Bestaan van een aantasting
24 Artikel 7 van het Handvest bepaalt met name dat eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven. Volgens artikel 8, lid 1, van dit Handvest heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
25 Uit deze bepalingen, gelezen in hun onderling verband, volgt dat in beginsel elke verwerking van persoonsgegevens door een derde, een aantasting van die rechten kan opleveren.
26 Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat, in de eerste plaats, de eerbiediging van het recht op persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van persoonsgegevens, iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreft (arresten van 9 november 2010, Volker und Markus Schecke en Eifert, C-92/09 en C-93/09, Jurispr. blz. I-11063, punt 52, en 24 november 2011, ASNEF en FECEMD, C-468/10 en C-469/10, Jurispr. blz. I-12181, punt 42).
27 Vingerafdrukken vallen onder dit begrip, aangezien zij objectief gezien unieke informatie geven over natuurlijke personen, en het mogelijk maken deze personen precies te identificeren (zie in die zin met name EHRM, arrest S. en Marper v Verenigd Koninkrijk van 4 december 2008, Recueil des arrêts et décisions 2008-V, blz. 213, § 68 en 84).
28 In de tweede plaats vormt, zoals blijkt uit artikel 2, sub b, van richtlijn 95/46, elke bewerking door een derde van deze gegevens, zoals het verzamelen, vastleggen, bewaren, raadplegen en gebruiken ervan, een verwerking van persoonsgegevens.
29 Toepassing van artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 brengt met zich mee dat de nationale autoriteiten van de betrokken personen vingerafdrukken afnemen en dat deze worden bewaard op het opslagmedium dat in het paspoort is aangebracht. Dergelijke maatregelen dienen bijgevolg als een verwerking van persoonsgegevens te worden beschouwd.
30 In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat het afnemen en bewaren door de nationale autoriteiten van vingerafdrukken, zoals geregeld door artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004, een aantasting vormen van de rechten op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. Derhalve moet worden onderzocht of deze aantasting gerechtvaardigd is.
Rechtvaardiging
31 Uit artikel artikel 8, lid 2, van het Handvest blijkt dat de gegevens alleen kunnen worden verwerkt met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet.
32 Wat allereerst de voorwaarde betreft inzake de toestemming van de paspoortaanvragers voor het afnemen van hun vingerafdrukken, zij opgemerkt dat het bezit van een paspoort doorgaans onmisbaar is voor burgers van de Unie, met name wanneer zij naar een derde land reizen, en dat dit document ingevolge artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 vingerafdrukken dient te bevatten. Burgers van de Unie die naar een derde land reizen, kunnen zich derhalve niet verzetten tegen de verwerking van hun vingerafdrukken. In deze omstandigheden kunnen de paspoortaanvragers niet worden geacht met een dergelijke verwerking te hebben ingestemd.
33 Wat vervolgens de rechtvaardiging betreft van de verwerking van vingerafdrukken op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet, dient allereerst in herinnering te worden gebracht dat de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten geen absolute gelding hebben, maar in relatie tot de functie ervan in de maatschappij moeten worden beschouwd (zie in die zin reeds aangehaald arrest Volker und Markus Schecke en Eifert, punt 48, en arrest van 5 mei 2011, Deutsche Telekom, C-543/09, Jurispr. blz. I-3441, punt 51).
34 In artikel 52, lid 1, van het Handvest is immers erkend dat aan de uitoefening van daarin neergelegde rechten beperkingen kunnen worden gesteld, voor zover bij wet in deze beperkingen is voorzien, de beperkingen de wezenlijke inhoud van die rechten eerbiedigen, en, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten van anderen.
35 In casu staat vast dat, in de eerste plaats, de beperking die voortvloeit uit de afneming en bewaring van vingerafdrukken in het kader van de afgifte van paspoorten, moet worden aangemerkt als een beperking waarin bij wet is voorzien, in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest, aangezien artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 in deze handelingen voorziet.
36 Wat, in de tweede plaats, de doelstelling van algemeen belang betreft die aan deze beperking ten grondslag ligt, blijkt uit artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004, gelezen tegen de achtergrond van de punten 2 en 3 van de considerans ervan, dat deze bepaling met name twee nauwkeurig omschreven doelstellingen nastreeft, namelijk (i) het voorkomen van paspoortvervalsing, en (ii) het voorkomen van frauduleus gebruik van paspoorten, met name door anderen dan de wettelijke houder ervan.
37 Door het nastreven van deze doelstellingen beoogt deze bepaling derhalve met name de illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie te voorkomen.
38 In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang nastreeft.
39 In de derde plaats is uit de gegevens waarover het Hof beschikt niet gebleken en overigens ook niet gesteld, dat de beperkingen die in casu zijn gesteld aan de uitoefening van de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten, de wezenlijke inhoud van deze rechten niet eerbiedigen.
