebruik van de talen [regelen] voor: [...] de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel, alsmede de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen”.

Artikel 1 van dat decreet luidt:

„Dit decreet is van toepassing op de natuurlijke personen en rechtspersonen die een exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied hebben. Het regelt het taalgebruik voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede voor de wettelijk voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen.

[...]”

Artikel 2 van dat decreet bepaalt dat „[d]e te gebruiken taal voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede voor de wettelijk voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, [...] het Nederlands [is]”.

Artikel 5 van dat decreet luidt als volgt:

„Worden door de werkgever in het Nederlands gesteld: alle wettelijke voorgeschreven akten en bescheiden van de werkgevers [...], alle documenten welke bestemd zijn voor hun personeel.

Zo de samenstelling van het personeel zulks rechtvaardigt en op eenparige aanvraag van de werknemersleden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis van een ondernemingsraad op eenparige aanvraag van de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis van beide op verzoek van een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie dient de werkgever evenwel bij de berichten, mededelingen, akten, getuigschriften en formulieren bestemd voor het personeel, een vertaling te voegen in één of meer talen.

[...]”

Artikel 10 van het taaldecreet bepaalt:

„De stukken of handelingen, die in strijd zijn met de bepalingen van dit decreet, zijn nietig. De nietigheid wordt ambtshalve door de rechter vastgesteld.

[...]

De nietigverklaring kan geen nadeel berokkenen aan de werknemer en laat de rechten van derden onverminderd. De werkgever is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn nietige stukken of handelingen ten nadele van de werknemer of van derden.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

Op basis van een in het Engels opgestelde „Letter of Employment” van 10 juli 2004 (hierna: „arbeidsovereenkomst”) is A. Las, een Nederlands onderdaan met woonplaats in Nederland, voor onbepaalde duur als „Chief Financial Officer” in dienst getreden van de te Antwerpen (België) gevestigde vennootschap PSA Antwerp, die deel uitmaakt van een multinationale groep die haventerminals exploiteert en haar zetel heeft te Singapore. De arbeidsovereenkomst bepaalde dat Las zijn arbeidsprestaties in België zou uitoefenen, ook al zijn bepaalde prestaties vanuit Nederland verricht.

Bij brief van 7 september 2009, opgesteld in het Engels, werd Las met onmiddellijke ingang ontslagen. Overeenkomstig artikel 8 van de arbeidsovereenkomst heeft PSA Antwerp Las een opzeggingsvergoeding gelijk aan drie maanden loon en een bijkomende vergoeding gelijk aan zes maanden loon uitbetaald.

Bij brief van 26 oktober 2009 heeft de raadsman van Las PSA Antwerp meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst en met name artikel 8 ervan, betreffende de aan Las te betalen ontslagvergoedingen, ingevolge de in artikel 10 van het taaldecreet vastgestelde sanctie nietig was aangezien deze overeenkomst niet in het Nederlands was opgesteld terwijl PSA Antwerp een onderneming is waarvan de exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied van het Koninkrijk België is gevestigd. De raadsman van Las heeft daaruit afgeleid dat de partijen bijgevolg niet gebonden waren door artikel 8 van de arbeidsovereenkomst en dat M. Las gerechtigd was een hogere vergoeding te eisen van zijn voormalige werkgever.

Aangezien PSA Antwerp en Las het dienaangaande niet eens werden, heeft Las zich op 23 december 2009 tot de Arbeidsrechtbank te Antwerpen gewend om het bedrag van de hem toekomende vergoedingen door deze rechtelijke instantie te laten bepalen.

Tot staving van zijn vordering heeft LAS opnieuw aangevoerd dat artikel 8 van zijn arbeidsovereenkomst absoluut nietig is wegens schending van de bepalingen van het taaldecreet. PSA Antwerp betoogt dat de verwijzende rechter dit decreet in casu buiten toepassing dient te laten aangezien de arbeidsovereenkomst een persoon betreft die gebruikmaakt van zijn recht van vrij verkeer van werknemers. De toepassing van dat decreet zou een belemmering vormen van die fundamentele vrijheid, die niet kan worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang in de zin van de rechtspraak van het Hof. PSA Antwerp voegt daaraan toe dat de arbeidsovereenkomst in acht moet worden genomen aangezien zij in overeenstemming is met de wil van partijen, die in een door ieder van hen begrepen taal is geuit, namelijk het Engels, temeer daar de directeur van voornoemde vennootschap die de overeenkomst heeft ondertekend een Nederlandsonkundig Singaporees onderdaan is.

