Eerste vraag voor zover zij de artikelen 35 VWEU en 36 VWEU betreft, en vierde vraag
47 Om te beginnen kan het Hof bepalingen van Unierecht waarnaar de verwijzende rechter in zijn prejudiciële vragen niet heeft verwezen, in aanmerking nemen om deze rechter nuttige uitleggingsgegevens te verschaffen (zie in die zin arrest van 26 februari 2008, Mayr, C-506/06, Jurispr. blz. I-1017, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48 Dienaangaande dient te worden vastgesteld dat het antwoord op de eerste vraag, voor zover zij de artikelen 35 VWEU en 36 VWEU betreft, leidt tot onderzoek van de eventuele gevolgen van verordening nr. 1013/2006 in een situatie als in het hoofdgeding.
49 Het Hof stelde namelijk vast dat verordening nr. 1013/2006 net als haar voorgangster, verordening nr. 259/93, de invoering van een geharmoniseerd stelsel van procedures beoogt waarmee het verkeer van afvalstoffen kan worden beperkt om het milieu te beschermen (zie in die zin arrest van 8 september 2009, Commissie/Parlement en Raad, C-411/06, Jurispr. blz. I-7585, punt 72). De verenigbaarheid van een nationale maatregel betreffende afvaloverbrenging met de artikelen 34 VWEU tot en met 36 VWEU hoeft dus niet ook te worden getoetst (zie in die zin arrest van 13 december 2001, DaimlerChrysler, C-324/99, Jurispr. blz. I-9897, punt 46).
50 Derhalve dient voor een nuttig antwoord aan de verwijzende rechter ervan te worden uitgegaan dat hij met zijn eerste vraag, voor zover zij de artikelen 35 VWEU en 36 VWEU betreft, en met zijn vierde vraag in wezen wenst te vernemen of het in verordening nr. 1013/2006 juncto artikel 16 van richtlijn 2008/98 bepaalde aldus moet worden uitgelegd dat een lokaal lichaam de onderneming die de concessie voor diensten van inzameling en vervoer van op zijn grondgebied geproduceerd afval krijgt, mag verplichten om bepaalde soorten ingezamelde afvalstoffen te leveren aan de exploitant van de meest nabijgelegen, daartoe geschikte verwerkingsinstallatie die in dezelfde lidstaat als dat lichaam is gevestigd, waardoor wordt verhinderd dat de betrokken afvalstoffen voor verwerking naar een andere lidstaat worden overgebracht.
51 Verordening nr. 1013/2006 is volgens artikel 1, lid 2, ervan van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen, met name tussen lidstaten, met uitzondering van de overbrenging van afvalstoffen die vallen onder de in lid 3 van dit artikel vermelde bijzondere gevallen of bijzondere regelingen die buiten het hoofdgeding vallen.
52 Afvaloverbrenging tussen lidstaten valt krachtens artikel 3 van deze verordening hetzij onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, die is geregeld bij de artikelen 4 tot en met 17 van deze verordening, die van toepassing zijn op voor verwijdering bestemde afvalstoffen en voor nuttige toepassing bestemde gevaarlijke afvalstoffen, hetzij onder de algemene informatievereisten die bij artikel 18 ervan zijn vastgesteld, dat in beginsel slechts geldt voor ongevaarlijke afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing.
53 Uit de artikelen 11, 12 en 18 van verordening nr. 1013/2006 volgt dat de lidstaten verschillende prerogatieven of verplichtingen hebben inzake enerzijds de overbrenging tussen lidstaten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en anderzijds de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen. Voorts vallen overbrengingen van gemengd stedelijk afval, ingezameld bij particuliere huishoudens en bij andere producenten, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering volgens artikel 3, lid 5, van deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.
54 Volgens de verwijzingsbeslissing moet op het grondgebied van het Sillamäe Linnavalitsus ingezameld gemengd stedelijk afval krachtens punt 3.5 van het bestek worden vervoerd naar de installatie van Sillamäe. Dit afval valt, zoals in het vorige punt net is opgemerkt, voor de toepassing van verordening nr. 1013/2006 hoe dan ook onder de groep van voor verwijdering bestemde afvalstoffen.
55 Industrieel afval en bouwafval, die naar de installatie van Uikala moeten worden vervoerd, kunnen, gelet op de afvalhiërarchie in de zin van artikel 4 van richtlijn 2008/98, hetzij voor nuttige toepassing, hetzij voor verwijdering zijn bestemd. Dus moet worden nagegaan of de bepalingen van verordening nr. 1013/2006 die van toepassing zijn op overbrengingen tussen lidstaten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en van voor nuttige verwerking bestemde afvalstoffen, een verplichting in de zin van punt 3.5 van het bestek toestaan.
