Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15 Verzoeksters in het hoofdgeding zijn vennootschappen die een economische activiteit uitoefenen die onder andere bestaat uit de organisatie en exploitatie van automatenspelen. Daartoe kopen Fortuna, Grand en Forta speelautomaten aan op de Uniemarkt.
16 Fortuna bezit een voor een dergelijke activiteit wettelijk vereiste vergunning, die haar op 1 november 2003 voor zes jaar is verleend, en die vervolgens bij beslissing van 14 september 2009 is verlengd. Die vergunning betreft een groot aantal speelgelegenheden. Fortuna heeft verzocht om wijziging van haar vergunning met betrekking tot de vaststelling van een van de plaatsen waar spelen worden geëxploiteerd. Bij besluit van 3 februari 2010, later bevestigd bij besluit van 14 april 2010, heeft de DICG dit verzoek afgewezen, met een beroep op artikel 135, lid 2, van de kansspelenwet, dat verbiedt om de plaats waar spelen worden georganiseerd te wijzigen door middel van een wijziging van de vergunningsbeslissing, met uitzondering van een vermindering van het aantal speelgelegenheden voor automatenspelen met prijzen van geringe waarde.
17 Grand was in het bezit van de wettelijk vereiste vergunning voor de organisatie en exploitatie van automatenspelen, die haar op 6 augustus 2004 voor zes jaar is verleend. De vergunning had eveneens betrekking op een groot aantal speelgelegenheden. Grand heeft verzocht om verlenging van haar vergunning voor een nieuwe periode van zes jaar. Bij besluit van 24 februari 2010, later bevestigd bij besluit van 18 mei 2010, heeft de DICG dat verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 138, lid 1, van de kansspelenwet, dat de verlenging van vergunningen voor de uitoefening van een activiteit op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde verbiedt.
18 Op 10 december 2008 heeft Forta een vergunning aangevraagd voor de organisatie en exploitatie van automatenspelen met prijzen van geringe waarde in de provincie Pomorskie. Die aanvraag, die oorspronkelijk 112 speelgelegenheden voor automatenspelen met prijzen van geringe waarde betrof, heeft uiteindelijk betrekking op 80 gelegenheden. Bij besluit van 12 februari 2010, later bevestigd bij besluit van 19 april 2010, heeft de DICG op grond van artikel 129, lid 2, van de kansspelenwet vastgesteld dat er geen reden was om de betrokken procedure voort te zetten. Op grond van die bepaling moeten immers procedures betreffende onder de wet op de spelen en onderlinge weddenschappen ingediende vergunningaanvragen voor de uitoefening van een activiteit op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde of automatenspelen in speelautomatenhallen, die vóór de inwerkingtreding van deze nieuwe wet zijn aangevat maar nog niet afgesloten, worden beëindigd.
19 Verzoeksters in de hoofdgedingen hebben elk beroep ingesteld tegen de betreffende besluiten bij de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Gdańsku (administratieve rechtbank van de provincie Gdansk), waarbij zij aanvoeren dat de administratie haar besluiten niet kon baseren op de bepalingen van de kansspelenwet, aangezien die wet niet is meegedeeld aan de Commissie, hoewel zij „technische voorschriften” in de zin van richtlijn 98/34 bevat. Verzoeksters in de hoofdgedingen hebben voorts betoogd dat de uit deze wet voortvloeiende beperkingen inzake de exploitatie van automatenspelen met prijzen van geringe waarde een aanzienlijke beperking van de handel in die toestellen binnen de Europese Unie tot gevolg hebben. Het verbod om eerdere vergunningen te wijzigen en te verlengen, evenals het verbod om nieuwe vergunningen voor de exploitatie van dergelijke toestellen te verlenen, zou deze toestellen in de praktijk immers elk nut ontnemen.
20 De verwijzende rechter preciseert dat de rechtspraak van het Hof over het vrije verkeer van goederen en de vrijheid van dienstverrichting inzake kansspelen hem de mogelijkheid biedt zelfstandig de verenigbaarheid van het uit de kansspelenwet voortvloeiende stelsel met die vrijheden te toetsen. Deze rechter vraagt zich daarentegen af of de bepalingen van deze wet kunnen worden tegengeworpen aan particulieren, ofschoon zij niet zijn meegedeeld aan de Commissie overeenkomstig de in richtlijn 98/34 bepaalde procedure.
21 In deze omstandigheden heeft de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Gdańsku de behandeling van de zaken geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
In zaak C-213/11:
„Dient artikel 1, punt 11, van richtlijn [98/34] aldus te worden uitgelegd dat tot de ‚technische voorschriften’, waarvan het ontwerp volgens artikel 8, lid 1, van deze richtlijn aan de Commissie dient te worden meegedeeld, een wettelijke bepaling behoort die de wijziging van vergunningen voor activiteiten op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde verbiedt als het gaat om een wijziging van de plaats waar de spelen worden georganiseerd?”