40 In de vierde plaats moet worden nagegaan of de aan die rechten gestelde beperkingen evenredig zijn ten opzichte van de door verordening nr. 2252/2004 nagestreefde doelstellingen, en, bijgevolg, ten opzichte van de doelstelling van voorkoming van de illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie. Onderzocht moet dus worden of de middelen waarmee deze verordening die doelstellingen beoogt te verwezenlijken, passend zijn en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is (zie reeds aangehaald arrest Volker und Markus Schecke en Eifert, punt 74).
41 Wat de vraag betreft of artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 passend is om de doelstelling van voorkoming van paspoortvervalsing te verwezenlijken, staat vast dat voor de in deze bepaling voorziene bewaring van vingerafdrukken op een opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidsnormen voldoet een zeer geavanceerde techniek vereist is, zodat deze bewaring het risico van vervalsing van paspoorten kan verminderen en de taak van de autoriteiten die aan de grenzen de authenticiteit van die documenten moeten onderzoeken, kan vergemakkelijken.
42 Volgens Schwarz is de methode om de identiteit te verifiëren door middel van vingerafdrukken niet passend om de doelstelling van voorkoming van het frauduleus gebruik van paspoorten te verwezenlijken, aangezien de praktische toepassing ervan met veel fouten gepaard gaat. Omdat twee numerieke kopieën van vingerafdrukken namelijk nooit identiek zijn, zijn de systemen die deze methode gebruiken onvoldoende nauwkeurig, zodat zij in een niet onaanzienlijk aantal gevallen leiden tot onterechte acceptaties van niet-geautoriseerde personen en onterechte afwijzingen van geautoriseerde personen.
43 In dit verband dient evenwel te worden vastgesteld dat het feit dat bovengenoemde methode niet volledig betrouwbaar is, niet doorslaggevend is. Enerzijds volstaat het immers dat deze methode, hoewel zij de acceptatie van niet-geautoriseerde personen niet volledig uitsluit, leidt tot een aanzienlijke vermindering van het risico van dergelijke acceptaties dat zou bestaan indien deze methode niet zou worden gebruikt.
44 Anderzijds kan de toepassing van de methode van identiteitscontrole door middel van vingerafdrukken er weliswaar in uitzonderlijke gevallen toe leiden dat geautoriseerde personen ten onrechte worden geweigerd, doch dit neemt niet weg dat het gebrek aan overeenstemming tussen de vingerafdrukken van de paspoorthouder enerzijds, en de in dit document aangebrachte gegevens anderzijds, niet betekent, zoals ook volgt uit artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 2252/2004, dat de betrokkene de binnenkomst op het grondgebied van de Unie automatisch wordt geweigerd. Een dergelijk ontbreken van overeenstemming heeft enkel tot gevolg dat de bevoegde autoriteiten hun aandacht zullen vestigen op de betrokkene en deze aan een grondig onderzoek zullen onderwerpen teneinde definitief zijn identiteit te kunnen vaststellen.
45 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat het afnemen en bewaren van vingerafdrukken, als bedoeld in artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 geschikt zijn om de door die verordening nagestreefde doelstellingen en dus ook die van voorkoming van illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie, te verwezenlijken.
46 Wat vervolgens het onderzoek van de noodzaak van een dergelijke verwerking betreft, is de wetgever met name gehouden om te verifiëren of er maatregelen denkbaar zijn die een minder ingrijpende aantasting meebrengen van de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten en tegelijkertijd doeltreffend bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de betrokken regelgeving van de Unie (zie in die zin reeds aangehaald arrest Volker und Markus Schecke en Eifert, punt 86).
47 Binnen deze context moet met betrekking tot de doelstelling van bescherming van paspoorten tegen frauduleus gebruik ervan, in de eerste plaats worden onderzocht of de aantasting door de maatregel van het afnemen van vingerafdrukken, niet verder gaat dan voor de verwezenlijking van die doelstelling noodzakelijk is.
48 In dit verband zij eraan herinnerd, enerzijds, dat bij het afnemen slechts de afdruk wordt genomen van twee vingers. Deze zijn trouwens normaliter blootgesteld aan het zicht van anderen, zodat deze handeling geen intiem karakter heeft. Zij veroorzaakt ook geen fysieke of psychische ongemakken voor de betrokkene, evenmin als het afnemen van zijn gezichtsopname dat doet.
49 Weliswaar worden er door toevoeging van deze methode nu zowel vingerafdrukken als een gezichtsopname afgenomen, doch de cumulatie van deze twee op persoonsidentificatie gerichte handelingen kan op zichzelf niet a priori worden geacht een meer ingrijpende aantasting mee te brengen van de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten, dan wanneer deze twee handelingen afzonderlijk in aanmerking zouden worden genomen.
50 Derhalve bevat, wat het hoofdgeding betreft, het aan het Hof voorgelegde dossier niets dat de conclusie wettigt dat het feit dat zowel vingerafdrukken als een gezichtsopname worden afgenomen enkel om die reden een meer ingrijpende aantasting van die rechten zou meebrengen.