56 Wat in de eerste plaats het voor verwijdering bestemde afval en het gemengd stedelijk afval betreft, volgt uit artikel 11, lid 1, sub a, van verordening nr. 1013/2006, gelezen tegen de achtergrond van punt 20 van de considerans ervan, en uit artikel 16 van richtlijn 2008/98 dat de lidstaten, met het oog op de toepassing van de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfvoorziening overeenkomstig richtlijn 2008/98, maatregelen van algemene strekking kunnen nemen tot beperking van de overbrenging van deze afvalstoffen tussen lidstaten, in de vorm van een algemeen of gedeeltelijk verbod op overbrenging.
57 Naar analogie volgt uit de punten 37 tot en met 42 van het arrest van 23 mei 2000, Sydhavnens Sten & Grus (C-209/98, Jurispr. blz. I-3743), dat de verplichting die een lokaal lichaam oplegt aan de met de afvalinzameling op zijn grondgebied belaste onderneming om bepaalde soorten afvalstoffen toe te vertrouwen aan een in dezelfde lidstaat gelegen verwerkingsinstallatie, overeenkomt met een in artikel 11, lid 1, sub a, van verordening nr. 1013/2006 bedoelde maatregel van algemene strekking tot verbod van overbrenging van de betrokken afvalstoffen naar andere installaties, indien de producenten van deze afvalstoffen zelf deze afvalstoffen ofwel aan deze onderneming ofwel aan deze installatie moesten toevertrouwen.
58 Deze maatregel is dus verenigbaar met deze verordening voor zover hij ertoe strekt met name de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening in de zin van artikel 16 van richtlijn 2008/98 toe te passen.
59 De lidstaten moeten krachtens artikel 16 van richtlijn 2008/98 een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand brengen van afvalverwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van ingezameld gemengd stedelijk afval, rekening houdend met de beste beschikbare technieken, waarbij zij dit netwerk met name aldus opzetten dat zij individueel zelfvoorzienend voor afvalverwerking worden en dat deze verwerking kan plaatsvinden in een van de bij de productie ervan meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties.
60 De lidstaten beschikken voor de totstandbrenging van een dergelijk geïntegreerd netwerk over een beoordelingsmarge bij de keuze van de territoriale basis die zij geschikt achten om op nationaal niveau zelfverzorgend te worden op het gebied van afvalverwijderingscapaciteit (zie naar analogie betreffende artikel 5 van richtlijn 2006/12, arrest van 4 maart 2010, Commissie/Italië, C-297/08, Jurispr. blz. I-1749, punt 62).
61 Het Hof heeft er evenwel op gewezen dat, inzake in het bijzonder geschikte stimulerende maatregelen tot rationalisatie van afvalinzameling, -sortering en ‑verwerking, de lidstaten in dit kader als een van de belangrijkste met name via de ter zake bevoegde lokale lichamen te nemen maatregelen een zo dicht mogelijk bij de productie van deze stoffen, in het bijzonder van gemengd stedelijk afval, gelegen verwerkingslocatie moeten vinden, om het vervoer ervan zoveel mogelijk te beperken (zie naar analogie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punten 64, 66 en 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
62 De autoriteiten van de lidstaten kunnen het in artikel 16 van richtlijn 2008/98 bedoelde afvalbeheer aldus regelen of organiseren dat de afvalstoffen worden verwerkt in de meest nabijgelegen, daartoe geschikte installatie.
63 Inzake tot verwijdering bestemd afval en gemengd stedelijk afval, ingezameld bij particuliere huishoudens en in voorkomend geval bij andere producenten, mag een lidstaat, tot naleving van zijn verplichtingen krachtens artikel 16 van richtlijn 2008/98, de lokale lichamen die hij op geografisch niveau geschikt acht, dus bevoegdheden voor het beheer van op hun grondgebied geproduceerd afval verlenen, en kunnen deze lichamen in de uitoefening van hun bevoegdheden bepalen dat dit afval in de meest nabijgelegen installatie zal worden verwerkt.
64 Wat in de tweede plaats voor nuttige toepassing bestemd afval, ander dan gemengd stedelijk afval, betreft, kan de overbrenging ervan onder twee verschillende regelingen vallen. Enerzijds kunnen de bevoegde nationale autoriteiten volgens artikel 12, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 evenwel slechts per geval, op precieze gronden betreffende één bepaalde overbrenging inzake bijvoorbeeld tekortkomingen of risico’s van de overbrenging zelf, de voorgenomen nuttige toepassing, de installatie van bestemming of de bij de verschillende verrichtingen betrokkenen, bezwaar indienen tegen de onder artikel 3, lid 1, sub b, van deze verordening vallende overbrengingen tussen lidstaten van afvalstoffen die onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming vallen.
65 Anderzijds vereist artikel 18 van verordening nr. 1013/2006, dat van toepassing is op overbrengingen van afvalstoffen in de zin van artikel 3, lid 2, ervan, alleen dat de overgebrachte afvalstoffen vergezeld gaan van een standaardinformatiedocument op basis van een contract, dat moet voldoen aan bepaalde vereisten, en dat de lidstaten met het oog op controle, handhaving van deze verordening, planning en statistische doeleinden kunnen opvragen.