Voorts blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de Arbeidsrechtbank te Antwerpen twijfelt of een reden van algemeen belang vereist dat de arbeidsovereenkomst in het Nederlands wordt opgesteld in een grensoverschrijdende situatie waarin de partijen – in dit geval een Nederlandstalige werknemer en een Nederlandsonkundige werkgever – er kennelijk voor hebben gekozen, wegens het belang van de vacante betrekking, een arbeidsovereenkomst op te stellen in een door beide partijen begrepen taal.

In die omstandigheden heeft de Arbeidsrechtbank te Antwerpen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Schendt het [taaldecreet] artikel [45 VWEU] in verband met het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie, in de mate dat het een onderneming die gelegen is in het [Nederlandse] taalgebied oplegt om bij de aanwerving van een werknemer in arbeidsrelaties met een grensoverschrijdend karakter alle documenten die betrekking hebben op de arbeidsrelatie op te stellen in het Nederlands, op straffe van nietigheid?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een regeling van een gefedereerde eenheid van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elke werkgever die zijn exploitatiezetel op het grondgebied van deze eenheid heeft, de verplichting oplegt om arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter uitsluitend op te stellen in de officiële taal van deze gefedereerde eenheid, op straffe van door de rechter ambtshalve aan te voeren nietigheid van deze overeenkomsten.

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat vaststaat dat de in geding zijnde arbeidsovereenkomst binnen de werkingssfeer van artikel 45 VWEU valt, aangezien zij is gesloten tussen een in Nederland wonend Nederlands onderdaan en een op het grondgebied van het Koninkrijk België gevestigde vennootschap.

Anders dan verzoeker in het hoofdgeding betoogt, kan artikel 45 VWEU niet alleen door de werknemers zelf, maar ook door hun werkgevers worden ingeroepen. Het recht van werknemers om zonder discriminatie te worden tewerkgesteld en een beroep uit te oefenen, kan immers slechts doeltreffend en zinvol zijn indien daartegenover staat dat de werkgevers het recht hebben om werknemers met inachtneming van de regels betreffende het vrije verkeer in dienst te nemen (zie in die zin arresten van 11 januari 2007, ITC, C-208/05, Jurispr. blz. I-181, punt 23, en 13 december 2012, Caves Krier Frères, C-379/11, punt 28).

Wat het bestaan van een beperking betreft, zij eraan herinnerd dat de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van personen in hun geheel beogen het de onderdanen van de lidstaten gemakkelijker te maken, op het grondgebied van de Unie een beroep uit te oefenen, en in de weg staan aan maatregelen die deze onderdanen zouden kunnen benadelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen verrichten (arrest van 8 november 2012, Radziejewski, C-461/11, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Die bepalingen en in het bijzonder artikel 45 VWEU staan bijgevolg in de weg aan elke maatregel die, zelfs wanneer hij zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing is, het gebruik van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden door burgers van de Unie kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (arrest van 10 maart 2011, Casteels, C-379/09, Jurispr. blz. I-1379, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Dienaangaande blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier en uit de informatie die de partijen ter terechtzitting hebben verstrekt, dat bij de opstelling van arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter door werkgevers die hun exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied van het Koninkrijk België hebben, alleen de Nederlandse taal rechtsgeldig is.

Een dergelijke regeling kan echter een afschrikkende werking hebben voor uit andere lidstaten afkomstige niet-Nederlandstalige werknemers en werkgevers en vormt dus een beperking van het vrije verkeer van werknemers.

Wat de rechtvaardiging van een dergelijke beperking betreft, is het vaste rechtspraak dat nationale maatregelen die de uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, slechts toelaatbaar kunnen zijn mits zij een doel van algemeen belang nastreven, geschikt zijn om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken (zie met name arrest van 1 april 2008, Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse regering, C-212/06, Jurispr. blz. I-1683, punt 55).

In dat verband voert de Belgische regering aan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving beantwoordt aan de drievoudige noodzaak om, ten eerste, het gebruik van een van de officiële talen van België te bevorderen en te stimuleren, om, vervolgens, de bescherming van de werknemers te verzekeren door hen in staat te stellen om in hun eigen taal kennis te nemen van de sociale documenten en om aanspraak te maken op de effectieve bescherming door de representatieve werknemersorganisaties en de bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten die kennis dienen te nemen van deze documenten, en om, ten slotte, de doeltreffendheid van de controle en het toezicht door de sociale inspectie te waarborgen.