51 Anderzijds zij opgemerkt dat het enige reële alternatief voor de afneming van vingerafdrukken dat tijdens de procedure voor het Hof is genoemd, bestaat in het afnemen van een irisscan. Het aan het Hof voorliggend dossier bevat evenwel niets dat erop wijst dat laatstgenoemde methode de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten minder ingrijpend zou aantasten dan het afnemen van vingerafdrukken.
52 Wat voorts de doeltreffendheid van deze twee laatste methoden betreft, staat vast dat het stadium van technische ontwikkeling van de methode die is gebaseerd op irisherkenning, niet het niveau heeft van de op vingerafdrukken gebaseerde methode. Bovendien is het procedé van irisherkenning op dit moment veel duurder dan dat van het afnemen van vingerafdrukken, en daardoor minder geschikt voor algemeen gebruik.
53 In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat het Hof niet in kennis is gesteld van het bestaan van maatregelen die voldoende doeltreffend kunnen bijdragen tot het doel van bescherming van paspoorten tegen frauduleus gebruik ervan en die een minder ingrijpende aantasting meebrengen van de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten dan het afnemen van vingerafdrukken.
54 In de tweede plaats mag artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004, om met het oog op het bovengenoemde doel te kunnen worden gerechtvaardigd, geen verwerkingen van vingerafdrukken met zich meebrengen die verder gaan dan voor de verwezenlijking van die doelstelling noodzakelijk is.
55 In dit verband zij opgemerkt dat de wetgever zich ervan dient te vergewissen dat er specifieke garanties bestaan voor een doeltreffende bescherming van deze gegevens tegen oneigenlijke en onrechtmatige verwerkingen (zie in die zin reeds aangehaald arrest EHRM, S. en Marper v Verenigd Koninkrijk, § 103).
56 Op dit punt moet worden opgemerkt dat, enerzijds, artikel 4, lid 3, van verordening nr. 2252/2004 uitdrukkelijk preciseert dat vingerafdrukken alleen mogen worden gebruikt voor het verifiëren van de authenticiteit van het paspoort en de identiteit van de houder ervan.
57 Anderzijds biedt deze verordening bescherming tegen het risico dat gegevens die vingerafdrukken bevatten worden gelezen door personen die daarvoor geen toestemming hebben. Dienaangaande blijkt uit artikel 1, lid 2, van deze verordening dat de desbetreffende gegevens worden bewaard op een opslagmedium dat in het paspoort is aangebracht en aan de hoogste veiligheidsnormen voldoet.
58 Niettemin vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004, binnen het onderzochte perspectief, evenredig is met het oog op het risico dat na het afnemen krachtens deze bepaling van vingerafdrukken, deze gegevens van hoogste kwaliteit – mogelijk centraal – worden bewaard en voor andere doelen dan die waarin deze verordening voorziet, worden gebruikt.
59 In dit verband zij opgemerkt dat vingerafdrukken zeker een bijzondere rol vervullen op het gebied van de identificatie van personen in het algemeen. Zo maken de technieken van identificatie door vergelijking van op een bepaalde plaats afgenomen vingerafdrukken met die welke worden bewaard in een database, het mogelijk om, hetzij in het kader van een crimineel onderzoek, hetzij met het oog op de uitoefening van indirect toezicht op een bepaalde persoon, de aanwezigheid van deze persoon op die plaats vast te stellen.
60 Er zij evenwel aan herinnerd dat artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 bepaalt dat vingerafdrukken enkel mogen worden bewaard in het paspoort zelf, dat exclusief in het bezit blijft van de houder ervan.
61 Aangezien voornoemde verordening niet voorziet in een andere vorm, noch in een ander middel van bewaring van deze afdrukken, kan deze, zo wordt onderstreept in punt 5 van de considerans van verordening nr. 444/2009, niet aldus worden uitgelegd dat zij, als zodanig, een rechtsgrondslag biedt voor een eventuele centralisatie van verzamelde gegevens, of voor het gebruik van deze gegevens voor andere doeleinden dan dat van voorkoming van de illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie.
62 In deze omstandigheden kunnen de door de verwijzende rechter aangehaalde argumenten inzake de risico’s die zijn verbonden aan een mogelijke centralisatie in ieder geval de geldigheid van die verordening niet aantasten. Deze argumenten kunnen in voorkomend geval aan de orde komen in het kader van een bij de bevoegde rechterlijke instanties ingesteld beroep tegen een wettelijke regeling die voorziet in een gecentraliseerde database van vingerafdrukken.
63 Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 geen verwerking van vingerafdrukken met zich meebrengt die verder gaat dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling van bescherming van paspoorten tegen frauduleus gebruik ervan.
64 Hieruit volgt dat de uit artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 voortvloeiende aantasting wordt gerechtvaardigd door de doelstelling van bescherming van paspoorten tegen frauduleus gebruik ervan.
65 In deze omstandigheden behoeft niet te worden onderzocht of de bij deze verordening ingevoerde middelen noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van de andere doelstelling, te weten die van het voorkomen van paspoortvervalsing.
66 Gelet op het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat bij het onderzoek ervan niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 kunnen aantasten.