In zaak C-214/11:
„Dient artikel 1, punt 11, van richtlijn [98/34] aldus te worden uitgelegd dat tot de ‚technische voorschriften’, waarvan het ontwerp volgens artikel 8, lid 1, van deze richtlijn aan de Commissie dient te worden meegedeeld, een wettelijke bepaling behoort die de verlenging van vergunningen voor activiteiten op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde verbiedt?”
In zaak C-217/11:
„Dient artikel 1, punt 11, van richtlijn [98/34] aldus te worden uitgelegd dat tot de ‚technische voorschriften’, waarvan het ontwerp volgens artikel 8, lid 1, van deze richtlijn aan de Commissie dient te worden meegedeeld, een wettelijke bepaling behoort die het verlenen van vergunningen voor activiteiten op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde verbiedt?”
22 Bij beschikking van de president van het Hof van 9 juni 2011 zijn de zaken C-213/11, C-214/11 en C-217/11 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en het arrest.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
23 Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 aldus moet worden uitgelegd dat nationale bepalingen zoals die van de kansspelenwet, die tot gevolg kunnen hebben dat de exploitatie van automatenspelen met prijzen van geringe waarde buiten casino’s en speelzalen wordt beperkt en zelfs geleidelijk onmogelijk wordt gemaakt, „technische voorschriften” in de zin van die bepaling zijn, waarvan de ontwerpen krachtens artikel 8, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn moeten worden meegedeeld.
24 Vooraf zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat maatregelen die een verbod stellen op het gebruik van elektrische, elektromechanische en elektronische spelen in openbare of private gelegenheden, met uitzondering van casino’s, moeten worden aangemerkt als technische voorschriften in de zin van artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 (arrest van 26 oktober 2006, Commissie/Griekenland, C-65/05, Jurispr. blz. I-10341, punt 61).
25 Derhalve moet een maatregel zoals artikel 14, lid 1, van de kansspelenwet, op grond waarvan enkel casino’s automatenspelen mogen organiseren, worden aangemerkt als een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34.
26 Na deze voorafgaande precisering zij opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak richtlijn 98/34 door middel van een preventieve controle het vrije verkeer van goederen – een van de grondslagen van de Unie – beoogt te beschermen, en dat deze controle nuttig is omdat onder deze richtlijn vallende technische voorschriften het handelsverkeer tussen de lidstaten kunnen belemmeren en dergelijke belemmeringen alleen kunnen worden aanvaard indien zij noodzakelijk zijn om te voldoen aan dwingende eisen verband houdend met een doelstelling van algemeen belang (zie arresten van 30 april 1996, CIA Security International, C-194/94, Jurispr. blz. I-2201, punten 40 en 48; 8 september 2005, Lidl Italia, C-303/04, Jurispr. blz. I-7865, punt 22, en 9 juni 2011, Intercommunale Intermosane en Fédération de l’industrie et du gaz, C-361/10, Jurispr. blz. I-5079, punt 10).
27 In dit verband zij erop gewezen dat volgens de rechtspraak van het Hof uit artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 voortvloeit dat het begrip „technisch voorschrift” – buiten de categorie van regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij in de zin van dat artikel 1, punten 2 en 5, die evenwel niet aan de orde is in de hoofdgedingen, aangezien de nationale bepalingen in de hoofdgedingen betrekking hebben op toestellen voor automatenspelen met prijzen van geringe waarde, zijnde „producten” in de zin van voornoemd artikel 1, punt 1 – uit drie categorieën bestaat, te weten, in de eerste plaats, de „technische specificatie” in de zin van artikel 1, punt 3, van die richtlijn, in de tweede plaats, de „andere eis” zoals omschreven in artikel 1, punt 4, van de richtlijn, en in de derde plaats, het in artikel 1, punt 11, van die richtlijn bedoelde verbod om een product te vervaardigen, in te voeren, te verhandelen of te gebruiken (zie arresten van 21 april 2005, Lindberg, C-267/03, Jurispr. blz. I-3247, punt 54; 8 november 2007, Schwibbert, C-20/05, Jurispr. blz. I-9447, punt 34, en arrest Intercommunale Intermosane en Fédération de l’industrie et du gaz, reeds aangehaald, punt 11).
28 Vooreerst zij gepreciseerd dat om tot de eerste categorie van de in artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 bedoelde technische voorschriften, te weten het begrip „technische specificatie”, te behoren, een nationale maatregel noodzakelijkerwijze betrekking moet hebben op het product of de verpakking daarvan als zodanig en dus een van de vereiste kenmerken van het product moet vaststellen (zie arrest Intermosane en Fédération de l’industrie et du gaz, reeds aangehaald, punt 15).
29 Het volstaat echter vast te stellen dat de overgangsbepalingen van de kansspelenwet vergunningen voor de uitoefening van een activiteit op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde betreffen. Zij hebben geen betrekking op speelautomaten met prijzen van geringe waarde of de verpakking daarvan als zodanig en stellen dus geen kenmerken daarvan vast.