66 Onderzoek van de bepalingen van verordening nr. 1013/2006, die van toepassing zijn op de overbrenging tussen lidstaten van voor nuttige toepassing bestemd afval, ander dan gemengd stedelijk afval, wijst dus uit dat deze verordening een nationale autoriteit niet de mogelijkheid geeft om een maatregel van algemene strekking vast te stellen die tot gevolg heeft dat de overbrenging van dergelijke afvalstoffen naar andere lidstaten voor verwerking volledig of gedeeltelijk wordt verboden.
67 Blijkens punt 57 van het onderhavige arrest zou de verplichting die een lokaal lichaam oplegt aan de met de inzameling op zijn grondgebied van industrieel afval en bouwafval belaste onderneming om dat afval naar een in dezelfde lidstaat gelegen verwerkingsinstallatie te vervoeren, dus overeenkomen met een dergelijke maatregel van algemene strekking, die verordening nr. 1013/2006 niet toestaat daar deze maatregel afvalstoffen betreft die nuttig kunnen worden toegepast, indien de betrokken afvalproducenten zelf verplicht waren dat afval aan deze onderneming of aan deze installatie toe te vertrouwen.
68 Mitsdien dient op de eerste vraag, voor zover zij de artikelen 35 VWEU en 36 VWEU betreft, en op de vierde vraag te worden geantwoord dat de bepalingen van verordening nr. 1013/2006 juncto artikel 16 van richtlijn 2008/98 aldus moeten worden uitgelegd dat:
-
deze bepalingen een lokaal lichaam toestaan om de met inzameling van afval op zijn grondgebied belaste onderneming ertoe te verplichten, het gemengd stedelijk afval, ingezameld bij particuliere huishoudens en in voorkomend geval bij andere producenten, te vervoeren naar de meest nabijgelegen, daartoe geschikte installatie die is gelegen in dezelfde lidstaat als dit lichaam;
-
deze bepalingen een lokaal lichaam niet toestaan om de met inzameling van afval op zijn grondgebied belaste onderneming ertoe te verplichten, het op zijn grondgebied geproduceerde industrieel afval en bouwafval te vervoeren naar de meest nabijgelegen, daartoe geschikte installatie die is gelegen in dezelfde lidstaat als dit lichaam, voor zover dit afval is bestemd voor nuttige toepassing, indien de producenten van dit afval verplicht zijn dit afval aan deze onderneming of rechtstreeks aan deze installatie te leveren.
Eerste vraag voor zover zij de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU betreft
69 Met zijn eerste vraag, voor zover zij de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU betreft, en dus los van de gevolgen van het Unierecht inzake afvalbeheer zoals zij in de vorige punten van het onderhavige arrest net zijn vastgesteld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of deze artikelen aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lokaal lichaam het uitsluitende recht om bepaalde soorten op zijn grondgebied opgehaalde afvalstoffen te verwerken toekent, waarbij dit recht wordt toegekend hetzij direct in een dienstenconcessie die specifiek het beheer van een afvalverwerkingsinstallatie betreft, hetzij indirect door degene die een dienstenconcessie voor afvalophaling en ‑vervoer krijgt, door de verplichting op te leggen dit afval aan een door dit lichaam ambtshalve aangewezen marktdeelnemer te leveren.
70 Dienaangaande is het vaste rechtspraak van het Hof dat de bepalingen van het VWEU betreffende de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging niet van toepassing zijn op activiteiten waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen (zie in die zin arresten van 16 januari 1997, USSL no 47 di Biella, C-134/95, Jurispr. blz. I-195, punt 19; 22 december 2010, Omalet, C-245/09, Jurispr. blz. I-13771, punt 12, en 20 juni 2013, Impacto Azul, C‑186/12, punt 19).
71 Blijkens de verwijzingsbeslissing betreft het hoofdgeding tussen Ragn-Sells, een in Estland gevestigde onderneming, en het Sillamäe Linnavalitsus, het gemeentebestuur van een Estse gemeente, een bestekclausule betreffende de „concessieverlening voor het georganiseerde afvalvervoer in de gemeente Sillamäe”. Volgens deze clausule moet het op het grondgebied van deze gemeente geproduceerde afval naar twee in dezelfde lidstaat gelegen verwerkingsinstallaties worden vervoerd.
72 Voorts blijkt nergens uit het aan het Hof voorgelegde dossier dat in andere lidstaten gevestigde ondernemingen interesse hebben getoond voor de verwerking van het op het grondgebied van het Sillamäe Linnavalitsus geproduceerde afval.
73 Deze situatie knoopt dus nergens aan bij een situatie die naar Unierecht onder de vrijheid van dienstverrichting of vrijheid van vestiging valt.
74 Derhalve moet op de eerste prejudiciële vraag, voor zover zij de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU betreft, worden geantwoord dat deze artikelen niet van toepassing zijn op een situatie als in het hoofdgeding, die zich in al haar aspecten in één enkele lidstaat afspeelt.