Wat de eerste door de Belgische regering aangevoerde doelstelling betreft, moet worden opgemerkt dat het Unierecht zich er niet tegen verzet dat een beleid wordt gevoerd tot bescherming en stimulering van een officiële taal of van de officiële talen van een lidstaat (zie in die zin arresten van 28 november 1989, Groener, C-379/87, Jurispr. blz. 3967, punt 19, en 12 mei 2011, Runevič-Vardyn en Wardyn, C-391/09, Jurispr. blz. I-3787, punt 85).

Krachtens artikel 3, lid 3, vierde alinea, VEU en artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie eerbiedigt de Unie immers haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, VEU eerbiedigt de Unie eveneens de nationale identiteit van haar lidstaten, en daartoe behoort ook de bescherming van de officiële taal of talen van deze staten (zie in die zin arrest Runevič-Vardyn en Wardyn, reeds aangehaald, punt 86).

De doelstelling bestaande in het bevorderen en stimuleren van het gebruik van het Nederlands – een van de officiële talen van het Koninkrijk België – is dus een rechtmatig belang dat in beginsel een beperking kan rechtvaardigen van de verplichtingen die door artikel 45 VWEU worden opgelegd.

Wat de tweede en de derde door de Belgische regering aangevoerde doelstelling betreft, die gebaseerd zijn op de sociale bescherming van de werknemers respectievelijk het vergemakkelijken van de desbetreffende administratieve controles, heeft het Hof eerder reeds geoordeeld dat die doelstellingen dwingende redenen van algemeen belang vormen die een beperking van de uitoefening van de in het Verdrag erkende fundamentele vrijheden kunnen rechtvaardigen (zie in die zin arresten van 18 juli 2007, Commissie/Duitsland, C-490/04, Jurispr. blz. I-6095, punten 70 en 71, en 7 oktober 2010, dos Santos Palhota e.a., C-515/08, Jurispr. blz. I-9133, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Om te voldoen aan de vereisten van het Unierecht moet een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, evenwel evenredig zijn aan voornoemde doelstellingen.

In casu blijkt uit die regeling dat de sanctie op schending van de verplichting om een arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en een werkgever die zijn exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied van het Koninkrijk België heeft, in het Nederlands op te stellen, bestaat in de nietigheid van die overeenkomst, die ambtshalve door de rechter moet worden vastgesteld, met dien verstande dat de vaststelling van de nietigheid geen nadeel mag berokkenen aan de werknemer en de rechten van derden onverlet dient te laten.

De partijen bij een arbeidsovereenkomst met een grensoverschrijdend karakter beheersen evenwel niet noodzakelijkerwijs de officiële taal van de betrokken lidstaat. In een dergelijke situatie verlangt de vorming van een vrije en geïnformeerde wilsovereenstemming tussen de partijen dat zij hun overeenkomst kunnen opstellen in een andere taal dan de officiële taal van die lidstaat.

Bovendien zou een regeling van een lidstaat die niet alleen zou voorschrijven dat zijn officiële taal moet worden gebruikt voor arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter maar bovendien zou voorzien in de mogelijkheid om daarnaast in een door alle betrokken partijen begrepen taal een rechtsgeldige versie van dergelijke overeenkomsten op te stellen, minder ingrijpen in het vrije verkeer van werknemers dan de in geding zijnde regeling, maar toch geschikt zijn om de doelstellingen van die regeling te waarborgen.

Gelet op het voorgaande moet een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden geacht verder te gaan dan strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de in punt 24 van het onderhavige arrest vermelde doelstellingen, zodat zij niet evenredig is.

In die omstandigheden moet op de vraag worden geantwoord dat artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een regeling van een gefedereerde eenheid van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elke werkgever die zijn exploitatiezetel op het grondgebied van deze eenheid heeft, de verplichting oplegt om arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter uitsluitend op te stellen in de officiële taal van deze gefedereerde eenheid, op straffe van door de rechter ambtshalve aan te voeren nietigheid van deze overeenkomsten.

Kosten

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een regeling van een gefedereerde eenheid van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elke werkgever die zijn exploitatiezetel op het grondgebied van deze eenheid heeft, de verplichting oplegt om arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter uitsluitend op te stellen in de officiële taal van deze gefedereerde eenheid, op straffe van door de rechter ambtshalve aan te voeren nietigheid van deze overeenkomsten.

ondertekeningen