30 Bijgevolg bevatten de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale bepalingen geen technische specificaties in de zin van richtlijn 98/34.
31 Vervolgens volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de derde categorie van de in artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 bedoelde technische voorschriften, betreffende een verbod van met name het gebruik, veronderstelt dat de betreffende nationale bepalingen duidelijk verder gaan dan een beperking tot bepaalde gebruiksmogelijkheden van het betrokken product en niet gewoonweg beperkingen opleggen aan het gebruik daarvan (zie arrest Lindberg, reeds aangehaald, punt 76).
32 Die derde categorie ziet immers meer in het bijzonder op nationale maatregelen die voor geen enkel ander gebruik ruimte laten dan een strikt marginaal gebruik dat redelijkerwijze van het betrokken product kan worden verwacht (arrest Lindberg, reeds aangehaald, punt 77).
33 In dit verband bevatten de overgangsbepalingen van de kansspelenwet in de hoofdgedingen weliswaar inderdaad verbodsregels inzake de verlening, verlenging en wijziging van vergunningen voor de uitoefening van een activiteit op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde, maar moet worden opgemerkt dat overeenkomstig artikel 129, lid 1, van deze wet elke activiteit op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde op grond van vóór de inwerkingtreding van de betreffende wet verleende vergunningen wordt voortgezet door de houders van deze vergunningen, volgens de voordien geldende bepalingen, totdat deze vergunningen verstrijken.
34 Een dergelijke bepaling maakt het dus mogelijk na de inwerkingtreding van de kansspelenwet de activiteit op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde verder uit te oefenen en bijgevolg de toestellen voor dergelijke spelen te blijven gebruiken. Vastgesteld zij dat in een dergelijke context de overgangsbepalingen van die wet niet kunnen worden aangemerkt als nationale bepalingen die voor geen enkel ander gebruik ruimte laten dan een strikt marginaal gebruik van speelautomaten met prijzen van geringe waarde.
35 Tot slot heeft het Hof geoordeeld dat de betreffende nationale maatregelen slechts als een „andere eis” in de zin van artikel 1, punt 4, van richtlijn 98/34 kunnen worden aangemerkt indien zij „voorwaarden” vormen die de samenstelling, de aard of de verhandeling van het betrokken product op significante wijze kunnen beïnvloeden (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Lindberg, punt 72, en Intermosane en Fédération de l’industrie et du gaz, punt 20).
36 Dienaangaande zij opgemerkt dat de overgangsbepalingen van de kansspelenwet voorwaarden opleggen die de verhandeling van speelautomaten met prijzen van geringe waarde ongunstig kunnen beïnvloeden. Het verbod om vergunningen voor activiteiten op het gebied van automatenspelen met prijzen van geringe waarde buiten casino’s te verlenen, verlengen of wijzigen, heeft immers een rechtstreekse invloed op de handel in speelautomaten met prijzen van geringe waarde.
37 In deze context staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of dergelijke verbodsbepalingen, die rechtens verplicht moeten worden nageleefd voor het gebruik van speelautomaten met prijzen van geringe waarde, op significante wijze de aard of de verhandeling van die toestellen kunnen beïnvloeden (zie in die zin arrest Lindberg, reeds aangehaald, punt 78).
38 Bij de daartoe door hem te verrichten verificaties zal de verwijzende rechter met name rekening moeten houden met de omstandigheid dat de vermindering van de toegelaten speelgelegenheden voor automatenspelen met prijzen van geringe waarde vergezeld gaat van een begrenzing van het aantal casino’s en het aantal speelautomaten dat daarin mag worden opgesteld.
39 De verwijzende rechter zal eveneens moeten nagaan of de speelautomaten met prijzen van geringe waarde kunnen worden geprogrammeerd of opnieuw worden geprogrammeerd voor gebruik in casino’s als kansspelautomaten waarmee hogere prijzen kunnen worden gewonnen en die bijgevolg een groter risico op verslaving voor de speler inhouden (zie in die zin arrest Lindberg, reeds aangehaald, punt 79), wat op significante wijze hun aard zou kunnen beïnvloeden.
40 Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 aldus moet worden uitgelegd dat nationale bepalingen zoals die van de kansspelenwet, die tot gevolg kunnen hebben dat de exploitatie van automatenspelen met prijzen van geringe waarde buiten casino’s en speelzalen wordt beperkt en zelfs geleidelijk onmogelijk wordt gemaakt, „technische voorschriften” in de zin van die bepaling kunnen zijn, waarvan de ontwerpen krachtens artikel 8, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn moeten worden meegedeeld, voor zover vaststaat dat de bedoelde bepalingen voorwaarden vormen die op significante wijze de aard of de verhandeling van het betrokken product kunnen beïnvloeden; het staat aan de verwijzende rechter dit na te gaan.